30 212 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet in verband met nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer

Nr. 81 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2015

Op 26 juni 2015 heeft de Hoge Raad uitspraak arrest gewezen in de cassatieprocedure over de Wet onafhankelijk netbeheer (hierna: Won). Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitspraak en de weging die het kabinet hieraan geeft. In de bijlagen beantwoord ik de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken van 30 oktober 2013 en 24 september 2014 (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 8) en geef ik invulling aan mijn toezegging om aandacht te besteden aan de werkgelegenheidseffecten op Delta en Eneco indien deze bedrijven alsnog tot splitsing moeten overgaan (WGO Energie, 17 november 2014, Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 142).

Arrest Hoge Raad 26 juni 2015

Op 26 juni jl. heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de juridische procedure van de energiebedrijven Eneco, Delta en Essent tegen de Staat over de verplichte splitsing van energiebedrijven zoals vastgelegd in de Won («het groepsverbod»). De Hoge Raad heeft de Staat in het gelijk gesteld door te bepalen dat de Won niet in strijd is met het EU-recht. Het arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten onverbindend waren verklaard wegens strijd met het EU-recht, is vernietigd. Aan een oordeel over de verenigbaarheid van het groepsverbod met het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) (bescherming van het eigendomsrecht) kwam de Hoge Raad niet toe, omdat het Gerechtshof Den Haag zich daar niet over had uitgelaten. Op dat onderdeel is de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. De Rechtbank Den Haag heeft eerder in zijn vonnissen geen strijdigheid van het groepsverbod met het Eerste Protocol van het EVRM geconstateerd.

Aanloop tot het arrest

De Won, die in 2008 in werking is getreden, bepaalt dat een netwerkbedrijf en een productie- en leveringsbedrijf niet in één hand mogen zijn (groepsverbod). Tevens bepaalt de Won dat netwerkbedrijven geen activiteiten verrichten die strijdig kunnen zijn met het belang van netbeheer (verbod op nevenactiviteiten).

Na de inwerkingtreding van de Won hebben Eneco, Delta en Essent een juridische procedure aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Den Haag, omdat zij van mening zijn dat het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten in strijd zijn met het EU-Verdrag (wegens een belemmering van het vrij verkeer van kapitaal) en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (wegens een beperking van het eigendomsrecht). De Rechtbank Den Haag heeft in 2009 in eerste instantie de Staat in het gelijk gesteld. In het hoger beroep dat de energiebedrijven tegen het vonnis van de rechtbank hadden ingesteld, heeft het Gerechtshof Den Haag het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten uit de Won onverbindend verklaard. Tegen dit oordeel heeft de Staat in 2010 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft, nadat bij tussenarrest van 24 februari 2012 prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Europese Hof van Justitie, op 26 juni 2015 in deze zaak arrest gewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en het vonnis van de Rechtbank Den Haag uit 2009 bekrachtigd.

Het kabinet hecht onverminderd aan een strikte scheiding tussen enerzijds het netwerkbedrijf en anderzijds het productie- en leveringsbedrijf. De inkomsten uit het netbeheer kunnen zo uitsluitend worden gebruikt voor investeringen in de netten. Daarmee garandeert de Won onafhankelijkheid van het netbeheer en leveringszekerheid. De netten worden zodoende niet blootgesteld aan de commerciële risico’s die gepaard gaan met productie en levering.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Won steunde een meerderheid van uw Kamer de Won. Ook bij het instellen van cassatie door de Staat tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag wist het kabinet zich gesteund door uw Kamer.

Gevolgen

Zoals hierboven aangegeven is de Staat in het gelijkgesteld ten aanzien van het EU-recht (de regels van het vrije kapitaalverkeer) en is de zaak voor een oordeel over het EVRM verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. Gevolg is dat het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten geacht moeten worden steeds verbindend te zijn geweest. Dit betekent dat Eneco en Delta, de bedrijven die nog niet voldoen aan de verplichte afsplitsing van hun netwerkbedrijven, eigenlijk al gesplitst hadden moeten zijn en dus hier alsnog toe moeten overgaan nu de Won geldt. Het derde bedrijf dat betrokken is in het geschil, Essent, heeft er destijds voor gekozen om wel te splitsen en voldoet hiermee aan de Won.

