30 679
Regels inzake de financiering bij uitvoering van socialezekerheidswetten door intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en inzake voorschotverstrekking op grond van de Wet werk en bijstand

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 september 2006

De regering is verheugd over de positieve reacties in het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hieronder wordt ingegaan op de vragen bij het wetsvoorstel die volgen uit het verslag. Daarbij is bij de volgorde van de beantwoording rekening gehouden met de samenhang van de verschillende vragen.

1. Gemeenschappelijke uitvoering van de sociale zekerheidswetten

De leden van de fracties van het CDA en de ChristenUnie vragen of de regering de indruk heeft dat door dit wetsvoorstel de intergemeentelijke samenwerking die reeds bestaat gaat teruglopen, en of het wetsvoorstel zal bijdragen aan de vorming of continuering van dergelijke samenwerkingsverbanden, en of daar gegevens over bekend zijn.

De regering heeft niet de indruk dat de samenwerking tussen gemeenten met dit wetsvoorstel gaat teruglopen. Sterker nog, gemeenten ondernemen in toenemende mate initiatieven om te komen tot samenwerking. Wel blijken gemeenten minder vaak te kiezen voor de samenwerkingsvorm van een openbaar lichaam, maar vaker voor een lichtere vorm op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) of op grond van overeenkomsten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoeveel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten er zijn die de Wet werk en bijstand (WWB) gezamenlijk uitvoeren, en hoeveel van deze samenwerkingsverbanden het WWB-budget thans uitgekeerd krijgen en hoeveel gemeenten daardoor thans niet zelf hun WWB-budget krijgen.

Momenteel zijn 56 samenwerkingsverbanden bekend tussen 173 gemeenten die de WWB gezamenlijk (gaan) uitvoeren. Dit zijn onder andere samenwerkingsverbanden in de vorm van een openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan op grond van de Wgr of op grond van overeenkomsten. In 2006 worden door SZW 16 van deze samenwerkingsverbanden (van 64 gemeenten) gezamenlijk gefinancierd. Deze 64 gemeenten krijgen dus geen eigen budget; hun budget wordt rechtstreeks overgemaakt naar het samenwerkingsverband.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een samenwerkingsverband van met name kleinere gemeenten wenselijk vindt, en zo ja, welke incentive de regering verder kan voorstellen om samenwerking te bevorderen.

De regering is voorstander van samenwerking tussen gemeenten. Samenwerking tussen gemeenten kan bijdragen aan een doelmatiger en doeltreffender uitvoering van de WWB. Met de Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerkingsverband Abw bood de regering gemeenten een financiële tegemoetkoming om een samenwerkingsverband op te richten. Op dit moment maken 173 gemeenten gebruik van de regeling. Verder biedt de regering via Stimulansz ook ondersteuning aan gemeenten om het proces van samenwerking succesvol in te gaan en tot stand te brengen. Gemeenten worden gefaciliteerd met producten op juridisch, financieel en bestuurlijk vlak.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering voorbeelden kan geven van manieren waarop samenwerking tussen gemeenten bij de uitvoering van de WWB vormgegeven kan worden.

Gemeenten kunnen op grond van de Wgr, maar bijvoorbeeld ook op basis van contracten en overeenkomsten de samenwerking vormgeven. Gemeenten maken op het terrein van de WWB veelal gebruik van de vorm van de gemeenschappelijke regeling waarbij een openbaar lichaam of een gemeenschappelijk orgaan is ingesteld.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er reden is om de betrokkenheid van gemeenten bij de gemeenschappelijke uitvoering te waarborgen of vergroten. Gevraagd wordt of de huidige uitvoering door samenwerkingsverbanden uitgewezen heeft dat individuele gemeenten niet genoeg betrokken zijn bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, en zo ja, wat daarvan de consequentie is.

