34 000 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2015

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 oktober 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden over het onderdeel Economie en Innovatie.

De vragen zijn op 24 september 2014 voorgelegd. Bij brief van 7 oktober 2014 zijn ze door de Minister van Economische Zaken beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel over het onderdeel Economie en Innovatie voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, De Vos

1

Wat is de reden dat de toezegging van de Minister van Economische Zaken tijdens het wetgevingsoverleg over de jaarverslagen, verantwoordingsstukken Ministerie van Economische Zaken 2013, onderdeel Economie en Innovatie op 25 juni 2014 over het in kaart brengen van innovatiegeldstromen niet is opgenomen in de bijlage «openstaande toezeggingen»?

Antwoord

Bijlage 5.5. over moties en toezeggingen bevat een selectie van de toezeggingen van het voorgaande parlementaire jaar. Het kan daardoor voorkomen dat een toezegging niet in het overzicht is opgenomen. Naar aanleiding van de toezegging over het in kaart brengen van innovatiegeldstromen ontvangt de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief over de definitie van innovatie en de geldstroom in innovatiesubsidies.

2

Kunt u een overzicht geven van alle budgetten die gebruikt worden in het kader van het Small Business Innovation Research programma op alle begrotingen?

Antwoord

In 2015 zijn er gelden begroot voor in totaal 14 SBIR-trajecten op het gebied van onder meer gas, cybersecurity, veeteelt en veiligheid. Deze trajecten zijn tussen 2012 en 2014 gestart. In het totaal is een bedrag van ruim 7,3 mln. euro gereserveerd voor SBIR-trajecten, waarvan 6,6 mln. euro op de begroting van Economische Zaken rust. Daarnaast is voor Drones een bedrag van 0,7 mln. euro gereserveerd op de begroting van het Ministerie van V&J.

3

Welke verschillen zijn er tussen Verantwoord Begroten zoals ingevoerd in 2011 en van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB) zoals eerder ingevoerd in 2000? Zijn er nu minder prestatie-indicatoren en kengetallen?

Antwoord

Verantwoord Begroten houdt in dat de begrotingspresentatie zich primair richt op het verantwoordelijkheidsgebied van de bewindspersoon en op de financiële instrumenten waarmee aan deze verantwoordelijkheid invulling wordt gegeven. De begroting bevat dus meer financiële informatie en minder beleidsteksten die op andere momenten met de Tweede Kamer zijn gedeeld. In de begroting zal daarom meer worden verwezen naar de beleidsdocumenten die ten grondslag liggen aan beleid (zoals beleidsnota’s of Kamerbrieven). Er is voor gekozen om alleen die beleidsinformatie op te nemen die ook een directe relatie heeft met de rol van bewindspersonen, de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en de in te zetten financiële instrumenten. Dat kan in de vorm van indicatoren en kengetallen. Indicatoren die buiten de eigen invloedssfeer liggen, worden in beginsel niet in de begroting opgenomen. Bijkomend voordeel is dat de begroting daarmee compacter, beter leesbaar en toegankelijker wordt. Dit betekent inderdaad dat er minder indicatoren en kengetallen in de begroting staan ten opzichte van VBTB, maar dat de relevantie van de opgenomen informatie wel groter is.

4

Kan in een tabel aangegeven worden welke prestatie-indicatoren en kengetallen er vervallen zijn in 2011, welke er nog over zijn, en welke erbij zijn gekomen sinds 2011?

Antwoord

Tot en met 2011 was er nog sprake van twee begrotingen (EZ en LNV) volgens de VBTB-opzet (Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording). In 2011 zijn via de Incidentele Suppletoire Begroting (TK, 32 609 XIII, nr. 1) de begrotingsstaten van de voormalige Ministeries van EZ en LNV samengebracht tot één begrotingshoofdstuk (hoofdstuk XIII), maar was nog geen sprake van een geïntegreerde begroting. De begroting van 2012 was de eerste geïntegreerde EZ-begroting (toen nog EL&I) met een nieuwe begrotingsindeling.

Over de nieuwe begrotingsindeling vanaf 2012 is de Kamer destijds per brief geïnformeerd (TK, 31 865, nr. 32). In de begroting 2012 zijn de eerste stappen gezet in het kader van Verantwoord Begroten. Daarmee is de set van indicatoren en kengetallen ook compacter geworden (zie het antwoord op vraag 3). Vanaf de begroting 2013 zijn de begrotingen volledig conform de voorschriften van Verantwoord Begroten opgesteld.

In bijgevoegde tabel (zie bijlage) treft u een overzicht aan van de prestatie-indicatoren (PI) en kengetallen (KG) uit de begroting 2011 (VBTB-opzet) en de voorliggende EZ-begroting voor 20151. Uit deze tabel valt af te lezen dat het totaal van de prestatie-indicatoren en kengetallen in de begroting 2011 van LNV en EZ samen 161 bedroeg en dat in de begroting 2015 van EZ totaal 105 indicatoren en kengetallen zijn opgenomen. Uit de tabel blijkt ook welke indicatoren en kengetallen er zijn vervallen en welke erbij zijn gekomen.

5

Is er een trend zichtbaar in de jaren 2010–2014, waarbij in de begrotingen voor EZ iedere keer een «pril herstel» van de economische groei wordt voorspeld, maar dat iedere neerwaarts bijgesteld moet worden? Is er sprake van een zeker wensdenken in de voorspellingen?

Antwoord

In de begroting van EZ wordt ieder jaar een feitelijke beschrijving opgenomen van het economische beeld en de verwachte ontwikkeling in het komende (begrotings)jaar. Deze beschrijvingen zijn gebaseerd op de op dat moment meest actuele ramingen van het CPB en andere onafhankelijke instituten zoals de OESO en het IMF. De rode draad in deze economische duiding van de afgelopen vijf jaar wordt gevormd door de noties dat de Nederlandse economie hard is geraakt door de economische crisis en minder snel herstelde dan tijdens normale recessies en dan een aantal andere Europese economieën, dat er sprake was van veel onzekerheid over het herstel van de wereldeconomie en dat vanwege het open karakter van de Nederlandse economie het herstel sterk afhangt van ontwikkelingen van de wereldhandel. In de periode 2011–2013 zijn de ramingen een aantal maal neerwaarts bijgesteld. Hier zijn verschillende verklaringen voor. De grootste component die bijdroeg aan de neerwaartse bijstelling was de consumptie. Daarnaast diende de uitvoer neerwaarts te worden bijgesteld, wat grotendeels verklaard kan worden door een matigere ontwikkeling van de wereldhandel. Voor de vaststelling van het buitenlandbeeld baseert het CPB zich voornamelijk op de ramingen van de OESO en het IMF. Ook deze ramingsinstituten bleken de economische groei in 2010 te hebben onderschat en in de jaren daarna te hebben overschat. De duur en hevigheid van de Europese schuldencrisis spelen hier een grote rol in.

6

Klopt het dat de politieke spanningen rondom Oekraïne, door de economische sancties, een grotere impact hebben op de wereldhandel, dan de situatie in het Midden-Oosten?

Antwoord

De sancties door onder andere de EU en de VS en de Russische tegenmaatregelen raken direct en indirect verschillende handelsstromen. De goederen die onder de sancties en de boycot vallen, onder andere de agrarische producten, de dual use goederen en de hoogwaardige technologieën met betrekking tot oliewinning, zijn relatief kleine handelsstromen vergeleken met de totale wereldhandel, waardoor de wereldhandel beperkt wordt beïnvloed.

Het is echter niet zozeer het wegvallen van handel, direct en indirect, die de wereldhandel het meest kan treffen. De grootst mogelijke effecten ontstaan door een dalend producenten- en consumentenvertrouwen, mogelijke onrust op financiële markten en olieprijsstijgingen waardoor er minder geconsumeerd en geïnvesteerd zal worden. Dit laat het CPB bijvoorbeeld zien in zijn analyse en publicatie «Onzekerheidsvarianten bij verdere escalatie Oekraïne-conflict».

Momenteel spelen er verschillende geopolitieke spanningen. De Wereldbank en het IMF wijzen beide op de negatieve risico’s van spanningen in Oekraïne en het Midden-Oosten op de wereldeconomie. Eventuele negatieve effecten op de wereldhandel zijn echter moeilijk per specifieke situatie te onderscheiden.

7

Is er enig verband tussen de concurrentiekracht volgens de ranking van het World Economic Forum (WEF) en de economische groei in een land? Waarom staat Nederland zo hoog (plaats acht) in de WEF-ranking, maar is er tegelijkertijd zo’n lage economische groei?

Antwoord

De ranking (Global Competitiveness Index) van het World Economic Forum (WEF) bestaat uit meer dan 100 subindicatoren die geaggregeerd worden naar een totaalscore voor het concurrentievermogen van een land. Het merendeel van de economisch relevante subindicatoren vindt zijn basis in de economische literatuur. De WEF laat zien dat er terugkijkend een positief verband bestaat tussen de score op de ranking en een samengestelde indicator voor eerder gerealiseerde economische groei. Dit betreft echter geen analyse van causaliteit. Het feit dat Nederland zo hoog staat op de ranking toont aan dat instituties in Nederland efficiënt en effectief werken en onze bedrijven in staat stellen om internationaal te concurreren. Waar het om concurrentiekracht gaat betreft het vooral het voorwaardenscheppend beleid (denk bijvoorbeeld aan het waarborgen van patenten, goed ondernemerschapsklimaat of het verzorgen van een goede infrastructuur) en het effectief functioneren van bijvoorbeeld de goederen- en arbeidsmarkt. Deze factoren staan aan de basis van verdere economische groei. De reden dat een hoge plaats op de ranking geen garantie is voor een hoge economische groei op korte termijn, is dat concurrentiekracht één van de factoren is die van belang is voor groei, maar ook andere factoren een rol spelen, zoals economische conjunctuur. De afgelopen jaren is er in Nederland bijvoorbeeld sprake van balansherstel bij huishoudens, banken en overheid, wat de groei op korte termijn heeft gedrukt. Verder is de ontwikkeling van de wereldhandel zeer belangrijk voor de Nederlandse open economie. Fluctuaties in de wereldhandel, bijvoorbeeld als het gevolg van geopolitieke spanningen, kunnen dus leiden tot gematigde groeicijfers op korte termijn. Dit neemt niet weg dat de fundamenten van de Nederlandse economie goed zijn.

8

Als de concurrentiekracht (o.a. arbeidsproductiviteit, infrastructuur) van de Nederlandse economie op orde is, maar de groei tegelijkertijd zo laag, is er dan niet sprake van een te lage macro-economische vraag? Hoe kan de regering de bestedingen van de sectoren (consumenten, bedrijven, overheid, export) opvoeren teneinde de m.e.-vraag te verhogen?

11

Klopt het dat EZ een grote rol speelt aan de aanbodkant van de economie (supply side economics)? Klopt het dat het probleem van de Nederlandse economie vooral aan de vraagkant (te lage bestedingen) speelt en EZ dit dus niet op kan lossen?

Antwoord op vragen 8 en 11

De Nederlandse economie kampt met de nasleep van een balansrecessie, wat de binnenlandse bestedingen de afgelopen jaren onder druk heeft gezet. De financiële crisis heeft aangetoond dat er sprake was van te hoge schuldposities, die een robuuste economische groei in de weg stonden. Het op orde brengen van de balansen bij bedrijven, huishoudens en de overheid is een noodzakelijke voorwaarde voor groeiherstel en vergt meer tijd dan herstel uit een «normale» conjuncturele recessie. Het kabinetsbeleid is gericht op het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het herstel van de economie en de werkgelegenheid. Daarvoor voert het kabinet structurele hervormingen door om het verdienvermogen van de Nederlandse economie te versterken, zoals op de arbeidsmarkt, in de zorg en in het pensioenstelstel. Duurzame economische groei komt immers voornamelijk tot stand vanuit factoren aan de aanbodzijde van de economie, zoals de arbeidsproductiviteit en het arbeidsaanbod. Daar waar nodig biedt het kabinet ook gerichte ondersteuning voor het herstel van de economie en de werkgelegenheid. Zo is er een aanvullend actieplan voor mkb-financiering ingesteld en blijft het BTW-tarief voor verbouwingen een half jaar langer op een lager niveau om de vraag in de bouwsector te ondersteunen.