Appreciatie

Ik ben tevreden met het arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de maatregelen in de Won geschikt en proportioneel zijn voor de beoogde bescherming van de publieke belangen en dus toelaatbaar zijn onder het EU-Verdrag. De Won verzekert de onafhankelijkheid van het netbeheer, zodat de betrouwbaarheid van de netten gegarandeerd blijft. Op grond van de Won is het niet langer mogelijk dat het publiek netbeheer in Nederland onderdeel vormt van de groep waartoe ook de commerciële delen (productie en levering) behoren. Hiermee wordt voorkomen dat, in geval van verlieslatende commerciële productie- en leveringsactiviteiten of riskante investeringsplannen, verliezen worden afgewenteld op het netbedrijf. Die onafhankelijkheid is gunstig voor zowel de eindgebruiker als voor de leveringszekerheid omdat de hiermee gepaard gaande risico’s niet worden afgewenteld op de consument en tegelijkertijd de gereguleerde inkomstenstroom uit de netten (publieke middelen) ten goede komt aan deze netten.

Tegelijkertijd begrijp ik dat splitsing ingrijpende gevolgen heeft voor Delta en Eneco. Dit proces moet uiteraard zorgvuldig worden doorlopen. Nu de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Won niet in strijd is het met EU-recht acht ik het van belang dat de bedrijven zich goed voorbereiden op splitsing. Het uitgangspunt daarbij zijn de in 2009 door Delta en Eneco ingediende splitsingsplannen en de aanwijzingen die de Minister van Economische Zaken daarop heeft gegeven.

De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) ziet toe op naleving van de Won. Een eerste stap die Delta en Eneco nu zullen moeten zetten is dat zij in overleg treden met de ACM over de te volgen procedure tot ontvlechting. Ik vertrouw erop dat de ACM daarbij de nodige zorgvuldigheid betracht en rekening houdt met alle relevante omstandigheden die voortvloeien uit de uitspraak van de Hoge Raad. Ik heb dit middels een brief onder de aandacht van de ACM gebracht.

In de bijlagen ga ik in op de specifieke vragen die uw Kamer mij heeft gesteld.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Bijlage 1 – Beantwoording vragen vaste commissie voor Economische Zaken (ingediend op 30 oktober 213)

1.

Waarom hebben andere EU-lidstaten de afgelopen jaren niet gekozen voor verplichte economische splitsing van geïntegreerde energiebedrijven, zoals dat in Nederland wel gebeurd is?

Antwoord

Bij de beantwoording van deze vraag dient onderscheid gemaakt te worden tussen ontvlechting van beheerders van transmissiesystemen en distributiesystemen. Onder transmissiesystemen vallen het landelijk hoogspanningsnet en de landsgrensoverschrijdende netten. Distributiesystemen zijn alle andere netten, ook wel de regionale netten genoemd. De splitsingsartikelen in de Won richten zich op het netbeheer van deze regionale netten. De vraagstukken en publieke belangen die gemoeid zijn met ontvlechting van netbeheerders komen echter op beide niveaus voor een belangrijk deel overeen. Ik ga dan ook op beide in.

De EU stelt eigendomsontvlechting van transmissienetten verplicht in de derde energierichtlijnen (2009/72/EG en 2009/73/EG) die als doel hebben verbeteringen aan te brengen in de werking van de Europese interne energiemarkt. Deze richtlijnen bevatten gedetailleerde bepalingen die ervoor zorgen dat de ontvlechting van netwerken in verschillende EU-lidstaten meer op een gelijk niveau worden gebracht. Het directe gevolg van de derde energierichtlijnen is dat transmissienetten en interconnectoren (grensoverschrijdende verbindingen) in Europa meer op afstand komen te staan van productie- en leveringsbedrijven. De splitsing tussen enerzijds netwerken en anderzijds producenten/leveranciers bevordert de leveringszekerheid en het investeringsklimaat doordat afwenteling van commerciële risico’s uit productie en leveringsactiviteiten op de netwerken wordt voorkomen. Non-discriminatoire toegang tot het net is een voorwaarde voor efficiënt werkende markten en draagt daarmee bij aan concurrerende energieprijzen voor consumenten en grootverbruikers. De richtlijnen bieden lidstaten drie verschillende opties om de onafhankelijkheid van hun transmissienetten vorm te geven: volledige eigendomsontvlechting (OU, Ownership Unbundling), aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder (ISO, Independent System Operator) of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder (ITO, Independent Transmission Operator). Bij de beantwoording van vragen over dit onderwerp tijdens de begrotingsbehandeling van mijn ministerie, die op 7 oktober 2014 naar uw Kamer zijn gestuurd, ben ik ingegaan op dit onderscheid (zie Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 8, vraag 63 en 64). Ik heb aangegeven dat het alleen in het geval van volledige eigendomsontvlechting (OU) vereist is dat de eigendom van de netwerken volledig wordt gesplitst van belangen in productie en levering. Nederland heeft voor dit model gekozen.