Ik zie vanuit mijn verantwoordelijkheid op dit moment geen reden om de betrokkenheid van individuele gemeenten bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te vergroten. Ik hecht er echter wel aan de betrokkenheid van de individuele gemeenten bij de uitvoering van de WWB te waarborgen. Er bestaat het risico dat samenwerkingsverbanden op te grote afstand van de individuele gemeenten komen te staan. Vandaar dat ik, mede bezien vanuit de ervaringen bij de Wet sociale werkvoorziening (WSW), de rechtstreekse financiering aan samenwerkingsverbanden wil beëindigen. Deze wijziging beoog ik ook op te nemen in de voorgestelde wijziging van de WSW. Door de budgetten niet langer naar het samenwerkingsverband over te maken, komen de budgetten weer op de rekening van de individuele gemeente. Het is vervolgens aan de individuele gemeente of zij haar budget inbrengt in het samenwerkingsverband. Op die manier is beter gegarandeerd dat de uitvoering van de WWB op de agenda van de gemeenteraad staat en zij met de verantwoordelijke wethouder invloed en controle blijven uitoefenen op de uitvoering van de WWB door het samenwerkingsverband.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de waarborgen die gemeenten hebben om samenwerkingsverbanden te ontbinden die zij zijn aangegaan bij de uitvoering van de WWB.

In artikel 9 van de Wgr het volgende is opgenomen:

1. De voor onbepaalde tijd getroffen regeling houdt bepalingen in omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding.

2. De regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld houdt bepalingen in omtrent de vereffening van het vermogen ingeval dat openbaar lichaam wordt ontbonden.

3. Het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam blijft na zijn ontbinding voortbestaan voorzover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.

De waarborgen zijn daarom geen andere dan die de samenwerkende gemeenten zelf getroffen hebben. Ook bij samenwerking op basis van overeenkomsten geldt dat de gemeenten de waarborgen zelf dienen te treffen. Overigens noodzaakt dit wetsvoorstel in het geheel niet tot het ontbinden van de betrokken openbare lichamen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor de administratieve lasten van de gemeenten, die in intergemeentelijk samenwerkingsverband met elkaar samenwerken. Zij vragen of de regering ervan overtuigd is dat het nadeel voor deze gemeenten marginaal is, en of de regering dit nog eens uit kan leggen.

Het voorliggende wetsvoorstel heeft als zodanig nog geen gevolgen voor de administratieve lasten van gemeenten die bij de uitvoering van de WWB samenwerken in een openbaar lichaam. Dit wetsvoorstel regelt immers niet dat er een verantwoording dient te zijn per individuele gemeente. Dat volgt uit de beoogde invoering het wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties per 1 januari 2007 van het principe van single information en single audit waarbij ik aan zal haken. De administratieve lastenverzwaring die daaruit volgt bestaat eruit dat de administratie en het geautomatiseerde systeem van het openbaar lichaam toegerust moeten zijn op een verantwoording per individuele gemeente. Voor zover al niet aanwezig betekent dit dat in de administratie van het openbaar lichaam een kenmerk aanwezig moet zijn (bijvoorbeeld postcode), dat een uitsplitsing van de uitgaven en ontvangsten per samenwerkende gemeente mogelijk maakt. Voor de verantwoording per individuele gemeente zullen – vergeleken met de huidige situatie van gezamenlijke verantwoording – extra controleactiviteiten door de accountant verricht moeten worden.

De regering wil er in dit verband nog op wijzen dat de verantwoordingslasten van gemeenten voor de WWB al relatief gering zijn en bovendien – door de invoering van single information en single audit – nog verder zullen verminderen. De invoering van single information en single audit heeft niet alleen een vereenvoudiging van de verantwoordingssystematiek en een verminderde controle tot gevolg, maar heeft voor de SZW-regelingen ook geleid tot een vermindering van de gegevensuitvraag aan gemeenten. Van dat laatste zullen gemeenten die bij de uitvoering van de WWB samenwerken in een openbaar lichaam in gelijke mate profiteren als alle overige gemeenten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de invoering van een single audit en single information systeem leidt tot beperking van de informatie die door de regering over de uitvoering en doeltreffendheid van de WWB aan de Kamer in de toekomst zal worden verstrekt. Tevens vraagt men of de regering kan toelichten welke verantwoordingsinformatie die thans wel beschikbaar is voor de Kamer straks niet meer kan worden verstrekt.

