30 308
Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)

nr. 101
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

23 juni 2006

De algemene commissie voor Integratiebeleid1 heeft op 21 juni 2006 overleg gevoerd met minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie over de Wet inburgering (30308).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de algemene commissie voor Integratiebeleid,

Kalsbeek

De griffier van de algemene commissie voor Integratiebeleid,

Beuker

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de algemene commissie voor Integratiebeleid

Woensdag 21 juni 2006

14.00 uur

De voorzitter: Arib

Aanwezig zijn 10 leden der Kamer, te weten:

Arib, Kalsbeek, Sterk, Azough, Lambrechts, Visser, Dijsselbloem, Vergeer, Van der Staaij en Huizinga-Heringa,

en mevrouw Verdonk, minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Regels inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering) (30308);

de brief d.d. 10 juni 2005 inzake Evaluatie op de invoering van de naturalisatietoets (29543, nr. 7);

de brief d.d. 23 juni 2005 inzake Europeesrechtelijke aspecten van het nieuwe inburgeringsstelsel (29543, 29700, nr. 8);

de brief d.d. 7 oktober 2005 inzake Rapportage Transititietraject en overgangsbudget (30300-VIII, 30300-VI, nr. 14);

de brief d.d. 27 oktober 2005 inzake Inburgerings­examenniveau schriftelijke taalvaardigheid oudkomers (29543, 30300-VI, nr. 13);

de brief d.d. 28 oktober 2005 inzake Inburgering: dwangsom en bestuurlijke boete (29543, nr. 12);

de brief d.d. 23 december 2005 inzake Ontwerpbesluit inburgering (30308, nr. 9);

de brief d.d. 24 januari 2006 inzake ontwerpbekostigingsbesluit Wet Inburgering (30308, nr. 10);

de brief d.d. 3 maart 2006 inzake Advies CBP over Ontwerpbesluit inburgering (30308, nr. 13);

de brief d.d. 29 maart 2006 inzake de motie-Sterk (29800-VI, nr. 78), vrijstellen van autochtone Nederlanders van de inburgeringsplicht (29543, nr. 6);

de brief d.d. 8 mei 2006 inzake Transitietraject inburgering (30300-VIII, nr. 227);

de motie-Vergeer over een inspanningsverplich­ting (30308, nr. 52).

(Zie wetgevingsoverleg van 12 juni 2006.)

De voorzitter:

Ik open de vergadering. Wij houden ons in tweede termijn aan spreektijden van tien minuten. Wij moeten echt om half zes klaar zijn, ook in verband met de beschikbaarheid van de Dienst Verslag en Redactie. Ik geef de woordvoerders het woord volgens de methode die wij bij de begrotingsbehandeling hanteren, maar mevrouw Huizinga-Heringa heeft in verband met andere verplichtingen gevraagd om te mogen beginnen.

Ik zie dat de commissie daarmee instemt.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Voorzitter. In eerste termijn is gebleken dat voor alle fracties de juridische houdbaarheid van de voorgestelde wet het grootste knelpunt is. Kortweg gezegd: is artikel 3 te handhaven of niet? Ook voor mijn fractie is dat de vraag.

In eerste termijn heeft de minister gewoon gezegd dat zij met deze wet de gok wel wil nemen en afwacht wat de rechter ervan zal zeggen, een proefballonnetje in het kwadraat. Van dat merkwaardige standpunt is de minister gelukkig teruggekomen. Er wordt nu advies gevraagd bij de Raad van State. Er wordt ook een aantal alternatieven aan de Raad van State voorgelegd.

Gisteravond hoorde ik op het journaal dat er een afspraak tussen de coalitiepartijen zou zijn om toch de wet gedeeltelijk te behandelen. Ik hoorde de minister zeggen: wij gaan de wet gewoon invoeren. Ik kan mij niet voorstellen hoe dit waar zou kunnen zijn. Hoe had de minister zich de procedure dan voorgesteld? Wil zij een onvoldragen wetsvoorstel, waar grote twijfels over zijn, naar de Eerste Kamer sturen? En daarbij, artikel 3 staat toch niet los van de rest van het wetsvoorstel?

Ook voor het overige zijn er tal van juridische voetangels en klemmen, bij het onderscheid tussen genaturaliseerde Nederlanders en Nederlanders van geboorte. Ik verwijs onder veel meer nog maar eens naar mijn opmerking over de geestelijke bedienaren. De wens dat imams inburgeren leeft breed, ook bij ons. Het is echter de vraag of er voldoende juridische grondslag is om deze groep apart te benaderen. Ik zeg nu alvast dat voortzetting van de behandeling van een deel van de wet mij buitengewoon onverstandig lijkt. Er komen weer nieuwe debatten en novelles overheen.

1 januari is een mooie datum, maar 1 april is voor de inwerkingtreding ook een mooie datum, al heeft die datum natuurlijk ook andere connotaties.

De heerVisser(VVD)

Ja, dan ben ik jarig!

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Ik wil deze termijn vooral gebruiken voor enige opmerkingen over de amendementen. Mijn oordeel over het centrale punt van de wet schort ik op tot het advies van de Raad van State er is.

De minister heeft constructief op amendementen gereageerd. Een aantal heeft zij bij nota van wijziging overgenomen, waarvoor dank. Ik begin met onze amendementen over het creëren van een mogelijkheid tot vergoeding wanneer inburgeraars zich voldoende hebben ingespannen, maar het examen niet hebben gehaald. Ik zie daar een soort incongruentie. De minister wil verdergaande inburgering wel stimuleren. Zij wil daarvoor ook middelen inzetten. Zij is echter terughoudend tegenover mijn amendementen om iemand die zich wel heeft ingespannen, maar het examen niet kan halen, de kosten die hij heeft gemaakt terug te geven. Zij zegt dat zij het geld dat dit kost er niet voor over heeft.

Dat staat toch op gespannen voet met het doel? Wat is nu meer stimulerend dat iemand die de kans krijgt om het examen en zijn best doet, maar die het toch niet lukt, ten minste de kosten terug te geven? Dat is toch stimulerend voor iemand die twijfelt of hij het examen kan halen? Die zal als hij zijn geld nooit terug krijgt het niet eens proberen.

Mijn amendement op stuk nr. 19 is overgenomen. Dat schrijft de minister althans, maar zij maakt van de mogelijke vrijstellingstoets die eerst in het besluit stond en nu in de wet zou komen een tijdelijke toets. Zij zegt dat in het besluit al stond dat het een tijdelijke toets zou zijn. De minister wil niet dat twee wegen mogelijk zijn: het afleggen van een inburgeringsexamen en het doen van de vrijstellingstoets. Daarom wil zij een maximale termijn van twee jaar laten gelden. Ik snap dat niet. Na die twee jaar kunnen toch oudkomers inburgeringsplichtig worden. Iemand die een kind krijgt wordt bijvoorbeeld inburgeringsplichtig, maar ook iemand die geestelijk bedienaar wil worden kan inburgeringsplichtig zijn. Die verplichting kan gaan gelden twee jaar nadat de wet in werking is getreden. Ook voor dergelijke personen moet er toch de mogelijkheid zijn om te laten zien dat zij voldoende ingeburgerd zijn? Op dit punt krijg ik nog graag een reactie van de minister.

Wij hebben verder een amendement ingediend om het gemeenten mogelijk te maken om af te zien van het opleggen van een boete wanneer die geen redelijk doel meer dient. De minister voelt daar niet voor en wijst op de mogelijkheden die er in dat verband zijn. Wanneer het feit dat iemand zijn examen niet haalt niet verwijtbaar is, kan de termijn verlengd worden en dan kan afgezien worden van het opleggen van een boete. Mijn amendement ziet echter niet op zo'n situatie. Mijn amendement ziet op de situatie waarin er wel verwijtbaarheid is en dus een boete opgelegd wordt. Als je echter twee jaar na twee jaar na twee jaar na twee jaar een boete oplegt, moet er toch een moment komen waarop het mogelijk is om van die boete af te zien. Dan dient de boete namelijk geen redelijk doel meer. Dan gaat de boete werken als een inburgeringsbelasting en dat is toch niet bedoeling. Graag krijg ik ook op dit punt een reactie van de minister.

Voorzitter. Wij zullen alle amendementen steunen die de link in de wet tussen inburgering en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ongedaan willen maken. Wij zijn van mening dat je inburgering en de verblijfsrechtelijke status niet met elkaar mag verwarren. Je kunt mensen op deze manier niet straffen. Wij kennen al de mogelijkheid van het opleggen van een boete. Daarnaast gelden allerhande plichten en er is dwang en drang. Laten wij dan daarnaast niet het verblijf in Nederland onzeker maken. In eerste termijn zijn door verschillende woordvoerders voorbeelden van zeer schrijnende gevallen gegeven. Dergelijke gevallen kunnen ontstaan als wij op deze manier doorgaan. Mij lijkt dat een buitengewoon verkeerde weg.

Tot slot: wij behandelen nu een gedeelte van de wet en wij weten dat wij eigenlijk niet meer kunnen doen. Eerst moeten wij namelijk weten of de wet überhaupt juridisch houdbaar is. Ik kan mij dan ook voorstellen dat wij na vandaag nog heel vaak over deze wet zullen spreken.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden in eerste termijn, voor haar brief met haar reactie op de amendementen en voor haar derde nota van wijziging. Ik wil eerst een opmerking maken over de berichtgeving in de media. Gisteren kwam het bericht dat er door de coalitie een deal zou zijn gesloten waarmee is bepaald op welke manier deze wet wordt afgehandeld. Ik nodig mijn collega's van de coalitiefracties uit om te zeggen of dit inderdaad zo is en om publiekelijk een toelichting te geven.

Gisteren zei de minister in het NOS-journaal: wij gaan de wet sowieso invoeren. Ik heb bezwaar tegen zo'n opmerking. Wij gaan die wet misschien uiteindelijk wel invoeren. Dat lijkt mij althans zeer denkbaar, maar ik heb er bezwaar tegen dat terwijl het debat nog wordt gevoerd en de Kamer aan zet is, de minister in het journaal verklaart: wij gaan de wet sowieso invoeren. Deze manier van omgaan met elkaar spreekt mij niet zo aan. Dit is niet collegiaal. Dit past ook niet bij het verkeer tussen minister en parlement.

Voorzitter. De minister begint haar brief met de aankondiging dat zij toch advies aan de Raad van State zal vragen. Daarmee zijn wij het zeer eens. Wij hebben dit zelf ook voorgesteld. Dat advies betreft artikel 3, maar ook de alternatieve voorstellen van de fractie van de Partij van de Arbeid en de tussenvoorstellen van de heer Van der Staaij. Wij vinden prima dat dit gebeurt en wachten het resultaat af.

Namens mijn fractie heb ik de gedachte van de verbrede leerplicht naar voren gebracht om op die manier artikel 3, lid 1, onder b, te repareren. Daarbij gaat het om de categorie van de genaturaliseerde Nederlanders, verantwoordelijk voor een minderjarig kind in Nederland. Die verbrede leerplicht hebben wij verder niet uitgewerkt, omdat dat ingewikkeld en ingrijpend is. Daarvoor hebben wij ook geen amendement ingediend. Wij hebben het kabinet gevraagd om daarop te reageren en eventueel voorstellen te ontwikkelen. Het wordt voorgelegd aan de Raad van State, maar ik zie niet goed hoe de raad er in deze rudimentaire fase over kan adviseren. Laten wij afwachten of hij in deze fase al iets zinvols kan zeggen.

Met het amendement op stuk nr. 35 stellen wij voor, artikel 3 uit de wet te halen. De derde nota van wijziging is technisch van aard: de strekking blijft hetzelfde. In het debat heeft de minister erop gewezen dat het niet mogelijk is om een inburgeringsplicht als voorwaarde vooraf voor het krijgen van een uitkering te stellen. Die term "voorwaarde" staat in de toelichting op twee van onze amendementen over de sociale zekerheid. Ik heb de tekst aangepast, zodat daarover geen misverstand kan bestaan. De gewijzigde amendementen zijn vandaag rondgegaan. Ik verzoek de minister om ze naar de Raad van State te sturen.

Ons oogmerk is nog altijd een goede inburgeringswet, een wet die haalbaar en uitvoerbaar is, die realistische dingen van mensen vraagt en die bovenal niet discrimineert en dus bij de rechter standhoudt. Het gaat om het principiële punt van non-discriminatie. Degenen die er overheen willen stappen, weten dat de rechter de wet op dit punt onderuit kan halen. Wij lopen daarmee met het hele inburgeringsbeleid een groot risico.

Er is veel aandacht geweest voor de juridische afbakening en daardoor wat minder voor de inhoudelijke aspecten van de wet. Het CDA heeft voorgesteld om het niveau van het inburgeringsexamen verder te verhogen. Wij zijn daar niet voor, omdat het de proportionaliteit en dus de juridische kwetsbaarheid nog verder onder druk zou zetten. Het is voor hele groepen niet realistisch. De minister stelt voor om een aantal prikkels in te bouwen om mensen te stimuleren om op een hoger niveau in te zetten of door te gaan. Dat spreekt ons veel meer aan en ligt in lijn met wat wij, maar ook collega Lambrechts en anderen al langer bepleiten.

MevrouwVergeer(SP)

De heer Dijsselbloem spreekt van prikkels om op een hoger niveau te gaan zitten. Zullen die prikkels lijken op de prikkels om het examen te halen: een boete als je het hogere niveau niet haalt?

De heerDijsselbloem(PvdA)

Uiteraard niet. Een verhoging van het verplichte examenniveau wijzen wij af, maar wij steunen wel elke gedachte om mensen te stimuleren en te belonen als zij op een hoger niveau inzetten. Er volgen uiteraard geen boetes als zij het hogere niveau niet halen.

De minister komt met stimuleringspremies voor oudkomers met of zonder aanbod. Kan zij daarop een toelichting geven? Bedoelt zij hiermee hetzelfde als wat zij even verderop in de brief "forfaitaire stimuleringsbedragen" noemt? Deze bedragen overweegt de minister uit te betalen als men het A2-niveau gehaald heeft. Mensen die gaan voor B1, wil de minister leenfaciliteiten aanbieden. Wij vinden dat prima, maar vragen ons wel af of het een oplossing is voor de discussie over degenen die voor het staatsexamen opgaan. Zo nee, waarom de ene keuze wel ondersteunen en de andere niet? Voor het staatsexamen moeten mensen ook kosten maken. Het argument van de minister dat dat al gesubsidieerd is en dat er dus geen geld meer bij hoeft, is feitelijk onjuist. Het wordt weliswaar gesubsidieerd, maar daardoor wordt ook de rekening die mensen bij de minister kunnen declareren, lager. Ik stel voor om ook die route met de gebruikelijke vergoeding van maximaal 70% etc. te ondersteunen.

De voorstellen van de minister voor positieve prikkels brengen meer dynamiek in de wet en belonen mensen die het goed doen en die verder willen. Dat is ook het achterliggende idee bij mijn amendement op stuk nr. 40. Ik ben bereid dit amendement in te trekken wanneer de minister de aangekondigde positieve prikkels concreter maakt en toezegt. In de brief wordt gesproken van "nader uitwerken" en "bekijken".

Ik ben blij met de verheldering van de minister dat het inburgeringsaanbod inclusief het examen en de kosten van het examen is, maar het is wel eenmalig. Het zal echter vaak voorkomen dat mensen niet slagen en daarna nog door moeten. Hun inburgeringsaanbod is dan op, omdat dit een eenmalig traject is tot en met het eerste examen. Het is dus de vraag wat er gaat gebeuren als mensen daarna door moeten. Staat dan de leenfaciliteit open? Ik heb uit de stukken begrepen dat dit niet de bedoeling is. Hoe moeten mensen met een minimum­inkomen dan echter het geld bij elkaar brengen om door te gaan met hun cursus? Volgens mij moet er echt een oplossing gevonden worden voor dit niet theoretische punt.

De minister neemt het amendement-Sterk/Dijsselbloem inzake het beroep tegen de examenuitslag deels over. Waar het gaat om het geautomatiseerde deel van het examen, acht de minister een beroep niet zinvol omdat de computer steeds dezelfde uitslag zal geven. Wij hebben dezelfde discussie gehad bij het inburgeringsexamen in het buitenland. Ik kan die redenering wel volgen. Mensen kunnen echter wel bezwaar aantekenen tegen de omstandigheden. Ik hoor graag hoe dit precies geregeld is en bij wie mensen bezwaar kunnen maken. Kunnen zij dat doen bij het opleidingsinstituut, bij de IB-Groep of bij de minister en hoe zal dat precies gaan? Ik overweeg om mijn handtekening onder het amendement op stuk nr. 34 weg te halen, als ik hierop een antwoord krijg. Mevrouw Sterk moet voor zichzelf spreken.

Het toezicht op de IB-Groep blijft diffuus. De IB-Groep heeft vier rollen, waaronder exameninstelling en toezichthouder op exameninstelling. Die rollen moeten wij uit elkaar halen. Dat soort dingen moet je gewoon niet willen. De IB-Groep moet ook niet in een zodanige positie worden gebracht dat er discussie kan ontstaan over haar integriteit. Wij verzoeken de minister dan ook om de kwaliteitsborging ergens anders te beleggen, bijvoorbeeld bij het KCE, het KwaliteitsCentrum Examinering. Het KCE kan alle exameninstellingen onafhankelijk certificeren, ook de IB-Groep, en het kan controleren of instellingen de certificering in de praktijk nakomen.

De minister heeft een aantal belangrijke toezeggingen gedaan op het punt van het gemeentelijk aanbod. Het gemeentelijk aanbod mag worden uitgebreid naar uitkeringsgerechtigden die geen arbeidsplicht hebben, bijvoorbeeld vrouwen met jonge kinderen. Gemeenten moeten een aanbod doen aan asielgerechtigde nieuwkomers. Kan de minister toelichten waarom gemeenten het voor de ene categorie mogen doen en het voor de andere categorie moeten doen? De vraag blijft nog wel waarom mensen zes maanden een uitkering moeten hebben voordat zij aan de slag mogen. Collega Azough heeft daar een amendement over ingediend. Ik begrijp dit ook niet goed. Laten wij niet zo moeilijk doen. Het lijkt vaak juist zinvol dat mensen meteen aan de slag kunnen.

In mijn amendement op stuk nr. 37 ga ik nog iets verder. Ik stel voor om gemeenten nog meer vrijheid te geven op dit punt. Gemeenten moeten aan iedereen een aanbod kunnen doen. Natuurlijk moeten zij bekijken wie het nodig heeft en welke prioriteit zij hebben. Daar is echter geen misverstand meer over: inmiddels hanteert iedereen, niet alleen in de Kamer maar ook bij de gemeenten, dezelfde prioriteitsgroepen, zoals mensen met een uitkering, opvoeders et cetera. Laten wij dat doen, dan wordt het echt veel gemakkelijker.