Bij toepassing van de andere modellen (ISO, ITO) is het toegestaan dat de eigendom van de transmissienetten gehandhaafd blijft binnen een geïntegreerd bedrijf met ook productie-, leverings- of handelsactiviteiten. Om de effectiviteit van de ontvlechting te waarborgen, gelden voor deze twee modellen wel zeer strenge vereisten ten aanzien van onafhankelijkheid. Uit een overzicht van de gekozen modellen (OU/ITO/ISO) afkomstig van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 165, nr. 176) blijkt dat bij meer dan 50% van de Europese netbeheerders van transmissienetten is gekozen voor volledige eigendomsontvlechting (OU). Uit een mededeling van de Europese Commissie over de voltooiing van de interne markt (COM (2014) 634 final)1 valt op te maken dat een juiste toepassing van het minder vergaande model van ontvlechting, het ITO-model, geen gemakkelijke opgave is gebleken. De toezichtslasten zijn erg hoog en verbeteringen aan het model zijn in de toekomst wellicht wenselijk. De overkoepelende organisatie van Europese toezichthouders, de Council of European Energy Regulators (CEER), heeft de afgelopen jaren ook de nodige knelpunten gesignaleerd. Zij wijst er bijvoorbeeld op dat het moeilijk is om de financiële onafhankelijkheid van het netbeheer te borgen bij de implementatie van het ITO-model.2

Europese regelgeving stelt splitsing op regionaal niveau niet verplicht. Voor lidstaten is er tot op heden dan ook geen expliciet keuzemoment geweest om op basis van Europese regels tot splitsing op distributieniveau over te gaan. De eigendomssituatie verschilt sterk per lidstaat. Ik kan uw Kamer melden dat vanuit Spanje belangstelling is getoond voor het Nederlandse model. Daarnaast is in Duitsland een aantal malen overwogen een regionaal netwerk weer door de lokale overheid te laten beheren en te ontkoppelen van de grote energieconcerns. Zo is er een precedent in Hamburg, waar het energienetwerk van het geïntegreerde energiebedrijf is aangekocht door de deelstaat. In sommige deelstaten lopen aanbestedingen voor het beheer van de energienetwerken en juist Nederlandse netbeheerders worden daar als goede kandidaat beschouwd, omdat zij geen relatie meer hebben met productie en levering.

Zoals eerder aangegeven, hecht Nederland groot belang aan een onafhankelijk en publiek netbeheer. Het kabinet heeft de overtuiging dat volledige eigendomsontvlechting het geëigende middel is om de risico’s die gepaard gaan met de uitvoering van activiteiten van publiek netbeheer en productie en levering binnen één groep, weg te nemen. Daarom is het besluit genomen om ook op regionaal niveau, net als op transmissieniveau, tot volledige eigendomsontvlechting over te gaan. Mijn voorgangers hebben meerdere keren aangegeven dat hiervoor de vraag of hiertoe ook in andere lidstaten wordt overgegaan geen noodzakelijke voorwaarde vormt (zie onder meer Kamerstukken 30 212, L en nr. 56, en F). Dit is de individuele verantwoordelijkheid van de lidstaten.

2.

Wat zijn de effecten (voor- en nadelen) geweest van de gesplitste energiemarkt, ten opzichte van landen die geen economische splitsing doorgevoerd hebben? Heeft de volledige splitsing de destijds verwachte baten opgeleverd?