De invoering van het beginsel van single information en single audit zal niet leiden tot een vermindering van de voor de Tweede Kamer beschikbare informatie over de doeltreffendheid van de WWB. De invoering van single information en single audit voor de WWB heeft namelijk uitsluitend betrekking op de financiële verantwoordingsinformatie van gemeenten aan het Rijk; de informatie over de doeltreffendheid van de WWB maakt hiervan geen onderdeel uit. Informatie over de doeltreffendheid van de WWB wordt door SZW onveranderd van gemeenten verkregen via de statistieken en via onderzoek.

De invoering van single information en single audit heeft wél betrekking op de informatie over de rechtmatige uitvoering van de WWB. Als gevolg van de invoering van single information en single audit hoeven gemeenten minder gedetailleerd informatie te verstrekken aan het Rijk over de besteding van specifieke uitkeringen. De informatie over de rechtmatige uitvoering van de WWB wordt beperkt tot de informatie die noodzakelijk is voor de financiële afrekening met het Rijk of voor de toepassing van het financieringsmodel. Ook wordt de controle van deze informatie sterk verminderd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of het toekennen van budgetten aan (meerdere) individuele gemeenten in plaats van aan één samenwerkingsverband, niet juist tot administratieve lastenverzwaring leidt, in plaats van lastenverlichting zoals de regering aangeeft.

De verlaging van de administratieve lasten als gevolg van het feit dat gemeenten geen apart verantwoordingsverslag meer hoeven in te dienen, komt niet voort uit het huidige wetsvoorstel maar uit de invoering van single information en single audit (Besluit van 4 juli 2006 houdende wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 en enkele andere besluiten in verband met invoering van single-information en single-audit (Stb. 328)). Op de relatie tussen de voorgestelde wijziging van de financieringssystematiek en de verantwoordingslasten wordt hierboven ingegaan.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot het effect is van de budgettering per gemeente op de verdeling over het land.

Uit het onderzoeksrapport van APE «Verdeelmodel inkomensdeel WWB 2007 – technisch verslag», dat u als bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van SZW van 27 april 2006 heeft ontvangen, blijkt hierover (op pag. 43–48) het volgende. De gezamenlijke financiering van samenwerkingsverbanden blijkt een ongunstige invloed te hebben op de kwaliteit van de objectieve verdeelsleutel. De verdelende werking wordt beter als in samenwerkingsverbanden participerende gemeenten bij de ijking van de gewichten worden behandeld als afzonderlijke gemeenten. Hierdoor worden de herverdeeleffecten voor de gemeenten als totaal kleiner (van 11% naar 10,8%, zie tabel 7.2 op blz. 45 van het rapport). Daardoor neemt ook het aantal gemeenten met minder dan 10% herverdeeleffect toe (van 51,9% naar 63%, zie tabel 7.3 op blz. 46 van het rapport).

De leden van de PvdA-fractie vragen om de Kamer het advies van de Raad voor de Financiële Verhoudingen (Rfv) van 25 april jl. toe te sturen. De leden van de fracties van de VVD en van de ChristenUnie vragen de regering om in te gaan op het advies van de Rfv die zich afvraagt of er een overgangstraject voor gemeenten geboden wordt om nadelige herverdeeleffecten op te vangen, en of de regering daarbij nader in kan gaan op de ex-ante aftopping waar de regering in de Memorie van Toelichting melding van maakt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering het zorgvuldig vindt om gemeenten, die wellicht veel geld in een samenwerkingsverband hebben gestoken, niet te compenseren wanneer zij nadelige effecten ondervinden van de wetswijziging.

Het advies van de Rfv over de financiering van samenwerkingsverbanden is een onderdeel van het advies van de Rfv over de Financieringssystematiek WWB (I-deel), dat ik u op 27 april jl. heb toegestuurd bij mijn brief over de Financieringssystematiek WWB 2007.