Door mijn amendement op stuk nr. 49 wordt het mogelijk gemaakt om bij AMvB voor specifieke groepen maatschappelijke begeleiding te regelen. Ik vind dat heel wezenlijk. Het zou ook een verslechtering ten opzichte van de vorige wet zijn, als dat niet meer mogelijk zou zijn. Met het antwoord over de boetes ben ik tevreden. De minister heeft duidelijk uitgelegd wat de ruimte van de gemeenten is. Ik kan mijn amendement op stuk nr. 49 dan ook intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Dijsselbloem (stuk nr. 49) is ingetrokken.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Een keurmerk blijft heel wezenlijk. Het grootste deel van het geld wordt straks via de gemeenten besteed. Wij moeten echt een kwaliteitsbodem in de markt leggen. Ik heb mijn amendement aangepast om te concretiseren wat kwaliteitsborgen minimaal moeten behelzen. Ik doel dan op een privacyreglement, een klachtenprocedure, een onafhankelijk tevredenheidsonderzoek onder cliënten en openbare publicatie van de tevredenheidsscore en het slagingspercentage voor het inburgeringsexamen bij betrokken instellingen. Daarmee is het amendement wat specifieker geworden, maar er zit nog steeds ruimte in. Het is dus nog steeds een soort tussenvoorstel tussen mevrouw Lambrechts die vindt dat gemeenten gecertificeerd moeten inkopen, en de minister die vindt dat gemeenten helemaal niets moeten op het punt van kwaliteitsborging. Mijn amendement is inmiddels niet alleen medeondertekend door collega Kraneveldt van de LPF, maar ook door mevrouw Azough van GroenLinks en het is hernummerd tot 68.

Mijn amendement over de cliëntenparticipatie houd ik overeind, aangezien de minister niet heeft kunnen aantonen waarom in deze wet dit punt fundamenteel anders zou moeten worden geregeld dan in de WMO en de onderwijswetgeving.

Verder blijft wat mij betreft overeind dat in het kader van de WI autochtone en allochtone analfabeten verschillend worden behandeld. Autochtone analfabeten kunnen gewoon naar een roc gaan en gratis een analfabeteringscursus volgen, hetgeen niet mogelijk is voor allochtone analfabeten. Laatstgenoemden krijgen dan te maken met het inburgeringsaanbod waarbij ze een eigen bijdrage moeten betalen. Ik heb geen argumenten gehoord om die ongelijke behandeling uit te leggen. Dus graag krijg ik hierop een nadere toelichting van de minister.

Tot slot de vraag hoe nu verder. Kunnen wij de wet behandelen zonder op dit moment de zekerheid te hebben hoe het nu verder gaat met artikel 3? Je kunt natuurlijk zeggen dat iedereen valt onder artikel 2 waarbij de desbetreffende plichten en faciliteiten gelden, en dat artikel 3 later nog wel aan de orde kan komen. De vraag of de categorieën onder artikel 3 ongelijk behandeld mogen worden, heeft heel veel te maken met wat je van hen vraagt. Ik wijs op het aspect van de proportionaliteit. Ongelijke behandeling kan gerechtvaardigd zijn, maar de rechter zal nagaan of het proportioneel is. Daarbij wordt ook gekeken naar wat allemaal van deze groep wordt geëist. Als je er heel veel van eist, zal de rechter eerder zeggen dat het niet proportioneel is. Als de wet nu als zodanig wordt aangenomen, beperk je als Kamer de ruimte om als artikel 3 na het advies van de Raad van State uit de wet wordt gehaald, dit te repareren. Als je het wilt repareren, dan moet je niet de rest van de wet al behandeld hebben. Dat is echt een groot dilemma. Iedereen die denkt dat wij er goed aan doen om de wet er nu doorheen te jagen en over artikel 3 later te beslis­sen, snijdt voor zichzelf een aantal correctiemoge­lijkheden af die wij eventueel na de zomer hebben.

MevrouwSterk(CDA)

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Terugkijkend, constateer ik dat wij een bewogen discussie hebben gehad die zich met name toespitste op de juridische houdbaarheid van artikel 3. Het CDA heeft herhaaldelijk gezegd dat het goed is dat de wet er komt voor een zo breed mogelijke doelgroep, onder de gelijktijdige eis dat de wet juridisch houdbaar is. De minister heeft het CDA met haar pleidooien in eerste termijn niet kunnen overtuigen van die juridische houdbaarheid. Als alleen de rechter kan oordelen of deze wet inderdaad uiteindelijk houdbaar zal zijn, vinden wij dat geen sterke juridische onderbouwing van een wet die van de minister zelf afkomstig is.

In haar brief meldt de minister dat zij akkoord gaat met het verzoek om advies te vragen aan de Raad van State over artikel 3, maar dat zij daarbij ook de desbetreffende amendementen van de leden Dijsselbloem en Van der Staaij wil betrekken. Het CDA betreurt het dat dit nu pas gebeurt in plaats van anderhalf jaar eerder toen de kritiek op de juridische houdbaarheid ook al bekend was. Het had in ieder geval veel juridische onrust weg kunnen nemen. Die onrust is er namelijk wel degelijk. Wij hebben het gisteren kunnen zien op het Plein. Die onrust is er bij gemeenten en bij instellingen die aan het werk willen. Daarom heeft het CDA steeds als harde eis gesteld dat de wet per 1 januari ingaat. Mensen hebben recht om te weten waar zij aan toe zijn.

Ook wij hebben gisteren de minister op televisie gezien. In de Volkskrant van hedenmorgen staat ook het een en ander. Kan zij aangeven wat zij precies van plan is met deze wet en hoe het tijdpad er uitziet? Is de datum van 1 januari 2007 een harde eis voor de minister? De vorige week hoorde ik nog dat het plenaire debat wat betreft de minister na het zomerreces plaats moet vinden. Nu geeft zij aan dat het voor het zomerreces gehouden zou moeten worden.

De heerVan der Staaij(SGP)

Mevrouw Sterk zegt dat zij de minister op de televisie heeft gezien, maar volgens het krantenartikel had de CDA-fractie de minister al voor haar verschijnen op televisie gezien en hadden zij al met elkaar geconcludeerd hoe het verder moet met deze wet. Is dat bericht juist?

MevrouwSterk(CDA)

Het is juist dat ik de minister al eerder had gezien. Ik heb haar inderdaad ook die ochtend gezien. De dagen daarvoor heb ik haar eveneens gesproken, evenals de heer Van der Staaij. Het is niet juist dat er op die ochtend conclusies zijn getrokken. Wij hebben in ieder geval wel duidelijk gemaakt dat wij vanwege de maatschappelijke onrust en de maatschappelijke urgentie haast willen maken met de invoering van de wet. Wat ons betreft is 1 januari een harde eis en dat hebben wij in dat gesprek duidelijk gemaakt. Als wij tijdens dat gesprek conclusies hadden getrokken en al wisten waar wij inhoudelijk op uit moeten komen, zou ik nu geen vragen aan de minister stellen. Ik zou haar dan ook niet vragen welk tijdpad zij precies voor ogen heeft.

De heerVan der Staaij(SGP)

Mevrouw Sterk zegt dat zij hier niet zou zitten als er conclusies waren getrokken. In het verleden heb ik echter vaker meegemaakt dat er afspraken waren gemaakt en dat er in een wetgevingsoverleg voor de vorm een vraag werd gesteld. Het is dus van belang om te weten of er een echt debat wordt gevoerd of dat wij nu een schaduwdebat voeren dat al in achterkamertjes is afgerond.

MevrouwSterk(CDA)

Ik heb al gezegd dat wij inderdaad met elkaar hebben gesproken en dat wij onze eisen bekend hebben gemaakt. Die wijken niet af van de eerdere eisen die ik in de openbaarheid bekend heb gemaakt. Wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. De minister heeft gezegd wat naar haar oordeel de mogelijkheden zijn. Wij hebben gezegd dat wij daarover met de voltallige Kamer van gedachten zullen wisselen. Ik vraag de minister dan ook wat zij precies voor ogen heeft. Als dat bekend is, kan de Kamer haar mening daarover vormen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Zou mevrouw Sterk de minister steunen als zij met het voorstel kwam om artikel 3 te laten vervallen tot na het advies van de Raad van State en het voorstel toch te behandelen als plenair wetsvoorstel?

MevrouwSterk(CDA)

Ik kan dat niet alleen beslissen, maar het zou naar mijn idee een interessant voorstel zijn. Dat zou ik aan mijn fractie moeten voorleggen. Zojuist heb ik al gezegd dat wij haast hebben met de invoering van de wet. Wij willen immers dat er duidelijkheid komt. Het is ons bekend dat er discussie wordt gevoerd over artikel 3. Er vindt echter geen discussie plaats over de andere groepen die in het wetsvoorstel worden genoemd. Voor die groepen zou het in ieder geval al duidelijkheid kunnen geven. Ik zou het dus een interessant voorstel vinden, maar ik ben nog niet zo ver. Eerst wil ik van de minister vernemen of datgene wat in het krantenartikel staat, correct is.

Ik ga in op amendement-Sterk op stuk nr. 33. Wij zijn verheugd over het feit dat de minister er nu van overtuigd is dat het goed is om migranten een aanbod te doen. Er is nog onduidelijkheid over de begeleiding. Mijn fractie is er steeds van uitgegaan dat mensen, zodra zij een aanbod krijgen van de gemeente, enigszins worden begeleid. Wij waren in de veronderstelling dat het niet sec een verwijsbriefje is naar een inburgeringinstelling. Ik verzoek de minister om daarover duidelijkheid te geven. In mijn amendement ben ik ervan uitgegaan dat daaronder ook de maatschappelijke begeleiding valt. Mocht het antwoord van de minister bevredigend zijn, dan overweeg ik om dat amendement in te trekken.

Het amendement op stuk nr. 34 heeft betrekking op de borging van de rechtsbescherming. Ik ben verheugd over het feit dat de minister dit gedeeltelijk overneemt. In het kader van de Wet inburgering hebben wij gezegd dat die rechtsbescherming minder noodzakelijk is voor het theoretische gedeelte dat geautomatiseerd wordt afgenomen. Wij zijn het dus eens met de manier waarop de minister dat wil vormgeven en wij overwegen het amendement op dat punt in te trekken.

Het verheugt ons dat de groep bijstandsgerechtigden is uitgebreid. Dat geeft ook meer ruimte voor gemeenten om invulling aan het beleid te geven. Dat hebben wij steeds van groot belang geacht.

Ik kom op de brief in reactie op de amendementen. Het verheugt ons dat de minister wat het niveauvereiste betreft meedenkt vanuit de problematiek en dat zij zich niet alleen richt op de financiële consequenties. Ik doel dan op het niveau A2. Wij zijn gelukkig met het feit dat zij twee voorstellen doet. In het plenaire debat zal ik daarop terugkomen. Ik constateer in ieder geval dat de minister gehoor geeft aan een breed door de Kamer gedragen wens: mensen die nog hoger willen, moeten die mogelijkheid krijgen. De vraag is wel hoe dat in de praktijk zal werken. Men komt in aanmerking voor lening en vergoeding, maar moet men dan ook binnen 3,5 jaar het B1-niveau halen? Of geldt daarvoor het niveau A2? In het laatste geval zou het examen moeten worden afgelegd. Ik verzoek de minister om duidelijkheid te geven over de uitvoering.

MevrouwVergeer(SP)

De CDA-fractie is voorstander van resultaatverplichting, dus van een boete in het geval dat men zakt. Geldt dat ook als mensen een hoger niveau willen behalen dan feitelijk noodzakelijk is?

MevrouwSterk(CDA)

Die vraag wil ik graag bij de minister neerleggen. Ik vind het enigszins krom dat mensen die een hoger niveau halen wél voor de boete in aanmerking komen. Ook rond de lening en vergoeding heb ik vragen aan de minister.

De vorige keer is kort gesproken over de vrijstellingstoets rond de wincertificaten die soms niet even goed geregistreerd staan. De minister stond op zich positief tegenover de mogelijkheid om mensen een korte vrijstellingstoets te laten doen. Uit de wet blijkt dat die maar voor twee jaar in de wet blijft staan. Waarom die tijdelijkheid? Het kost niets meer om het langer in de wet te laten staan. Het kost de IBG niets meer. Het kan in de toekomst problemen oplossen voor oudkomers die geen aanbod krijgen, maar wel een aantal jaren later een brief ontvangen dat zij moeten inburgeren. Ik voorzie daar discussie over. Een vrijstellingstoets kan daarin helderheid bieden. Ik stel dan ook voor om de vrijstellingstoets in de wet overeind te houden.

Het toezicht op de IBG vind ik nog steeds omslachtig. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen van de heer Dijsselbloem. Wij hebben een sterke voorkeur om het door het KCE te laten doen. Wat zijn de principiële bezwaren van de minister tegen het voorstel om het door het KwaliteitsCentrum examinering te laten plaatsvinden?

Er kan een bijzondere situatie ontstaan als een van de gezinsleden het examen niet haalt en dit samenvalt met het vervallen van de asielgrond om terug te keren naar het land van herkomst. De minister wijst op de hardheidsclausule waardoor het misschien niet nodig is om terug te keren om een mvv-verklaring aan te vragen. In de praktijk blijkt uit jurisprudentie van zowel rechters als het Hof dat die niet snel van oordeel zijn dat er sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent dat veel mensen terug moeten om de mvv aan te vragen. Wij hebben daar moeite mee. Graag een nadere toelichting van de minister op hoe zij een en ander in de praktijk ziet uitwerken. Hoe vaak kan de hardheidsclausule worden toegepast?

Wij steunen de minister in haar pleidooi om het keurmerk niet verplicht op te leggen aan de instellingenmarkt met het oog op de ruimte voor de gemeenten. Daarmee is sprake van een parallel met de SUWI-wetgeving.

Een niet onbelangrijk punt is de discussie over de schotten bij de educatie. Wij hebben in eerste termijn aangegeven dat wij graag zien dat de schotten tussen de alfabetiseringsgelden weg worden gehaald, zodat de gemeenten een alfabetiseringstraject kunnen aanbieden voor oudkomers die uiteindelijk naar A2-niveau door kunnen stromen. De minister heeft gezegd in eerste instantie met een positieve grondhouding naar het voorstel te kijken. Het resultaat is er echter niet naar. Het belangrijkste argument van de minister is dat zij bang is dat de gemeenten geen aandacht meer aan bijvoorbeeld het vavo willen geven. Die wordt immers ook uit het educatiebudget betaald. De vraag is waarop deze angst is gebaseerd. Er spreekt ook wantrouwen uit richting de gemeenten, alsof die geen prioriteiten kunnen stellen. Bovendien moet de gemeente haar besluiten aan de gemeenteraad verantwoorden. Wij zijn niet zo bang voor verdringing van deze doelstelling. Juist om ook een uitnodigend integratiebeleid in gang te kunnen zetten, vinden wij dit een belangrijk punt. Ik overweeg om op dit punt een amenderende motie in te dienen.

Ik herinner de minister graag aan een toezegging uit haar eerste termijn. Als blijkt dat deze wet succes heeft, mag dit niet betekenen dat de ambities naar beneden worden bijgesteld maar juist dat de financiën naar boven worden bijgesteld. Ons is er alles aan gelegen om te zorgen dat mensen niet naast maar in de samenleving komen te staan. Daar is geld en ambitie voor nodig.

MevrouwVergeer(SP)

Voorzitter. Stel er zijn twee mensen die in het kader van de Wet werk en bijstand een reïntegratietraject volgen waar ook een cursus Nederlands bij hoort. De een is een allochtoon en de ander is een autochtoon. Zij zakken allebei voor het onderdeel Nederlands. De allochtoon krijgt een boete. De autoch­toon niet. Dit is niet te begrijpen en het is ook zeer kwetsend voor de allochtone cursist. De vraag is of er twee soorten uitkeringsgerechtigden zijn in Nederland, zij die wél straf krijgen en zij die dat níét krijgen. Wat gebeurt er als de gezakte allochtone cursist een klacht indient tegen discriminatie? Is de minister bereid om deze vraag ook voor te leggen aan de Raad van State?

Het fundamentele bezwaar tegen een boete op zakken is van morele aard; wij zeggen ook niet tegen onze leerplichtige kinderen dat ze een bestuurlijke boete krijgen als zij zakken voor examens. We gaan dat nu wel zeggen tegen onze inburgeraars. Mijn fractie vindt leerplicht voor inburgeraars heel nuttig. Leerplicht is in Nederland een groot recht, maar een boete op zakken, alleen voor inburgeraars, is immoreel. Kan de minister uitsluiten dat een boete op zakken alleen voor allochtonen in strijd is met internationale antidiscriminatiebepalingen? De commissie-Meijer wijst er ook op dat het maken van onderscheid tussen mensen in Nederland op basis van etnische achtergrond alleen kan als het gaat om positieve discriminatie, niet om negatieve discriminatie. Faciliteiten geven is heel iets anders dan boetes uitdelen.

Bovendien is een boete onnodige spierballentaal. Ik leg de minister de volgende stelling voor. Als iemand zakt maar heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, krijgt hij geen boete. Is dat juist? In mijn amendement gericht op het vervangen van de slaagplicht door een leerplicht, staat hoe het lage rendement van het oude systeem van inburgering – daar komt deze boete namelijk vandaan – omhoog kan. De uitvalcijfers ken ik ook; ik heb die cursussen namelijk zelf gegeven. Die cijfers zijn heel kwalijk. Cursussen kosten veel geld en daar moet men dus niet vrijblijvend aan deelnemen. Handhaving is nodig en een financiële prikkel kan daarbij een rol spelen. Ik heb daar een voorstel voor. Als wordt gewerkt met waarborgsommen die kunnen worden terugverdiend, is handhaven op grond van presentie en deelname aan opdrachten helemaal niet zo moeilijk; de verantwoordelijkheid ligt dan bij de cursist zelf. Het kunnen terugverdienen van de waarborgsom is een heel positieve prikkel, die onmiddellijk verband houdt met de gepleegde inspanning, en is heel wat anders dan een ver in het verschiet liggende kans op beloning of boete. Graag een reactie op mijn stelling dat een waarborgsom bij de handhaving zelfs effectiever is dan een boete achteraf.

Ik heb ook een amendement ingediend over de afhankelijkheid van de huwelijkspartner. Het behaalde inburgeringsexamen is een beloning en moet recht geven op een onafhankelijk verblijfsvergunning. De minister schrijft dat mijn amendement ook zou gelden voor au pairs en studenten. Dat vond ik vreemd, want in mijn amendement noem ik expliciet gezinsvorming en gezinshereniging, maar ik zal aan Bureau wetgeving vragen om hier opnieuw naar te kijken. Huwelijksmigranten hebben nu drie jaar een verblijfsvergunning die afhankelijk is van de partner. Let wel, het gaat hier om de afhankelijkheid, niet om de bepaalde of onbepaalde tijd. In het overleg over huiselijk geweld en het achterlaten van vrouwen zei de minister dat haar eerdere voorstel om deze periode te verlengen naar vijf jaar, op bezwaren stuit op dit gebied. Wij vonden juist dat de periode moest worden verkort van drie naar één jaar, zeker nu de huwelijkspartner zich door middel van een toelatingsexamen moet voorbereiden op de komst naar Nederland; dat is namelijk een nieuwe situatie. De minister vindt ook dat emancipatie moet worden bevorderd. Naar ons idee hoort daar een zelfstandig verblijfsrecht bij voor mensen die het Nederlandse inburgeringsexamen hebben gehaald. Wij willen het dus omdraaien: het halen van het inburgeringsexamen geeft onmiddellijk recht op een zelfstandige verblijfsvergunning. Mensen gaan juichend met het diploma naar de IND en de IND zegt dan: welkom in Nederland!

In ieder geval willen we niet wat de minister wil, namelijk een verzwaring van de voorwaarden voor zelfstandig verblijf en een nog langere afhankelijkheid van de partner. In mijn nieuwe amendement wil ik de regel schrappen dat men eerst moet slagen voordat men een onafhankelijke verblijfsvergunning kan krijgen. Kan de minister reageren op mijn argument dat de beperkingen voor onafhankelijk verblijf met het examen in het buitenland al zijn toegenomen en de nieuwe beperking onnodig drempelverhogend is?