Antwoord

Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervanuit dat gedoeld wordt op de splitsing die door de Won wordt voorgeschreven. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Won is in opdracht van de Commissie Validatie Splitsing Energiebedrijven in 2006 onderzoek gedaan door het CPB naar de voor- en nadelen van splitsing. Hierbij heeft het CPB ook alle alternatieven van splitsing in kaart gebracht (CPB notitie, «Kwantitatieve verkenning welvaartseffecten splitsing energiebedrijven», d.d. 20 maart 2006).3 Het CPB heeft onder meer de welvaartseffecten van eigendomssplitsing afgezet tegen versterkte juridische scheiding en concludeert dat per saldo eigendomssplitsing de grootste welvaartseffecten heeft. Splitsing leidt, aldus het CPB, tot efficiëntiewinsten bij de netwerken, de groothandelsmarkt en de eindgebruikersmarkt, waarvan de voordelen terecht komen bij de afnemer. Vanwege het gegeven dat (een belangrijk deel van) de Won de afgelopen jaren niet-verbindend was en een aantal energiebedrijven de verplichtingen uit de Won niet hebben geïmplementeerd, is het in dit stadium niet mogelijk om uitspraken te doen over de effecten van de Won. Ook andere beleids- en marktontwikkelingen van de afgelopen jaren zouden bovendien in zo’n effectiviteitsanalyse moeten worden meegewogen. In dit kader is vermeldenswaardig dat SEO in haar Beleidsevaluatie van het energiebeleid 2007–2012 (Kamerstuk 30 991, nr. 17, bijlage, pag. 132) om vergelijkbare redenen aangeeft dat het nu te vroeg is voor een ex post evaluatie van de Won.

3.

Heeft zich afgelopen jaren enig conflict voorgedaan inzake misbruik van monopolie door een van de niet volledig (juridisch en economisch) gesplitste energiebedrijven?

Antwoord

Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, waren de afgelopen jaren belangrijke onderdelen van de Won, waaronder het groepsverbod en het verbod op nevenactiviteiten, niet van kracht. Om die reden kon de ACM op grond van de Won niet optreden tegen mogelijk concurrentieverstorende activiteiten van de ongesplitste energiebedrijven (bijvoorbeeld ongewenste kruissubsidies tussen bedrijfsonderdelen) noch tegen de wel gesplitste bedrijven, in geval van activiteiten die op gespannen voet staan met de Won. Daarbij teken ik tevens aan dat, zoals ook tijdens de parlementaire behandeling van de Won meermaals is aangegeven, bij geïntegreerde (ongesplitste) bedrijven concurrentieverstorende activiteiten zeer moeilijk zijn vast te stellen. Hiervoor is een omvangrijke toezichtinspanning vereist. Ook de Europese Commissie wijst er in haar mededeling over de voortgang van de voltooiing van de interne energiemarkt op dat de monitoring, het waarborgen en handhaven van de regels van het derde energiepakket en het waarborgen van een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers een permanente inspanning vergt voor de autoriteiten op nationaal en EU-niveau (COM(2014) 634 final). In het bijzonder wijst de Europese Commissie hierbij op de regels voor de distributienetten.

Tijdens de parlementaire behandeling van de Won is ingegaan op de toezichtslast. Het was de verwachting dat de materieel- en personeelsuitgaven van de toezichthouder jaarlijks met 30% zouden moeten stijgen om adequaat toezicht te houden op concurrentieverstorende gedragingen zonder inwerkingtreding van het groepsverbod zoals opgenomen in de Won (Kamerstuk 30 212, L en nr. 56).

Op basis van de tot op heden wel geldende kaders, zoals het Besluit financieel beheer netbeheerder en de Mededingingswet, heeft de ACM geen overtreding kunnen vaststellen van bevoordeling van de nog niet gesplitste productie- en leveringsbedrijven door hun netbeheerders.

Nu gelet op het arrest van de Hoge Raad de Won weer van kracht is, is het eenvoudiger te achterhalen of sprake is van misbruik van monopolieposities. Overigens is hierbij relevant op te merken dat in het wetsvoorstel over regels met betrekking tot de productie, het transport, de handel en de levering van elektriciteit en gas (wetsvoorstel STROOM, Kamerstuk 34 199, nr. 2) het verbod op nevenactiviteiten verder wordt gespecificeerd. Hiermee wordt beoogd dat nog steviger wordt verankerd dat de activiteiten binnen de groep van het netwerkbedrijf in het belang zijn van het beheer van het net, dat de netbeheerder niet aan onverantwoorde risico’s wordt blootgesteld en dat oneigenlijke concurrentie wordt voorkomen.