De Rfv schrijft het volgende over de financiering van samenwerkingsverbanden:

  Het buiten de geobjectiveerde verdeling houden van de samenwerkingsverbanden voorkomt dat deze samenwerkingsverbanden een oneigenlijke invloed uitoefenen op de uitkomsten van de budgettering. De Raad stemt daarom in met het buiten de geobjectiveerde verdeling houden van samenwerkingsverbanden. Wel dient te worden bezien op welke wijze de betrokken gemeenten een overgangstraject geboden kan worden om nadelige herverdeeleffecten te kunnen opvangen. Het uitgangspunt van de ex-ante aftopping lijkt daarbij in de rede te liggen.

In de brief van de Staatssecretaris van SZW van 27 april, en in het wetsvoorstel, is als volgt gereageerd op dit advies:

Het advies van de Raad om een overgangstraject voor samenwerkingsverbanden te bieden neem ik niet over. Naar mijn oordeel is hier geen reden voor om de volgende redenen:

• Door een wijziging van het verdeelmodel ondervinden sommige gemeenten altijd nadelen ten opzichte van het eerder gebruikte model. Compensatie daarvoor is nooit aan de orde geweest.

• Gemeenten die er door de nieuwe financieringswijze op achteruit gaan, zullen veelal in het verleden voordeel hebben gehad van de oude financieringswijze.

• Een berekend nadeel is een momentopname, en kan op andere momenten weer een voordeel zijn. Bepalen wie voor compensatie in aanmerking komt zou dus enigszins willekeurig zijn.

De leden van de fracties van de PvdA en van de ChristenUnie vragen naar de gevolgen voor de budgetten van de gemeenten uit intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Gevraagd wordt naar de omvang van de financiële verschillen bij de budgettoekenning direct aan gemeenten, en of de regering een overzicht kan geven van de nieuwe en oude bedragen die werden toegekend en daarbij de verschillen aan te geven. Daarnaast wordt door de leden van de PvdA-fractie gevraagd aan welk aftoppingspercentage als gewenning aan budgetverschillen gedacht wordt. Gevraagd wordt ook door de leden van PvdA-fractie of de regering een overzicht kan geven van de verschillen per gemeente bij het werkdeel WWB bij de oude en nieuwe toekenning. Tot slot wordt nog door de leden van de PvdA-fractie gevraagd of dit wetsvoorstel voor het totaal aan budget voor de samenwerkingsgemeenten tot een verhoging of tot een verlaging leidt, en of de regering dit met cijfers toe kan lichten.

Op dit moment beschikt de regering nog niet over de cijfers wat het verschil is tussen de budgetten die de gemeenten in samenwerkingsverbanden in 2007 zouden krijgen als zij nog gezamenlijk gefinancierd zouden worden, in vergelijking met het budget dat zij in 2007 krijgen als optelsom van de individuele budgetten. Deze cijfers zal de regering u zo spoedig mogelijk – in ieder geval voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer – doen toekomen.

Uit berekeningen van eerdere jaren is af te leiden dat er wel verschillen zijn tussen de budgetten die de gemeenten krijgen als zij gezamenlijk gefinancierd worden, in vergelijking met het budget dat zij krijgen als optelsom van de individuele budgetten. Er is echter geen reden hiervoor een overgangsregeling te treffen (zoals de Rfv voorstelt) om de volgende redenen:

– De verschillen tussen de budgetten die de gemeenten krijgen als zij gezamenlijk gefinancierd worden, in vergelijking met het budget dat zij krijgen als optelsom van de individuele budgetten, zijn niet erg groot, en overschrijden niet de grens van de ex-ante aftopping waar de Rfv aan refereert. Ter illustratie hiervan is in de bijlage een tabel opgenomen van het verschil dat in 2006 zou zijn opgetreden als het wetsvoorstel toen was ingevoerd. Daaruit blijkt dat de samenwerkingsverbanden – als zij in 2006 in plaats van een gezamenlijk budget een budget per gemeenten hadden gekregen – een verschil in budget hadden ondervonden variërend van – 5% tot + 3%.