De minister komt na de zomer met een nieuw voorstel om de discriminatie tussen verschillende soorten Nederlanders uit het wetsvoorstel te halen. Als dit lukt, is dat winst. Een obstakel op weg naar inburgering wordt dan weggenomen. De minister heeft inmiddels met de coalitiepartijen afgesproken dat de Wet inburgering dan wel gedeeltelijk, zonder artikel 3, per 1 januari kan ingaan. Hier in de Tweede Kamer noemen wij dat "achterkamertjespolitiek"; daar is mijn fractie niet voor. Wij moeten dit wetsvoorstel in de openbaarheid bediscussiëren voordat ook maar een artikel van kracht kan worden. Er is namelijk nog veel meer mis met dit wetsvoorstel.

Het doel van het wetsvoorstel, mensen laten deelnemen aan de Nederlandse samenleving, wordt onderuitgehaald door een aantal middelen waarvan het wetsvoorstel zich bedient. Zo is het taalniveau dat de inburgeraar moet halen, ver beneden de maat. Ook alle andere fracties hebben gezegd dat dit veel hoger moet liggen. A2 is echt het minimale niveau. Dit is slechts voldoende voor sociale redzaamheid en biedt onvoldoende basis voor professionele of educatieve redzaamheid. Het taalniveau zou dus eigenlijk nog hoger moeten liggen. Dat kan echter niet als de minister vasthoudt aan een boete op zakken. Het aanbevelen van een hoger niveau betekent dan hetzelfde als zeggen dat alle basisschoolleerlingen een boete krijgen als zij bij de Citotoets niet minimaal het mavo- of havo-niveau halen; dat kan dus niet. Het niveau van de inburgering kan omhoog, maar dan mag er geen boete worden opgelegd. Bovendien zou het aantal uren – nu zijn dat er 600 – omhoog moeten. Wordt de financiële tegemoetkoming verruimd? Zo niet, dan is er geen positieve prikkel. Denkt de minister bij het halen van een hoger niveau aan een resultaatverplichting of slechts aan een inspanningsverplichting?

Indien toch wordt vastgehouden aan een hoger niveau én aan het opleggen van een boete, zullen heel wat ontheffingen moeten worden verleend. Spelen leeftijd en opleidingsniveau in dat geval een rol? Maakt het iets uit of iemand uit Azië, Afrika of Zuid-Amerika komt? De ervaring van docenten inburgering is dat dit wel degelijk iets uitmaakt, zelfs bij hoogopgeleiden. Maakt het aantal jaren dat je in Nederland bent verschil, of de omstandigheid dat je al heel lang tevergeefs op een wachtlijst voor Nederlands hebt gestaan? Indien met al dit soort zaken rekening wordt gehouden, wordt het systeem knap ingewikkeld en vatbaar voor fouten en rechtsongelijkheid. Een ander verzachtend criterium zou kunnen zijn: woont al jarenlang in Nederland in een zwarte wijk of heeft kinderen op een zwarte school. Daardoor is men onvoldoende in de gelegenheid om met Nederlanders te spreken.

Ik kom aan het einde van mijn inbreng van vandaag. Nu beperk ik mij vooral tot de amendementen, tijdens de plenaire afronding zal ik nog heel veel andere punten inbrengen. Zolang er een slaagplicht is, is het niet billijk om oudere gastarbeiders die geen sollicitatieplicht meer hebben, te verplichten tot een cursus met een boete op zakken. Dit heb ik in een amendement vastgelegd.

Deze week spreken wij met minister Van der Hoeven over de extreem hoge schooluitval bij de zorgleerlingen, leerlingen met een leerachterstand. Die achterstand wordt vaak al opgelopen in de baby- en de peuterfase. Vandaar dat wij vroeg- en voorschoolse educatie kennen in Nederland. De ambitie daarbij ligt echter vrij laag; slechts 50% van de doelgroep gaat daarnaartoe. Veel ouders van deze kinderen zullen onder de nieuwe wet inburgering vallen. Daarom wil ik een amendement indienen waarin komt te staan dat nog niet leerplichtige leerlingen – dat zijn kinderen van 0 tot 5 jaar – van ouders die onder de wet inburgering vallen, extra aandacht krijgen van het consultatiebureau en verplicht naar de vroeg- een voorschoolse educatie gaan. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Een struikelblok blijft de lage bekostiging van de cursus – dit geldt met name voor analfabeten – de hoge eigen bijdrage en de financiering van de taken van de gemeenten. Wanneer brengt de Raad voor de financiële verhoudingen advies uit?

De heer Visser heeft de vorige keer al gewezen op de kwetsbaarheid van het ICT-systeem. De IB-Groep moet twee majeure beleidswijzigingen doorvoeren, de invoering leerrechten en de registratie van de inburgering. Kan de IB-Groep deze twee operaties tegelijk aan? In oktober wordt proefgedraaid met de leerrechten. Wanneer gebeurt dat met de inburgeringsgegevens? Er zou eerst een proef mee moeten worden gedaan. Pas daarna kan worden besloten of het systeem nu of later kan worden ingevoerd.

De heerVisser(VVD)

Voorzitter. Het heikele punt uit de eerste termijn is de wettelijke afbakening tussen geboren Nederlanders en naturalisandi. Mij staat bij dat alle fracties hierover in eerste termijn gelijksoortige opmerkingen hebben gemaakt en dat wij die ook buiten de Tweede Kamer hebben gehoord. Ik vind het verstandig dat de Kamer via de minister advies hierover heeft gevraagd aan de Raad van State. Ik vind het tegenover de Raad van State niet chic om hierop nu inhoudelijk verder in te gaan.

Wel zit ik met het gegeven dat wij een goede wet op tijd willen invoeren. Hoe kunnen wij die twee met elkaar verenigen? Ik voel er ook niet voor dat wij de zaak op dit ene punt vertraging zouden laten oplopen, terwijl dat niet op alle onderdelen van het wetsvoorstel van invloed is. De hele discussie over de IB-Groep en over het hogere taalniveau kunnen wij voeren, los van de discussie over de naturalisandi. Ik hoor graag van de minister hoe wij dit kunnen organiseren. Is het een mogelijkheid om artikel 3 van het wetsvoorstel te voorzien van een apart Koninklijk Besluit, misschien met een voorhang, waarop wij dan op een later moment kunnen terugkomen in de Kamer, in combinatie met het advies van de Raad van State? Ik heb dit niet in een amendement vervat omdat ik hierop een reactie van de minister wil. Op deze manier zouden wij alle partijen tegemoet kunnen komen.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik hoor de heer Visser zeggen dat hij nog steeds vraagtekens plaatst bij de juridische houdbaarheid van de huidige formulering en dat hij daarover eerst de Raad van State wil horen. Hoe kan hij dan al wel akkoord gaan met de tekst, terwijl deze zaak maar met de datum van inwerkingtreding moet worden opgelost? Dat vind ik lastig met elkaar te rijmen.

De heerVisser(VVD)

Alle andere zaken die wij hier bespreken, zoals de zaak van de IB-Groep en de hoogte van het A1- en het A2-niveau, zouden wij hier ook bediscussiëren zonder artikel 3.

De heerVan der Staaij(SGP)

Wij zijn het erover eens dat wij doelgroepen kunnen onderscheiden waarmee wij op verschillende manieren kunnen omgaan. De oplossing die u suggereert, vind ik wel merkwaardig, namelijk akkoord gaan met de wettekst terwijl er grote twijfels zijn over de juridische houdbaarheid daarvan en dit oplossen met het moment van inwerkingtreding. Dan maken wij er een rommeltje van.

De heerVisser(VVD)

De Raad van State kan adviseren dat er helemaal niets aan de hand is. Dat neem ik dan serieus. De Raad van State kan echter ook adviseren dat dit op deze manier niet mogelijk is. Dat moeten wij dan ook serieus nemen. De wettekst van artikel 3 is maar heel beperkt.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik kan mij voorstellen dat u aan de minister vraagt of zij een list kan verzinnen om hiermee op een fatsoenlijke manier om te gaan, maar de optie die u hier voorstelt, betekent toch akkoord gaan met een tekst waarvan u zich sterk afvraagt of die juridisch houdbaar is. Dat kan toch niet bij zorgvuldigheid in de wetgeving?

De heerVisser(VVD)

De heer Van der Staaij spreekt over een fatsoenlijke manier om hiermee om te gaan. Dat is ook wat ik nastreef. Mijn voorstel is dan ook om dit op een fatsoenlijke manier te doen door de twee discussies over enerzijds de doelgroep en anderzijds de verdere uitwerking van de wet van elkaar los te koppelen in de tijd. Naar mijn mening kan dat op die manier fatsoenlijk gebeuren.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik heb een andere invalshoek. Stel dat wij de gedachtelijn van de heer Visser volgen, de wet aannemen en artikel 3 nog even laten hangen. Stel dat de Raad van State vervolgens zegt dat artikel 3 echt niet kan. Dan ontnemen wij onszelf toch de mogelijkheid om in de wet reparaties aan te brengen voor degenen die echt moeten inburgeren in de sfeer van een andere definitie van doelgroepen of andere verplichtingen? Wij zouden dan een heel nieuw wetstraject moeten starten om op al deze onderdelen de wet meteen weer te gaan wijzigen. Wij slaan onszelf de mogelijkheden dan uit handen.

De heerVisser(VVD)

Ik geef meteen toe dat de heer Dijsselbloem een goed punt heeft als wij het op die manier zouden regelen. Als wij dit traject op een serieuze manier verder willen gaan en ook de voorbereiding bij uitvoerende instanties door willen laten gaan, mogen wij deze instanties niet in de problemen brengen door pas in oktober nog andere beslissingen te nemen. Op een aantal zaken kunnen wij gewoon door zonder alles stil te leggen. Je kunt alle punten uitdiscussiëren, je kunt er misschien zelfs over stemmen. Dan weten de uitvoerings­organisaties die de systemen moeten maken en daarvoor een go-no-gobeslissing nodig hebben, waar zij aan toe zijn. Die twee dingen wil ik op een fatsoenlijke manier van elkaar loskoppelen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Meent de heer Visser nu echt dat sprake is van een nette, fatsoenlijke en zorgvuldige wetgevingsprocedure als wij de kern van de wet, namelijk over wie deze gaat, maar even als het ware onder een pauzeknop laten hangen tot na het advies van de Raad van State? Dat kan een wetgever toch niet serieus menen! Dan krijgen de ambtenaren alsnog gelijk.

De heerVisser(VVD)

De ambtenaren uit de Intermediair van deze week. Laten wij die discussie hier maar niet starten. Dan zijn wij nog wel even bezig.

Mevrouw Azough zegt dat dit de kern van de wet is. Maar niet alleen dit is de kern van de wet. De kern van de wet is bijvoorbeeld ook dat wij een systeem krijgen zonder verplichte winkelnering. Ook de verplichting aan nieuwkomers behoort naar mijn mening tot de kern van de wet. Er zijn veel zaken die samen de kern van de wet uitmaken en die een verandering betekenen ten opzichte van de huidige situatie.

Een ander deel van de kern van de wet is de juridische afbakening van de doelgroep. Wij zijn het er allemaal over eens dat de juridische definitie van de term "vreemdeling" hier geen discussie oplevert, maar wel de afbakening van de naturalisandi. Ik ben er een groot voorstander van dat wij alle andere zaken gewoon kunnen bespreken en daarover besluiten, maar voor dit onderdeel een pas op de plaats maken om het later op een nette manier te kunnen regelen.

Ik ben er geen voorstander van dat wij alle zaken op zijn beloop laten en alle discussies uitstellen tot oktober om vervolgens kritiek te krijgen omdat alles op een zo laat moment nog moet worden ingevoerd waardoor de uitvoerende organisaties tegen problemen aan lopen. Als dat het geval zou zijn, wil ik die ambtenaren die nu kritiek uiten ook daarover nog wel eens spreken.

De voorzitter:

Wij hebben nog een tweede termijn. Er wordt veel te veel geïnterrumpeerd. Aan het begin van dit overleg heb ik gezegd dat wij uiterlijk tot half zes de tijd hebben. Daarom heeft iedereen maximaal tien minuten spreektijd. De beperkte beschikbare tijd betekent daarnaast vooral ook dat de interrupties kort moeten zijn en niet mogen uitdijen tot hele betogen. Datzelfde geldt trouwens ook, en vooral, voor de antwoorden. Ook die moeten kort zijn.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Dit is een heel belangrijk punt. Mijn vraag betreft de financiën. Er zijn bepaalde budgetten geaccordeerd. De beschikbare budgetten zijn gebaseerd op de doelgroepen waarover wij het tot nu toe hebben gehad. Hoe zou dat vervolgens financieel moeten worden ingekleed wanneer na het advies van de Raad van State plotseling blijkt dat de artikel 3-groep wel mee mag doen? Leidt dat tot een andere verdeling van het geld? Komt er dan extra geld beschikbaar?

De heerVisser(VVD)

Ik probeer een constructief voorstel te doen. Het is bekend dat ik een groot voorstander van deze wet ben. Dat heb ik in het verleden niet onder stoelen of banken gestoken. Mevrouw Azough is wellicht geen voorstander van de wet. Misschien dat zij om die reden geen constructieve voorstellen doet. Budgetten worden vastgesteld bij de begrotingsbehande­ling. Als mevrouw Azough er achter komt dat de financie­ring binnen de begroting van het ministerie van Justitie op een andere manier moet worden geregeld, moet daarin via de begroting worden voorzien. De financiering staat sowieso niet in deze wet, maar moet nog via de begroting worden goedgekeurd. Dan komen wij elkaar hierover dus in november in ieder geval nog tegen.

Vorige keer hebben wij vragen gesteld over de niveaus A1 en A2, zoals ook veel anderen hebben gedaan. De reactie van de minister op deze vragen is dat twee scenario's denkbaar zijn. Het tweede daarvan spreekt haar het meest aan: stimuleren door middel van een forfaitair bedrag. Zij voegt hieraan toe: mits dit binnen het budgettair kader valt. Daarop krijg ik graag een nadere toelichting van haar. Wat bedoelt zij hiermee? Betekent dit dat sprake is van een verschuiving in de tijd? Betekent dit dat zij het forfaitair bedrag zal moeten zoeken binnen de begroting van het ministerie van Financiën? Omdat het om forfaitaire bedragen gaat is immers de fiscus er wellicht bij betrokken. Deze passage is voor mij niet duidelijk. Wat zijn de gevolgen?

Anderen hebben al vele vragen gesteld over de positie van de IBG-Groep. Ik zal deze niet herhalen, maar had dezelfde vragen. De minister erkent het probleem en wil het KCE erbij betrekken ten behoeve van de kwaliteit. In de toelichting trekt de minister een vergelijking met de Wet inburgering in het buitenland en de computersystemen die voor de uitvoering daarvan worden gebruikt. Het verschil is dat uitvoering in dit geval plaatsvindt door de IBG-Groep. Dat is een zbo. Daarvoor geldt dus niet de volledige ministeriële verantwoordelijkheid.

Als er dingen mis gaan of als mensen in beroep willen gaan, is de positie waarin men tegenover een zbo staat niet vergelijkbaar met de positie die men inneemt in het kader van de Wet inburgering in het buitenland. Als zaken niet goed gaan, kunnen problemen niet worden afgedaan door erop te wijzen dat het maar computersystemen zijn. Het is de vraag of zaken verticaal moeten worden gecontroleerd via de verantwoordelijkheid van de minister naar de Kamer of dat de voorkeur moet worden gegeven aan horizontale controle door individuen die met hun constateringen naar een andere instantie kunnen stappen. Hierop krijg ik graag een reactie van de minister.

Het was mij bijna ontschoten dat nog een vraag is blijven liggen die ik in de eerste termijn heb gesteld. Ik heb niet goed zicht op de twee systemen die worden ontwikkeld. Er is sprake van de potentiële en de werkelijke inburgeraars. Er worden getallen genoemd van 500.000. Is dat het aantal potentiële inburgeraars in het brede systeem? Of is het aantal potentiële inburge­raars nog groter?

Ik race door de onderwerpen met het oog op de tijdsdruk waaronder wij staan.

Vorige keer hebben wij gesproken over de arbeidsplicht als voorwaarde. De minister erkent dat dit een goed punt is. Zij heeft gesteld dat een versterking van integratie, reïntegratie op de arbeidsmarkt en inburgering tot stand kan worden gebracht als je de zaken wat minder rigide aan elkaar koppelt. Zo vat ik het maar even samen. Zij heeft daaraan toegevoegd dat er wel ruimte moet zijn voor uitmiddeling. Dat begrijp ik echter niet. Wat bedoelt zij daarmee? Tussen wat kan worden uitgemiddeld? Groepen? Personen? Geld? Als je een van de voorwaarden laat vallen, komen dan meer mensen in aanmerking? Wie wordt tegen wie of wat uitgemiddeld?

Een tweede vraag die ik in eerste termijn heb gesteld en die is blijven liggen, betreft de uitvoering op gemeentelijk niveau. De uitvoering op gemeentelijk niveau moet goed zijn. Gemeenten zullen soms verschillende budgetten moeten aanspreken om zaken te kunnen combineren: educatie, integratie, reïntegratie en inburgering. Net als de rijksoverheid werken de gemeenten soms verkokerd, zeker als het budgetten betreft. Er zijn dan verschillende wethouders en diensten bij betrokken. In de eerste memorie van toelichting staat op pagina 39 dat afspraken kunnen worden gemaakt met UWV of een instantie die zich over de inburgering ontfermt. Bij wie moet je zijn?

In de wet is sprake van "kunnen afspreken". Er kan sprake zijn van één loket. Dat kan op gemeentelijk niveau worden geregeld. Dat is nogal vrijblijvend. Je wilt een groep individuen verplichten tot inburgering omdat zij anders niet goed beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt en zich niet goed in Nederland kunnen redden. Gelijk bij de eerste contacten stuur je ze dan bij de gemeente van het kastje naar de muur. Dat vind ik nogal vrijblijvend. Ik zou van de minister graag de verzekering krijgen dat het ook op gemeentelijk niveau goed wordt afgesproken. De aap moet niet op de schouder van de inburgeraar komen te zitten, maar het probleem moet door de gemeente worden opgelost.

Dan over de positie van vluchtelingen. Zij hebben een achterstand. Je kunt je vele situaties voorstellen van mensen die trauma's hebben opgelopen ten gevolge waarvan zij niet direct aan het inburgeringstraject kunnen beginnen. De minister heeft toegezegd daarop in de derde nota van wijziging terug te zullen komen. Zij zegt dat sprake is van een verschuiving van het aanbod. Wat bedoelt zij daarmee? Is het een verschuiving in de tijd of in groepen? Betekent het dat als je een aanbod doet aan de ene groep, dat ten koste gaat van een andere groep? Dat blijkt niet uit de brief. Ik krijg hierop graag een nadere toelichting op van de minister.

Voor de particulieren zijn er de certificaten. Wat staat in het certificaat dat voor de particulieren belangrijk is? Naar mijn mening is het voor een particulier belangrijk om te weten wat de slagingspercentages zijn. Een particulier wil weten hoe goed een organisatie presteert. Dat doen wij tegenwoordig ook in het onderwijs, waar wij constructies kennen in de sfeer van the student's right to know. Het is lelijk Engels, maar daar komt dit type wetgeving vandaan. Ik zou het toch ook graag willen terugzien in de certificeringsmethodieken.

Naar mijn mening heeft de heer Varela een heel goed voorstel gedaan ten aanzien van de vergelijkbaarheid van instanties en organisaties, zeker wat betreft het gemeentelijk aanbod. Zou het niet raadzaam en nuttig zijn dat het Rijk in samenwerking met de gemeenten het voorstel van de heer Varela oppakt? Ik vond het een heel creatieve en goede gedachte en blijkbaar werkt het in andere landen op een goede manier. Waarom zouden wij daarvan niet leren?