4.

Is verplichte volledige splitsing in het licht van de huidige marktverhoudingen naar uw mening nog steeds noodzakelijk? Zo ja, waarom?

5.

Wat zijn naar uw mening de voor- en nadelen van de handhaving van de bestaande situatie, waarin geïntegreerde publieke bedrijven opereren naast gesplitste geprivatiseerde bedrijven?

Antwoord op vragen 4 en 5

Ja, ik acht volledige splitsing nog steeds noodzakelijk. Het belang van betrouwbare en onafhankelijke netten voor een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening is van alledag. Juist ook in een periode als de huidige op de energiemarkt, waarin productie in zwaar weer verkeert, bestaat bij geïntegreerde bedrijven een risico dat de inkomsten uit de netten in productie- en leveringsactiviteiten vloeien en/of dat de risico’s van productie- en leveringsactiviteiten op de netten terugslaan. Verder geldt dat als gevolg van de verduurzaming van de energievoorziening de komende jaren forse investeringen in de netwerken nodig zijn. Een afgesplitst netwerkbedrijf kent het voordeel dat het voor dergelijke investeringskeuzes niet afhankelijk is van een holdingbestuur, dat in de afweging de productie- en leveringsbelangen van de volledige holding betrekt. Tevens is van belang dat de Won een efficiënter en effectiever toezicht op de energiesector mogelijk maakt. In de huidige situatie waarin ongesplitste en gesplitste bedrijven naast elkaar opereren, kunnen de bestaande ongesplitste bedrijven ook commerciële productie- en leveringsactiviteiten aantrekken, hetgeen ik, gezien het bovenstaande, niet wenselijk acht. Bovendien is in de huidige situatie geen sprake van een gelijk speelveld op de Nederlandse markt. Dit pleit voor het doorvoeren van volledige splitsing.

In het Wetgevingsoverleg Energie d.d. 17 november 2014 heeft het lid Jan Vos gevraagd naar de werkgelegenheidseffecten op Delta en Eneco als de Won verbindend wordt verklaard en deze energiebedrijven hun netbeheeractiviteiten moeten splitsen van de productie- en leveringsactiviteiten (Kamerstuk 34 000 XIII nr. 142). Delta en Eneco betogen dat het voordeel van het handhaven van de status quo zou zijn dat hiermee de werkgelegenheid niet in gevaar zou komen. Zij voeren aan dat de marktomstandigheden zijn verslechterd. Hun verwachting is dat een gedwongen splitsing de productie- en leveringsbedrijven in zeer moeilijke omstandigheden zal brengen. Hun credit rating zou sterk dalen, waardoor de continuïteit van de bedrijven direct in het gedrang zou komen. Hierdoor zouden veel arbeidsplaatsen verloren gaan. Ik kan hierover het volgende opmerken.

Het is niet mogelijk om één op één aan te geven wat de effecten van de Won zijn op de werkgelegenheid. Al tijdens de parlementaire behandeling van de Won heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken aangegeven dat argumenten over vermeend verlies van werkgelegenheid en de kosten die samenhangen met invoering van de Won onterecht in de maatschappelijke discussie naar voren werden gebracht. In dat kader heeft hij aangegeven dat de werkgelegenheid in de energiesector naar verwachting op langere termijn zal afnemen en dat dit gegeven niet in verband staat met de Won. Daarnaast heeft hij aangegeven dat kosten die nu aan splitsing worden toegerekend, ook grotendeels gemaakt zouden zijn als er besloten was tot een alternatieve marktordeningsstructuur (Handelingen II 2005/06, nr. 71, pag. 4522–4523). Op dit moment verkeert de gehele sector in heel Europa in een minder rooskleurige financiële situatie, hetgeen wordt veroorzaakt door verslechterde marktomstandigheden voor conventioneel geproduceerde elektriciteit. De werkgelegenheid in de energiesector staat daarmee onder druk. In eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer over eventuele werkgelegenheidseffecten van de Won (Aanhangsel Handelingen 2013/14, nr. 398) heb ik aangegeven dat bij de productie- en leveringsbedrijven van Nuon, Essent, Eneco en Delta tussen 2009 en 2013 een daling in werkgelegenheid kon worden waargenomen, terwijl bij de netwerkbedrijven Alliander, Enexis, Stedin en Delta Netwerkbedrijf sprake was van een toename in werkgelegenheid. In de periode 2006–2012 is de werkgelegenheid van alle voornoemde bedrijven in totaliteit toegenomen met meer dan 2.000 arbeidsplaatsen. Hierbij heb ik opgemerkt dat aan deze ontwikkelingen geen conclusies kunnen worden verbonden over de vitaliteit van de energiesector, aangezien werkgelegenheid alleen geen goede indicator is hiervoor.