9

Welke rol kan de Europese Centrale Bank (ECB) spelen om de macro-economische vraag te verhogen? Klopt het dat het rente-instrument en het Targeted Long Term Refinancing Operation (TLTRO)-instrument niet werken, als de banken het goedkope geld uiteindelijk toch niet (in voldoende mate) willen uitlenen aan ondernemers?

Antwoord

Het beleid van de ECB is formeel geënt op de doelstelling om prijsstabiliteit binnen de eurozone te verzekeren. Dit wordt door de ECB in de praktijk geoperationaliseerd door te richten op een inflatieniveau van dichtbij maar lager dan 2%. De inflatie in de eurozone is echter al lange tijd lager dan deze doelstelling. De maatregelen die de ECB getroffen heeft, hebben tot doel om de werking van het monetair transmissiemechanisme te verbeteren zodat de inflatie op middellange termijn in lijn is met de inflatiedoelstelling. Het is niet de doelstelling van de ECB om de effectieve vraag in de economie te verhogen, hoewel de maatregelen van de ECB daar wel aan kunnen bijdragen middels een verbeterde kredietverlening. Het TLTRO-instrument maakt het voor Europese banken mogelijk om tegen gereduceerd tarief geld te lenen bij de ECB voor leningen aan de private sector. Banken kunnen enkel gebruik maken van het TLTRO-instrument als ze het geld daadwerkelijk uitlenen aan de private sector. Het instrument verlaagt de financieringskosten van banken ten opzichte van marktfinanciering. Het is echter de vraag in welke mate Nederlandse banken gebruik zullen maken van het TLTRO-instrument. De financieringskosten voor Nederlandse banken zijn momenteel laag door de huidige zeer lage rentestand. Hierdoor is het financieringsvoordeel van het TLTRO-instrument voor Nederlandse banken gering. Daar komt bij dat andere knelpunten, bijvoorbeeld de financiële positie van het Nederlandse mkb en de conjuncturele situatie, grotere belemmeringen vormen voor de kredietverlening dan de financieringskosten.

10

Hebben de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en andere overheidsbanken en -investeringsmaatschappijen toegang tot de TLTRO-gelden? Maken zij hier gebruik van? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en andere vergelijkbare overheidsinvesteringsmaatschappijen hebben geen toegang tot de TLTRO-gelden, omdat deze partijen geen banklicentie hebben.

12

Klopt het dat Nederland de vier na grootste goederenuitvoerder ter wereld is? Betekent dit dat de buitenlandse vraag relatief hoog is? Betekent dit dat de lage macro-economische vraag vooral een gevolg is van lage binnenlandse bestedingen? Op welke manier kunnen deze binnenlandse bestedingen worden verhoogd?

Antwoord

Ja, dat klopt. Volgens de data van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) is Nederland de vijfde goederenexporteur van de wereld. Daarnaast staat Nederland op de zevende plaats van de dienstenexport. Bijna een derde van het Nederlandse bbp wordt bepaald door de export van goederen en diensten, wat laat zien dat Nederland een open en zeer concurrerende economie is. De export draagt al jaren op rij positief bij aan het bbp. Ook de komende jaren zal de verwachte economische groei het meest worden bepaald door de export. Het herstel voltrekt zich daarmee volgens het voor Nederland gebruikelijke patroon. Hierin neemt eerst de exportgroei toe, waarna de binnenlandse investeringen, consumptie en werkgelegenheid volgen. Het herstel van de Nederlandse economie is aanvankelijk wat achtergebleven bij het herstel in een aantal andere Europese landen. Dit was voor een groot deel het gevolg van de ongunstige huizenprijsontwikkeling, die bijgedragen heeft aan een zwakke ontwikkeling van de woninginvesteringen en binnenlandse consumptie. In antwoord op vragen 8 en 11 is aangegeven wat het kabinet doet om de economische vraag op korte termijn te ondersteunen.

13

Op welke gronden is tot de selectie van ranglijsten gekomen in tabel 1?

Antwoord

De ranglijsten in tabel 1 zijn afkomstig van gerenommeerde instanties die deze ranglijsten jaarlijks publiceren. Zo is de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum internationaal zeer bekend en biedt de Wereldbank de meest volledige dataset om het bbp per hoofd van de bevolking internationaal te vergelijken.

14

Is de recessie van medio 2011 tot medio 2013 als één recessie te zien? Of is sprake van twee recessies, omdat er in 2012 een korte periode van economische groei was?

Antwoord

De definitie die het CBS hanteert om een periode te benoemen als recessie is dat er in twee kwartalen op rij sprake moet zijn van krimp van het bbp ten opzichte van een kwartaal eerder. Volgens de nu beschikbare informatie was er in het tweede kwartaal in 2011 voor het eerst sprake van krimp (–0,1%) in vergelijking met een kwartaal eerder. De eerste keer na het tweede kwartaal in 2011 dat er positieve groei op kwartaalbasis werd vastgesteld, is volgens de nu beschikbare informatie het eerste kwartaal van 2013 (0,3%). In het tweede kwartaal van 2013 kromp het bbp weer. Dit was dus één periode van recessie. Volgens de meest recente cijfers van het CBS is er op kwartaalbasis dus geen significante positieve ontwikkeling van het bbp geweest in 2012.

15

Bedraagt de werkloosheid in 2014 de hier genoemde 620.000 of de elders genoemde 650.000?

Antwoord

De verwachte werkloosheid in personen over heel 2014 bedraagt 620.000. Dit cijfer komt uit de Macro Economische Verkenning 2015 van het CPB. Het betreft de internationale werkloosheidsdefinitie. Met «de elders genoemde 650.000» refereert de vragensteller vermoedelijk aan een eerdere raming (juni) van het CPB voor 2014. Deze waarde wordt echter niet genoemd in de begroting. De bijstelling ten opzichte van die 650.000 komt deels voort uit het feit dat de situatie op de arbeidsmarkt zich gunstiger heeft ontwikkeld dan eerder werd voorzien.

16

Waarop baseert het Centraal Plan Bureau (CPB) de conclusie dat het Nederlandse groei-vermogen sinds 2008 niet verzwakt zou zijn? Klopt het dat in de periode 2008–2014 sprake van onderbezetting van de productiefactoren kapitaal en arbeid? In hoeverre is de kwaliteit en kwantiteit van deze productiefactoren in deze periode op peil gebleven?

Antwoord

In de onlangs uitgekomen studie «Roads to recovery» (http://cpb.nl/publicatie/roads-to-recovery) en drie bijbehorende achtergronddocumenten heeft het CPB onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor de Nederlandse economie om te herstellen van de huidige crisis. Het groeivermogen voor de toekomst wordt vooral bepaald door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de productiviteit. In hoofdstuk 4 van de genoemde publicatie wordt besproken dat de recente crisis geleid heeft tot een arbeidsproductiviteit die 3% lager ligt dan de langjarige trend (figuur 4.1 van Roads to Recovery op pagina 61). Dit verschijnsel is internationaal herkenbaar bij grote financiële crises. Studie van vergelijkbare situaties in het verleden in andere landen geeft geen aanleiding om voor de komende jaren een lagere groei van de structurele productiviteit te verwachten. Ten aanzien van de arbeidsmarkt leidt de analyse in hoofdstuk 5 van Roads to Recovery tot de conclusie dat er geen sprake is van grote onevenwichtigheden of hysterese op de arbeidsmarkt. Naar verwachting zullen de komende tien jaar de huidige werkzoekenden weer actief kunnen worden op de arbeidsmarkt evenals zij die zich tijdelijk hebben terug getrokken van de arbeidsmarkt. Daarmee is de potentiële bbp-groei op de langere termijn niet aangetast en blijkt dat de Nederlandse economie veerkrachtig is. In de periode 2008–2014 is het bbp nog wel significant achtergebleven bij de potentiële groei. Van een situatie met positieve output gap, dat wil zeggen dat de feitelijke productie hoger ligt dan de potentiële productie, in 2007–2008 is de output gap omgeslagen naar circa –4% in 2014 (kader op pagina 151 in Roads to Recovery). Onderbezetting is ook af te leiden uit de werkloosheid die momenteel beduidend boven de structurele werkloosheid van ruim 4% ligt. Een derde maatstaf voor (onder)bezetting is de bezettingsgraad van de industrie die nog steeds enkele procentpunten onder het langjarig gemiddelde ligt.

De conclusie dat het groei-vermogen niet wezenlijk is aangetast betekent niet dat er geen onzekerheid zou zijn over de mate en het tempo waarin de groei zich zal herstellen. Het CPB heeft daarom in de studie Roads to Recovery drie verschillende scenario's beschreven die zowel verschillend zijn in de potentiële groei (1 of 2%) als het tempo waarin de feitelijk groei daarnaar toe convergeert: 2½% in aantrekkend herstel, 1½% in gematigd herstel en ¾% in uitgesteld herstel.

17

Wat zijn tot nu toe de ervaringen met de nieuwe dienst Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Is de fusie inmiddels afgerond?

Antwoord

De fusie van Agentschap NL en Dienst Regelingen is eind december 2013 volledig afgerond. De instelling van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland was per 1 januari 2014 een feit en de openingsbalans is opgenomen in de voorjaarsnota 2014. RVO is nu meer dan een half jaar in bedrijf. Via klanttevredenheidsonderzoeken wordt periodiek gevolgd hoe de dienstverlening door de klant wordt ervaren.

18

Welke inspanningen zouden er geleverd moeten worden om van de tweede agro-exporteur de eerste agro-exporteur te worden? Welk land is de grootste agro-exporteur en hoeveel bedraagt deze agro-export?

Antwoord

De Verenigde Staten is de grootste agro-exporteur ter wereld. Volgens de UN Comtrade database bedroeg de omvang van de agro-export van de Verenigde Staten in 2013 $ 164,86 miljard. Nederland had in 2013 een agro-export van $ 104,99 miljard. Dit verschil is zo groot (groter dan de totale omvang van de zevende agro-exporteur ter wereld; Canada met $ 58,46 miljard) dat het niet aannemelijk is dat Nederland de grootste agro-exporteur ter wereld zal worden. Het verschil tussen Nederland en haar volgers is veel kleiner; de agro-export van Duitsland (nr. 3) is $ 93,63 miljard, van Brazilië (nr. 4) $ 87,33 miljard, van Frankrijk (nr. 5) $ 80,85 miljard en van China (nr. 6) $ 68,57 miljard.

19

Waarom zouden «internet of things» en «big data» leiden tot meer economische activiteiten? Dat werd rond 2000 toch ook al gezegd, maar is niet gebeurd (de internet bubble)?

Antwoord

Technologische ontwikkeling is altijd al de belangrijkste oorzaak van economische groei geweest. Het «internet of things» en «big data» zijn vormen van technologische ontwikkeling. Deze technologieën stellen ons in staat om taken te automatiseren die tot voor kort alleen door mensen konden worden gedaan. Daardoor worden extra arbeidskrachten vrijgespeeld die zich kunnen richten op nieuwe taken. Dit is de essentie van economische groei. Bijvoorbeeld de landbouwmachines die grote groepen landarbeiders de mogelijkheid gaf om andere taken te doen.

In de periode rond 2000 was er inderdaad sprake van een internet bubble. Dit betekent echter niet dat de opkomst van ICT en internet in die tijd niet tot meer economische activiteit heeft geleid. De groei van de arbeidsproductiviteit lag in de periode 1995–2005 met jaarlijks 1,5% juist hoger dan in de 10 jaren daarvoor (1,3%) en vanaf 2006 (0,4%).