Ik ben het eens met anderen die hebben gezegd dat het denkbaar is dat de wet per 1 januari 2007 zal worden uitgevoerd. Dat is het zeker. Ik ben het er ook mee eens dat het een goede en wenselijke wet is. Ik maak nog een opmerking van politieke aard. Als ik mij de eerste en tweede termijn van dit debat voor de geest haal, verschillen wij in de discussie niet zo veel over het doel van de wet. Er is wel een discussie over middelen. Zoals de heer Van der Staaij in de eerste termijn ook heeft gezegd, is dat wel eens anders geweest. Wat dat betreft is er bij dit onderwerp een grote vooruitgang.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden in de eerste termijn en haar reactie op de amendementen. Dat neemt niet weg dat ik de vorige week mijn inbreng ben begonnen met de kritiek dat dit wetsvoorstel een zompig moeras zou zijn, waarin zowel gemeenten als inburgeraars de komende jaren zouden verdwalen. Die kritiek werd nog sneller bewaarheid dan ik had verwacht, want zelfs de Kamer werd de afgelopen week het moeras in gestuurd. De kritiek lijkt de minister niet te deren en zij wil doorgaan zonder dat de kern van de wet duidelijk is, namelijk voor wie de wet bedoeld is. Hoe men het ook wendt of keert, hiermee wordt volgens mij de werking van de wet op losse schroeven gezet. Als de doelgroep verandert, verandert de structuur van de wet, verandert de financiële en organisatorische systematiek en verandert bijvoorbeeld ook het automatiseringssysteem, het gegevensbestand van potentiële inburgeringsplichtigen. Dat zal een veel kleiner aantal mensen moeten bevatten. Hoe zal de IBG daarmee omgaan? Betekent dat een andere afspraak met de IBG? Dat is maar een klein detailvoorbeeld van de verandering in de structuur en hoe die verder zal uitwerken.

Als wij dus de pauzeknop indrukken voor artikel 3, kan dat niet anders betekenen dan dat wij de pauzeknop indrukken voor de hele wet als wij onszelf als zorgvuldige wetgevers serieus nemen. Over artikel 3 ben ik altijd duidelijk geweest: mijn fractie moet niets hebben van deze vorm van discriminatie. Niet zozeer omdat het onhandig is dat de wet voor de rechter zou kunnen stranden, maar omdat hiermee genaturaliseerde Nederlanders worden gedegradeerd tot een ander soort Nederlanders, of in ieder geval mindere Nederlanders. Zoals minister-president Balkenende in 2002 heeft gezegd: "Er is slechts één soort Nederlanders en Nederlanders horen gelijk behandeld te worden, ongeacht de wijze waarop zij dat Nederlanderschap hebben verkregen." Dat was een uitspraak naar aanleiding van de suggestie van de toenmalige minister voor V&I, de heer Nawijn, om jonge Marokkanen met een Nederlands paspoort uit te zetten. Het is wel fascinerend dat dat onderscheid binnen ongeveer een jaar geoorloofd is geworden. Wat is hierop de reactie van de minister?

Dat neemt niet weg dat er nog steeds juridische vragen kunnen worden gesteld als de genaturaliseerde Nederlanders als doelgroep wegvallen. In de eerste termijn heb ik al aangegeven dat de proportionaliteit van de maatregelen essentieel is. Het gaat om het feit dat niet het verschaffen van faciliteiten wordt verboden, maar dat er een verplichting wordt opgelegd aan groepen. Het gaat hier niet om zomaar een verplichting, nee, het gaat om een resultaatsverplichting, geen inspanningsverplichting. Dat betekent dat de vraag opkomt of men bijvoorbeeld vreemdelingen, ofwel mensen die geen Nederlandse nationaliteit hebben, maar al jaren of decennia ingezetenen zijn van Nederland, mag verplichten tot het zelf bekostigen van een cursus met sancties bij het niet slagen voor die cursus. Hier gaat het om bijvoorbeeld oudere migranten die al decennia een laagbetaalde baan hebben, onder andere de zogenaamde werkende armen. Of krijgen vreemdelingen, of in ieder geval de oudkomers zonder uitkering, nu categoriaal een aanbod als de verandering wordt doorgezet die de minister op de televisie heeft aangekondigd?

Hoe men het wendt of keert, ook voor oudkomers zonder de Nederlandse nationaliteit gaat het om een budget voor die cursussen waarvan hun kleinkinderen jaren zouden kunnen studeren. Zoals ik de vorige week al heb gezegd gaat het om groepen die in meerderheid – in het geval van de ouderen boven de vijftig – van minder dan € 10.000 moeten rondkomen. Voor de Marokkaanse ouderen geldt dit bijvoorbeeld voor 86% van hen. Hoe realistisch is het dat zij een dergelijke schuld kunnen aangaan, dat zij die lening kunnen terugbetalen en dat dat niet tot allerlei maatschappelijke problemen zal leiden? De heer Dijsselbloem heeft een voorstel gedaan rond uitkeringsgerechtigden met een taalachterstand. Mijn fractie vindt dat prima als dat zal bijdragen aan reïntegratie en emancipatie. Daarvoor dient men zijn best te doen. Sancties bij afwezigheid of gebrek aan inzet zijn al mogelijk in de WWB, maar ook hier is de juridische vraag: mag men een slaagplicht instellen? Mijn fractie twijfelt daarover, heeft daar in ieder geval stevige kanttekeningen bij gezet. Want als iemand zijn best heeft gedaan voor de cursus maar niet slaagt, wordt dan de uitkering stopgezet of gekort? Men kan ook een cursus metselen doen, maar als blijkt dat men geen talent heeft voor metselen, wordt men daarvoor niet gestraft. Dus ook hierbij heb ik juridische kanttekeningen. Ik ben blij dat de minister dit voorstel aan de Raad van State heeft voorgelegd, zodat de Raad van State hierop kan reageren en kan aangeven in hoeverre dit legitiem is.

Dan kom ik bij het associatieverdrag tussen Turkije en de EEG. De minister heeft hierop in haar eerste termijn al gereageerd. Zij ziet geen problemen. Ik ben benieuwd, want ik hoor nog steeds van alle kanten dat groepen vreemdelingen niet verplicht zijn om de inburgering te doen. De grootste groep zijn de Turken, dat zijn honderd­duizend mensen. Als er ook maar één rechtszaak plaatsvindt, geldt dat voor die hele groep en daarmee valt opnieuw een grote groep weg.

Een ander probleem vormt de koppeling met het recht op zelfstandig verblijf. Daarvoor heb ik een aantal amendementen ingediend. In haar reactie stelt de minister dat niet wordt gesanctioneerd met het intrekken van de tijdelijke verblijfsvergunning. Ofwel het niet behalen van examens is geen reden voor gedwongen terugkeer. Maar dat is niet wat ik heb bekritiseerd. Mijn kritiek is dat de minister voorbijgaat aan de bestaansonzekerheid die deze disproportionele sanctie met zich meebrengt, en aan de hoge kosten voor boetes en leges. Bovendien kunnen er wel degelijk schrijnende gevallen ontstaan. Dat zegt zelfs de IND. Ik vraag de minister om in te gaan op de kritiek van de IND. Er kunnen verschillende verblijfssituaties in één gezin ontstaan. De minister zegt zelf dat als het niet slagen voor het examen samenvalt met het vervallen van de asielgrond, zodat iemand moet terugkeren naar het land van herkomst, dat een probleem kan zijn. Dan kan er een reguliere verblijfsvergunning worden aangevraagd, en er kan aan het EVRM worden getoetst. Maar dat zijn papieren garanties waar de afgelopen jaren te vaak de hand mee is gelicht. Ik wil een volstrekt helder antwoord van de minister en een duidelijke garantie dat dit soort schrijnende gevallen niet kan ontstaan. Ik betwijfel of zij dat antwoord en die garantie kan geven.

Mijn amendement op maatschappelijke begeleiding wordt ontraden vanwege de beleidsvrijheid van gemeenten. Dat is dan een verslechtering van de situatie, want nu is het gewoon in de wet opgenomen. Ik wil het uitbreiden naar de groep opvoeders. Asielzoekers, mensen die als nieuwkomer in Nederland terechtkomen, komen in een isolement terecht. Voor hen is het essentieel dat die maatschappelijke begeleiding overeind blijft. Graag nogmaals een reactie hierop.

Ik ben blij met het extra aanbod voor vluchtelingen, dat is een mooie toezegging van de minister. Voor mij was al duidelijk wat dit betekent voor andere groepen, want er is maar één budget. De minister geeft aan dat daarvoor geen extra budget komt. Betekent dit dat andere groepen moeten inschikken?

Gelukkig is de minister positief over de vragen die ik heb gesteld over kinderopvangtoeslag. Zij geeft aan dat zij dit probleem ziet. In overleg met minister de Geus wil zij nagaan of de groep die hiervoor in aanmerking komt, kan worden uitgebreid. Zij geeft verder aan dat er geen financiële dekking is, dat betekent dat er een addertje onder het gras zit. Ik heb een amendement ingediend dat de minister kan beschouwen als een ruggesteun voor zichzelf; wanneer de Kamer zich hierover uitspreekt, lijkt het mij gemakkelijker om in overleg met minister De Geus het benodigde budget voor elkaar te krijgen. Dat lijkt mij helder.

Dan kom ik op het niveau van de taalvaardigheid. Ik heb een amendement ingediend om het voor hoger opgeleide inburgeraars mogelijk te maken om voor een hoger niveau te gaan, met gebruik van lening en forfaitaire vergoeding. In het wetsvoorstel wordt zowel ambitie als analfabetisme afgestraft. Ik ben dan ook tegen het voorstel om het geëiste niveau van de taalvaardigheid te verhogen, zoals mevrouw Sterk heeft voorgesteld. Ik zie graag de positieve prikkels terug om een hoger niveau te halen. Ik zou het verder willen brengen en daarom pleit ik voor de mogelijkheid om staatsexamen NT2 te doen. Graag een reactie hierop. De minister stelt in twee zinnen dat het én budgetneutraal moet gaan, én dat het extra middelen vergt. Het is van tweeën een. Ik denk dat het tweede vooral waar zal zijn, het zal extra geld kosten. Is de minister bereid om hiervoor middelen vrij te maken? Dat is essentieel, want anders is het een wassen neus.

Ik sluit mij aan bij de vragen van de heer Dijsselbloem over een vorm van cliëntenparticipatie die moet worden georganiseerd. Dit is echt een heel ingrijpende verplichting die de minister oplegt. Het lijkt mij niet meer dan normaal om ervoor te zorgen dat de mensen die die plicht krijgen opgelegd, zich kunnen organiseren, zich kunnen weren bij klachten en problemen en zich als een cliëntenraad kunnen opstellen binnen bepaalde instellingen.

Ik heb nog een aantal amendementen ingediend. Wat mij betreft moet in een uitkeringssituatie niet eerst zes maanden gewacht worden voordat men een aanbod voor een inburgeringscursus mag krijgen. Dat vind ik een vreemde voorwaarde, juist als het essentieel is dat mensen een stevige positie op de arbeidsmarkt krijgen. Het lijkt mij van groot belang dat ze als ze werkloos raken meteen gaan studeren of leren.

Ik heb een amendement ingediend voor trajectbegelei­ding. Die blijkt heel functioneel en effectief te zijn. Daarom vraag ik mij af waarom dat niet in de wet terugkomt. Is de minister bereid op dat punt enige toezegging te doen?

Kortheidshalve sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Dijsselbloem over de IBG. Voorts leeft bij mij de vraag of het zo zeker is dat de automatiseringssystemen kant-en-klaar zullen zijn als het zover is. In mijn eerste zinnen gaf ik al aan, dat het de vraag is wat het voor de automatiseringssystemen betekent als de doelgroepen veranderen.

Het komt niet zo vaak voor, maar ik was het eens met het hoofdredactionele commentaar van een landelijk confessioneel dagblad, dat de minister in de beeldvorming als enige verantwoordelijk wordt gesteld voor de vertragingen in de inburgeringsprocessen. Dat beeld is onjuist. Met het wetsvoorstel moest een antwoord worden gegeven op het maatschappelijk ongenoegen dat na de Fortuynrevolte in onze samenleving leeft. De wet moet het onmaakbare maakbaar maken. Ik ben bang dat wij hiermee onze eigen desillusie organiseren. Het gaat hier niet meer om de weerbarstige werkelijkheid, die veel meer gebaat is bij effectieve lokale mogelijkheden, een kleinschalige aanpak en vooral bij aanpak van de segregatie. Met een inburgeringscursus haal je de vrouwen en mannen niet uit hun taalkundig en maatschappelijk isolement.

De heerVisser(VVD)

Mevrouw Azough zegt dat het moest gebeuren van die, die en die. Ik kan mij niet voorstellen wie dat eigenlijk was. Kijk je echter naar alle verkiezingsprogramma's van voor de Fortuynrevolte, dan stond het er al lang in.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik kan mij niet herinneren dat in alle verkiezingsprogramma's stond dat een resultaatverplichting moest worden opgelegd en dat er sancties moesten worden opgelegd.

De heerVisser(VVD)

Niet in dat van GroenLinks!

MevrouwAzough(GroenLinks)

Nee, gelukkig niet in ons programma, want dat zou weinig te maken hebben gehad met de werkelijkheid. Ik zou mij diep hebben geschaamd als het wel zo was.

De heerVisser(VVD)

Maar de laatste stelling in uw betoog klopt dus gewoon niet. Het stond allemaal op papier. Het is gewoon aangekondigd. Alle pretenties die u bij anderen aantreft_

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik heb er kritiek op geleverd dat er sancties worden opgelegd, dat er resultaatverplichtingen worden opgelegd en dat allerlei maatregelen worden voorgesteld waarvan ik mij afvraag of ze effectief zullen blijken.

De heerVisser(VVD)

Die discussie voeren wij al tien jaar en al tien jaar loopt GroenLinks achter de feiten aan.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Dat zal niet ophouden met deze wet; laat dat helder zijn.

De voorzitter:

Dit was dan een minuutje vrij worstelen.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Het slot van het betoog van mevrouw Azough roept vragen op. Ik meen dat GroenLinks op een gegeven ogenblik een integratienota heeft uitgebracht waarin, zeer ambitieus, voor bijvoorbeeld nieuwkomers werd gesteld dat zij zelf moesten betalen, tot en met een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. Ik citeer even uit mijn hoofd, om aan te geven dat de ambitie die wij hier vrij breed hebben in de stukken van GroenLinks soms nog verder ging dan wat nu in het wetsvoorstel staat.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Dat klopt. Ik heb ook in eerste termijn gezegd dat wij ambitie en analfabetisme niet moeten afstraffen. Dat gebeurt met het wetsvoorstel. Wij zijn ambitieus, maar wij zijn ook realistisch over grote groepen oudkomers, die hier al decennia leven en soms werken, maar dan als werkende armen in Nederland leven.

MevrouwLambrechts(D66)

Voorzitter. Ik hoop dat ik hoog genoeg scoor op de meetlat voor ambities.

Eerst maar over de overeenkomst met de minister die er zou zijn: zo'n overeenkomst is er niet. Wel hebben wij de minister gisteren laten weten dat onze intentie op zichzelf kan zijn de wet per 1 januari te laten ingaan. Dat moet echter ook mogelijk zijn. Overigens heb ik gisteren niet gezegd, maar zeg ik nu, naar aanleiding van het debat, dat ik het geen absolute ramp zou vinden als artikel 3 even niet meedeed. Onze voornaamste focus is altijd op de nieuwkomers geweest. Bovendien nemen wij hoe dan ook de niet genaturaliseerde oudkomers mee. Laten wij wel wezen, voor de genaturaliseerde oudkomers en de doelgroepen die wij beschrijven zijn er ook altijd nog andere wettelijke trajecten, bijvoorbeeld voor de arbeidsplicht. De vrouwen doen hoe dan ook mee in het vervolg op een traject waarvoor, uit mijn hoofd gezegd, 8 mln. beschikbaar is gesteld. Ik snap dat het voor de minister vervelend zou zijn, maar het is zeker geen ramp. Het zou ook het voordeel kunnen hebben dat de kwestie van de uitvoerbaarheid en het juridische geharrewar over dit onderdeel de rest even niet vertroebelen.

Voorzitter. Ik heb altijd gepleit voor een haalbare en uitvoerbare aanpak. Daar pleiten wij natuurlijk nog steeds voor. Ik heb kunnen vaststellen dat de minister met haar beantwoording en zeker met de nota van wijziging en verder met haar reactie op de amendementen het met deze aanpak eens is. Zij heeft een aantal problemen opgelost, soms niet helemaal. Een aantal opmerkingen wil ik er daarom nog over maken. Voor artikel 3 is nog geen oplossing gevonden, maar wij wachten het advies van de Raad van State af. Misschien heeft de minister een ander voorstel. Dat hoor ik straks wel van haar.

Voorzitter. Door de fractie van D66 is in het vorige overleg heel sterk gepleit voor een rol van de gemeenten en om ze de ruimte te geven om eventueel andere inburgeraars dan die behorend tot de prioritaire doelgroep een aanbod te doen. Samen met de fractie van het CDA hebben wij op dit punt een amendement ingediend. Wij hebben ook gevraagd om mogelijkheden te scheppen voor de uitkeringsgerechtigde oudkomers zonder sollicitatieplicht. Tot mijn genoegen heb ik gezien dat de minister met haar derde nota van wijziging aan onze wensen tegemoetkomt. De vluchtelingen krijgen een verplicht aanbod. Ik kan billijken dat alleen nieuwkomers ervoor in aanmerking komen. Voor de zekerheid wil ik nog wel van de minister horen wat zij onder nieuwkomers verstaat. Ik neem aan dat dat ook mensen kunnen zijn die al jaren in dit land zijn, maar op een gegeven moment een permanente verblijfsvergunning krijgen.

Uitkeringsgerechtigden zonder arbeidsplicht kunnen een gecombineerd aanbod krijgen. Met de nota van wijziging volgt de minister de methode-Van der Staaij. In artikel 17 schrapt zij lid 2 en lid 3. Dan blijft wel in artikel 17 staan dat het college een aanbod kan doen aan de inburgeringsplichtige die verplicht is om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Wij vroegen juist om die kwestie op te lossen. Dat was ook de bedoeling van het amendement-Van der Staaij. Daarom verwachtte ik dat de minister met een voorstel zou komen om het punt van de arbeidsplicht te wijzigen. Het was niet mijn bedoeling om het gecombineerde aanbod voor iedereen te schrappen, maar wel om ervoor te zorgen dat bedoelde groep mee kan doen. Ik maak uit de reactie van de minister op dat zij dat ook wil. Mijn vraag aan haar is dan wel om nog eens goed na te gaan of met de nota van wijziging wel daadwerkelijk aan deze wens tegemoet wordt gekomen.