Samenvattend ben ik van mening dat splitsing niet de primaire oorzaak is van werkgelegenheidseffecten. Eventueel werkgelegenheidsverlies kan wel optreden door verdere sanering bij de respectievelijke productie- en leveringsbedrijven, bijvoorbeeld in reactie op de verslechterde marktomstandigheden. Daarbij wil ik uitdrukkelijk voorkomen dat dat (de inkomsten op) netwerken (kunnen) worden ingezet voor de ondersteuning van productie- en leveringsactiviteiten. Het voorkomen hiervan was juist een kernpunt in de parlementaire behandeling van de Won.

Tenslotte wil ik onderstrepen dat ik het verlies van banen in welke sector of regio dan ook in Nederland zeer betreur. De economische groei in Nederland heeft mijn volle aandacht. De meest recente voorspellingen van het CPB zijn hierover positief. Ik ben ook blij dat we met het Energieakkoord niet alleen goede afspraken over energiebesparing, meer duurzame energie en innovatie hebben gemaakt, maar ook nieuwe banen creëren.

Bijlage 2 – Beantwoording vraag 230, Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 8)

230.

Hoe verhoudt de concurrentie op de elektriciteitsmarkt in Nederland zich tot andere landen binnen de Europese Unie en is hierbij een verband met de mate van ontvlechting van netbeheer en productie/leverantie?

Antwoord

Uit de Mededeling van de Europese Commissie over energieprijzen in Europa van 22 januari 2014 (Kamerstuk 33 858, nr. 3) blijkt dat Nederland tot een minderheid van lidstaten behoort waarbij de daling van inkoopkosten voor energieleveranciers ook geleid heeft tot een gedaalde leveringsprijs voor elektriciteit in de periode 2008–2012. Meer specifiek gaat het hier om een daling van de leveringsprijs van circa 7% voor huishoudens en circa 14% voor de industrie. Naast de hoogte van elektriciteitsprijzen kan de concurrentiekracht van de Nederlandse elektriciteitsmarkt ook worden afgeleid uit de mate van keuzevrijheid. Kleinverbruikers kunnen kiezen uit een toenemend scala van aanbieders en doen dat ook. Vanaf 2012 is het percentage kleinverbruikers dat overstapte naar een concurrerende energieleverancier gestegen van 12 naar ongeveer 19%.4 Hiermee behoort het Nederlandse switchingpercentage tot één van de hoogste van de EU. Hoewel de Nederlandse energiemarkt dus goed lijkt te werken, kan een verband tussen de mate van ontvlechting en de mate van concurrentie op de Nederlandse elektriciteitsmarkt niet makkelijk worden gegeven, gelet op feit dat belangrijke delen van de Won de afgelopen jaren onverbindend waren.


X Noot
1

Rapport d.d. 13 oktober 2014, Report on the ITO model, accompanying the document «Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and social committee and the committee of the regions, progress towards completing the internal market», (SWD (2014) 634 final).

X Noot
2

Rapport CEER d.d. 16 april 2013, «Status Review on the transposition of unbundling requirements for DSO’s and closed distribution system operators», waarvan een update in verkorte memo vorm is uitgebracht op 30 juli 2014, onder de titel «memo on the unbundling of TSO’s, DSO’s and closed distribution system operators».

X Noot
4

Country report d.d. 13 oktober 2014 (SWD (2014) 311 final), accompanying the document «Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and social committee and the committee of the regions, progress towards completing the internal market» (COM (2014) 634 final), pag. 227.

Naar boven