20

Kunt u aangeven of de aanpassingen in het instrumentarium van exportkredietverlening en investeringsgaranties algemeen of sectoraal van aard zijn?

Antwoord

De aanpassingen zijn algemeen van aard.

21

Kunt u aangeven waarom het kabinet streeft naar een versterking van de Europese (telecom)toezichthouder? En kunt u aangeven hoe het kabinet deze versterking gaat nastreven?

Antwoord

Bij marktregulering is het belangrijk dat de door een nationale toezichthouder op te leggen verplichtingen passen bij de omstandigheden in de betreffende telecommunicatiemarkt. Het is tevens noodzakelijk om het toezicht beter te coördineren, zodat er een meer gelijk speelveld voor bedrijven en burgers binnen Europa wordt gerealiseerd. Daarbij past het om wanneer dat kan Europees geharmoniseerde verplichtingen te hanteren. Dit verlaagt de toetredingsdrempels voor bedrijven die internationaal willen opereren en bevordert het ontstaan van een Europese interne digitale markt.

Tot op heden zijn er nog te veel verschillen in regulering tussen lidstaten. Dit was reden voor de Europese Commissie om in de concept Verordening Interne Telecommarkt voor te stellen de vetobevoegdheden van de Europese Commissie uit te breiden. Het is naar mijn mening beter om de nationale toezichthouders meer te laten samenwerken in BEREC, het Europees samenwerkingsverband van toezichthouders. Toezichthouders hebben de meeste kennis van de concrete marktomstandigheden. Zij kunnen samen de beste oplossingen bedenken die nodig zijn om problemen in telecommunicatiemarkten op te lossen. Door versterking van BEREC kan het toezicht binnen de Europese Unie beter gecoördineerd worden en kan beter worden gewaarborgd dat het toezicht aansluit op de praktijk en gebaseerd is op dezelfde Europese uitgangspunten. Dit is de inzet van Nederland voor wat betreft de verordening Interne Telecommarkt. Deze benadering wordt gesteund door veel lidstaten.

Zoals u weet ben ik ook nationaal en Europees in gesprek over het ex-ante marktreguleringskader en de vraag hoe dat gewijzigd moet worden om recht te doen aan de Nederlandse marktstructuur en toch te borgen dat er voldoende concurrentie is. Die dialoog moet uitmonden in een voorstel dat de Nederlandse inzet zal vormen voor de door de Europese Commissie te starten herziening van het regelgevend kader. In dat voorstel zal ook zijn uitgewerkt hoe ik de rollen van de Europese (telecom)toezichthouders en de Europese Commissie zie.

22

Kunt u aangeven hoe u de ontwikkeling van big data gaat vormgeven? Welke overheidsdata gaat de overheid wanneer ontsluiten? Heeft u hier een beleidsprogramma voor? En zo ja, richt dit programma zich alleen op de nationale overheid, of ook op provinciale en lokale overheden?

Antwoord

Het kabinet onderneemt diverse activiteiten om de kansen van big data verder te benutten en trekt daarbij op met het bedrijfsleven. Een van de negen publiek-private doorbraakprojecten met ICT is gericht op big data, waarbij het MKB bewust zal worden gemaakt van de mogelijkheden van het analyseren van big data voor nieuwe producten en nieuwe diensten. Ook wordt het open-databeleid in 2015 steviger neergezet. Daartoe worden in het voorjaar 2015, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties van 16 september 2014 (Kamerstuk 32 802, nr. 10), maatregelen gepresenteerd die gericht zijn op:

  • uitwerking van een open data agenda waarin wordt aangegeven welke data vanwege hun potentieel maatschappelijk belang en economische meerwaarde met voorrang beschikbaar zouden moeten worden gesteld;

  • versterking van de organisatie en infrastructuur binnen de rijksoverheid om de kwaliteit van beschikbare data te vergroten;

  • toename in het hergebruik van data binnen en buiten de overheid.

23

Op welke manier gaat de Minister de privacy en daarmee de veiligheid van de burger garanderen, in aanmerking genomen de onthullingen van Snowden over de afluisterpraktijken van de NSA en mogelijkheden om Big Data te verwerken naar eigen goeddunken?

Antwoord

Dit najaar informeer ik u nader over het gebruik van big data en waarborgen van privacy door bedrijven. Om de vruchten te plukken van de voordelen die big data biedt, is het belangrijk dat burgers met gerechtvaardigd vertrouwen gebruik maken van big data-gedreven diensten. Bedrijven en de overheid dienen de privacy van eindgebruikers daarom te waarborgen.

Over de vraag hoe de Nederlandse overheid moet omgaan met de toegang tot en het gebruik van big data ten behoeve van de veiligheid, en de manier waarop ervoor gezorgd kan worden dat de toepassing van analysetechnieken voldoende transparant zijn, loopt momenteel een onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Het kabinet heeft de WRR verzocht medio 2015 haar bevindingen te presenteren.

24

Wie wordt de special envoy voor startups? Wat zullen de werkzaamheden zijn van de special envoy voor startups?

Antwoord

Ik verwacht uw Kamer in november te kunnen informeren over wie de rol van special envoy voor startups zal oppakken. Daarna zal met de envoy een concreet actieplan uitgewerkt worden waarna deze envoy naar verwachting per 1 januari 2015 door het kabinet aangesteld zal worden.

25

Gaat het bij de 30 miljoen euro voor de MKB-innovatiestimuleringsregeling om echt nieuwe middelen?

Antwoord

Voor MIT was structureel € 15 mln beschikbaar. In 2013 en 2014 is dit budget incidenteel opgehoogd. Vanaf 2015 wordt er structureel aanvullend € 15 mln. verplichtingenruimte gedekt door een overheveling van kas vanuit het budget van de TKI toeslag. Daarmee is er jaarlijks € 30 miljoen beschikbaar vanuit het Rijk. Deze reeks is te vinden in de tabel op pag. 24 van de begroting.

26

Hoe kan de transparantie van de selectieprocedure van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek verbeterd worden?

Antwoord

De onafhankelijke commissie die NWO onlangs heeft geëvalueerd, concludeert dat NWO haar primaire taak, te weten het selecteren van excellente onderzoekers en onderzoeksvoorstellen, goed uitvoert. NWO heeft in de afgelopen jaren succesvolle beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de Vernieuwingsimpuls. De opzet en selectiemethodes daarvan hebben als voorbeeld voor de European Research Council (ERC) gediend.

27

Met welke kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden gaat het kabinet samenwerken aan de wetenschapsagenda en hoe wordt dit vormgegeven?

Antwoord

Bij het ontwikkelen van de wetenschapsagenda wordt ingezet op een brede betrokkenheid vanuit de samenleving. Daarbij wordt in ieder geval samengewerkt met de partijen uit de kenniscoalitie (NWO, KNAW, TO21, VSNU, Vereniging Hogescholen, VNO-NCW en MKB Nederland) en de topsectoren.

28

Kan de Minister middels een tabel een overzicht geven van alle gelden die zullen worden gericht op de thema’s uit de wetenschapsagenda?

Antwoord

De reikwijdte van de wetenschapsagenda zal aan de orde komen in de Visie wetenschap die u in november zult ontvangen. Het grootste deel van de rijksmiddelen voor de wetenschapsagenda staat op de OCW begroting.

29

Welke instrumenten zet de regering in om de aansluiting van de wetenschapsagenda op de Horizon 2020-Agenda te bewerkstelligen?

Antwoord

De wetenschapsagenda is zelf het instrument om voor verbinding te zorgen met alle drie de pijlers van Horizon 2020: excellente wetenschap, maatschappelijke uitdagingen en industrieel leiderschap.

Ook in de nieuwe innovatiecontracten die in 2015 binnen de topsectoren worden opgesteld zal daaraan aandacht worden besteed. De huidige innovatiecontracten voor de periode 2014–2015 laten overigens al veel verbindingen tussen economische kracht en maatschappelijke uitdagingen zien.

30

Kunt u aangeven welke wetten u gaat moderniseren? Neemt u hierin ook de effecten mee die nieuwe data-gedreven innovaties en verdienmodellen kunnen hebben op de reële economie? Neemt u hierin ook mee dat er een gelijk speelveld blijft bestaan tussen het MKB en bijvoorbeeld private aanbieders van nieuwe data-gedreven innovaties?

Antwoord

De passage over data gedreven innovaties en aanpassing van wetgeving moet mede worden gelezen in de context van de visie op telecommunicatie, media en internet die vorig jaar december aan u is toegestuurd (TK 2013–2014, 26 643, nr.300). Hierin staat dat door technologische vernieuwing de scheidslijnen tussen telecommunicatie, media en internet verdwijnen waardoor de overheid voor nieuwe beleidsuitdagingen komt te staan en modernisering van regelgeving aan de orde is. Het betreft regelgeving zoals de marktregulering in de telecommarkt en de dataprotectieverordening. De voorstellen van het kabinet zijn gericht op de onderhandelingspositie in Brussel aangezien genoemde regelgeving is gebaseerd op Europese regelgeving. Dit is ook de voorkeursroute omdat juist data gedreven innovatie per definitie grenzeloos is. Onderkend wordt het belang dat bij de vormgeving van regelgeving ruimte wordt geboden aan nieuwe (technologische) ontwikkelingen en de borging van een gelijk speelveld voor nieuwe en oude aanbieders en van maatschappelijke belangen.

31

Kunt u aangeven hoe u invulling gaat geven aan het keurmerk «Veilig Internet»? Wie gaat er toezien op de naleving? Wordt het een publiek of privaat keurmerk? Wie dragen de lasten van dit keurmerk? Hoeveel extra administratieve lasten levert dit voor ondernemers op?

Antwoord

De gedachte achter het keurmerk «Veilig internet» voor het MKB is dat het de kwetsbaarheid voor digitale inbraken vermindert en daarmee bijdraagt aan het vertrouwen in de digitale economie. Het is de inzet van de Ministeries van Economische Zaken en van Veiligheid en Justitie om het keurmerk in samenwerking met private partijen te ontwikkelen. De initiële ontwikkelkosten worden in beginsel door de overheid gedragen. Het is de bedoeling dat in de toekomst ondernemers zelf het keurmerk kunnen aanvragen. Omdat hier geen sprake is van een verplichting zijn er ook geen extra administratieve lasten aan de orde. Bij de uitwerking zal zoveel als mogelijk worden aangesloten op bestaande standaarden en zal ook de wijze van verstrekking en het toezicht worden meegenomen.

32

Welke maatregelen gaat u nemen om de combinatie van fysieke en online detailhandel te faciliteren? Denkt u hierbij ook aan het onverbindend verklaren van de Zondagswet om op die manier een gelijk speelveld te creëren tussen fysieke en online detailhandel, aangezien winkeliers er last van hebben dat consumenten op zondag wel online kunnen winkelen maar lang niet overal fysiek?

33

Welke voorstellen doet het kabinet om leegstaande winkelruimtes sneller een andere bestemming te geven?

Antwoord op 32 en 33

De detailhandel heeft te maken met structurele veranderingen in het consumentengedrag en de snelle groei van online winkelen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de detailhandelssector zelf maar heeft ook gevolgen voor de winkelcentra en de binnensteden. Voor de leefbaarheid en bedrijvigheid van een stad zijn vitale binnensteden en aantrekkelijke winkelgebieden onmisbaar. De online mogelijkheden vergen aanpassing, maar bieden ook kansen. Daarvoor is ruimte om te ondernemen en vernieuwen én een goede fysieke inbedding van winkelgebieden nodig.

De toekomst van de detailhandel is daarom niet alleen een zaak van het kabinet maar een zaak van alle betrokkenen: detailhandel, gemeenten, vastgoedeigenaren, provincies en het Rijk. Om de detailhandel klaar te maken voor de toekomst moeten stakeholders blijven inspelen op de transitie die gaande is.