Voorzitter. Ik heb ook gevraagd om de gemeenten de ruimte te geven om naast inburgeringsmiddelen ter aanvulling WEB-middelen in te zetten. Ik neem twee verschillende geluiden waar. De minister zegt dat dit eigenlijk niet wenselijk is. Ik weet niet of ik daaronder moet verstaan dat dit niet kan. In de brief van de bve lees ik: dat zou kunnen, de wet verzet zich daar niet tegen. Hoe moet ik de opmerking van de minister nu precies verstaan? De minister zegt dat wij ervan uit kunnen gaan dat bij het gemeentelijke aanbod de alfabetisering wordt betrokken bij de inburgering en zij wijst erop dat een gemeente daarvoor compensatie krijgt. Geldt voor die compensatie een plafond? Kun je ervan uitgaan dat mensen die analfabeet zijn, daadwerkelijk geholpen worden? Hoe worden de mensen geholpen die geen aanbod van de gemeente krijgen en die het onderwijs zelf zullen moeten bekostigen? Zou daarmee niet rechtsongelijkheid ontstaan doordat de autochtone analfabeet aanspraak kan maken op het educatieaanbod van de gemeente en de allochtone analfabeet niet? Ik zou het raar vinden als de laatste zelf moest betalen. Dit moet dus veranderd worden, want artikel 3 biedt voor deze kwestie van rechtsongelijkheid geen oplossing.

MevrouwSterk(CDA)

Er kan inderdaad gebruikgemaakt worden van educatiegelden, maar dan wel voor niet-talige activiteiten. Het geld kan dus niet ingezet worden voor analfabeten. Is mevrouw Lambrechts het met mij eens dat dat juist wel mogelijk zou moeten zijn en dat dat aanpassing van de wet vraagt?

MevrouwLambrechts(D66)

Daar ben ik het zeer mee eens. In de wet staat iets als "het bevorderen van sociale activiteiten" of "het bevorderen van sociale competentie". Er is natuurlijk geen grotere vaardigheid dan het beheersen van de Nederlandse taal als voorwaarde om die sociale activiteiten en mobiliteit te bevorderen. Het is raar dat onder die noemer niet ook alfabetisering kan vallen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Het is inderdaad een gek onderscheid, maar de minister geeft aan dat dit betekent dat daarmee educatiemiddelen voor autochtoon en allochtoon in ander verband verminderd worden. Als wij het belangrijk vinden dat dit onderscheid wegvalt, moet dus ook het budget verhoogd worden. De ene groep mag niet de andere groep de dupe laten worden.

MevrouwLambrechts(D66)

Dat is precies het probleem dat de Bve Raad in zijn brief aangeeft. Hij meent dat taal onder de formulering moet kunnen vallen. Het is de vraag of je niet zó'n grote aanslag op het budget doet, dat je de andere doelgroepen tekort doet. Bij de staatssecretaris bepleit ik ook steeds voldoende aandacht voor autochtone analfabeten. Als wij menen dat het een belangrijke taak van de overheid is om daarin op een goede manier ondersteunend te voorzien, dan zullen wij er iets mee moeten.

Ik heb het voorstel gedaan om het mogelijk te maken om bij verhuizing naar een andere gemeente een voorziening mee te nemen. Na haar wat afwijzende reactie in het begin, heeft de minister nu gekozen voor "ja, tenzij". Ik vind wel dat het nog iets mooier kan. Er hoort bij dat een gemeente, als een voorziening bij haar niet voorradig is, gehouden is een voorstel voor een gelijkwaardige alternatieve voorziening te doen. Ik zal daarover een amendement laten maken.

Er is veel gesproken over het keurmerk. Publieke middelen vragen om een publieke waarborg van de kwaliteit. Ik zal het gewijzigd amendement-Dijsselbloem c.s. bezien. Als deze variant op draagvlak kan rekenen, zal ik hem zeker niet tegenhouden. Ik zou het jammer vinden als het niet doorging, want ik meen dat zo'n kwaliteitswaarborg ertoe doet. Misschien kunnen wij het eens worden over een waarborg achteraf in de vorm van een benchmark waarin de resultaten op een publiek toegankelijke website worden gepubliceerd. Ik denk aan een parallel met Onderwijs in cijfers. Het moet gaan om naam en toenaam van cursussen, slagingspercentages, kwaliteitskenmerken en ervaringen.

Wat het niveau van de inburgeringstoets en de doorstroommogelijkheden betreft ben ik ermee eens dat wij gaan voor de tweede optie: de financiële prikkels. Mij is niet helemaal duidelijk wat de minister precies bedoelt als zij zegt dat zij dit overweegt. Zal zij daadwerkelijk met een voorstel komen of nodigt zij ons uit om met een voorstel te komen?

De allerbeste beloning vind ik nog steeds dat nieuwkomers en oudkomers de kans krijgen om ook echt verder te gaan tot het niveau van de startkwalificatie. De minister ziet geen belemmering in theoretische zin. In praktische zin is er een belemmering in zeer beperkte mate. Uiteindelijk is het vaak een stap te ver. Als iemand arbeidsplichtig is, komt het er vaak niet meer van. Er zijn interessante nieuwe trajecten die werkend leren en lerend werken mogelijk maken. Ik zou echt graag zien dat het kabinet niet alleen voor deze doelgroep, maar ook voor de rest van de Nederlanders bevordert dat mensen op zijn minst een startkwalificatie bereiken, en daar beleid voor ontwikkelt. Dat is meer dan in de stukken staat. Een en ander behoeft niet direct tot wijzigingen in wet- en regelgeving te leiden. Wel vraag ik de minister om nu of in de plenaire afronding in beeld te brengen wat er niet alleen qua wet- en regelgeving, maar ook in financiële zin nodig is om deze mensen te stimuleren om door te gaan tot het niveau van de startkwalificatie. Wij weten namelijk dat er in de doelgroep nog een enorme potentie zit. Immers, zij komen vaak uit een land waar nog niet uit hen is gehaald wat erin zit. Laten wij dat benutten.

Wij wachten even af wat er nog komt op het punt van het transitiebudget en de notificatieprocedure. Ik heb de minister wel zo verstaan dat dit budget hoe dan ook, linksom of rechtsom, op tafel zal komen en dat de bve-sector daar niet onder te leiden zal hebben. De minister gehoord hebbende, ga ik ervan uit dat dit gaat lukken. Mocht dat niet het geval zijn, dan gaan wij een andere oplossing zoeken waardoor de bve-sector niet benadeeld wordt.

Ik kom bij een voor mij heel belangrijk punt: de uitvoerbaarheid van de wet. Het is evident dat daar de grootste risico's liggen, zeker in verband met artikel 3. Veel is nog onduidelijk en sommige dingen zijn zo complex dat moeilijk is in te schatten of zij mogelijk zijn en zullen gaan werken. Ik zou het zeer betreuren als door een eenzijdige focus op artikel 3 de andere aspecten van de uitvoerbaarheid en de uitvoeringsvoorwaarden te weinig aandacht krijgen. Ik heb het dan over de staat van voorbereiding van de gemeenten en de IBG. Zijn de taken die nu aan de IBG worden toegevoegd, voor de IBG wel te combineren en uit te voeren?

Ook zijn er nog risico's bij de informatievoorziening en de automatisering. Er wordt aan twee systemen gebouwd: een bestand en een uitwisselingssysteem. Gezien onze ervaringen op dit terrein is het voor mij nog niet vanzelfsprekend dat in dit stadium al helder is dat die systemen goed zullen werken. Ik weet wel dat dit een heel belangrijke voorwaarde is voor het succes van de wet. Ik vraag de minister dan ook om ons tegen de tijd dat het gaat spelen, dus oktober, uiterlijk november, in een brief te laten zien dat de stand van zaken zodanig is dat wij de invoering van de systemen in januari met vertrouwen tegemoet kunnen zien. Ik heb het niet over een formeel go-or-no-gomoment. Ik neem aan dat de minister er ook problemen mee heeft als dan blijkt dat bepaalde zaken nog niet goed zijn.

De voorzitter: Kalsbeek

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik dank de minister voor de mondelinge en schriftelijke beantwoording en met name voor de uitvoerige, heldere brief bij de nota van wijziging. Daarin wordt op een constructieve wijze tegemoetgekomen aan een groot aantal wensen van de Kamer. Voordat ik hier verder op inga, zeg ik nog dat wij wel een beetje bezorgd waren over het krantenbericht dat er een akkoord zou zijn gesloten tussen minister Verdonk en de coalitiepartijen over een gedeeltelijke inwerkingtreding per 1 januari. Zo'n akkoord zou afbreuk doen aan de transparante dualistische verhoudingen tussen Kamer en parlement. Het deed mij even denken aan de tijd van Paars, toen de staatssecretaris bij de behandeling van de nieuwe Vreemdelingenwet zei dat bepaalde onderwerpen nou eenmaal te moeilijk waren voor dualisme en dat die gewoon geregeld moesten worden. Daar waren wij niet zo blij mee. Over het algemeen komen voorgebakken oplossingen die niet meer onderworpen worden aan de kritiek van een openbaar debat, de kwaliteit van de wetgeving niet ten goede. Bovendien is het nog besmettelijk ook. Als je daar dan toch bij elkaar zit om dat ene debat te regelen, dan zijn er nog wel een paar andere lastige debatten die ook meegenomen kunnen worden. Gelukkig heb ik evenwel begrepen dat er wel veel over gesproken is, maar dat er niets afgesproken is en dat er dus nog alle ruimte is om vandaag een echt debat te voeren.

Kernpunt in de discussie is artikel 3, het mogelijke discriminatoire karakter van de inburgeringplicht voor drie groepen genaturaliseerde Nederlanders. Ik kan er nu heel kort over zijn. In eerste termijn hebben wij daarover al gezegd dat de redenering die de minister volgt verdedigbaar maar kwetsbaar is. De vraag is dan ook of die redenering wel stand zal houden. Zijn er geen oplossingen te bedenken die juridisch sterker zijn en die juridische risico's in ieder geval minimaliseren? Politiek gesproken voelen wij er wel heel veel voor om de categorieën oudkomers die de minister heeft aangewezen, aan een inburgeringsplicht te onderwerpen. De minister heeft zich bereid getoond in te gaan op het verzoek van de Kamer om over dit artikel advies te vragen aan de Raad van State. Ik neem aan dat de Raad van State tevens gevraagd zal worden om zo spoedig mogelijk met zijn advies te komen.

Een ander punt waarop de minister in haar brief is ingegaan, is de stimuleringspremie voor een hoger taalniveau. Dat leek ons ook een nuttige aanvulling op het wetsvoorstel. Op deze manier is er niet alleen de mogelijkheid om de stok te hanteren als het niet goed gaat, maar zijn er ook nog voldoende stimuleringsmogelijkheden om mensen op een hoger taalniveau te brengen. In het midden blijft overigens nog óf en wanneer het daadwerkelijk zo zal worden ingevoerd. Ook budgettaire bezwaren kunnen er eventueel aan verbonden zijn. Wij willen er graag zo snel mogelijk duidelijkheid over, in de hoop dat er zo spoedig mogelijk uitwerking aan kan worden gegeven.

Positief ben ik over de uitbreiding van het gemeentelijk aanbod van inburgeringscursussen. Het is prima dat de minister het nu mogelijk wil maken om alleenstaande ouders in de bijstand cursussen aan te bieden. Het amendement op stuk nr. 51 dat ik daarover had ingediend, wil ik bij dezen dan ook intrekken, omdat er bij nota van wijziging eigenlijk geheel aan tegemoet wordt gekomen.

De voorzitter:

Het amendement-Van der Staaij (stuk nr. 51) is ingetrokken.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. Evenzeer zijn wij te spreken over het verplicht aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan asielgerechtigde nieuwkomers.

Wel heb ik nog een vraag over de boeteplicht. De minister heeft aangegeven de voorkeur te geven aan een boeteverplichting, waarbij een bepaalde hardheidsclausule hoort die nadrukkelijk is omschreven. Zij kiest niet voor een bevoegdheid omdat die naar haar mening te veel ruimte geeft aan gemeenten om er onder uit te komen. Dit doet bij mij wel de vraag rijzen of bij de huidige vormgeving voldoende waarborgen zijn ingebouwd dat in de gevallen die ervoor in aanmerking komen, ook daadwerkelijk een boete wordt opgelegd. Hoe houdt men de controle of het daadwerkelijk gebeurt? Met al die matigingsbevoegdheden en dergelijk is het ook denkbaar om de boete op nul te stellen, waarmee men evengoed kan ontkomen aan de verplichting die de minister juist beoogt. Kortom, wordt hiermee wel bereikt wat de minister ermee wil bereiken? Of is het meer symboliek dan werkelijkheid?

Over de gemeentelijke informatieverstrekking over de uitvoering van de wet heb ik een amendement ingediend, waarin de gemeenten wordt gevraagd om bij verordening een duidelijk beleid vast te stellen over die informatieverstrekking zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de gemeentelijke beleidsvrijheid om voor te schrijven op welke manier dat moet gebeuren. Ik heb er met genoegen kennis van genomen dat de minister zich positief uitlaat over dit amendement en het oordeel erover aan de Kamer laat.

Verder zou het wat mij betreft wenselijk zijn dat alle inburgeringsplichtigen op grond van deze wet zo spoedig mogelijk persoonlijk met een brief bereikt worden dat zij onder het bereik van de wet vallen. Iedereen die op grond van deze wet geïdentificeerd kan worden als inburgeringsplichtige, dient daarvan ook tijdig in kennis te worden gesteld, in plaats van dat gewacht wordt op de gefaseerde handhavingsbeschikkingen. Welke mogelijkheden ziet de minister daarvoor in de praktijk?

Met betrekking tot de onduidelijkheid die nog even blijft voortbestaan over artikel 3 en de inwerkingtreding van de wet merk ik op dat ook mijn fractie steeds heeft aangegeven te hechten aan zo spoedig mogelijke invoering van de wet, het liefst per 1 januari voor alles en iedereen die nu onder dit wetsvoorstel worden begrepen. Wij vinden het ook politiek van belang dat zo snel mogelijk die meer verplichtende benadering wordt vastgelegd. De vraag is alleen of dit gaat lukken. Bij de voortvarendheid die wij politiek graag willen, hechten wij wel aan juridische zorgvuldigheid en een aan een zorgvuldig wetgevingstraject. Mijn vraag is dus of het mogelijk is om te wachten op het advies van de Raad van State en het wetsvoorstel zo veel mogelijk stemklaar te maken. Kan de zaak niet na de zomer zo spoedig mogelijk in stemming worden gebracht en doorgaan naar de Eerste Kamer? Dat heeft mijn voorkeur. Bij een gefaseerde benadering is de kans groot dat er veel vragen rijzen. Dat kunnen wij voorkomen als wij kiezen voor de procedure die ik zojuist heb geschetst. Als het niet mogelijk is om die procedure te volgen, zijn wij gaarne bereid om mee te denken over een oplossing. Op zichzelf is het immers geen vreemde gedachte dat de wet later in werking treedt voor bepaalde groepen oudkomers Er zijn wel meer vormen van aanbouwwetgeving. Het lijkt ons echter niet goed om daarvoor in te stemmen met artikel 3 zoals dat nu is geformuleerd en dan te schuiven met een inwerkingtredingbepaling. In een interruptiedebat heb ik al gezegd dat het voor een ander probleem een goede oplossing is om met een inwerking­tredingbepaling te schuiven. Daarvoor kan worden gekozen als er bijvoorbeeld praktische problemen zijn waardoor er niet tijdig tot invoering kan worden overgegaan. In dit geval twijfelen diverse Kamerfracties eraan of een bepaalde wetsbepaling juridisch houdbaar is. Wij moeten ons jawoord daaraan dus niet geven. Het is dan dubieus om te zeggen dat die bepaling dan maar niet moet ingaan. Wij moeten met elkaar staan voor ons jawoord tegen de wetsbepaling zoals die luidt.

De heerVisser(VVD)

Mij ontgaat wat het verschil is tussen de woorden van de heer Van der Staaij en die van mij.

De heerVan der Staaij(SGP)

Ik dacht dat de oplossing werd gezocht in het instemmen met de huidige formule­ring en het later in werking laten treden van het artikel. Voor mij is het een probleem om ja te zeggen tegen een bepaling waarvan ik mij afvraag of die juridisch correct is. Ik heb er problemen mee als wordt gezegd dat dat probleem wordt opgelost door die bepaling niet te laten ingaan of pas op een later moment. Het schuiven met de inwerkingtredingbepaling is naar mijn idee niet de goede oplossing voor dit probleem. Dat kan wel een goede oplossing zijn als de vraag aan de orde is of er voldoende tijd is om het voor die doelgroep te halen. Als dit alles nodig is en wij niet kunnen wachten tot de zomer, is er dan een ander alternatief, bijvoorbeeld in de vorm van het schrappen van artikel 3, het opknippen daarvan en het in een aparte wet regelen van een en ander als aanbouw en vervolg? Een andere mogelijkheid is misschien het herformuleren van artikel 3 en bijvoorbeeld het bij AMvB aanwijzen van groepen oudkomers. Het gaat er mij om dat er een juridisch verantwoorde oplossing komt. Ik zie dat een aantal Kamerleden bij deze oplossing de wenkbrauwen fronst. Overigens geef ik toe dat het bij deze oplossing mogelijk is om de vraag te stellen of wordt voldaan aan de eis om de doelgroep zo goed mogelijk in de wet zelf te regelen in plaats van in een AMvB. Toch wil ik dat die oplossing tegen het licht wordt gehouden.

De vergadering wordt van 15.45 uur tot 15.55 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan de minister voor haar beantwoording in tweede termijn.

MinisterVerdonk

Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun positieve instelling bij deze wet en voor de positieve toon waarop wij vandaag met elkaar spreken. Ik constateer dat er tevredenheid in de Kamer is over mijn flexibiliteit om de Kamer tegemoet te komen bij de ingediende amendementen. Ik heb gehoord dat Kamerbreed wordt aangegeven dat het inlopen van de te grote maatschappelijke achterstand van grote groepen allochtonen door middel van een meer verplichtend en resultaatgericht inburgeringstelsel van belang is.

Een aantal leden heeft mij gevraagd hoe ik de procedurele toekomst zie van de Wet inburgering. Mijn ambtenaren en ik hebben daarvoor de volgende oplossing bedacht. Ik geef daarmee meteen antwoord op de vraag van de heer Visser hoe artikel 3 op grond van het advies van de Raad van State hersteld kan worden. Ik ga daarbij ook in op de interessante optie die de heer Van der Staaij op tafel heeft gelegd. Ik verwacht dat de Raad van State in augustus advies uitbrengt en dat die het groene licht geeft om de wet integraal, voor genaturaliseerde Nederlanders en vreemdelingen, in te voeren op 1 januari 2007.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik wil hierover misverstanden voorkomen. Heeft de minister daar aanwijzingen voor? Of gaat zij dit nader onderbouwen? De Kamer heeft dit inhoudelijke punt geparkeerd. Het zou dus verstorend zijn voor het debat als de minister die discussie weer opentrekt. Als de minister zegt dat er geen probleem is, ga ik haar vijf tot zes keer interrumperen om dat te bestrijden.

De voorzitter:

Als ik dat toesta.

MinisterVerdonk

Dat is zeker niet mijn bedoeling. Ik stel een nota van wijziging voor die het volgende bewerkstelligt qua procedure. De inwerkingtreding van de wet gebeurt op een bij KB te bepalen tijdstip. Ik ga voorzien in de mogelijkheid van een gedifferentieerde inwerkingtreding van de wet. De verschillende artikelen kunnen op verschillende tijdstippen in werking treden. Ik doel daarbij op artikel 3. Er zijn tal van wetten die gedifferentieerd worden ingevoerd, zoals de Politiewet, de WWB en de Wet Mulder. Ik verwacht, zoals gezegd, het advies van de Raad van State in augustus. Als dat positief is, treden alle artikelen tegelijk in werking op 1 januari 2007. Met het oog op een minder positief advies zal de aangepaste inwerkingtredingbepaling ook bepalen dat de voordracht voor het KB dat de inwerkingtreding van artikel 3 regelt, niet eerder wordt gedaan dan vier weken voordat het ontwerp-KB aan beide Kamers is gezonden. De voordracht wordt niet gedaan als een van de Kamers te kennen geeft dat artikel 3 niet in werking moet treden. Ik zal de nota van wijzigingen morgen indienen. Ik stel voor daarover volgende week met de Kamer plenair te debatteren en dat de Kamer dan over het wetsvoorstel stemt.

