30 674
Wijziging van de Militaire ambtenarenwet 1931 en intrekking van de Wet voor het reservepersoneel der Krijgsmacht in verband met onder andere de invoering van een flexibel personeelssysteem voor de krijgsmacht

nr. 11
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 23 januari 2007

Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel E van het wetsvoorstel komt als volgt te luiden:

E

Artikel 12d wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot het vierde lid worden twee nieuwe leden ingevoegd luidende:

2. De militair ambtenaar is verplicht, indien dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid of van een goede vervulling van de taak van de krijgsmacht, zich te onderwerpen aan een onderzoek van zijn urine of adem.

3. Het in het tweede lid bedoelde onderzoek dient uitsluitend ter vaststelling van:

a. de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II

b. voor de militair die dienst doet of behoort te doen: een alcoholgehalte van zijn adem van meer dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.

2. In het vierde lid wordt «in het vorige lid» vervangen door: in het eerste en tweede lid.

3. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld met betrekking tot het in het tweede en derde lid bedoelde onderzoek. Deze regels betreffen in ieder geval de wijze waarop het onderzoek wordt verricht en het recht van de militair ambtenaar om:

a. de uitslag van het onderzoek te vernemen;

b. naar aanleiding van het onderzoek bedoeld in het derde lid onder a, een hernieuwd onderzoek van afgestane urine te laten plaatsvinden;

c. naar aanleiding van het onderzoek bedoeld in het derde lid onder b, zijn bloed te laten onderzoeken op een alcoholgehalte van meer dan 0,5 milligram per milliliter bloed

Toelichting

In onderdeel E. van het wetsvoorstel wordt in artikel 12d van de wet de verplichting opgenomen voor de militair, om – indien de veiligheid of een goede vervulling van de taak van de krijgsmacht dit noodzakelijk maakt – zich te onderwerpen aan een onderzoek van zijn urine op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen die zijn opgenomen in de Lijst I en II behorende bij de Opiumwet.

Hierdoor wordt aan de bevoegde instantie een instrument verschaft tot het handhaven van het verbod op het gebruik van verdovende middelen binnen de krijgsmacht.

In het wetgevingsoverleg over het rapport van de Commissie Staal op 16 oktober 2006 is aan de orde geweest, dat excessief alcoholgebruik zich niet verdraagt met de veiligheid en de goede taakvervulling van de krijgsmacht. Daarvoor is het noodzakelijk om een norm te stellen en de beschikking te hebben over een handhavingsinstrument. Daarom wordt tevens een verplichting ingevoerd tot onderwerping aan een ademonderzoek op het gebruik van alcohol.

Voor de normering wordt aangesloten bij de norm uit artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet. Dit zal de algemene norm worden voor de militair die dienst doet of behoort te doen. Het is immers niet goed denkbaar, dat een militair die wegens het gebruik van alcohol geen voertuig mag besturen bijvoorbeeld wél in staat moeten worden geacht om wapens en wapensystemen te bedienen. Het zou daarentegen te ver gaan, om deze norm ook op te leggen aan de militair die geen dienst verricht of moet verrichten. De militair dient zich evenwel bij consumptie van alcohol in zijn «vrije tijd» er rekenschap van te geven, dat, en op welk tijdstip, hij (weer) dienst zal moeten doen en zich dienovereenkomstig te matigen. Deze algemene norm laat overigens onverlet, dat commandanten in operationele en vergelijkbare omstandigheden als varen, vliegen en oefenen kunnen bepalen, dat in het geheel geen alcohol mag worden gebruikt.

Waar het handhaven van het verbod op verdovende middelen naast een rechtspositionele vooral een strafrechtelijke aangelegenheid is, zal de sanctionering van de bestaande en eventueel nog te stellen gedragsregels ten aanzien van het gebruik van alcohol in de eerste plaats geschieden door middel van het militair tuchtrecht, terwijl rechtspositionele maatregelen eveneens mogelijk zijn. In dit verband wordt ter waarborging van de rechten van de militair geregeld dat deze het recht heeft om indien de uitslag van het ademonderzoek daartoe aanleiding geeft, om een onderzoek van zijn bloed te verzoeken. Bloedonderzoek wordt derhalve niet als primaire controle op het gebruik van alcohol gehanteerd.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Naar boven