Daarom heb ik het initiatief genomen om samen met de belanghebbenden in de sector, marktpartijen en overheden, een Retailagenda te maken. De Retailagenda sluit aan op al lopende initiatieven en zal deze versterken en waar mogelijk versnellen. Eind dit jaar maken we concrete afspraken om de sector klaar te maken voor de toekomst, de verdienkracht van de sector te stimuleren en de leefbaarheid van onze steden versterken.

Wat betreft de fysieke openingstijden van winkels geldt de op 1 juli 2013 aangepaste Winkeltijdenwet. Met deze aanpassing kunnen gemeenten zelf bepalen of zij vrijstelling verlenen van het verbod om de winkels op zon-, feestdagen en op werkdagen tussen 22.00 en 6.00 uur open te stellen. Gemeenten zijn dan ook volledig vrij om zelf te bepalen of en onder welke voorwaarden zij winkelopening op deze dagen respectievelijk tijden in de gemeente toestaan.

34

Wat zijn de belangrijkste punten uit de actieagenda Smart Industrie die het kabinet uitvoert?

Antwoord

Het Ministerie van EZ heeft samen met FME, TNO, VNO-NCW en de Kamer van Koophandel in het voorjaar van 2014 het rapport «Smart Industry, Dutch industry fit for the future» opgesteld. Als gevolg van ICT en andere nieuwe technologieën raken machines onderling, producten en productiemiddelen steeds meer met elkaar verbonden. Bedrijfsprocessen en productieketens veranderen hierdoor. Dit leidt tot andere verdienmodellen voor bedrijven. Door op een juist manier hierop in te spelen, ontstaan nieuwe kansen voor Nederlandse (industriële) bedrijven. Het rapport stelt dat vier onderwerpen cruciaal zijn om de kansen van Smart Industry te benutten:

  • Versneld ontwikkelen en toepassen van nieuwe producten, technologieën en businessmodellen op basis van reeds beschikbare kennis;

  • Bevordering van cross-sectorale kennisontwikkeling en -overdracht;

  • Meer en andere kennis en vaardigheden van de werknemers;

  • Het scheppen van de juiste randvoorwaarden, waaronder een goede ICT infrastructuur.

Op dit moment werkt een team onder leiding van de Voorzitter van FME, mevrouw Ineke Dezentjé Hamming-Bluemink, deze onderwerpen verder uit in een actie-agenda. Medio november zal de actie agenda beschikbaar zijn.

35

Kan een overzicht gegeven worden van de initiatieven op het gebied van business angels? Hoeveel bedrijven hebben inmiddels financiering gekregen vanuit deze initiatieven?

Antwoord

Met het Business Angels Programma worden bestaande en nieuwe business angels netwerken ondersteund die voorlichting geven aan business angels en aan ondernemers die kapitaal willen aantrekken. Het uiteindelijke doel is dat ondernemers en business angels met elkaar in contact komen en dat business angels meer gaan investeren in starters/ondernemers. Er wordt daarbij niet geregistreerd hoeveel bedrijven financiering hebben verkregen via een Business Angel Netwerk.

In samenwerking met het Europees Investeringsfonds (EIF) wordt een co-investeringsfonds voor business angels uitgewerkt. Kabinet en het EIF hebben hiervoor in totaal € 45 mln beschikbaar gesteld. Omdat business angels zelf een gelijk deel moeten investeren, komt zo € 90 extra beschikbaar voor financiering van startende en kleine innovatieve bedrijven. Dit fonds ondergaat nu de gebruikelijke toetsing door de financiële toezichthouder, zodat het naar verwachting eind van het jaar van start kan gaan.

36

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Nederlandse Investeringsinstelling (NII)? Hoeveel en welke projecten zijn al gefinancierd vanuit het NII? Kunnen dezelfde vragen beantwoord worden voor de Nederlandse Hypotheek Instelling (NHI)?

Antwoord

Op 1 oktober is de NII opgericht door institutionele beleggers en is een directeur van de NII aangesteld. De NII gaat voortvarend van start en hoopt zo snel mogelijk met de eerste proposities te komen die door institutionele beleggers gefinancierd kunnen gaan worden.

In de afgelopen maanden is gewerkt aan de uitwerking van de NHI. Momenteel zijn er een aantal externe validatie- en consultatietrajecten (onder andere met CBS, Eurostat en Europese Commissie) om te zorgen dat de vormgeving van de NHI aan de gestelde kaders kan voldoen. Als duidelijk is of aan de randvoorwaarden kan worden voldaan zullen de resultaten naar uw Kamer worden gezonden.

37

Kan aangegeven worden welk deel van de 200 miljoen euro van het Toekomstfonds bestaat uit echt nieuwe middelen?

Antwoord

De volledige € 200 mln bestaat uit nieuwe middelen.

38

Wat zijn de verschillen en de overeenkomsten tussen het Toekomstfonds en het Fonds Economische Structuurversterking (FES)?

Antwoord

De voornaamste overeenkomst tussen het Toekomstfonds en het FES is dat de beschikbare middelen in relatie staan tot de gasbaten en worden geïnvesteerd in kennis en innovatie. Het Toekomstfonds wordt echter gevoed met de meevallers bij de gasbaten. Het FES werd tot 2009 gevoed met een deel van de totale gasbaten (en incidentele baten zoals verkoop van staatsdeelnemingen).

Het voornaamste verschil tussen beide fondsen is dat bij het Toekomstfonds een strikte eis van vermogensbehoud geldt, terwijl dat bij het FES niet het geval was. Verder is het streven om bij het Toekomstfonds, in tegenstelling tot het FES, zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande structuren en instrumenten. Zo wordt de eerste € 100 mln uit het startkapitaal geïnvesteerd via het bestaande instrument van het Dutch Venture Initiative.

Het Toekomstfonds is een artikel op de EZ-begroting. Het FES is bij wet ingesteld en kende een eigen hoofdstuk op de Rijksbegroting. Het FES was een verdeelfonds. De middelen werden vanuit het fonds verdeeld en aan de respectievelijke begrotingen van vakdepartementen toegekend ter financiering van bij kabinetsbesluit interdepartementaal afgestemde projecten ter versterking van de economische structuur, kennis en innovatie.

39

Gaat er geld van het Toekomstfonds naar Dutch Venture Initiative (DVI) of juist andersom? Is het DVI een onderdeel van het Innovatiefonds?

Antwoord

Een deel van startkapitaal van het Toekomstfonds wordt geïnvesteerd in mkb-financiering via het DVI. Het DVI is een financieringsinstrument dat deel uitmaakt van het Innovatiefonds MKB+. Het Innovatiefonds MKB+ wordt ondergebracht in het Toekomstfonds. Toekomstige rendementen van investeringen die DVI doet met middelen uit het Toekomstfonds, vloeien terug in het Toekomstfonds. Deze rendementen kunnen vervolgens worden besteed aan fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek.

40

Op welke manier worden de ROM’s in het Toekomstfonds geïntegreerd? Op welke manier wordt het Innovatiefonds MKB+ in het Toekomstfonds geïntegreerd?

Antwoord

Met een nota van wijziging op de EZ-begroting wordt voor het Toekomstfonds een nieuw beleidsartikel gecreëerd. In dezelfde nota van wijziging worden de budgettaire consequenties van deelnemingen in de ROM’s en het Innovatiefonds MKB+ van artikel 12 naar het nieuwe artikel overgeheveld. De subsidierelatie met de ROM’s wordt separaat van het Toekomstfonds verantwoord op beleidsartikel 18.

41

Waarom is gekozen voor hybride investeringsdoelen (MKB-financiering, onderzoeksfaciliteiten, publiek-private consortia)? Klopt het dat deze doelen niet op dezelfde manier beoordeeld kunnen worden? Op welke manier kan dan de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Toekomstfonds beoordeeld worden als sprake is van hybride doelen van het fonds?

Antwoord

Het Toekomstfonds streeft twee doelen na: opbouw van een fonds dat vermogen behoud ten gunste van toekomstige generaties (gefinancierd uit startkapitaal en gasbatenmeevallers), en het versterken van innovatie in Nederland. De gasbaten zijn tijdelijke inkomsten die op termijn een steeds kleiner deel van de rijksinkomsten gaan uitmaken. Het is verstandig om hierop te anticiperen en deze gedeeltelijk te sparen. Daarnaast is het verstandig om te investeren in zaken die de Nederlandse groei stimuleren: kennis en innovatie. Op de bijdrage aan deze twee doelen moet het fonds beoordeeld worden. Daarbij geldt dat het Toekomstfonds een lange horizon heeft. Het fonds is bij de start nog beperkt van omvang. Met het startkapitaal kan meteen een impuls gegeven worden en als de gasbaten meevallen dan zullen die binnen het fonds behouden blijven en op termijn een jaarlijkse impuls voor innovatie genereren.

Om innovatie te bevorderen richt het Toekomstfonds zich op mkb-financiering en fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek. Investeringen in deze doelen zijn inderdaad niet één-op-één vergelijkbaar, maar de gemene deler is dat er een urgente financieringsbehoefte is. Voor mkb-financiering is het streven dat met middelen uit het startkapitaal van het Toekomstfonds een impuls gegeven wordt aan de beschikbaarheid van lange-termijnfinanciering voor snelgroeiende en innovatieve mkb-bedrijven. Door op gelijke voet en samen met (private) investeerders te investeren wordt die impuls groter dan het bedrag dat de overheid investeert via DVI. De investeringen in fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek worden in de komende tijd nader ingevuld. Daarbij zullen criteria opgesteld worden om investeringen te beoordelen op hun bijdrage aan het innovatieve vermogen van Nederland.

42

Welke beoordelingscriteria worden er ontwikkeld voor het Toekomstfonds?

Antwoord

Voor de mkb-financiering vanuit het Toekomstfonds is het streven dat door middel van beoordelingscriteria deze middelen een impuls geven aan de beschikbaarheid van lange termijnfinanciering voor snelgroeiende en innovatieve mkb-bedrijven. Door zoveel mogelijke op gelijke voet en samen met private investeerders te investeren wordt die impuls groter dan het bedrag dat de overheid investeert en worden de investeringsvoorstellen op een marktconforme wijze beoordeeld.

Voor de onderzoeksinvesteringen die uit de tweede 100 miljoen euro van het startkapitaal worden gefinancierd worden technische eisen opgesteld, zoals de mate van revolverendheid, en beleidsmatige criteria gerelateerd aan de bijdrage aan het innovatieve vermogen van Nederland.

43

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwikkelen van een Nederlandse gedragscode franchise en de bijbehorende geschillencommissie? Welke planning hanteert u?

Antwoord

De sector werkt momenteel aan een nieuwe gedragscode en geschillencommissie. Ik zal uw Kamer binnenkort via een separate brief informeren over de stand van zaken.

44

Kan de Minister in een overzicht aangeven wat de verschillen zijn tussen het NII en het Toekomstfonds?

Antwoord

Het Toekomstfonds wordt een begrotingsartikel op de begroting van EZ dat wordt gevoed met publieke middelen. De ministeriële verantwoordelijkheid ligt daarmee bij de Minister van Economische Zaken.

De NII is een private instelling, opgericht door een aantal institutionele beleggers, die als intermediair vraag naar en aanbod van langetermijnfinancering bij elkaar gaat brengen. De overheid is bij de NII betrokken als overlegpartner, maar niet als deelnemer. De overheid kan helpen om eventuele structurele belemmeringen weg te nemen die financieringsoplossingen in de weg staan.

45

Wat zijn de eisen om in aanmerking te komen voor het Toekomstfonds en voor het NII en waaraan kan het geld nog meer besteed worden dan aan financiering van het MKB en innovatie, ook aan bijvoorbeeld lokale overheden?