De heer Visser vroeg hoe artikel 3 op grond van het advies van de Raad van State kan worden hersteld. Dat zou kunnen door de indiening van een wetsvoorstel met een nieuwe tekst voor artikel 3. Als het advies van de Raad van State daartoe aanleiding geeft, zal een nieuw wetsvoorstel met een gewijzigde tekst voor artikel 3 de Kamer zo spoedig mogelijk bereiken. Uiteraard zal ik ook het advies van de Raad van State naar de Kamer zenden, zodat dit hier kan worden besproken. In dat debat kunnen ook de eventuele wetgevingsgevolgen aan de orde komen.

De heer Van der Staaij kwam met een nieuw voorstel: een delegatiebepaling, als tijdelijke, niet als blijvende oplossing, en daarna bevestiging bij formele wet. Mijn ambtenaren en ik hebben daar net over gesproken. Wij vinden het een heel interessante optie. Onze optie is ook bekend. Wat is volgens de heer Van der Staaij het voordeel van zijn optie?

De voorzitter:

Ik stel voor dat de heer Van der Staaij daar straks op antwoordt. We maken eerst het interruptieblokje af.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik heb eerder een opmerking dan een vraag. De materie is zo ingewikkeld, dat ik hoop dat de minister de nota van wijziging van een goede toelichting voorziet; dan kunnen we het daar op een ander moment over hebben. Ik kan zo geen keuze maken tussen de opties.

MinisterVerdonk

Natuurlijk zal ik daarvoor zorgen; het moet wel helder zijn.

De heerVisser(VVD)

Als de Raad van State positief adviseert, is er niets aan de hand en kan het per KB op 1 januari dezelfde inwerkingtreding hebben als de rest van de wet. Of: als de Raad van State opmerkingen maakt over inhoud of uitvoering, zoeken we naar een ander moment van inwerkingtreding. Of: als de Raad van State wetstechnische haken en ogen ziet, komt er een wetswijziging. Begrijp ik het zo goed?

MinisterVerdonk

Dat klopt.

De heerVan der Staaij(SGP)

Wat is de reactie van de minister op het probleem dat ik aankaartte in het interruptiedebat met de heer Visser, namelijk dat de minister met deze constructie van de Kamer vraagt om in te stemmen met de formulering van de wetsbepaling, over de juridische houdbaarheid waarover op dit moment ernstige twijfel bestaat, waardoor de Kamer nader advies wenselijk acht? De minister kan wel wijzen op voorbeelden van gefaseerde inwerkingtreding in andere wetgeving, maar laat haar één voorbeeld hiervan geven terwijl er sprake van twijfel was in de Kamer over de juridische houdbaarheid. Mijn probleem zit in de heel andere redengeving van de minister.

De voorzitter:

Is dit vragenderwijs geen antwoord op de vraag van de minister van daarnet?

De heerVan der Staaij(SGP)

Inderdaad. Vandaar dat ik de minister vroeg naar andere manieren waarop haar, op zich begrijpelijke, doel kan worden bereikt. Mijn suggestie was een delegatiebepaling, dan wel het opknippen van de wettekst: dit dus eruit halen. Waarom kunnen wij überhaupt niet wachten tot direct na de zomer met de eindstemming over dit wetsvoorstel?

MinisterVerdonk

Dat is een afweging, waarover wij het ook hebben gehad in een vorig debat. Wij hebben daarvoor de medewerking nodig van allerlei organisatie, waaronder gemeenten. Wij voorzien echter dat gemeenten, als de stemming pas na de zomer komt, voorlopig geen activiteiten zullen ondernemen. Dat kan niet. Ook u bent groot voorstander van de ingang van deze wet op 1 januari 2007. Wij hebben gezocht naar een mogelijkheid om de stemmingen voor de vakantie te doen plaatsvinden. Als de Raad van State negatief adviseert, dan is het helder, maar nu gaat het over de gefaseerde inwerkingtreding van de wet. Dat is van het allergrootste belang om de invoeringsdatum van 1 januari 2007 te halen. Ik zeg wel toe dat mijn juristen de delegatiebepaling nogmaals zullen bekijken. Als het resultaat hetzelfde is, namelijk dat wij volgende week kunnen stemmen en de invoeringsdatum van 1 januari 2007 niet in gevaar komt doordat organisaties denken dat ze even rustig kunnen gaan zitten en achterover leunen, ben ik graag bereid om mee te werken.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Als de invoeringsdatum van 1 januari 2007 haalbaar is, dan moet wij daarvoor kiezen. Volgende week stemmen is echter geen doel op zichzelf. Ik ben het zeer met de heer Van der Staaij eens: het gaat om iets fundamenteels, de afbakening van de wet. Bovendien gaat het niet slechts om de rand, meer dan de helft van de doelgroep staat ter discussie.

Stel dat de Raad van State zegt dat de grondslag van artikel 3 niet kan. Dan moet de Kamer samen met de minister op zoek naar een manier om dat te repareren, zodat mensen voor wie dat belangrijk is, toch worden ingeburgerd. Beperken wij ons niet vreselijk als wij daarvoor al stemmen over de andere bepalingen van de wet, zoals de inhoud van het examen, de plicht, de sancties en de niveaus? Daarin zit dan geen variatie meer. De Raad van State zou namelijk kunnen zeggen: u kunt artikel 3 handhaven, maar om de proportionaliteit terug te brengen, moet er sprake zijn van andere plichten. Wij willen allemaal mensen die inburgering nodig hebben, onder deze wet brengen. Is het met het oog op dat inhoudelijke doel niet beter om pas na het advies van de Raad van State te zoeken naar de beste oplossing? Die kan worden gevonden in een andere grondslag, het laten vervallen van artikel 3 of het aanpassen van de plichten voor de mensen die vallen onder artikel 3. Ook dat laatste is een manier om de proportionaliteit te herstellen.

MinisterVerdonk

Indien de Raad van State zegt dat artikel 3 niet kan, dan treedt dat natuurlijk niet in werking. In dat geval zullen wij met een nieuw wetsvoorstel komen. Wij hebben hier heel veel overeenstemming over een groot aantal andere punten in het wetsvoorstel. Een aantal amendementen heb ik overgenomen. Verder proef ik grote overeenstemming tussen mij en de Kamer. Daarom stel ik voor dat wij volgende week toch stemmen over het wetsvoorstel en dat wordt gekozen voor een gedifferentieerde invoering. Ik ben het niet eens met de stelling van de heer Dijsselbloem dat wij dan beperkt worden in onze keuzes nadat de Raad van State een bepaald advies heeft uitgebracht. De zaken waarover wij het eens zijn, kunnen wij invoeren voor de groep vreemdelingen. Het advies over artikel 3 wachten wij gewoon af.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik weet niet of de minister mij echt niet begrijpt mij of niet wil begrijpen. Verschillende juridische adviseurs en de Commissie Gelijke Behandeling wijzen erop dat je een bepaalde groep weliswaar ongelijk mag behandelen, maar dat moet dan wel proportioneel zijn. Daarbij gaat het niet alleen om het maatschappelijke doel maar ook om wat aan die groep wordt opgelegd. Dit kan uiteraard ook later in een apart wetsvoorstel worden geregeld; dat is de consequentie van de procedure die de minister nu voorstelt. Dit levert veel tijdverlies op voor deze groep.

MinisterVerdonk

Als dat inderdaad het geval is, zal er inderdaad een apart wetsvoorstel moeten komen om de wet te wijzigen. Ik ben er niet zo zeker van als de heer Dijsselbloem dat het zo zal gebeuren. Hij suggereert bovendien dat dit heel veel tijd gaat kosten. Dat waag ik te betwijfelen. Wij zullen er heel snel aan werken, want de invoeringsdatum van 1 januari 2007 is heel erg belangrijk.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Ik hoor toch een contradictie in wat de minister zegt. Enerzijds beweert zij dat gemeenten behoefte hebben aan duidelijkheid en dat de behandeling van het wetsvoorstel daarom voor het zomerreces moet zijn afgerond. Anderzijds blijft er onzekerheid voor gemeenten door de onduidelijkheid over artikel 3. Het wel of niet in werking treden van dit artikel heeft nogal wat consequenties voor de werkingssfeer van de wet. Kan de minister daarop nog wat nader ingaan?

MinisterVerdonk

De gemeenten kunnen doorgaan met hun voorbereidingen; dat is heel belangrijk. Wij krijgen nu al de eerste signalen binnen van gemeenten in het licht van de discussie hierover met de Kamer: wij gaan voorlopig nog maar niet door met de voorbereiding, bijvoorbeeld met de aanbesteding, en wachten wel even af. Dat kan niet. Dit kabinet vindt het heel belangrijk dat de wet per 1 januari 2007 wordt ingevoerd. Wij zijn het er met elkaar over eens dat deze groepen mensen grote maatschappelijke achterstanden hebben. Dit wetsvoorstel is bedoeld om die achterstanden in te lopen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Het zou zorgvuldiger zijn in de richting van de gemeenten als wij pas direct na het zomerreces, als er duidelijkheid is over het advies van de Raad van State, stemmen over het wetsvoorstel. Dan komt er echt duidelijkheid voor de gemeenten.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat de Kamer zelf bepaalt wanneer er wordt gestemd. Dat hoeven wij dus niet aan de minister te vragen. Indien wij besluiten om nooit te stemmen, dan kan de minister heel boos worden maar dan gebeurt het nooit.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Dat is een prima voorstel; daarmee ben ik het helemaal eens.

De voorzitter:

Dit was louter een procedurele opmerking. De minister heeft er ongetwijfeld een opvatting over en die kennen wij ook, maar de Kamer beslist zelf wanneer er wordt gestemd.

MevrouwVergeer(SP)

Het lijkt mij wel nuttig dat wij de informatie op papier krijgen voor de procedurevergadering. De commissie-Meijer heeft er juist in het hoofdstukje over verschillende soorten Nederlanders op gewezen dat het opleggen van boetes iets anders is dan het verschaffen van faciliteiten. De overige artikelen van het wetsvoorstel hebben dus wel degelijk iets te maken met artikel 3 over verschillende soorten Nederlanders. Ik wil graag advies van de Raad van State daarover. Als wij mensen faciliteren om een cursus te volgen, is dat iets anders dan hen te straffen met een boete wanneer zij niet slagen.

MinisterVerdonk

Deze discussie hebben wij al vaker gevoerd. Dan gaat het om de inspannings- versus de resultaatverplichting. In dit wetsvoorstel is heel duidelijk gekozen voor een resultaatverplichting. Die blijft ook heel helder overeind. Ik zie dan ook geen reden om deze vraag voor te leggen aan de Raad van State. Als de Kamer mij langs formele weg verzoekt om hierover wel advies te vragen, hoor ik dat graag.

MevrouwSterk(CDA)

Schat de minister in dat het advies van de Raad van State over artikel 3 geen invloed zal hebben op datgene wat op dit moment geldt voor nieuwkomers in het wetsvoorstel? De heer Dijsselbloem heeft erop gewezen dat bepaalde punten na dit advies zouden moeten worden aangepast. Ik krijg van de minister graag de verzekering dat dit niet zal gelden voor nieuwkomers wanneer wij akkoord gaan met de wet maar het artikel over genaturaliseerde Nederlanders uitzonderen, in die zin dat aanneming van het wetsvoorstel niet met terugwerkende kracht consequenties voor hen zal hebben.

MinisterVerdonk

Artikel 3 over genaturaliseerde Nederlanders laten wij buiten beschouwing. Dan houden wij de vreemdelingen over, waaronder ook oudkomers. Nieuwkomers zijn degenen die na de inwerkingtreding van de wet Nederland binnen komen. Voor hen kan artikel 3 gelden. Zonder artikel 3 kan de wet gewoon ingang vinden.

De voorzitter:

Ik wijs de commissie erop dat wij op dit punt morgen een nota van wijziging kunnen verwachten. Ik wijs de minister erop dat wij morgen om 13.00 uur een procedurevergadering hebben. Ik geef haar in overweging om ervoor te zorgen dat de nota van wijziging voor dat tijdstip bij de Kamer zal zijn.

MinisterVerdonk

Wij zullen daar alles aan doen.

Ik kom bij amendement op stuk nr. 59 van mevrouw Azough en de vraag van de heer Dijsselbloem om de termijn van zes maanden voor de inburgeringsplicht van oudkomers uit het wetsvoorstel te schrappen. Die termijn geldt alleen voor genaturaliseerde Nederlanders. De discussie over artikel 3 moeten wij even afwachten. In het algemeen kan pas na zes maanden worden gesteld dat de kans groter is dat het gebrek aan beheersing van de Nederlandse taal mede de oorzaak is van het feit dat de betrokkene uitkeringsafhankelijk is. Die termijn heb ik in overleg met de minister van Sociale Zaken vastgesteld. Met hem ben ik van mening dat dit een redelijke termijn is om een baan te vinden, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf failliet gaat en iemand daardoor werkloos wordt. De minister van Sociale Zaken en ik vinden zes maanden een redelijke termijn. Wij vinden werk een heel belangrijke vorm van reïntegratie. Wanneer men een inburgeringsplicht binnen zes maanden oplegt, verwachten wij dat dit de reïntegratie naar werk zou kunnen belemmeren. Dat is een afweging. Wij vinden dat niet de bedoeling. Ik ontraad dus aanvaarding van het amendement.

Mevrouw Vergeer heeft gevraagd om geen inburgeringsplicht te laten gelden voor degenen die geen sollicitatieplicht meer hebben. De inburgeringsplicht gaat gelden voor alle vreemdelingen, ook degenen die werken. Inburgering is niet alleen gericht op arbeidsparticipatie, maar leidt ertoe dat men veel beter kan deelnemen aan de Nederlandse samenleving. Dat is een van de belangrijkste doelstellingen van de Wet inburgering. Het kennen van de basisbeginselen van de Nederlandse taal en het delen van de normen en de basiswaarden zijn daarvoor onontbeerlijk, ook voor hen die tijdelijk of permanent niet sollicitatieplichtig zijn.

Er is een aantal vragen gesteld over de koppeling aan de verblijfsvergunning. Mevrouw Huizinga-Heringa heeft aangegeven dat zij de koppeling van het inburgerings­examen aan de verblijfsvergunning niet steunt. Het niet behalen van het inburgeringsexamen leidt op zichzelf natuurlijk niet tot intrekking van de verblijfsvergunning. Ik had even het idee dat mevrouw Huizinga-Heringa dat suggereerde. De vergunning voor bepaalde tijd, voor asiel en regulier, kan worden verlengd. Alleen indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlenging, bijvoorbeeld omdat het land van herkomst veilig is verklaard, kan sprake zijn van verblijfsbeëindiging, maar dit kan niet vanwege het niet halen van het inburgerings­examen an sich.

Mevrouw Azough heeft met het amendement op stuk nr. 31 de garantie gevraagd dat schrijnende gevallen niet kunnen ontstaan. Volgens mij doelt zij op een situatie waarin én het examen niet is behaald én er geen gronden tot ontheffing zijn én de asielgrond is komen te vervallen. Dat kan zich voordoen, maar dat kan ik niet voorkomen. Ik ben wel van mening dat in het huidige toelatingsbeleid voldoende mogelijkheden zitten om te voorkomen dat zich in de zojuist geschetste situatie ook schrijnende situaties voordoen, bijvoorbeeld het scheiden van het gezin. In mijn reactie op het amendement heb ik al aangegeven dat het mij niet zinvol lijkt het systeem van de Wet inburgering ingrijpend aan te passen voor een situatie die op betrekkelijk eenvoudige wijze is op te lossen in het toelatingsbeleid. Indien één van de gezinsleden het examen niet haalt, terwijl er geen gronden voor ontheffing zijn en de situatie zich voordoet dat inmiddels de asielgrond is vervallen, dan is de cruciale vraag of de gezinsband zelf nog in stand is. Als dat zo is, kan betrokkene in aanmerking komen voor een reguliere vergunning voor gezinshereniging. In verband met de zwaarwegende rol van artikel 8 EVRM zie ik op dit moment geen problemen met betrekking tot de inwilliging. Voor de duidelijkheid: betrokkene houdt wel tot het inburgeringsexamen is behaald een reguliere vergunning voor bepaalde tijd. Hij moet dus ieder jaar die reguliere vergunning voor bepaalde tijd verlengen door middel van het betalen van leges.

MevrouwSterk(CDA)

Hoe verklaart de minister dan dat de jurisprudentie op dit punt uitwijst dat de rechter en ook het Hof daar juist niet zo ruimhartig in zijn als de minister heeft gesuggereerd dat die wetgeving zou zijn.

MinisterVerdonk

In de gevallen waarop mevrouw Sterk doelt, waarbij zowel het examen niet wordt gehaald zonder dat er reden is geweest tot ontheffing als de asielgrond is vervallen, blijft de cruciale vraag of sprake is van een gezinsband. Op basis daarvan wordt beoordeeld of een reguliere verblijfsvergunning kan worden verleend. Alleen als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, geeft toetsing aan artikel 8 EVRM de doorslag. Zo is het op dit moment.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Dit is een belangrijk punt. De minister heeft mevrouw Huizinga-Heringa aangehaald. Die had dezelfde kritiek als ik, namelijk dat het niet zozeer gaat om het feit dat mensen alsnog kunnen worden uitgezet in andere gevallen dan dat schrijnende geval dat de minister heeft genoemd, maar om het feit dat het een disproportionele sanctie betreft. Ik verzoek de minister daarop nader in te gaan. Verder ben ik het helemaal eens met mevrouw Sterk. Hier heeft dat gezin inderdaad een heel zwakke positie. Het moet voor de rechter komen, het moet een reguliere verblijfsvergunning aanvragen en het moet worden getoetst aan het EVRM. Dat zijn geen harde garanties dat niet zo'n schrijnend geval ontstaat van een gezin dat uit elkaar wordt getrokken.

MinisterVerdonk

Ten eerste is er het oordeel van de rechter, die moet dat bepalen. Ten tweede spreken wij hier over de inburgeringsplicht en over het inburgeringexamen. Het niet halen van het inburgeringexamen geeft geen recht op een permanente verblijfsvergunning, wel geeft het recht op verblijf in Nederland op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning. De sanctie is dat ieder jaar die verblijfsvergunning moet worden aangevraagd en de leges moeten worden betaald.

Wij spreken vandaag over de Inburgeringswet. Op een ander moment wil ik best het rechterlijke vraagstuk aan de orde stellen. Nu gaat het om een situatie waarin iemand het inburgeringexamen niet haalt. Dat hebben wij gekoppeld aan het niet verkrijgen van het permanente verblijfsrecht.

De voorzitter:

De minister vervolgt haar betoog.

MinisterVerdonk

Mevrouw Sterk vroeg naar de mvv-vereiste. Op grond van mijn discretionaire bevoegdheid kan ik beoordelen, en dat doe ik ook regelmatig, of vrijstelling van de mvv-vereiste aan de orde is. Het is nog maar de vraag of zich gevallen zullen voordoen waarbij een mvv wordt aangevraagd alvorens een reguliere vergunning voor gezinshereniging is verkregen. In de situaties waarover wij spreken is er doorgaans sprake van een aanvraag tot voortgezet verblijf. Daarvoor is een mvv-aanvraag niet nodig, mits men binnen een redelijke termijn die aanvraag indient.