– Als specifiek gekeken wordt naar de samenwerkingsverbanden die minder budget krijgen als gevolg van de wetswijziging, en de uitgaven in 2005 worden vergeleken met dat budget, dan is er geen aanleiding te veronderstellen dat voor deze gemeenten door de wetswijziging een probleem ontstaat met dit budget. Een voorbeeld: Het samenwerkingsverband dat het grootste nadeel ondervindt (–W 5%) zou – als zij in 2006 al individuele budgetten toegekend hadden gekregen – ook dan nog bijna 2,5 miljoen euro meer budget hebben gekregen dan men in 2005 heeft uitgegeven. Bij de huidige gezamenlijke budgettoekenning krijgt men bijna 3,4 miljoen euro meer dan men in 2005 heeft uitgegeven. Het lijkt dus alleszins redelijk om niet te compenseren voor deze budgetdaling.

– Samenwerkingsverbanden hebben tot nu toe vaak veel voordeel gehad van de huidige financieringssystematiek. Dat komt met name omdat samenwerkingsverbanden er bij de huidige financieringssystematiek voor kunnen kiezen om een gezamenlijk budget of aparte budgetten per gemeenten te krijgen. Die keuze wordt vaak beïnvloed door het verwachte verschil tussen een gezamenlijk berekend budget ten opzichte van de optelsom van de aparte budgetten.

– Bij de berekening van de verschillen tussen de budgetten die de gemeenten krijgen als zij gezamenlijk gefinancierd worden, in vergelijking met het budget dat zij krijgen als optelsom van de individuele budgetten, moet bedacht worden dat deze berekening een momentopname is. Verschillen treden met name op doordat het (veelal) objectief berekende budget bij samenwerking wordt vergeleken met het (veelal) historisch berekende budget zonder samenwerking. Omdat het historisch berekende budget van jaar op jaar behoorlijk kan wijzigen, kan de som van de individuele budgetten van jaar op jaar anders zijn dan de gezamenlijk berekende budgetten.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de voorstellen voor het bepalen van de historische aandelen en het verdelen van vermogen en schulden worden geregeld in het Besluit WWB, en of de Kamer over de precieze inhoud van deze voorstellen nog wordt geïnformeerd.

Het is mijn bedoeling het Besluit WWB vóór 1 januari 2007 hierop aan te passen. De inhoud daarvan vloeit voort uit hetgeen daarover in de Memorie van Toelichting beschreven staat.

2. Voorschotten in de WWB

De leden van de CDA-fractie vragen de regering, er van uitgaande dat gemeenten mensen op tijd een uitkering willen verstrekken en op tijd willen bevoorschotten, wat de nadelige gevolgen van dit wetsvoorstel zijn voor de gemeenten. In dit verband wordt tevens gevraagd of volgens de VNG de gemeentelijke bevoorschottingspraktijk door dit wetsvoorstel zal veranderen. De leden van de CDA-fractie zijn naar eigen zeggen van mening dat door dit voorstel er zelfs meer tijd komt voor een zorgvuldige toetsing van alle voor de uitkering relevante zaken en vraagt of de regering dat onderschrijft.

De VNG heeft, mede namens Divosa, eerder kenbaar gemaakt van mening te zijn dat de uitvoering van bevoorschotting niet tot noemenswaardige problemen leidt bij gemeenten. Volgens de VNG en Divosa is er over het algemeen géén sprake van lange wachttijden, voordat een voorschot is geregeld. De regering verwacht in lijn hiermee dat het wetsvoorstel niet tot veranderingen zal leiden ingeval het gemeentelijke werkproces voor bevoorschotting en vaststelling van algemene bijstand op orde is. Als dat niet het geval is, noopt het wetsvoorstel tot een verbeterslag. In die zin onderschrijft de regering bovenstaande stelling van de leden van de CDA-fractie, dat er meer tijd komt voor een zorgvuldige toetsing van alle voor de uitkering relevante zaken. Zo valt er onder meer tijdwinst te behalen doordat procedures wegens niet tijdige beslissing achterwege blijven en indien door tijdige bevoorschotting of reguliere betaling het ontstaan van betalingsachterstanden en schuldenproblematiek – en hiermee intensieve saneringstrajecten – kan worden voorkomen.