Antwoord

Het NII is een private instelling en bepaalt zelf de eisen. In het inrichting- en realisatieplan van de NII (bijlage bij Kamerstukken 2013–2014, 33 746, nr. 6) zijn als criteria voor de NII beschreven: (a) het betreft lange termijn financiering, (b) het betreft zakelijke of publieke financiering en niet financiering aan consumenten, (c) het betreft nieuwe vraagstukken of bestaande vraagstukken die voor verbetering vatbaar zijn en (d) het betreft Nederlandse financieringsproposities.

De eisen om in aanmerking te komen voor de financieringsinstrumenten uit het Innovatiefonds MKB+ die worden voortgezet in het Toekomstfonds blijven ongewijzigd. Voor de onderzoeksinvesteringen worden technische eisen gesteld, zoals de mate van revolverendheid, en beleidsmatige criteria gerelateerd aan de bijdrage aan het toekomstige verdienvermogen.

46

Dragen private investeerders ook het risico van de investeringen in het Toekomstfonds?

Antwoord

Bij mkb-financiering vanuit het Toekomstfonds in snelgroeiende en innovatieve mkb-bedrijven wordt zoveel mogelijk op gelijke voet en samen met private investeerders geïnvesteerd. Voor hun deel van de investering dragen private investeerders zelf het risico.

47

Waarom voorziet het Toekomstfonds in financiering van snelgroeiende MKB-bedrijven, aangenomen dat de concurrentie voor verstrekken van krediet aan gezonde bedrijven bij banken groot is, zoals een recent onderzoek van McKinsey & Company Nederland aangehaald door de Minister in zijn brief van 8 juli jl. uitwijst?

Antwoord

Gezonde snelgroeiende bedrijven hebben in veel gevallen zoveel extra financiering nodig dat zonder een aanvulling van hun eigen vermogen, hun solvabiliteit te laag wordt om voor een lening van een bank in aanmerking te komen. Dit type bedrijven hebben daarom in eerste instantie behoefte aan eigen vermogen en niet aan (bancair) vreemd vermogen. Via het Toekomstfonds kan voor gezonde snelgroeiende bedrijven de benodigde aanvulling van het eigen vermogen gerealiseerd worden om de gewenste groei ook inderdaad te realiseren.

48

Wat gaat het Toekomstfonds betekenen voor minder succesvolle MKB-bedrijven of MKB-bedrijven die (nog) niet inzichtelijk kunnen maken hoe succesvol zij zijn?

Antwoord

De investeringen vanuit het Toekomstfonds zijn gericht op innovatieve en snel groeiende ondernemingen met een substantieel risico, waarbij niet alle investeringen volledig worden terugbetaald. Ook ondernemingen die nog niet aantoonbaar succesvol zijn, maar wel als perspectiefvol kunnen worden aangemerkt, kunnen daarmee van het Toekomstfonds gebruik maken.

49

Kan u toelichten waarom het Innovatiefonds MKB+ wordt toegevoegd aan het Toekomstfonds?

Antwoord

Het Innovatiefonds MKB+ wordt voortgezet binnen het Toekomstfonds om de samenhang te borgen van middelen en instrumenten voor de financiering van innovatief en snel groeiend mkb.

50

Kunt u toelichten waar de 200 miljoen startkapitaal voor het Toekomstfonds vandaan komt? Komen deze uit de Algemene middelen of uit de begroting Economische Zaken?

Antwoord

Het startkapitaal van € 200 mln komt uit een incidentele bijdrage uit de algemene middelen.

51

Bij het Toekomstfonds zullen de investeringen in toepassingsgericht en met name fundamenteel onderzoek in de regel slechts in beperkte mate revolverend zijn en daarom moeten op termijn aanvullende begrotingsmiddelen worden ingezet om het vermogen te behouden. Kunt u aangeven welke middelen zullen worden aangeslagen om tot deze aanvullende begrotingsmiddelen te komen?

Antwoord

Er is nog geen besluit genomen welke middelen zullen worden aangeslagen. In de brief over het Toekomstfonds is gewezen op de mogelijkheid om bijvoorbeeld een deel van de middelen in te zetten die op de aanvullende post van de Rijksbegroting staan, bestemd voor fundamenteel onderzoek.

52

In welke aspecten zit volgens u het verschil tussen de benutting van het startkapitaal en de benutting van het innovatiefonds MKB+ in het Toekomstfonds?

Antwoord

Een deel van het startkapitaal van het Toekomstfonds wordt ingezet om extra investeringen te kunnen doen via de instrumenten van het Innovatiefonds MKB+, in het bijzonder het DVI. Met geld uit het Toekomstfonds worden dus de instrumenten van het innovatiefonds MKB+ versterkt. De MKB-financieringsinstrumenten uit het Innovatiefonds MKB+ worden ongewijzigd voortgezet in het Toekomstfonds.

De terugverdiensten van bestaande investeringen en huidige begrotingsmiddelen van het Innovatiefonds MKB+ blijven beschikbaar voor de MKB-financieringsinstrumenten. De reële rendementen op nieuwe investeringen die vanuit het startkapitaal van het Toekomstfonds worden gedaan komen beschikbaar voor fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek.

53

Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de detailhandel sneller kan inspelen op veranderende voorkeuren van het winkelpubliek?

Antwoord

Zie antwoord op de vragen 32 en 33.

54

Op welke punten wijkt volgens u het beleid omtrent het Toekomstfonds af van bestaand beleid? Wat is het fundamentele verschil tussen het Toekomstfonds en andere innovatieregelingen?

Antwoord

Met het Toekomstfonds wordt een evenwicht aangebracht tussen enerzijds sparen door meevallers bij de gasbaten te beleggen in Nederlandse staatsobligaties en anderzijds investeren in innovatie. Beide zijn belangrijk. De gasbaten zijn tijdelijke inkomsten die op termijn een steeds kleiner deel van de rijksbegroting gaan uitmaken. Het is verstandig om hierop vooruit te lopen en een deel te gebruiken om te sparen. Daarnaast is het verstandig om te investeren in zaken waar we in de toekomst geld aan willen verdienen. In de toekomst ligt het verdienvermogen van Nederland vooral op het gebied van kennis en innovatie.

Het belangrijkste verschil voor het onderzoeksdeel uit het Toekomstfonds in vergelijking tot de bestaande innovatieregelingen is de revolverendheid. Voor het onderzoeksdeel worden investeringen voorzien in faciliteiten voor toepassingsgericht onderzoek en faciliteiten die zowel voor toepassingsgericht als fundamenteel onderzoek gebruikt kunnen worden.

55

Op welke manier geeft de Minister een «extra impuls aan co-financiering met Business Angels»?

Antwoord

In samenwerking met het Europees Investeringsfonds (EIF) wordt een co-investeringsfonds voor business angels uitgewerkt. Kabinet en het EIF hebben hiervoor in totaal 45 mln. euro beschikbaar gesteld. Omdat business angels zelf een gelijk deel moeten investeren, komt zo 90 mln. euro extra beschikbaar voor financiering van startende en kleine innovatieve bedrijven. Dit fonds ondergaat nu de gebruikelijke toetsing door de financiële toezichthouder in Luxemburg, waar het EIF gevestigd is, zodat het naar verwachting eind van het jaar van start kan gaan.

56

Gaat de Nederlandse Investeringsinstelling tevens een rol spelen op het gebied van beleggingen in participatiemaatschappijen, die de afgelopen jaren te maken hebben met afnemende beleggingen van banken en pensioenfondsen?

Antwoord

Het NII is een private instelling en bepaalt zelf op welke terreinen zij kansen ziet om de lange termijn financieringsmogelijkheden voor institutionele beleggers in de Nederlandse economie te vergroten. In het inrichting- en realisatieplan van de NII (bijlage bij Vergaderjaar 2013–2014, Kamerstuk 33 746, nr. 6) is een rol bij beleggingen in participatiemaatschappijen niet op voorhand uitgesloten.

57

Houdt het Toekomstfonds verband met de ontwikkeling van de energievoorziening?

Antwoord

Het Toekomstfonds kan worden aangewend voor investeringen in alle sectoren, dus ook voor innovatie op energiegebied.

58

Hoe was de afhankelijkheid van Russisch gas van Europa door de jaren heen?

Antwoord

Wanneer wordt gekeken naar het aandeel van Russisch gas in de totale gasconsumptie van de Europese Unie, dan is dit aandeel tussen 1990 en heden ongeveer gelijk gebleven, namelijk rond 25%.

59

Wanneer gaat het kabinet in gesprek met steden, bedrijven en kennisinstellingen over de Agenda Stad?

Antwoord

Op dit moment vinden er informele gesprekken plaats met vertegenwoordigers van steden, bedrijven en kennisinstellingen ter voorbereiding van een Agenda Stad.

60

Wat is het uitgangspunt van het kabinet wat betreft de Agenda Stad?

Antwoord

De economische kracht van de stad wordt steeds belangrijker voor de nationale economie, zowel in Nederland als internationaal. Dit toenemend economisch belang van de stad legitimeert een Kabinetsagenda Stad.

61

Wat is de taakverdeling tussen de bewindslieden in het opstellen van de Agenda Stad?

Antwoord

De Minister van BZK zorgt als trekker van de Agenda Stad voor de algehele coördinatie van het proces en de afstemming tussen de betrokken departementen. De andere betrokken departementen dragen bij aan de Agenda Stad vanuit de eigen beleidsverantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken.

62

Wil de regering dat de transitie naar een schone energievoorziening het huidige tempo houdt?

Antwoord

Nee, het tempo van de transitie naar een schone energievoorziening moet fors omhoog. Nederland heeft nu 4,6% hernieuwbare energie. In het Energieakkoord is afgesproken om dat uit te bouwen naar 14% in 2020 en 16% in 2023. Dat is een grote opgave voor alle partijen, waar velen zich met de ondertekening van het Energieakkoord aan hebben gecommitteerd en hard aan werken. Het kabinet creëert daarbij de randvoorwaarden en zet stevige beleidsmaatregelen in om de doelen te halen. Zo trekt het kabinet in 2015 3,5 miljard euro uit voor hernieuwbare energie in de SDE+, is er een uitrolstrategie wind op zee ontwikkeld die in 2015 zal leiden tot een eerste tender die groter is dan afgesproken in het Energieakkoord, wordt diepe geothermie gestimuleerd via de SDE+ en een garantieregeling, en is er sprake van een forse groei van zon-pv, onder andere dankzij de salderingsregeling en het verlaagde tarief van de energiebelasting voor lokale energie. Volgens ECN en PBL gaat het tempo van de transitie dankzij het kabinetsbeleid met name vanaf 2017 snel omhoog. Uiteindelijk is het van belang dat iedereen zijn committering aan het Energieakkoord waar maakt. De borgingscommissie onder leiding van dhr. Nijpels ziet daarop toe. Met het implementeren van de afspraken uit het Energieakkoord is de energietransitie uiteraard niet afgerond. Verdere inspanningen na 2023 zijn noodzakelijk. Momenteel loopt in Europees verband de discussie over energie- en klimaatdoelen voor 2030. Voor een verdere uitrol van hernieuwbare energie op de lange termijn is innovatie essentieel. Het kabinet stimuleert innovatie via het topsectorenbeleid en op Europees niveau met Horizon 2020.

63

Kunt u aangeven of in de EU-richtlijnen over de liberalisering van energiesector, gedwongen splitsing van netbeheerder en energieleverancier op het niveau van eigendom vereist is?

Antwoord

Conform de derde EU-energierichtlijnen zijn lidstaten verplicht om netbeheer en energieproductie onafhankelijk van elkaar in te richten. De richtlijnen bieden lidstaten drie verschillende opties om de onafhankelijkheid van hun transmissienetten vorm te geven: volledige eigendomsontvlechting (OU, Ownership Unbundling), aanwijzing van een onafhankelijke systeembeheerder (ISO, Independent System Operator) of aanwijzing van een onafhankelijke transmissiebeheerder (ITO, Independent Transmission Operator). Alleen in het geval van volledige eigendomsontvlechting is het vereist dat de eigendom van de netwerken volledig wordt gesplitst van belangen in productie en levering.

