nr. 161
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2005
Onder dankzegging voor uw brief in referte (05-EU-B-033) doe ik u een
inventarisatie toekomen van artikelen in het Grondwettelijk Verdrag, die tot
een verbetering van het functioneren van de EU kunnen leiden en die in beginsel
zonder verdragswijziging uitgevoerd kunnen worden.
Er zijn drie redenen waarom het kabinet het evenwel niet opportuun acht
zijn eigen visie op deze strikt juridische inventarisatie van verdragsartikelen
te geven. In de eerste plaats is het GV op 1 juni 2005 integraal door
een meerderheid van de kiezers verworpen en heeft de regering daarop de goedkeuringswet
ingetrokken. Daarnaast wil het kabinet de Europese bezinningsperiode gebruiken
om een beter beeld te krijgen van de opvattingen van burgers over waar we
met Europa naar toe moeten. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomst
hiervan.
Ten tweede kan het kabinet geen oordeel vellen over uw vraag welke artikelen
in het GV al dan niet «onomstreden» zijn. Onomstreden is immers
een subjectief begrip. Wat voor de ene lidstaat onomstreden is, is dat voor
een andere lidstaat uitdrukkelijk niet. Als voorbeeld mag dienen het tweede
protocol bij het Grondwettelijk Verdrag waarin nationale parlementen een expliciete
rol krijgen toebedeeld bij de toepassing van subsidiariteit op wetgevingsvoorstellen
van de Unie («gele kaart procedure»).
Dit was voor veel lidstaten en voor de instellingen van de EU alleen aanvaardbaar
in samenhang met de invoering van meerderheidsbesluitvorming als hoofdregel
in het GV en de grotere invloed die het EP daardoor krijgt.
Tot slot wil het kabinet ervoor waken tegenstrijdige signalen aan de EU
partners af te geven. Het Grondwettelijk Verdrag zal, zoals u weet, door de
regering niet opnieuw ter goedkeuring bij het parlement worden ingediend.
De regering is daar tegenover de andere lidstaten heel duidelijk in. Instemmen
met uw verzoek zou ten onrechte de indruk kunnen wekken dat Nederland,
ondanks de negatieve uitslag van het referendum, dit GV nog bespreekbaar acht.
Het kabinet acht een waardeoordeel over individuele artikelen in het GV
daarom niet op zijn plaats. Wel is het mogelijk uw commissie ter informatie
een feitelijke lijst artikelen aan te bieden die, strikt juridisch beschouwd,
uitgevoerd kunnen worden zonder verdragswijziging. Deze lijst beperkt zich
tot deel I van het Grondwettelijk Verdrag, waartoe de institutionele vernieuwingen
behoren die specifiek in uw brief vermeld worden.
Democratisch
functioneren |
Art. I-10(2) | Petitierecht
burger verzoeken tot instellingen EU te richten. In minder dwingende termen
al vastgelegd in Art. 21, 194, 195 EGV. |
Art. I-42(2) | Rol nationale
parlementen bij evaluatie RVVR en toezicht Europol / Eurojust. Raad kan via
Art. 208 EGV jo. Art. 41 VEU een studie verzoeken. Commissie kan middels zelfbinding
nationale parlementen hierbij betrekken. |
Art. I-47(1/2), I-48, I-52(3) | Dialoog met maatschappelijk middenveld. Middels zelfbinding van de instellingen
of een interinstitutioneel akkoord. |
Art. I-47(4) | Burgerinitiatief
jegens Commissie door één miljoen burgers. Middels zelfbinding
Commissie (eventueel in Reglement van Orde). Alsdan niet juridisch verbindend. |
Art. I-11(3) jo. | Subsidiariteitsprotocol
Rol nationale parlementen bij subsidiariteitstoets. Middels zelfbinding Commissie
en afspraken met de parlementen in COSAC. |
| |
Transparantie |
Art. I-24(6) | Openbaarheid
vergaderingen Raad v.w.b. wetgeving. Middels wijziging Reglement van Orde
van de Raad. |
Art. I-50 | Toegang burger
tot documenten. Betreft een aanscherping van Art. 207 EGV (of wijziging RvO). |
Protocol 1 | Informatieplicht
Commissie jegens nationale parlementen. Middels zelfbinding Commissie en een
nadere afspraak in COSAC. |
| |
Slagvaardigheid |
Art. I-28 | Vaste voorzitter
Raad van Buitenlandse Zaken. Twijfelachtig zonder verdragwijziging. Nieuw
figuur. Strookt niet met Art. 203 EGV (roulatie voorzitterschap). |
Art. I-24(7) | Teamvoorzitterschap
voor de overige raadsformaties. Raad kan zelfstandig clusters van drie landen
18 maanden instellen. Dat is niet in strijd met Art. 203 EGV. |
De slagvaardigheid van de Unie neemt ook toe door materiële bepalingen
in deel III van het Grondwettelijk Verdrag die de samenwerking verdiepen. Dit geldt met name voor de Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht
(RVVR) en voor het externe optreden van de Unie. Bespreking van deze bepalingen
uit deel III van het GV is om dezelfde redenen als hierboven voor het kabinet
echter niet aan de orde.
Wat betreft het terugleggen van bevoegdheden van Europees niveau op nationaal
niveau bevat het GV in art. I-12 de mogelijkheid voor lidstaten exclusieve
bevoegdheden van de Unie uit te oefenen, indien zij daartoe door de Unie worden
gemachtigd. In dit artikel wordt t.a.v. de gedeelde bevoegdheden bepaald dat
de Unie kan besluiten deze niet langer zelf uit te oefenen waarmee ze terugvallen
aan de lidstaten. In de huidige situatie kunnen de exclusieve bevoegdheden
van de Gemeenschap (o.a. handelspolitiek en monetair beleid) via een verdragswijziging
van Europees op nationaal niveau worden teruggelegd. Echter, in de jurisprudentie
(Donckerwolcke, Bulck Oil) is al bepaald dat lidstaten op het terrein van
exclusieve bevoegheid kunnen optreden als zij daarvoor machtiging van de EG
(meestal de Raad) krijgen. Voor gedeelde bevoegdheden (o.a. landbouwbeleid
en structuurbeleid) is dat niet noodzakelijk.
Door secundaire EG-regelgeving op die gebieden ongedaan te maken valt
de bevoegdheid in de praktijk terug aan de lidstaten, zij het dat de EG bevoegd
blijft op dit terrein in de toekomst weer op te treden. Onder art. I-12 is
nieuw dat de Unie de bevoegdheid «voorgoed» kan teruggeven.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
B. R. Bot
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
A. Nicolaï