Het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de voorgestelde wijze van bevoorschotting ook van toepassing is bij een gewijzigde uitkering, bijvoorbeeld wanneer een alleenstaande moeder wordt en daarmee recht heeft op een uitkeringsverhoging, ligt besloten in de tekst en de artikelsgewijze toelichting met betrekking tot artikel 52 van de WWB. Van een verplicht voorschot kan alleen sprake zijn ingeval het recht op algemene bijstand bij een aanvraag niet is vastgesteld. Hiervan is bij een mutatie op een reeds toegekende bijstandsuitkering, zoals in het voorbeeld van de leden van de PvdA-fractie, geen sprake. Uiteraard is het ook bij een wijziging zaak dat de gemeente deze tijdig verwerkt.

Voorts stellen de leden van de PvdA-fractie enkele vragen over de hoogte van het voorschot als bedoeld in onderhavig voorstel. Het voorschot bedraagt in ieder geval 90% van de hoogte van de algemene bijstand, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WWB. Daar staat dat de hoogte van de algemene bijstand het verschil is tussen het inkomen en de bijstandsnorm Het recht op voorschot als bedoeld in dit wetsvoorstel is dus in beginsel ook van toepassing op bijstandsaanvragers die onvoldoende inkomsten hebben uit arbeid of andere inkomstenbronnen, zoals bijvoorbeeld onvolledige AOW. Alsdan vormt de hoogte van het voorschot een aanvulling op de eigen inkomsten, mits die inkomsten minder bedragen dan 90% van de relevante bijstandsnorm.

De leden van de PvdA-fractie vragen of op het voorschot beslag mag worden gelegd door een deurwaarder of door een bewindvoerder in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). In artikel 46, derde lid, van de WWB is bepaald dat beslag op algemene bijstand slechts geldig is voor zover de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De basishoogte van de beslagvrije voet bedraagt 90%van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Beslaglegging op een voorschot in de WWB is derhalve de facto niet mogelijk omdat de hoogte ervan bovengenoemde beslagvrije voet niet overstijgt. Hetzelfde geldt voor schuldsaneringstrajecten waarin de zogeheten Wsnp-norm van 95% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt gehanteerd, welke volgt uit artikel 295 van de Faillissementswet.

Op de vraag van de leden van de PvdA-fractie, of het wenselijk is dat er ook in het kader van het Besluit bijstandverlening 2004 (Bbz 2004) een verplichting tot bevoorschotting is, beantwoorden wij bevestigend waar het bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan betreft. Een en ander wordt geregeld in artikel 14, tweede lid, van het Bbz 2004, waarin verwezen wordt naar artikel 52 van de WWB. Bij de verlening van bedrijfskapitaal geldt, gezien de aard van deze vorm van bijstandsverlening, niet de verplichting tot het verlenen van een voorschot.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader in te gaan op het advies van de Raad van State, om gezien de argumenten van de VNG, Divosa en het Uitvoeringspanel gemeenten (UP), niet over te gaan tot de voorgestelde voorschotregeling.