64

Kunt u aangeven hoe de afspraken over belangen in transmissienetwerken en productie/levering in de verschillende lidstaten tot nu toe zijn uitgevoerd?

Antwoord

Uit de beschikbare informatie van de Europese Commissie blijkt dat de derde energierichtlijnen inmiddels in 26 van de 28 lidstaten volledig zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving. Met het oog op de juiste implementatie van de onafhankelijkheidseisen van de derde EU-energierichtlijnen dienen alle transmissiesysteembeheerders (Transmission System Operators, TSO’s) door hun nationale energietoezichthouder te worden gecertificeerd. Een overzicht van de gekozen modellen (OU/ITO/ISO) voor deze certificering in de verschillende EU-landen vindt u in het meest actuele overzicht van de Europese Commissie, dat bijgevoegd is als bijlage bij een brief met de antwoorden op vragen over het voornemen om strategische samenwerkingsverbanden van Gasunie en TenneT toe te staan, die op 14 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 165, nr. 176).

65

Kan er meer informatie worden gegeven over de samenwerking met de provincies aangaande een interactieve, publiek-private aanpak, waardoor Horizon 2020 gelden beschikbaar kunnen komen voor Nederlandse kennisinstellingen en private bedrijven? Hoe ziet de aanpak er uit? Per wanneer wordt deze in de praktijk gebracht?

Antwoord

Het Ministerie van EZ is intensief betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van het «Europese innovatiepartnerschap productieve en duurzame landbouw (EIP landbouw)». Dit EIP landbouw is een programma van de Europese Unie om innovatie in de landbouw te bevorderen via zowel GLB-middelen als via Horizon 2020.

Bij die totstandkoming van het EIP onderdeel in GLB is nauw samengewerkt met provincies en private partijen, o.a. rond de invulling van de regelingen vanuit het nieuwe Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) en bij de organisatie van informatieve bijeenkomsten voor doelgroepen. Richting de Europese Commissie is stevig ingezet op een interactieve publiek private aanpak, gebaseerd op de goede Nederlandse ervaringen met innovatie in de landbouw (gouden driehoek).

Wat betreft het GLB zullen vanuit POP3, dat nu ter goedkeuring ligt bij de Europese Commissie, de provincies zo spoedig mogelijk regelingen opstellen die de uitvoering van het EIP landbouw ondersteunen.

In de andere bron van EIP landbouw, Horizon 2020, is naast de traditionele onderzoeksprojecten ruimte gemaakt voor multinationale innovatieprojecten in de landbouw, uit te voeren door thematische netwerken en multi-actor projecten, welke verschillende actoren als primaire producenten, onderzoekers, agribusiness, etc., bij elkaar brengen. Dit onderdeel is al in 2014 gestart. Deze zogenaamde « multi-actor approach» in Horizon 2020 is sterk door de Nederlandse situatie geïnspireerd.

66

Hoe ver staat het met de gesprekken die u voert met de provincies (uitgezonderd Limburg en Noord-Brabant) over een mogelijke bijdrage aan de MKB-innovatiestimuleringsregeling?

Antwoord

Het overleg hierover loopt nog volop. Ik zal de Kamer voor het einde van het jaar over de uitkomsten informeren.

67

Kunt u toelichten waarom wordt voorgesteld om € 5,6 mln te reserveren voor het budget van de NII, ondanks dat de NII door private bedrijven wordt gedragen?

Antwoord

In mei 2014 heeft een groot aantal institutionele beleggers besloten de NII als private instelling op te richten, voor eigen rekening en risico. Het kabinet reserveerde in september 2013 middelen voor een bijdrage aan de opstartfase van de NII. Hieruit is bijvoorbeeld, samen met de bijdrage van de institutionele beleggers, de kwartiermakersfase van de NII bekostigd. De reservering voor 2015 dient onder meer voor het leveren van expertise vanuit de overheid, monitoring en opstartkosten.

68

Kunt u aangeven wat de onderuitputting was in 2013 van de Research & Development Aftrek (RDA) en wat de verwachte onderuitputting is voor 2014 van de RDA?

Antwoord

De onderuitputting van de Research & Development Aftrek (RDA) voor 2013 bedraagt 149 miljoen euro. De overschrijding of onderuitputting voor 2014 zal medio 2015 bekend zijn. EZ verwacht niet dat een eventuele onderuitputting van eenzelfde omvang als die in 2013 zal zijn. Door de beschikbaarheid van de eerste gebruikersgegevens over 2012, heeft EZ het RDA-budget voor 2014 nauwkeuriger kunnen ramen.

Een eventuele onderuitputting van de RDA in 2014 zal, in lijn met de budgetsystematiek, worden toegevoegd aan het beschikbare budget in 2016, net zoals een overschrijding gecompenseerd moet worden.

69

Kunt u toelichten waarom de kasbedragen van het innovatiefonds MKB+ in 2014 op 207 miljoen staat en in 2015 op 117 miljoen?

Antwoord

Helaas zijn de cijfers voor het innovatiefonds MKB+ niet correct overgekomen in de tabel op blz. 22–23. De bedragen zijn wel correct weergegeven in de tabel op blz. 53 (onder kopje «leningen»). De verklaring van deze bedragen is toegelicht in het antwoord op vraag 137.

70

Klopt het dat de investeringen van dit kabinet in innovatie door het MKB in totaal niet groter zijn dan in voorgaande jaren en de investeringen in innovatie en MKB niet toenemen in de komende jaren vergeleken bij 2014, aangenomen dat het budget voor de NWO, de Stichting voor de Technische Wetenschappen (STW), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), Toegepast onderzoek (TNO etc.) en Profilering kennisinfrastructuur allen gelijk blijven; alleen het budget voor de NWO iets omhoog gaat (van 210 naar 275); innovatie en publiek-private samenwerking ongeveer gelijk blijft en Europese programma’s voor innovaties, zoals de FES, aflopen; en bovendien het Innovatiefonds MKB+ afloopt (dat onderdeel wordt van het Toekomstfonds)?

Antwoord

Nee. Het kabinet investeert in innovatie door het MKB door het beleidsbudget voor de MKB-Innovatiestimuleringsregeling structureel te verdubbelen van 15 mln. euro per jaar naar 30 mln. euro per jaar (2014 was incidenteel al verhoogd naar 30 mln. euro). Daarnaast neemt het kabinet met het «Aanvullend actieplan voor MKB-financiering» extra maatregelen om de markt voor risicodragend vermogen door te ontwikkelen, het financieringsaanbod te verbreden en bestaande overheidsinstrumenten te verbeteren. Om direct een impuls te geven stelt het kabinet een Toekomstfonds in, waarvoor 200 mln. euro beschikbaar komt.

De «Overzichtstabel Bedrijfsleven en Topsectoren» uit de begroting geeft inzicht in de beschikbare middelen voor het bedrijfsleven en de topsectoren in de periode 2014–2018. Uit de tabel blijkt dat het budget voor «Kennis en Innovatie» (NWO, STW, KNAW, toegepast onderzoek en profilering kennisinfrastructuur), door verhoging van het NWO-budget, toeneemt in de periode 2014–2018.

De daling van het budget voor «Innovatie en PPS» wordt veroorzaakt door sterk aflopende middelen voor het FES en de Innovatieprogramma’s. De oplopende middelen voor de TKI-toeslag, de MKB-Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren en Europese Cofinanciering compenseren dat gedeeltelijk.

71

Kunt u toelichten waarom de stand ontwerpbegroting 2015 afwijkt van de stand voorjaarsnota 2014? Welke akkoorden liggen hieraan ten grondslag?

Antwoord

De stand ontwerpbegroting 2015 wijkt af van de stand voorjaarsnota 2014 omdat bij de stand ontwerpbegroting 2015 rekening wordt gehouden met de budgettaire verwerking van afspraken die in de periode tussen april 2014 en september 2014 zijn gemaakt. Het kan daarbij gaan om de budgettaire verwerking van bestuursakkoorden en begrotingsakkoorden, maar ook om de budgettaire verwerking van uitvoeringsafspraken tussen verschillende departementen, om mutaties waarbij zowel de uitgaven als ontvangsten met hetzelfde bedrag wijzigen (zogenaamde desalderingen) of om meerjarige horizontale verschuivingen. Ook vindt in deze periode de budgettaire verwerking plaats van onderwerpen waarover met de Kamer is gecommuniceerd zoals bijvoorbeeld het Aanvullend Actieplan MKB-financiering (TK 32 637, nr. 147) of de brief over het versterken van het toezicht NVWA (TK 33 835, nr. 1).

72

Kunt u toelichten welke middelen op de EZ begroting worden aangeslagen ten behoeve van de bijstelling NVWA?

Antwoord

De bijstelling van de voor de NVWA beschikbare budgetten op de EZ-begroting betreft meerdere mutaties. De belangrijkste is de verwerking van de extra middelen die in het kader van het plan van aanpak (TK, 33 835, nr. 1) zijn toegezegd ten behoeve van maatregelen om het toezicht op vijf domeinen te versterken, alsmede voor het versterken van de organisatie ter ondersteuning van het primaire proces. Daarbij komt de compensatie voor de besparingsverliezen op de getroffen maatregelen naar aanleiding van de motie Jacobi en de reservering voor jaarlijks terugkerende werkzaamheden. Een deel van deze extra middelen wordt gecompenseerd door herschikkingen binnen beleidsartikel 16 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedsel-ketens), vooral door een lagere dan geraamde bijdrage aan het Europese Plattelands Ontwikkelingsprogramma (in 2015 t/m 2018 gemiddeld circa 12 mln. euro per jaar) en verlaging van de bijdragen aan de productschappen (gemiddeld circa 9,5 mln. euro per jaar).

Het resterende deel (aflopend van 13,2 mln. euro in 2015 tot 2,7 mln. euro in 2018) is vrijgemaakt door verschuivingen elders binnen de EZ-begroting. Deze verschuivingen zijn niet één-op-één te relateren aan specifieke maatregelen.

De dekking voor overname van PBO-taken door de NVWA (7,6 mln. euro structureel) komt uit middelen die hiervoor reeds op de begroting van EZ waren gereserveerd.

73

Kunt u toelichten waarom het budgettair beslag van de Research- & Development Aftrek voor de jaren 2016 en verder ruim 200 mln. lager is geraamd dan in de begroting van 2014?

Antwoord

De Research en Development Aftrek (RDA) is, net als de WBSO, een gebudgetteerde maatregel. Voor de jaren 2015 en verder is 214 mln. euro van het budget van de RDA naar het budget van de WBSO verschoven. Het kabinet zal onderzoeken of de WBSO en de RDA vanaf 2016 kunnen worden samengevoegd tot één geïntegreerde regeling, die wordt verrekend middels de loonheffing. Bij integratie zal het beschikbare budget voor de beide regelingen worden samengevoegd. Dit is eveneens nader toegelicht in de memorie van toelichting van het Belastingplan 2015 (p. 11).

74

Hoe worden de verschuivingen van budget van het innovatiefonds structureel verwerkt? Zullen alle meevallers in het fonds voortaan voor MKB-financiering worden ingezet?

Antwoord

De structuur van het Innovatiefonds MKB+ wordt voortgezet in het Toekomstfonds, zodat ook de verschuivingen in de budgetten tussen de onderdelen van het Innovatiefonds MKB+ op dezelfde wijze blijven plaatsvinden. Om te borgen dat ook binnen het Toekomstfonds voldoende middelen beschikbaar blijven voor financiering van het innovatieve mkb, blijven de inkomsten van bestaande investeringen en huidige begrotingsmiddelen van het Innovatiefonds MKB+ beschikbaar voor deze mkb-financieringsinstrumenten.

75

Hoeveel geld zit er in totaal in de interne begrotingsreserve van waaruit € 29 miljoen wordt onttrokken ter dekking van het tekort van de Borgstellingsregeling Midden- en Kleinbedrijf (BMKB)?

