30 312
Algemene bepalingen betreffende de toekenning, het beheer en het gebruik van het burgerservicenummer (Wet algemene bepalingen burgerservicenummer)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is algemene regels te stellen in verband met de invoering van een uniek persoonsnummer teneinde de doelmatigheid van de administraties van de overheid en enige andere sectoren te vergroten en de dienstverlening aan de burger te verbeteren, een en ander met inachtneming van de eisen die daaraan behoren te worden gesteld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

b. burgerservicenummer: het als zodanig overeenkomstig deze wet aan een natuurlijke persoon toegekend nummer;

c. overheidsorgaan:

1°. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of

2°. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed;

d. gebruiker:

1°. een overheidsorgaan;

2°. ieder ander dan een overheidsorgaan of degene aan wie het burgerservicenummer is toegekend, voor zover deze werkzaamheden verricht waarbij het gebruik door hem of haar van het burgerservicenummer bij of krachtens de wet is voorgeschreven;

e. GBA: basisadministratie van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

f. beheervoorziening: de beheervoorziening, bedoeld in artikel 3;

g. nummerregister: het nummerregister dat deel uitmaakt van de beheervoorziening.

Artikel 2

Het burgerservicenummer bevat geen informatie over de persoon aan wie het is toegekend.

HOOFDSTUK 2 NUMMERBEHEER

Paragraaf 1 De beheervoorziening

Artikel 3

1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting en de instandhouding van een beheervoorziening, waarvan deel uitmaken:

a. voorzieningen met behulp waarvan nummers die als burgerservicenummer kunnen worden toegekend, worden aangemaakt en ter beschikking worden gesteld;

b. het nummerregister;

c. voorzieningen met behulp waarvan het nummerregister kan worden geraadpleegd;

d. voorzieningen met behulp waarvan de daartoe bestemde registraties kunnen worden geraadpleegd teneinde na te gaan:

1°. of aan een bepaalde persoon reeds een burgerservicenummer is toegekend en zo ja, welk burgerservicenummer;

2°. aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend;

3°. of het document, met behulp waarvan een persoon zich identificeert, een document is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 4°, van de Wet op de identificatieplicht.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inrichting, de instandhouding, de werking en de beveiliging van de beheervoorziening.

Paragraaf 2 Het nummerregister

Artikel 4

1. Het nummerregister bevat:

a. de aangemaakte nummers, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, en

b. de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen administratieve gegevens, die op deze nummers betrekking hebben.

2. Bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden tevens regels gesteld omtrent het opnemen, wijzigen en verwijderen van de administratieve gegevens.

Artikel 5

1. Een college van burgemeester en wethouders verschaft Onze Minister onverwijld de inlichtingen omtrent de toekenning, die voor de bijhouding van het nummerregister van belang zijn.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde inlichtingen.

Artikel 6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen verplichtingen worden geregeld van overheidsorganen om aan Onze Minister de inlichtingen te verschaffen die voor de bijhouding van het nummerregister van belang zijn.

HOOFDSTUK 3 AANMAKEN EN TOEKENNEN VAN BURGERSERVICENUMMERS

Artikel 7

Onze Minister draagt er zorg voor dat een nummer dat als burgerservicenummer kan worden toegekend slechts éénmaal wordt aangemaakt en ter beschikking gesteld aan een bestuursorgaan dat bevoegd is het nummer toe te kennen.

Artikel 8

1. Het college van burgemeester en wethouders kent onmiddellijk na de inschrijving van een persoon in de GBA aan deze ingeschrevene een burgerservicenummer toe, tenzij aan hem reeds een burgerservicenummer is toegekend.

2. Het burgerservicenummer wordt toegekend uit de nummers die op grond van artikel 7 aan het college van burgemeester en wethouders ter beschikking zijn gesteld. Indien aan de ingeschrevene reeds een sociaal-fiscaalnummer als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel k, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is toegekend, wordt, in afwijking van de eerste volzin, dit nummer door het college van burgemeester en wethouders aan hem als burgerservicenummer toegekend.

3. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg dat een burgerservicenummer foutloos en slechts éénmaal wordt toegekend.

4. In verband met de uitvoering van dit artikel maakt het college van burgemeester en wethouders gebruik van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d.

Artikel 9

1. Het college van burgemeester en wethouders dat een burgerservicenummer heeft toegekend, stelt degene aan wie het nummer is toegekend daarvan binnen vier weken na de toekenning in kennis onder vermelding van het desbetreffende burgerservicenummer.

2. Bij minderjarigen jonger dan 16 jaar en bij onder curatele gestelden geschiedt de kennisgeving aan de ouders, voogden of verzorgers, onderscheidenlijk aan de curator.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde kennisgeving.

HOOFDSTUK 4 ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN HET BURGERSERVICENUMMER EN DE BEHEERVOORZIENING

Paragraaf 1 Het gebruik van het burgerservicenummer

Artikel 10

Overheidsorganen kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun publiekrechtelijke taak gebruik maken van het burgerservicenummer, met inachtneming van hetgeen bij of krachtens dit hoofdstuk is bepaald.

Artikel 11

1. Bij het uitwisselen van persoonsgegevens tussen gebruikers onderling wordt als middel om persoonsgegevens in verband te brengen met een persoon aan wie een burgerservicenummer is toegekend geen ander persoonsnummer gebruikt dan het burgerservicenummer.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover ten behoeve van de desbetreffende gegevensverwerking bij of krachtens de wet het gebruik van een ander persoonsnummer is voorgeschreven.

Artikel 12

Indien bij het verwerken van persoonsgegevens een burgerservicenummer wordt gebruikt, vergewist de gebruiker zich ervan dat het burgerservicenummer betrekking heeft op de persoon wiens persoonsgegevens hij verwerkt.

Artikel 13

Degene aan wie een burgerservicenummer is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger, kan niet worden verplicht bij het verstrekken van persoonsgegevens aan een gebruiker een ander persoonsnummer te verstrekken dan het burgerservicenummer dat aan hem, onderscheidenlijk aan degene die hij vertegenwoordigt, is toegekend.

Paragraaf 2 Het verstrekken van inlichtingen aan gebruikers

Artikel 14

Aan een gebruiker worden op zijn verzoek uit het nummerregister de inlichtingen verstrekt, die hij nodig heeft in verband met het gebruik van een burgerservicenummer.

Artikel 15

1. Aan een overheidsorgaan worden in verband met de uitvoering van artikel 12 op zijn verzoek uit de registraties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, de gegevens verstrekt, die hij nodig heeft teneinde na te gaan:

a. of aan een bepaalde persoon reeds een burgerservicenummer is toegekend en zo ja, welk burgerservicenummer;

b. aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend;

c. of het document, met behulp waarvan een persoon zich identificeert, een document is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 4°, van de Wet op de identificatieplicht.

2. Met betrekking tot een gebruiker, niet zijnde een overheidsorgaan, is het eerste lid, aanhef en onder c, van overeenkomstige toepassing.

3. Bij of krachtens de wet kunnen gevallen worden geregeld, waarin een gebruiker, niet zijnde een overheidsorgaan, in verband met de uitvoering van artikel 12 bevoegd dan wel gehouden is een registratie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, te raadplegen teneinde na te gaan:

a. of aan een bepaalde persoon reeds een burgerservicenummer is toegekend en zo ja, welk burgerservicenummer;

b. aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend.

4. In de gevallen, bedoeld in het derde lid, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de voorwaarden waaronder en de wijze waarop gebruikers in verband met de uitvoering van deze paragraaf gebruik kunnen maken van:

a. het nummerregister;

b. de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d.

2. Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald welke gegevens in verband met de uitvoering van deze paragraaf aan een gebruiker worden verstrekt.

Paragraaf 3 Sectorale berichtenvoorzieningen

Artikel 17

1. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister die het aangaat, kan worden bepaald dat bij of krachtens de maatregel aangewezen gebruikers of categorieën van gebruikers uitsluitend door tussenkomst van een bij de algemene maatregel van bestuur ingestelde sectorale berichtenvoorziening gebruik kunnen maken van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d. De maatregel bepaalt wie met betrekking tot de sectorale berichtenvoorziening de verantwoordelijke is.

2. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan tevens worden bepaald dat voor bij of krachtens de maatregel aangewezen gebruikers of categorieën van gebruikers een bevoegdheid of een verplichting geldt als bedoeld in artikel 15, derde lid.

3. De verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, levert de inlichtingen, bedoeld in artikel 14, alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 15, eerste lid, door aan de gebruiker die door tussenkomst van de sectorale beheervoorziening de inlichtingen, onderscheidenlijk de gegevens, verzocht.

4. De artikelen 14 en 15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin.

5. De verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, gaat na of degene die door tussenkomst van de sectorale berichtenvoorziening toegang tot een voorziening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c of d, verlangt een krachtens het eerste lid aangewezen gebruiker is dan wel behoort tot een daartoe krachtens het eerste lid aangewezen categorie van gebruikers.

6. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inrichting, de instandhouding, de werking en de beveiliging van de sectorale berichtenvoorziening.

HOOFDSTUK 5 BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS, TOEZICHT EN CONTROLE

Artikel 18

1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting en de instandhouding van een voorziening met behulp waarvan voor eenieder algemene informatie beschikbaar wordt gesteld met betrekking tot:

a. het gebruik van burgerservicenummers;

b. de gegevensverwerkingen van gebruikers, waarbij burgerservicenummers worden gebruikt.

2. Overheidsorganen verschaffen Onze Minister desgevraagd de inlichtingen betreffende gegevensverwerkingen, die van belang zijn voor de uitvoering van het eerste lid.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking de verplichting, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 19

Onze Minister benoemt een functionaris voor de gegevensbescherming als bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens, die toeziet op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de uitvoering van deze wet, voor zover Onze Minister voor deze gegevensverwerkingen de verantwoordelijke is.

Artikel 20

1. Onze Minister ziet er op toe dat de toekenning van burgerservicenummers geschiedt overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde.

2. Onze Minister is in verband met de uitvoering van het eerste lid bevoegd:

a. inlichtingen te verlangen van de bestuursorganen die burgerservicenummers toekennen, en

b. aanwijzingen te geven aan het college van burgemeester en wethouders, die noodzakelijk zijn in verband met de toekenning van burgerservicenummers overeenkomstig het bij of krachtens de wet bepaalde.

Artikel 21

1. Onze Minister verricht eens per drie jaar een onderzoek naar de inrichting, de werking en de beveiliging van de beheervoorziening.

2. De bestuursorganen die burgerservicenummers toekennen, verschaffen Onze Minister desgevraagd de inlichtingen betreffende de toekenning van burgerservicenummers.

3. Onze Minister die het aangaat verricht eens per drie jaar een onderzoek naar de inrichting, de werking en de beveiliging van een sectorale berichtenvoorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, die onder zijn verantwoordelijkheid valt.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beoordelingscriteria en de wijze van uitvoering van de onderzoeken, bedoeld in het eerste, onderscheidenlijk het derde lid.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

1. Het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dit artikel luidt onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop artikel 8 in werking treedt, dat is toegekend aan een persoon die is ingeschreven in de GBA van een gemeente, wordt aangemerkt als diens burgerservicenummer. Artikel 9 is niet van toepassing.

2. Op het tijdstip waarop artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, in werking treedt, worden in het nummerregister opgenomen:

a. de burgerservicenummers, bedoeld in het eerste lid, alsmede de op die nummers betrekking hebbende administratieve gegevens;

b. de sociaal-fiscale nummers die voor het tijdstip, bedoeld in de aanhef, zijn toegekend en waarop het eerste lid niet van toepassing is, alsmede de op die nummers betrekking hebbende administratieve gegevens.

Artikel 23

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen categorieën van gebruikers.

Artikel 24

Deze wet wordt aangehaald als: Wet algemene bepalingen burgerservicenummer.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Naar boven