Samenvattend: in beginsel is men mvv-plichtig, tenzij er sprake is van een aanvraag tot voortgezet verblijf en men tijdig, binnen zes maanden, die aanvraag doet. Dat lijkt mij een redelijke termijn. In maak gebruik van mijn discretionaire bevoegdheid als er redenen zijn om de persoon in kwestie vrij te stellen; er moet sprake zijn van een onevenredige hardheid.

Het amendement van mevrouw Vergeer heeft betrekking op de situatie waarin een afhankelijke gezinsmigrant binnen drie jaar het inburgeringexamen haalt. Mevrouw Vergeer is van mening dat daar een bonus op moet staan, namelijk dat men binnen die drie jaar een zelfstandige verblijfsvergunning krijgt. Ik kan dat verzoek niet honoreren. De beperkingen van tijdelijke verblijfsdoelen zouden dan vervallen door het behalen van het inburgeringexamen, en dat verhoudt zich niet met het uitgangspunt van een restrictief beleid dat voorwaarden aan verblijf stelt. Tot zover de koppeling aan de verblijfsvergunning.

De korte vrijstellingstoets geldt maar voor twee jaar, omdat wij niet kiezen voor twee wegen naast elkaar. Wij hebben gekozen voor een periode van twee jaar zodat mensen zich kunnen aanmelden voor die quick scan, ook degenen die op het moment van inwerkingtreding van de wet nog niet inburgeringsplichtig zijn. Als het nodig blijkt, kan de regeling worden verlengd. Ik sta één traject voor met één inburgeringexamen. Deze regeling is voor mensen die al heel lang in Nederland zijn en die wij niet willen lastigvallen met inburgering als dat niet nodig is. Laten wij eerst afwachten hoe de wet gaat werken. Over twee à drie jaar zullen wij hem gaan evalueren.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Ik begrijp dat argument van de minister niet. De vrijstellingstoets hoort toch bij die ene weg? Het zijn toch geen twee wegen naast elkaar? Iemand is inburgeringsplichtig en kan laten zien dat hij al voldoende is ingeburgerd. Daar moet even de mogelijkheid voor zijn, zodat niet het hele traject hoeft te worden afgelegd. Hoe kan de minister nu zeggen dat het twee wegen naast elkaar zijn? De vrijstellingstoets is toch een onderdeel van die ene weg waarbij iedereen moet inburgeren?

Stelt u zich eens voor dat iemand inburgeringsplichtig wordt omdat hij/zij een kind krijgt. Moet die persoon zich dan nu alvast aanmelden voor de quick scan? Wat is ertegen om dat gedurende een behoorlijke poos mogelijk te maken?

MinisterVerdonk

Om bij de woorden van mevrouw Huizinga te blijven: ik vind twee jaar een behoorlijke poos.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Dat denk ik niet, ik denk meer aan tien jaar.

MinisterVerdonk

Ik vind het een lange periode. De vrijstellingstoets ligt op de weg naar de inburgering, zegt mevrouw Huizinga. Nee, wij hebben de vrijstellingstoets ingevoerd omdat wij een grote inhaalslag proberen te maken. Wij willen de mensen ook niet lastig vallen met de inburgering. Als mensen niet met diploma's kunnen aangeven dat zij al ingeburgerd zijn, geven wij hun nu de mogelijkheid om door middel van een quick scan een vrijstelling te krijgen. Die scan is iets moeilijker dan het inburgeringsexamen. Laat zien dat je het kunt, dan hoef je voor de rest geen cursus te doen.

Als de inhaalmanoeuvre eenmaal heeft plaatsgevonden, willen wij over naar een Inburgeringswet met één inburgeringsexamen. Dat lijkt mij het duidelijkste systeem. Ik pleit daarvoor. Na twee jaar kun je je niet meer opgeven voor de vrijstellingstoets. Er is twee jaar lang de mogelijkheid om zich ervoor op te geven, om de mensen tegemoet te komen, maar op een gegeven moment stopt dat.

MevrouwSterk(CDA)

Begrijp ik goed dat de minister bang is dat de vrijstellingstoets zal worden opgevat als een goedkope vorm van examen doen? Je volgt ergens een cursus Nederlands en doet dan de vrijstellingstoets, zodat je het inburgeringstraject niet meer hoeft te volgen. De minister suggereert steeds dat er twee trajecten naast elkaar zijn. In welk opzicht verschillen die dan? Als dat het bezwaar is, hoe gaan wij dan om met mensen die misschien over drie jaar een brief van de gemeente op hun deurmat krijgen, waarin staat dat de gemeente gaat handhaven? Hoe kunnen de mensen dan nog aantonen dat zij allang Nederlands op A2-niveau spreken, behalve dan doordat, in de redenering van de minister, zij een inburgeringsexamen moeten gaan doen?

MinisterVerdonk

Ik hoop van harte dat het effect van de wet is dat oudkomers, mensen die al lang in Nederland zijn, toch nog inburgeren en toch nog de taal leren. Wij hebben de urgentie daarvan al besproken.

Het is heel helder dat voor de nieuwkomers een inburgeringsexamen gaat gelden. Voor hen is de vrijstellingstoets niet nodig. Zij doen gewoon meteen het hele inburgeringstraject.

MevrouwLambrechts(D66)

Het is mij nog niet helemaal duidelijk. De minister denkt dat de inburgeringstoets de komende twee jaar hard nodig zal zijn en dat dan veel mensen er een beroep op zullen doen. In haar redenering droogt de bron dan vanzelf op. Dan is er ook geen probleem meer. Maak er nu gewoon een permanente regeling van, waarvan te verwachten is dat zij in het begin heel actief wordt gebruikt en later misschien wat minder.

MinisterVerdonk

Ik ben en blijf daar geen voorstander van. Ik ben voorstander van één inburgeringsexamen. De vrijstellingstoets is een tegemoetkoming voor een grote groep mensen waarvoor het anders onmogelijk is om te bewijzen dat zij al ingeburgerd zijn. Die mensen willen wij niet tot last zijn.

Mevrouw Huizinga sprak over een vergoeding als men het examen niet haalt. De periode van drie jaar is wat mij betreft heel hard. Het examen is binnen drie jaar te halen. Het voorstel van mevrouw Huizinga doet afbreuk aan de harde termijn van drie jaar. Het leidt bovendien tot een verzwaring van de uitvoeringslasten, iets waarop wij heel nauw hebben toegezien. Wie het examen niet binnen drie jaar haalt, zal allicht proberen alsnog een vergoeding te krijgen vanwege niet verwijtbare omstandigheden. Die drie jaar is heel hard voor mij.

Ik wil geen onduidelijkheid laten bestaan over het amendement op stuk nr. 36 van de heer Dijsselbloem. Ik ben het helemaal met de heer Dijsselbloem eens dat een objectief toezicht op de examinering natuurlijk nodig is. Een algemene maatregel van bestuur daarvoor vind ik echter overbodig. In het wetgevingsoverleg heb ik aangekondigd dat de IB-Groep zich op mijn verzoek voor de uitvoering van de examinering laat certificeren door het KCE. Ik ben van mening dat daarmee de kwaliteit van het toezicht zeker wordt gesteld. Een regeling van deze rol van het KCE bij AMvB vind ik dan ook niet nodig.

Voor het regelen van het toezicht op de exameninstellingen is het amendement eveneens overbodig. Het wetsvoorstel biedt met artikel 13, lid 4, reeds voldoende grondslag voor regeling van het toezicht op de exameninstellingen bij of krachtens AMvB. Het toezicht op de exameninstellingen die de praktijkexamens afnemen, wordt met het ontwerpbesluit opgedragen aan de IB-Groep. Er is gekozen voor het onderbrengen van de uitvoering van het inburgeringsbeleid bij één organisatie, een organisatie die daarvoor in het bijzonder is toegerust. De IB-Groep beziet de mogelijkheden van samenwerking met het KCE bij de praktische uitoefening van het toezicht. Zij proberen de controle op onderwijsaanbieders en exameninstellingen zoveel mogelijk onderling af te stemmen, zodat de administratieve lasten beperkt blijven. Het KCE en de IB-Groep kunnen gezamenlijk controles uitvoeren bij de onderwijsaanbieders die ook exameninstelling zijn. Ik zal overigens ook bezien in hoeverre bij de aanwijzingsregeling voor exameninstituten afstemming mogelijk is met de eisen die in het kader van het keurmerk worden gesteld. Ik acht een pragmatische oplossing wenselijk en ik zal dan ook bevorderen dat het benodigde overleg voor deze afstemming wordt gevoerd. Aanneming van het amendement op stuk nr. 36 ontraad ik.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Wat de minister nu voorleest, stond in de brief. Dit wisten wij dus. Punt is dat niet alleen ik, maar meerdere collega's hebben gezegd dat het principieel niet goed is dat een examinerende instelling toezicht houdt op andere exameninstellingen. Daarom hebben wij de minister gevraagd om het toezicht op een andere manier te regelen. Daarvoor hoeft zijn mijn amendement niet uit te voeren. Het gaat erom dat zij het toezicht zo regelt dat de gewenste scheiding ontstaat. Nogmaals, ik vind het niet goed dat teksten die al verstuurd zijn weer worden voorgelezen. Dat kost te veel tijd.

MinisterVerdonk

Ik geef graag antwoord op vragen. Op de vraag van mevrouw Azough hierover heb ik dus geantwoord en ik ben niet zo onbeleefd geweest om te verwijzen naar de brief. Dat zou ik overigens ook op andere momenten kunnen doen, maar wij voeren hier nu eenmaal een debat.

Verder merk ik op de heer Dijsselbloem heel goed te hebben begrepen. Ik vind dat wij op deze manier de samenwerking tussen het KCE en de IB-Groep hebben verstevigd. De bedoeling is dat tussen KCE en IB-Groep overleg wordt gevoerd over de samenwerking en de verdeling van taken. Met het oog daarop hebben wij het toezicht zo geregeld.

De heerVisser(VVD)

Wij moeten ons wel goed realiseren dat de IB-Groep een zbo is en voor een deel onder de verantwoordelijkheid van de minister van onderwijs valt. Stel dat er iets misgaat en dat er iemand niet slaagt. Men kan dan zeggen dat het een computerexamen was en dat een computer niet faalt. Wij kunnen dat echter niet controleren. Deze minister kan zeggen dat zij niet bevoegd is om dat te controleren en dat de IB-Groep daarover gaat. De IB-Groep kan iedereen van het kastje naar de muur sturen en zeggen: de computersystemen kunnen niet falen. Daarom moet je een waarborg inbouwen. De vergelijking met de Wet inburgering buitenland gaat dus mank. Daarvoor heeft de minister wel volledig de administratieve verantwoordelijkheid. Die examens worden namelijk op de ambassades afgenomen en zij kan dus altijd controleren wat er is gebeurd. In dit geval gaat dat niet.

MinisterVerdonk

Ik merk dat dit niet alleen voor de heer Dijsselbloem, maar voor de gehele Kamer een hard punt is. Het uitgangspunt is helder. Ik zal mij hierop beraden en er morgen op terugkomen. Ik kan niet toezeggen dat ik dan een keiharde oplossing heb, maar misschien kan ik mogelijkheden voor een oplossing aangeven met als uitgangspunt opdeling van het toezicht.

Voorzitter. Er is gesproken over de mogelijkheid om de prikkels die worden gegeven om op hoger niveau het examen te halen ook voor de staatsexamens NT2 te laten gelden. Op dit moment worden de mogelijkheden onderzocht om positieve prikkels in te bouwen voor degenen die een hoger niveau ambiëren. Daarbij zullen wij natuurlijk de suggestie betrekken om degenen die staatsexamen NT2 willen doen, ook in aanmerking te laten komen voor de faciliteiten. Dat doen wij met een positieve insteek, maar wel met de randvoorwaarde van budgettaire neutraliteit. Ik zal op basis van het onderzoek mogelijk met een nota van wijziging komen. De budgettaire ruimte is bekend. Als de Kamer met amendementen komt die geld kosten, dan vraag ik de leden ook om dekkingsvoorstellen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Voor de dekking heb ik nog wel een paar ideeën, maar daar is de minister het misschien niet mee eens. Betekent het voorstel nu dat het komend jaar drie mensen voor een hoger niveau mogen slagen en het jaar daarop vier? Als de minister hier echt een beetje ambitie in wil steken, kan het niet budgettair neutraal.

MinisterVerdonk

Ik heb net gezegd dat ik een aantal dingen aan het onderzoeken ben. Ik heb dit als voorwaarde gesteld. In de komende nota van wijziging zal ik dit soort zaken meenemen.

MevrouwVergeer(SP)

Positieve prikkels geven en budgettaire neutraliteit klinken samen als de kwadratuur van de cirkel. Als je positieve prikkels geeft, moet je de mensen er niet helemaal zelf voor laten betalen. Op het ogenblik hebben mensen die hogerop willen het veel en veel beter dan wat de minister nu voorstelt. Voor deze groep is het een enorme achteruitgang. Ik heb ze allemaal in de klas gehad_

MevrouwAzough(GroenLinks)

Allemaal?

MevrouwVergeer(SP)

Ja, ik heb heel Den Haag in de klas gehad. Het gaat erom dat de gemeente nu voor deze mensen betaalt. De mensen die hiervoor in aanmerking komen, worden door het roc gekoesterd en in de gelegenheid gesteld om door te gaan. Bij de minister kan dat nu niet meer. Nu moeten zij ik weet niet wat allemaal gaan neertellen. Als de minister écht positieve prikkels wil geven, moet er geld komen.

MinisterVerdonk

Als iemand in dezelfde termijn als het normale inburgeringstraject NT2 haalt, dan kost dat niet meer geld. Zo iemand komt in aanmerking voor de normale faciliteiten. Daarnaast zijn er mogelijkheden om een en ander binnen de WEB te regelen, maar dat hoef ik mevrouw Vergeer niet te vertellen, want zij heeft zo veel mensen lesgegeven_

MevrouwVergeer(SP)

Dit is natuurlijk niet consequent. Net heeft de minister gezegd dat die wet niet gebruikt mag worden voor alfabetisering. Het mag wel, maar dan blijft er geen geld meer over voor de analfabete autochtonen. En nu zegt de minister dat wij de WEB-middelen hiervoor wel kunnen gebruiken. Nee, dat gaat niet zomaar.

MinisterVerdonk

Ik zal straks nog ingaan op de analfabeten. WEB-middelen kunnen wél voor die andere niveaus worden gebruikt. Dat is niet nieuw. Wij moeten het niet moeilijker gaan maken dan het is.

MevrouwLambrechts(D66)

De minister heeft positief gereageerd op voorstellen die mogelijk geld kosten. Het lijkt mij consequent dat zij bij de begroting zelf met een voorstel komt om die extra middelen vrij te maken.

De heerDijsselbloem(PvdA)

De minister heeft in haar eerste termijn het volgende gezegd: ik lever niet in op ambitie; zo nodig ga ik mij inzetten voor meer geld. Dat was een fantastische toezegging.

MinisterVerdonk

Wij gaan werken met die leningen en vergoedingen. Ik hoop nog steeds dat heel veel mensen willen gaan inburgeren. Als dat gebeurt, zit ik bij collega Zalm en bij het kabinet en zeg ik: het gaat heel goed met Nederland, wij hebben alle achterstanden in drie jaar weggewerkt. Dat zou fantastisch zijn.

Stel dat het niveau omhooggaat. Wordt dat dan ook een resultaatsverplichting? Wij onderzoeken ook hoe wij voor oudkomers een prikkel kunnen inbouwen in de vorm van een forfaitair stimuleringsbedrag en hoe wij degenen die niveau b1 willen halen, ook gebruik kunnen laten maken van het systeem van leningen en vergoedingen. Ook hiervoor gelden evenwel de budgettaire consequenties. Wij komen hier zo spoedig mogelijk op terug. Er komt geen resultaatsverplichting bij de hogere niveaus. Het blijven de niveaus die in de wet staan vermeld. Als mensen het hogere niveau niet halen, krijgen zij echter ook niet de forfaitaire vergoeding.

MevrouwSterk(CDA)

Kan de minister een uitgewerkt voorstel terzake aan de Kamer toezenden vóór het plenaire debat?

MinisterVerdonk

Ik zal mijn uiterste best doen.

De voorzitter:

Mag ik u vragen hoeveel tijd u nog nodig denkt te hebben?

MinisterVerdonk

Ik zal kijken hoe snel ik er doorheen kan gaan. Wij hebben nog drie kwartier.

De voorzitter:

Het lijkt mij wenselijk dat de leden zich een beetje inhouden met interrupties, gegeven de DVR en de eisen die dat aan onze tijd stelt.

MinisterVerdonk

De heer Dijsselbloem heeft gevraagd wie de financiering voor zijn rekening neemt, als iemand meer keren een inburgeringscursus moet volgen. Het Rijk verstrekt eenmalig een bijdrage aan de gemeenten. Een gemeente kan uit eigen middelen een aanvullend aanbod doen. Aangezien men maar één keer in aanmerking komt voor een lening en een vergoeding, is het heel belangrijk dat het aanbod van gemeenten goed is uitgedacht en maatwerk biedt.

De heer Dijsselbloem heeft ook gevraagd waarom er een aanbod moet worden gedaan aan asielgerechtigde nieuwkomers en er een aanbod kan worden aangedaan aan uitkeringsgerechtigden. Bij het aanbod aan uitkeringsgerechtigden is sprake van een gecombineerde inburgerings- en reïntegratievoorziening. Bij het doen van het aanbod van een reïntegratievoorziening hebben de gemeente en UWV beleidsvrijheid. Hier kan dus geen sprake zijn van een verplicht aanbod. Een aanbod aan asielgerechtigde nieuwkomers kan wel worden verplicht, want het gaat hier om een plicht volgens de nieuwe inburgeringswet. De positie van asielgerechtigde nieuwkomers rechtvaardigt dat verplichte aanbod. Op die manier worden er geen nieuwe achterstanden opgebouwd bij het aanbod aan mensen die geen inburgerings­examen in het buitenland hebben behaald en die over het algemeen geen of een minder sociaal netwerk hebben om op terug te vallen bij de inburgering.

De heer Visser heeft gevraagd naar de verschuiving die als gevolg van het verplichte aanbod plaatsvindt bij asielgerechtigde nieuwkomers. Het gaat hierbij om een verschuiving in het aanbod op jaarbasis. Als het budget dat op jaarbasis beschikbaar is voor inburgeringsvoorzieningen, gelijk blijft – dat moet wel om deze wijziging budgettair neutraal te laten plaatsvinden – dan moet er ook een verplicht aanbod aan asielgerechtigde nieuwkomers worden gedaan. Hierdoor blijft er voor de andere categorieën minder geld over. Voor het geval er geld te kort is, heb ik de toezegging gedaan waaraan de heer Dijsselbloem net al herinnerde. Met "ruimte voor uitmiddeling" wordt eigenlijk hetzelfde bedoeld. Het gaat om de financiële ruimte die er is. Daarbinnen kan een gemeente korte en langere cursussen aanbieden. Ook moet een en ander uitgemiddeld worden. In artikel 17, lid 1, staat nog steeds dat een aanbod wordt gedaan aan arbeidsplichtigen. In de vierde nota van wijziging wordt die omissie rechtgezet.

Ik ben het met mevrouw Lambrechts eens dat het uiteindelijk niet gaat om het niveau van de taalvaardigheid, maar om het niveau van de startkwalificatie. Dan ben je immers op het niveau dat eigenlijk nodig is om werk te kunnen krijgen. Een belangrijk onderdeel van het inburgeringsexamen is dus het praktijkonderdeel, waarin inburgeraars moeten laten zien hoe zij zich in de praktijk in het Nederlands kunnen redden. De Kamer heeft dit kunnen zien in de eindtermen die ik op 2 juni heb aangeboden.