Antwoord

De reserve BMKB bedroeg ultimo 2013 30 mln. euro, zoals op pagina 81 van de begroting is toegelicht. In 2014 zal 10 mln. euro worden toegevoegd aan de reserve vanuit het vrijvallende budget op de begrotingsreserve voor de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering. Bij het opstellen van de begroting 2014 is rekening gehouden met een onttrekking van 9,4 mln. euro in 2014 ter dekking van de schades op de BMKB. Daarmee komt de stand van de begrotingsreserve ultimo 2014 naar verwachting uit op 30,6 mln. euro. Dit is toereikend voor de geplande onttrekkingen in 2015 en 2016 van in totaal € 29 mln.

76

Zou het mogelijk zijn om voor MKB-financiering slechts 1 artikel te hebben in de begroting, zodat gemakkelijker het overzicht behouden kan worden?

Antwoord

De begroting is primair opgezet langs de lijnen van beoogde beleidsdoelstellingen en niet langs de lijnen van doelgroepen. Op beleidsartikel 12 is het instrumentarium ondergebracht dat primair gericht is op het versterken van het innovatievermogen van de Nederlandse economie (b.v. het Innovatiefonds MKB+, waarbij financiering het middel is om innovatie te stimuleren). Op beleidsartikel 13, gericht op een excellent ondernemingsklimaat, wordt het instrumentarium verantwoord dat primair gericht is op de financiering van (mkb)-ondernemingen, zoals de garantieregelingen.

Zoals ik uw Kamer heb gemeld (brief van 16 september 2014, Kamerstukken II, 34 000 XIII, nr. 5), zal het Innovatiefonds MKB+ – wat bestaat uit deels of geheel revolverende instrumenten – worden ondergebracht in het Toekomstfonds, waarvoor een apart beleidsartikel op de EZ-begroting wordt ingericht.

Gelet op de huidige indeling naar verschillende beoogde beleidsdoelstellingen en de begrotingswijziging in het kader van het Toekomstfonds acht ik het niet opportuun om voor mkb-financiering slechts 1 artikel te creëren.

77

Is aantoonbaar dat de intensievere samenwerking tussen de excellente Nederlandse publieke kennisinfrastructuur en de bedrijven resultaat heeft aangaande de totstandkoming van innovatieve producten?

Antwoord

Ja. Onderzoek van Faems et al2 en De Jong & Hulsing3 laat zien dat bedrijven die nauw samenwerken met kennisinstellingen vaker innovaties realiseren die «nieuw voor de markt» zijn.

Het bevorderen van publiek-private samenwerking (in de topsectoren) is een belangrijk onderdeel van het Bedrijvenbeleid en het vormt de kern van de «Topconsortia voor Kennis en Innovatie», die veelal eind 2012 werden opgericht. Recente CBS-statistieken met betrekking tot de periode 2010–2012 geven een eerste signaal dat (ten opzichte van de periode 2008–2010) inderdaad sprake is van meer samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, evenals een hoger aandeel nieuw-voor-de-markt-omzet uit nieuwe en verbeterde producten. Deze staan in de tabel hieronder.

Tabel: innovatiesamenwerking en -omzet van bedrijven in Nederland, 2008–2010 en 2010–2012
   

2008–2010

2010–2012

Aandeel innoverende bedrijven dat technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

   

Overheids- of openbare onderzoekinstellingen

7%

8%

Universiteiten en andere hoger-onderwijsinstellingen

8%

11%

Omzetaandeel nieuwe en verbeterde producten, totaal

10%

13%

Industrie

12%

18%

Diensten

9%

11%

Omzetaandeel nieuw-voor-de-markt innovaties

5%

7%

Bron: CBS, ICT, Kennis en economie 2012 en 2014 (uitkomsten van innovatie-enquêtes, die tweejaarlijks worden gehouden, afgerond op hele getallen).

78

Wat verklaart de scherpe daling van de uitgaven bij A3. Internationaal in 2018?

Antwoord

De in de vraag genoemde reeks A3 Internationaal (pagina 22–23, Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren) bestaat uit middelen voor Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking en middelen voor het Dutch Good Growth Fund (DGGF).

De teruggang in 2018 voor het onderdeel Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking wordt veroorzaakt door het feit dat over de jaren vanaf 2018 nog besluitvorming moet plaatsvinden over het bedrag dat voor bedrijfslevenbeleid en topsectoren beschikbaar komt. Vanuit het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking is voor de jaren tot en met 2017 budget geoormerkt voor bedrijfslevenbeleid en topsectoren. Dit staat weergegeven in de tabel op pagina 22–23. Voor de jaren vanaf 2018 moet nog besloten worden welk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking voor bedrijfslevenbeleid en topsectoren beschikbaar komt. Naar verwachting zal het bedrag dat vanaf 2018 beschikbaar zal zijn, vergelijkbaar zijn met het bedrag dat in de kolom 2017 in de tabel is opgenomen.

Het Dutch Good Growth Fund (DGGF) is een revolverend fonds waarvan alleen de voeding in de tabel is opgenomen. Na 2017 stopt de voeding aan het DGGF en zal het fonds revolveren. Daarom loopt de voedingsreeks zoals in de tabel vermeld, af naar nul in 2018 en verder.

79

Wat verklaart de onder uitputting (€ 15 miljoen) van het beschikbare budget Vroege Fase Financiering en de co-financieringsfaciliteit voor Business Angels?

Antwoord

De genoemde 15 mln. euro betreft niet de onderuitputting bij Vroege Fase Financiering of de co-financieringsfaciliteit voor Business Angels, maar de onderuitputting in 2013 op de Innovatiekredieten binnen het Innovatiefonds.

Aangezien sprake is van een fondsconstructie zijn deze middelen bij Miljoenennota in het juiste kasritme toegevoegd aan het Innovatiefonds.

80

Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de tegenvallende premieontvangsten aangaande de BMKB?

Antwoord

De benutting van de BMKB valt in 2015 lager uit dan verwacht. Aangezien de premie wordt geïnd over de omvang van het borgstellingskrediet, zijn ook de premieontvangsten lager dan verwacht. Het antwoord op vraag 182 gaat in op de oorzaken van de lagere benutting.

81

Hoeveel aanvragen zijn ontvangen na openstelling van de Borgstellingsregeling Midden-en Kleinbedrijf voor niet-banken? Is dit aantal hoger of lager dan verwacht, en wat is hier de oorzaak van?

Antwoord

Er zijn tot 1 oktober 2014 zes aanvragen ontvangen van niet-bancaire partijen voor toetreding tot de BMKB. Hiervan zijn er vijf (onder voorwaarden) toegelaten; een partij heeft zich teruggetrokken omdat het de eigen financiering (de funding) niet rond kreeg. Bij het begin van de pilot met openstelling van de BMKB voor niet-banken zijn er geen verwachtingen gekoppeld aan het aantal aanvragen. Wel blijkt het in zijn algemeenheid voor nieuwe aanbieders van mkb-financiering lastig om hun activiteiten van de grond te krijgen. Belangrijke reden hiervoor is dat zij moeite ervaren funding aan te trekken, omdat zij zich nog niet in de markt bewezen hebben (geen «track record») en de winstgevendheid van mkb-financiering relatief beperkt is, zoals de brief over het «aanvullend actieplan mkb-financiering» van 8 juli jl. ook aangeeft (Kamerstukken II, 32 637, nr. 147). Om de toetreding van nieuwe aanbieders van mkb-financiering te stimuleren, heeft het kabinet in het aanvullend actieplan 400 mln. euro garantiebudget beschikbaar gesteld.

82

Is het de ambitie van het kabinet om Nederland een «innovatieleider» in plaats van een «innovatievolger» te laten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt aan deze ambitie invulling gegeven?

Antwoord

De begrippen innovatieleider en innovatievolger worden door de Europese Commissie gebruikt in de jaarlijkse publicatie: Innovation Union Scoreboard. In artikel 12 van de EZ-begroting wordt de positie van Nederland in de afgelopen jaren getoond en toegelicht.

In voorgaande EZ-begrotingen is bij de vermelding van de positie van Nederland in het Innovation Union Scoreboard (IUS) vermeld dat er een ambitie bestaat om die positie te verbeteren, evenals bij andere kengetallen. In de begroting van 2015 is het uitspreken van dergelijke ambities voor alle kengetallen met betrekking tot innovatie achterwege gelaten. Hiervoor is gekozen omdat voor de kengetallen in artikel 12 van de EZ-begroting in het algemeen geldt dat zij inzicht geven in de situatie in Nederland met betrekking tot kennis en innovatie. Naast innovatiebeleid spelen verschillende andere factoren een rol. Daarom zou het vermelden van ambities onterecht de indruk wekken dat met het innovatiebeleid alleen gestuurd kan worden op de positie van Nederland. Het kabinet heeft voor het Bedrijvenbeleid wel drie duidelijke ambities, namelijk:

  • In 2020 behoren tot de top-vijf van kenniseconomieën zoals gemeten met de Global Competitiveness Index door het World Economic Forum;

  • In 2020 2,5% van het bbp aan R&D-investeringen te verrichten;

  • In 2015 ten minste 500 mln. euro aan publiek-private samenwerkingsprojecten te laten plaatsvinden, waarvan 40 procent gefinancierd wordt door private partijen.

83

Er wordt structureel budget overgeheveld van de Topconsortia voor Kennis en Innovatie(TKI)-toeslag naar de MKB innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling, zodat deze regeling op het niveau van 2014 (€ 30 miljoen) kan blijven. Waarom is er gekozen om het structurele budget uit de middelen van de TKI-toeslag te halen en niet uit andere middelen?

Antwoord

Zowel MIT als TKI-toeslag hebben als doel de innovatie binnen de topsectoren te versterken door publiek-private samenwerking en deelname van MKB te bevorderen. Overheveling van TKI-toeslag naar MIT betekent dus weliswaar een verschuiving van budget tussen instrumenten, maar de middelen blijven ingezet worden voor innovatie binnen de topsectoren.

84

Kunt u toelichten waaruit precies de Europese Programma’s bestaan?

Antwoord

De Europese Programma’s die het hier betreft zijn het Gezamenlijke technologie initiatief (Joint Technology Initiative) ECSEL, de daarmee samenhangende Eureka-clusters en het MKB programma Eurostars. In de brief over de uitwerking van de begrotingsafspraken 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat cofinanciering hiervoor beschikbaar is (Kamerstukken 33 750 VIII, nr. 95). Omdat deze programma’s meer op het bedrijfsleven gericht zijn en RVO een deel van de uitvoering verzorgt, zijn deze middelen overgeheveld. Daarmee vallen de middelen onder artikel 12 van de EZ begroting en zijn ze nader omschreven in de EZ begroting in bijlage 5.4 over Europese geldstromen (pagina 208–209).

85

Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen (dus: MIT, alle maatregelen van het Aanvullend Actieplan MKB, etc.) die als doel hebben de financiering van het MKB te verbeteren, inclusief het budget per maatregel?

Antwoord

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de direct uit de begroting van EZ gefinancierde maatregelen die de financiering van het mkb verbeteren, waarbij in het bijzonder de instrumenten in het Innovatiefonds MKB+, de garantieregelingen en het Aanvullend Actieplan mkb-financiering gericht zijn op het stimuleren van mkb-financiering. De in de tabel opgenomen subsidieregelingen zijn primair gericht op het stimuleren van research & development en innovatie, maar hebben uiteraard als effect dat daarmee de financiering van het mkb makkelijker wordt. Ook zijn er maatregelen zoals Qredits en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen die door EZ ondersteund zijn en het aanbod van mkb-financiering vergroten, maar geen mkb-financiering verstrekken via de EZ begroting.