Naar oordeel van de VNG en Divosa zijn nadere regelgeving of handreikingen met betrekking tot voorschotverlening niet nodig. Naar het oordeel van het UP biedt het huidige artikel 52 van de WWB gemeenten voldoende ruimte om een adequaat voorschotbeleid te formuleren en uit te voeren en levert de huidige voorschotpraktijk weinig problemen op. De regering merkt op dat dit laatste niet aansluit bij de signalen die worden genoemd in de memorie van toelichting. De afweging tussen het bieden van rechtszekerheid ten aanzien van bevoorschotting op de wijze die de wetgever met de invoering van de WWB heeft beoogd en het gestelde door het UP, geeft de regering geen aanleiding om de huidige gemeentelijke beleidsvrijheid bij voorschotverlening ongewijzigd te handhaven.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe voorkomen kan worden dat invorderingsproblemen ontstaan indien na toekenning van een voorschot in een later stadium blijkt dat er geen recht op bijstand bestaat. De regering heeft, in lijn met het advies van de Raad van State, in de uitwerking van het voorstel rekening gehouden met uitvoeringsproblemen van praktische aard. Het wetsvoorstel voorziet er in dat de gemeente geen voorschot behoeft te verlenen, als onmiddellijk duidelijk is dat er geen recht op bijstand bestaat, maar de formele beslissing daarover nog niet rond is vanwege late gegevensverstrekking door de aanvrager. Dit voorkomt dat er invorderingsproblemen ontstaan voor zowel het uitvoeringsorgaan als de aanvrager indien later blijkt dat geen recht op bijstand bestaat.

Vanuit de VVD-fractie wordt vervolgens gevraagd of de regering kan aangeven waarom zij gekozen heeft voor het percentage van 90% van de algemene bijstand als hoogte van het voorschot. Voor de hoogte van een voorschot is aangehaakt bij de zogenaamde beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze hoogte voor een voorschot is enerzijds voor gemeenten eenvoudig te bepalen in de uitvoering en biedt anderzijds de aanvrager voldoende inkomen zolang de gemeente nog geen besluit heeft genomen over het recht op algemene bijstand.

3. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel B

De leden van de PvdA-fractie stellen enkele vragen die verband houden met brutering bij het passeren van een jaargrens in relatie tot een voorschot voor algemene bijstand. Bedoeld voorschot betreft een renteloze geldlening en is daarom onbelast, ook over de jaargrens. Brutering is aan de orde als het voorschot wordt verrekend met de toegekende bijstand.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE

Verschil in budget dat de huidige samenwerkingsverbanden zouden hebben ondervonden als zij in 2006 (of 2005) individuele budgetten per gemeente hadden gekregen

Berekend in januari 2006

SamenwerkingsverbandA: voorlopig budget (65-) 2006 of 2005B: voorlopig budget samenwerkingsverband als optelsomindividuele budgetten VERSCHIL: B-A Uitgaven 2005
RSD Hoeksche Waard6 753 1796 928 187175 008 (+3%)6 309 913
ISD Noordenkwartier8 624 0438 660 65936 617 (+0%)8 975 755
ISD Zuidwest-Fryslân8 932 6539 129 224196 571 (+2%)9 412 927
ISD Voorne Putten Rozenburg4 792 4844 886 99594 512 (+2%)4 534 925
ISD Walcheren30 457 05529 742 517– 714 539 (–2%)30 320 289
ISD AA en Hunze Assen Tynaarlo22 947 23722 916 538– 30 699 (–0%)23 913 262
ISD Optimisd7 588 1897 668 55380 364 (+1%)7 750 008
ISD Appingedam Delfzijl Loppersum16 937 37116 897 506– 39 865 (–0%)16 006 037
IGSD Veluwerand9 231 5449 323 93992 395 (+1%)9 296 928
ISD Kompas*5 017 6135 141 000123 387 (+2%)5 104 593
ISD Oldambt*12 953 95213 019 00065 048 (+0%)12 449 092
DSZW Noardwest Fryslân*19 344 32318 430 000– 914 323 (–5%)15 977 351
ISD de Rijnstreek*2 279 3892 291 00011 611 (+0%)1 985 287
ISD Bollenstreek*6 091 2105 823 000– 268 210 (–4%)5 240 756
RSD Alblasserwaard-Oost/Vijfheerenlan*14 254 58014 695 000440 420 (+3%)13 150 353
IS Werk en Inkomen7 975 9298 148 414172 485 (+2%)6 104 565

* Voor deze samenwerkingsverbanden is de berekening gebaseerd op 2005, omdat van die gemeenten voor een budgetberekening 2006 geen gegevens op individuele basis beschikbaar waren.

Naar boven