In aanvulling op wat ik in mijn brief van 19 juni heb geschreven, zeg ik nog dat mensen die de ambitie hebben om zich een stabiele positie op de arbeidsmarkt te verwerven, er uiteraard goed aan doen een passend taalniveau te verwerven. Dit zal vaak hoger liggen dan A2. Voor deze mensen zijn er voldoende mogelijkheden om zich meer te bekwamen, bijvoorbeeld in het kader van de voorbereiding op het staatsexamen NT2. Deze mogelijkheden vallen buiten het bestek van het wetsvoorstel, maar ik heb zojuist aangegeven dat ik wil bezien wat de mogelijkheden zijn om ook het bereiken van een hoger niveau te faciliteren.

In het kader van de informerende rol van de gemeenten heeft de heer Visser gevraagd of er één loket gaat komen. Ik kijk daarvoor naar de gemeenten; zij zijn ervoor verantwoordelijk om een en ander zo simpel mogelijk te regelen voor de inburgeringsplichtige. Zij kunnen bijvoorbeeld met het UWV afspreken wie wat gaat doen, waarbij het ook mogelijk is dat men afspraken maakt over één loket.

Ik kom bij de vraag van mevrouw Lambrechts over de verhuizing. Ik dacht dat ik haar erg goed tegemoetgekomen was; wij hebben daarover zó veel discussies gevoerd met de ambtenaren. Mevrouw Lambrechts zag immers mijn gezicht tijdens het vorige overleg. Ik ben haar op dit punt tegemoetgekomen en ik wil het daarbij laten.

Het amendement op stuk nr. 22 gaat over een situatie waarin er wél sprake is van verwijtbaarheid, maar de boete geen redelijk doel dient. Ik ben van mening dat een sanctie wel degelijk gerechtvaardigd is indien iemand bewust en verwijtbaar het inburgeringsexamen niet behaalt. Dit geldt ook als iemand economisch onafhankelijk is. Ik ben het dan ook niet eens met mevrouw Huizinga-Heringa om in gevallen waarin er sprake is van verwijtbaarheid, geen boete op te leggen; ik ben voor een effectieve handhaving van de naleving en daarvoor heb ik deze boete nodig.

MevrouwHuizinga-Heringa(ChristenUnie)

Met mijn amendement wil ik de mogelijkheid scheppen op een gegeven moment de eindeloze stroom boetes te stoppen. Op een bepaald moment moet je kunnen zeggen dat ze geen redelijk doel meer dienen; dan wordt het een soort inburgeringsbelasting.

MinisterVerdonk

Als een gemeente oordeelt dat iemand, om wat voor reden dan ook, een vrijstelling moet krijgen, kan zij die vrijstelling geven. Als iemand inburgeringsplichtig maar het examen niet wíl halen, zal de boete gewoon blijven gelden. Het lijkt mij niet dat je de boetes dan inburgeringsbelasting moet gaan noemen; het moet duidelijk zijn dat de boete wordt opgelegd, omdat men het inburgeringsexamen niet wil halen.

Er komt wél een boete op het niet slagen van allochtonen die een reïntegratietraject volgen en niet voor autochtonen, omdat de allochtonen vallen onder de Wet inburgering en dus inburgeringsplichtig zijn. Het niet slagen voor het inburgeringsexamen wordt niet gesanctioneerd volgens de WWB, maar wel op grond van de Inburgeringswet; daarom willen wij deze wet juist invoeren.

MevrouwVergeer(SP)

Het is mijns inziens juridisch onhoudbaar, omdat het wel degelijk niet gerechtvaardigde discriminatie is van allochtonen ten opzichte van autochtonen. Discriminatie mag alleen als het om positieve zaken gaat, zoals het verstrekken van faciliteiten of het geven van een voorkeursbehandeling. Het mag echter niet indien mensen worden gestraft die precies hetzelfde niet doen als Nederlanders, namelijk het niet slagen voor een examen. Daarom raad ik de minister aan om dit aan de Raad van State voor te leggen. De eerste de beste die naar de rechter stapt, krijgt volgens mij namelijk gelijk.

De voorzitter:

Aangezien wij dit punt hier al vele malen aan de orde hebben gehad, stel ik de minister in de gelegenheid om er nu nog één keer kort op te reageren. Daarna sluiten wij dit onderwerp wat betreft dit overleg af.

MinisterVerdonk

Ik voeg daaraan toe dat niet meewerken aan een reïntegratietraject op grond van de sociale zekerheidswetgeving kan worden gesanctioneerd.

Mevrouw Vergeer heeft gevraagd of het niet effectiever is om met een waarborgsom te werken. Naar mijn idee is dat niet het geval. Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Die kan veel beter tot uitdrukking komen als hij zelf zijn keuze kan maken. Een waarborgsom moet immers ook eerst worden gestort. Betrokkene krijgt dat geld later terug. In mijn voorstel kunnen betrokkenen wat dat betreft veel beter zelf een keuze maken.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd hoe wordt gecontroleerd of boetes inderdaad worden opgelegd. De boete is het sluitstuk van de handhaving. Als gemeenten serieus werk maken van inburgering, zullen zij zich ook daaraan moeten houden. Het behoort ook tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten om boetes op te leggen indien dat nodig is. Ik heb op dit moment geen reden om eraan te twijfelen dat dit gebeurt.

MevrouwLambrechts(D66)

Kunnen gemeenten het boetegeld zelf houden? Gemeenten hebben te kennen gegeven dat zij weinig geld hebben voor de handhaving. Als zij dat geld daarvoor kunnen inzetten, is er natuurlijk meer beschikbaar.

MinisterVerdonk

Soms zijn mevrouw Lambrechts en ik het volledig eens. Gemeenten kunnen dat geld inderdaad behouden.

Een aantal fracties heeft naar de IB-Groep gevraagd. De IB-Groep heeft zich gecommitteerd aan de invoering van de Wet inburgering per 1 januari 2007. Ik ben voornemens om een prestatiecontract met de IB-Groep af te sluiten. De minister van OCW heeft de IB-Groep onder een aantal voorwaarden toestemming gegeven om inburgeringtaken te verrichten: de kosten moeten volledig transparant zijn, er mag geen kruissubsidiëring plaatsvinden en de uitvoering mag niet ten koste gaan van OCW-taken. Ten aanzien van de voorbereiding is er alleen een beperkte interferentie met de OCW-ontwikke­ling bij de koppeling met bestaande IB-Groep-systemen. Het betreft de ICT-systemen en dat heeft geen gevolgen voor de leerrechten. Voor de uitzondering geldt dat hiermee eerst een apart organisatieonderdeel wordt belast. Mogelijk worden inburgeringtaken op termijn weer gecombineerd met bestaande taken – ik noem klantenafhandeling en examens – maar dan moet er wel sprake zijn van volledige transparantie.

In eerste termijn ben ik al uitvoerig ingegaan op de systemen. Gevraagd is of betrokkenen nog kunnen controleren of hun gegevens correct zijn. Op grond van artikel 35 van de WBP hebben personen het recht om de verantwoordelijken voor de gegevensverwerking te verzoeken hen mee te delen of persoonsgegevens worden verwerkt en zo ja, welke. Op grond van artikel 36 van die wet hebben personen het recht om de verantwoordelijken te verzoeken de geregistreerde gegevens te verbeteren.

Er zijn vragen gesteld over de maatschappelijke begelei­ding. Het was niet mijn bedoeling om de maatschappelijke begeleiding in het wetsvoorstel te standaardiseren. Het was mijn bedoeling om gemeenten en inburgeringsplichtigen optimale bewegingsvrijheid te geven. Het budget dat aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld voor trajecten voor allochtone vrouwen voorziet daar ook in. Bij samenloopprojecten kan ook het casemanagement van het reïntegratieproces worden ingezet.

Vluchtelingen worden al geholpen bij de inburgering. In de opvang doorlopen zij het eerste traject. Dat gebeurt bij het COA. In de gemeente van uitplaatsing zullen zij voor een gecombineerde voorziening in aanmerking komen. Als de gemeente dat wil, kan zij ook begeleiding aanbieden. Het lijkt mij goed om daarin geen verandering te brengen en die taak dus aan de gemeenten over te laten.

Over de kinderopvang is een amendement ingediend. Ik ontraad aanvaarding daarvan. Ik heb met minister De Geus de mogelijkheid van uitbreiding van de doelgroep bekeken. Belangrijk daarbij is dat uitbreiding van de doelgroep voor de Wet kinderopvang uitvoerbaar en controleerbaar is en ook past binnen het uitgangspunt van de Wet kinderopvang. Dat uitgangspunt is het combineren van arbeid en zorg. Daarnaast is voorwaarde voor uitbreiding van de doelgroep dat er een financiële dekking beschikbaar is. Die is er niet.

Het keurmerk en de marktwerking zijn door de heer Dijsselbloem aangehaald. Hierover is ook een amendement ingediend, waarin specifieke eisen worden gesteld aan de gemeentelijke inkoop. De genoemde instrumenten die de transparantie van de markt vergroten komen er. Dat is onlosmakelijk verbonden met marktwerking, zoals cliënttevredenheidsonderzoeken, benchmarken en openbare slagingspercentages. De gemeenten kunnen over deze informatie beschikken ten behoeve van selectie en gunning bij aanbesteding. Gemeenten kunnen het beste bepalen welke selectiecriteria het zwaarst wegen. Om die vrijheid vragen de gemeenten ook. Een en ander is een parallel met de SUWI-wetgeving, zoals mevrouw Sterk heeft aangegeven. In transparantie van de markt wordt dus voorzien.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Het klinkt als een goede toezegging. Als een gemeente cursussen inkoopt bij bedrijf X, is dat bedrijf dus op basis van de wet verplicht om zijn slagingspercentages en resultaten bekend te maken? Of doelt de minister op het keurmerk? Een bedrijf kan toch niet meedoen aan het keurmerk?

MinisterVerdonk

Ik doel op het keurmerk.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Gemeenten kunnen buiten het keurmerk om inkopen. De oplossing van de minister is dus niet adequaat.

MinisterVerdonk

Marktwerking is ontzettend belangrijk. Gemeenten willen heel graag inkopen bij meerdere instellingen en niet alleen maar bij gecertificeerde instellingen. De heer Dijsselbloem vraagt mij steeds om de gemeenten zo veel mogelijkheid vrijheid te geven. Dat doe ik ook. De heer Dijsselbloem stelt nu ineens voor om die vrijheid in te perken. Ik probeer het de gemeenten en de Kamer naar de zin te maken. Nu stopt het echter even.

Het voorstel van de heer Varela over een ranking is een sympathieke gedachte, maar voor de inkoop van inburgeringscursussen gelden aanbestedingsregels. Het gaat in dit geval om het lichtere regime, waarbij gemeenten hun eigen selectie- en gunningscriteria kunnen opstellen. Het voorstel van de heer Varela staat daarmee op gespannen voet.

De heer Dijsselbloem vraagt naar cliëntenparticipatie. In het nieuwe inburgeringsstelsel kan binnen de bestaande kaders voldoende invulling worden gegeven aan cliëntparticipatie. In de WMO en de WWB is cliëntparticipatie op gemeentelijk niveau verplicht gesteld. Er is geen reden om dat ook in de Wet inburgering te doen. De gemeenteraad kan bepalen of en op welke manier cliëntenparticipatie op decentraal niveau wordt ingevoerd. Op centraal niveau voer ik overleg met de diverse vertegenwoordigende organisaties, zoals de LOM en de Landelijke Cliëntenraad.

Over de ongelijke behandeling van allochtonen en autochtonen heb ik reeds iets gezegd. Ik voeg daar het volgende aan toe over analfabeten. Bij de inburgeringsplicht is alfabetisering een onderdeel van de inburgering; dat volgt logischerwijs uit de wet. OCW heeft daar ook middelen voor gegeven. Ik maak geen onderscheid tussen allochtoon en autochtoon, dat is niet relevant. Er is wel een verschil tussen inburgeringsplichtig en inburgeringsbehoeftig. Voor inburgeringsbehoeftigen, dat wil zeggen niet-inburgeringsplichtigen, blijft de WEB gewoon beschikbaar, voor anderen valt alfabetisering onder de inburgering.

Nu de schotten tussen WEB en WI. De argumenten zijn al verwoord in de brief naar aanleiding van de amendementen. Het kabinet heeft vrees voor verdringing. Met educatiemiddelen moeten resultaten worden behaald; dat is een van de speerpunten van het kabinet. Het amendement ten behoeve van de ontschotting is dus niet aan de orde; het gaat om een wijziging van de WEB. Daar ga ik niet over, maar mijn collega van OCW.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik vraag me af of de minister gelijk heeft. Er zijn namelijk niet alleen de inburgeringsplichtigen en inburgeringsbehoeftigen, maar ook degenen die onder deze wet vallen en zelf hun aanbod moeten verzorgen: nieuwkomers, oudkomers die geen aanbod krijgen, die ook analfabeet kunnen zijn. Zij kunnen, in tegenstelling tot een autochtone analfabeet, niet terecht bij de gemeente. Dat is toch een raar onderscheid?

MinisterVerdonk

De personen in kwestie zijn inburgeringsplichtig en kunnen leningen en vergoedingen krijgen. Voor allochtone analfabeten zit het alfabetise­ringsbudget in het inburgeringsbudget dat is overgekomen van Onderwijs, voor de anderen is dat niet het geval. Ik kan u zeggen dat de minister van OCW er niets voor voelt om de WEB op dit punt aan te passen.

MevrouwLambrechts(D66)

Ik weet niet of minister Van der Hoeven dit doorheeft, maar hier wreekt zich dat die mensen in het kader van alfabetisering – niet in het kader van inburgering – daar op dit moment al aanspraak op kunnen maken.

MinisterVerdonk

Ik heb uitgebreid met collega Van der Hoeven gesproken over de openstelling van de WEB voor alfabetisering en over ontschotting. Zij voelt niets voor die openstelling. Er is geld voor analfabete inburgeringsplichtigen in het inburgeringsbudget opgenomen, overgekomen van OCW.

Komt er een oplossing voor de bve-sector? Zodra er een uitspraak is van de Europese Commissie zal deze naar de Kamer worden gezonden.

Wanneer komt het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen? De raad kijkt naar aanknopingspunten voor een advies; dat zal alleen gaan over het bekostigings­deel van het besluit. Een eventueel advies zal eind augustus komen. Hierbij meld ik ook dat er met de VNG overeenstemming is bereikt over de bekostigingssyste­matiek.

Nu het voorstel van mevrouw Lambrechts om in artikel 18, eerste lid "in combinatie met" te vervangen door "in combinatie met, dan wel voorafgaand aan". In het wetsvoorstel is uitsluitend bepaald dat een aanbod voor een inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige altijd in combinatie moet geschieden met een reïntegratievoorziening. De inburgeringsplichtige moet een passend aanbod krijgen. Dat betekent dat de gemeente zelf mag bepalen op welke wijze zij aan de gecombineerde voorziening invulling geeft. Bepaalde trajectonderdelen kunnen volgtijdelijk worden ingezet; daarvoor zijn geen wettelijke belemmeringen. Het is echter niet de bedoeling om twee trajecten afzonderlijk in te zetten, omdat dan juist de voordelen van een gecombineerde voorziening verloren gaan. Ik ontraad daarom het aannemen van dit amendement.

MevrouwLambrechts(D66)

Met de redenering van de minister ben ik het heel erg eens. Er bestaat echter grote onduidelijkheid over de vraag of de tekst van het wetsvoorstel daadwerkelijk de mogelijkheid biedt om dit volgtijdelijk te doen. Mijn amendement is bedoeld om duidelijk te maken dat die volgtijdelijkheid erin kan zitten. Indien ik het niet goed heb geformuleerd, krijg ik graag suggesties van de minister. Het moet echter wel duidelijk zijn voor degenen die ermee moeten werken.

MinisterVerdonk

Onze bedoeling is hetzelfde. Ik zal nog even naar de formulering kijken.

De voorzitter:

De minister is gekomen aan het eind van haar tweede termijn. Mevrouw Azough heb ik ten onrechte niet de mogelijkheid gegeven om één vraag stellen, dus dat wil ik alsnog doen.

MevrouwAzough(GroenLinks)

Allereerst merk ik op dat het jammer is dat het ministerie van OCW zich niet wat collegialer opstelt.

Mijn vraag heeft betrekking op de juridische kwestie die mevrouw Vergeer aan de orde stelde: het onderscheid tussen allochtone en autochtone uitkeringsgerechtigden en het onderscheid tussen uitkeringsgerechtigden die alleen onder de WWB vallen en uitkeringsgerechtigden die ook onder de Wet inburgering komen te vallen. De minister heeft volgens mij de Raad van State gevraagd om advies uit brengen over de amendementen van de heer Dijsselbloem. In dat geval zal de Raad van State toch ook ingaan op die juridische kwestie?

MinisterVerdonk

Ik ken niet alle amendementen van de heer Dijsselbloem uit mijn hoofd. Als dit in een van zijn amendementen staat, dan is het dus meegenomen in de adviesaanvraag.

De heerDijsselbloem(PvdA)

Ik denk dat mevrouw Azough gelijk heeft.

De voorzitter:

Dit alles gezegd zijnde, hebben wij verrassenderwijs dit wetgevingsoverleg ietsje te vroeg afgerond. Blijkbaar ben ik iets te streng geweest. Doordat er bij dit overleg stenografen aanwezig zijn geweest, zal het verslag al over een uur beschikbaar zijn, wat buitengewoon prettig is.

Ik herhaal wat de minister heeft toegezegd:

  • - haar juristen zullen kijken naar het voorstel van het lid Van der Staaij om ten aanzien van artikel 3 gebruik te maken van de delegatiebepaling;

  • - mogelijk komt er een nota van wijziging in het licht van het hiervoor genoemde, die de Kamer in dat geval morgenochtend zal bereiken zodat voor de procedurevergadering kan worden beoordeeld wat dit betekent voor de verdere procedure;

  • - zij komt in een brief terug op het toezicht op de examinering, onder andere naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 36;

  • - er komt een nota van wijziging over positieve prikkels naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 60, inclusief een uitgewerkt voorstel om mogelijk te maken dat inburgeraars een hoger niveau bereiken en daar faciliteiten voor krijgen.

Ik dank de minister en haar medewerkers voor het tot op heden verzette werk. Ik wens een ieder veel sterkte bij het doorkomen van deze nacht.

Sluiting 17.12 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Klaas de Vries (PvdA), Kalsbeek (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Hofstra (VVD), Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Arib (PvdA), Bussemaker (PvdA), Kant (SP), Wilders (Groep Wilders), Örgü (VVD), Balemans (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Çörüz (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Lazrak (Groep Lazrak), Ferrier (CDA), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Haersma Buma (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Eski (CDA), Nawijn (LPF), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Jonker (CDA) en Meijer (PvdA).

Plv. leden: Stuurman (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Luchtenveld (VVD), Dittrich (D66), Leerdam (PvdA), Wolfsen (PvdA), Depla (PvdA), Gerkens (SP), Van Miltenburg (VVD), Van der Sande (VVD), Albayrak (PvdA), Koopmans (CDA), Van Velzen (SP), Jan de Vries (CDA), Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Van Bochove (CDA), Kraneveldt (LPF), Van de Camp (CDA), Rambocus (CDA), Eerdmans (LPF), Blok (VVD), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks) en Eijsink (PvdA).

Naar boven