Maatregel

Beschikbaar budget (x € 1 mln) tenzij anders vermeld

Innovatiefonds MKB+

Innovatiekrediet

76,5 in 2015

Seed capital regeling

17,1 in 2015

Fund of funds / DVI

21,6 in 2015

Vroege fase financiering

10,0 in 2015

Subsidieregelingen

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

28,0 in 2015

Eurostars

11,2 in 2015

Garantieregelingen

 

BMKB

706,0 (jaarlijks garantiebudget)

 

71,0 (kasbudget 2015)

Groeifaciliteit

85,0 (jaarlijks garantiebudget)

 

9,4 (kasbudget 2015)

GO (Garantie Ondernemingsfinanciering)1

400 (jaarlijks garantiebudget)

Aanvullend actieplan MKB-financiering

Garanties: oprichting achtergestelde leningen fondsen

500,0 (uit onbenut garantiebudget 2014–2015) en 12,0 (kasreserve)

Garanties: nieuwe aanbieders mkb financiering

400,0 (uit onbenut garantiebudget 2014–2015)

Garantie: uitbreiding Qredits

100,0 (uit onbenut garantiebudget 2014–2015)

Dutch Venture Initiative +

100,0 (in 2014 aan EZ-begroting toegevoegd)

Structureel maken Vroege fase financiering

12,5 per jaar vanaf 2018

Flankerende maatregelen SBR+: verbeteren kredietinformatie

Totaal 5 meerjarig

Flankerende maatregelen vaardigheden: verbeteren kennis en kunde mkb

Totaal 5 meerjarig

Flankerende maatregelen stroomlijning: betere presentatie en organisatie instrumenten

Totaal 3 meerjarig

Flankerende maatregelen ketenfinanciering: programma voor aansluiting mkb

Totaal 5 meerjarig

X Noot
1

De GO staat ook open voor grotere bedrijven, maar in de praktijk is ca. 80% van het gebruik afkomstig van het mkb.

86

Kunt u een overzicht geven van het gebruik van de BMKB regeling van de afgelopen 10 jaar?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft het gebruik weer van de BMKB regeling over de periode 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2014.

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014 t/m 30/6

Gepubliceerd garantiebudget, bedrag in mln.€

454

530

602

715

730

745

805

1.000

705

705

605

Benutting, bedrag in mln.€

363

479

572

615

601

556

742

909

486

344

169

Totaal aantal verstrekte borgstellingen

2.389

2.871

3.275

3.376

2.915

2.442

3.701

4.325

2.640

1.983

907

87

Kunt u een overzicht geven van het gebruik van de Garantiefonds Scheepsnieuwbouw van de afgelopen 10 jaar? Hoeveel schepen zijn er gebouwd met behulp van deze regeling?

Antwoord

Met de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) zijn vier schepen gebouwd met een garantstelling van in totaal 11 mln. euro. Samen met de sector kijk ik naar de redenen van het tot dusver beperkte gebruik van de regeling en mogelijke aanpassingen die kunnen leiden tot een effectievere inzet. Aanpassingen moeten mogelijk worden voorgelegd aan de Europese Commissie in relatie tot eventuele staatssteunaspecten. Zodra de uitkomsten van dit traject bekend zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren.

88

Waarom vindt in 2014 een versnelde betaling aan TNO plaats?

Antwoord

In de raming van de uitgaven is er van uitgegaan dat TNO bij het toekennen van de subsidiebeschikking 2015 in december 2014 tevens een voorschot ter grootte van een/twaalfde deel van de subsidie 2015 ontvangt. Op deze wijze wordt zeker gesteld dat TNO in het begin van 2015 voldoende liquide middelen tot zijn beschikking heeft om aan alle betalingsverplichtingen te kunnen voldoen.

Het streven is om TNO bij het toekennen van de subsidiebeschikking 2015 in december 2014 tevens een voorschot van de subsidie 2015 te betalen. Op deze wijze wordt zeker gesteld dat TNO in het begin van 2015 voldoende liquide middelen tot zijn beschikking heeft om aan alle betalingsverplichtingen te kunnen voldoen.

89

Klopt het dat de budgettaire wijziging van het Garantiefonds Scheepsnieuwbouw geen invloed heeft op de werking en reikwijdte van de regeling gezien het historische beroep dat op het fonds is gedaan? Indien nee, wat zijn de consequenties bij een aantrekkende economie voor de concurrentiepositie van de Nederlandse scheepsbouw?

Antwoord

De wijziging van het garantieplafond heeft inderdaad geen invloed op de werking en reikwijdte van de regeling. De inhoud van de regeling is niet gewijzigd. Ook bij een aantrekkende economie en een toenemend gebruik van de regeling biedt het aangepaste garantieplafond voldoende ruimte om hiermee de scheepsbouw te ondersteunen bij het verkrijgen van financiering bij banken.

90

Waarom wordt de raming voor de Kamers van Koophandel in 2014 verhoogd met € 12 miljoen?

Antwoord

De Kamer van Koophandel krijgt in 2014 een voorschot op de rijksbijdrage voor 2015 van 12,19 miljoen euro om ervoor te zorgen dat de Kamer van Koophandel, begin 2015, voldoende liquide middelen tot zijn beschikking heeft om aan alle betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Per saldo krijgt de Kamer van Koophandel hierdoor niet meer middelen.

91

Wanneer is een beleidsdoorlichting van de Nederlandse energiemarkt, en de rol van de Minister van EZ als marktmeester, voorzien?

Antwoord

De beleidsdoorlichting Energiebeleid 2007 t/m 2012 bevindt zich in een afrondende fase en zal nog dit jaar aan de Kamer worden aangeboden. De beleidsdoorlichting beoordeelt de doeltreffendheid en doelmatigheid van onder meer de beleidsinstrumenten ter bevordering van een optimale ordening en werking van de energiemarkten in de Noord-West Europese context.

92

Gaat u in de volgende beleidsdoorlichting van de energiemarkt, ook aandacht besteden aan de verschillen tussen de Duitse en Nederlandse ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie opwek?

Antwoord

Nee, in deze beleidsdoorlichting wordt een vergelijking met Duitsland niet gemaakt. De beleidsdoorlichting is gericht op de EZ beleidsinspanningen.

93

Heeft u een overzicht van de verschillende capaciteitsmechanismen die Europese landen hanteren voor het garanderen van de baseload van hun energievoorziening?

Antwoord

In de afgelopen jaren hebben verschillende Europese landen besloten om een capaciteitsmechanisme in te stellen. In onze regio geldt dit voor het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België. In een aantal andere landen, waaronder Ierland, Spanje en Italië bestaan al langer vormen van capaciteitsmechanismen.

Het Verenigd Koninkrijk heeft besloten een capaciteitsmarkt op te zetten, als onderdeel van een bredere hervorming van de Britse elektriciteitsmarkt. In dit systeem worden capaciteitsvergoedingen betaald aan alle aanbieders van capaciteit op de markt. Hierdoor worden inkomsten voor producenten gegarandeerd waardoor voldoende prikkels moeten ontstaan voor nieuwe investeringen.

De Belgische regering heeft een eenmalige tender uitgeschreven voor de bouw van een nieuwe (gas)centrale die in 2018 inzetbaar moet zijn. Daarnaast is er een strategische reserve ingesteld waarbij de capaciteit van een aantal centrales buiten de markt wordt gehouden en zo nodig al in de komende winters tijdens een piekvraag kan worden ingezet. In België dreigt voor de aankomende winters reeds een capaciteitsprobleem onder meer door de uitval van een aantal kerncentrales.

Frankrijk heeft de afgelopen jaren gewerkt aan de opzet van een capaciteitsmarkt, waarbij de benodigde hoeveelheid capaciteit vier jaar tevoren wordt gecontracteerd door uitgifte van certificaten. Hiermee ontvangen producenten naast een vergoeding voor de geleverde elektriciteit ook een vergoeding voor het beschikbaar stellen van capaciteit.

Daarnaast bestaan er diverse (beperkte) systemen van capaciteitsvergoedingen in Ierland, Spanje, Italie en Griekenland voor partijen die capaciteit ter beschikking stellen. Tot slot hebben meerdere Scandinavische landen sinds een aantal jaren gelet op hun afhankelijkheid van waterkrachtvermogen een beperkte strategische reserve ingesteld om zeker te stellen dat aan de piekvraag van elektriciteit voldaan kan worden tijdens droge periodes.

94

Waarom worden kleine leningen «verminderd rendabel» genoemd voor banken? Wat is uw reactie op het rapport Economic Contribution of Copyright-relevant Industries in the Netherlands?

Antwoord

Uit onderzoek van McKinsey blijkt dat voor Nederlandse banken leningen aan het mkb niet of zeer beperkt rendabel zijn. Dit wordt veroorzaakt door de relatief hoge risicokosten van het mkb en de behandelingskosten. Een kleine lening vergt vaak evenveel behandelkosten als een grote lening, zodat de kosten per geleende euro bij kleine leningen hoger liggen dan bij grote leningen, terwijl de rente maar beperkt hoger ligt omdat zowel economisch als maatschappelijk een te hoge rente voor bedrijf c.q. bank niet acceptabel is. De risicokosten liggen hoger omdat over kleine bedrijven minder data voorhanden zijn om hun risico goed te kunnen beoordelen, en kleine bedrijven vaak kwetsbaarder zijn.

Het rapport «Economic Contribution of Copyright-relevant Industries in the Netherlands» is een actualisering van eerder uitgevoerde onderzoeken (voor het laatst in 2008) naar de omvang en economische betekenis van auteursrechtrelevante sectoren in Nederland. De uitkomst van het onderzoek is dat auteursrechtrelevante sectoren waaronder met name de softwaresector, de uitgeverijsector (pers en literatuur) en de reclamesector, met € 35,9 mrd. 6% bijdragen aan het BBP. Verder dat de werkgelegenheid in deze sectoren in totaal 529.000 fte bedraagt (7,4% van de werkgelegenheid, waarvan ongeveer 20% zzp’er) en dat deze sectoren met 1,2 mrd. euro ongeveer 2,7% van het handelsbalansoverschot voor hun rekening nemen.

Deze gegevens tonen aan dat deze sectoren tezamen van groot belang zijn; opvallend is het grote belang van de softwaresector daarin. De bevindingen wijken overigens niet veel af van die in eerdere onderzoeken.

Van belang is ook dat bij dit onderzoek een nieuwe door de WIPO (World Intellectual Property Organisation) ontwikkelde methodiek is toegepast om de auteursrechtrelevantie van de onderzochte sectoren te bepalen. Dit maakt het onderzoek vergelijkbaar met onderzoeken in ongeveer 40 andere landen (waaronder 9 OESO landen). Hieruit blijkt dat Nederland wat betreft de omvang van de auteursrechtrelevante sectoren op de 7e plaats staat van de 40 onderzochte landen en op de 4e van de 9 OESO landen, waar dit onderzoek uitgevoerd is.

95

Hoeveel partijen doen mee aan de pilot van de openstelling van de BMKB voor niet-banken?

Antwoord

Er zijn tot 1 oktober 2014 vijf partijen (onder voorwaarden) toegelaten om voor de duur van de pilot gebruik te maken van de BMKB.

96

Wanneer zal de evaluatie van de pilot openstelling gereed zijn?

Antwoord

De pilot met openstelling van de BMKB voor niet-banken loopt tot het eind van 2014. De pilot dient daarom voor het eind van het jaar geëvalueerd te zijn, om een besluit te kunnen nemen over handhaving van de openstelling. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst van de evaluatie en mijn besluit over de openstelling.

97

Kunt u een overzicht geven van het gebruik van de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) regeling van de afgelopen 10 jaar?

Antwoord

Aangezien de Garantie Ondernemingsfinanciering in 2009 in gebruik is genomen, kan ik u slechts een overzicht geven vanaf dat jaar. Onderstaande tabel geeft het gebruik tot en met 30 juni 2014. Het gebruik is sterk afhankelijk van de conjuncturele ontwikkeling. Het antwoord op vraag 182 gaat hier dieper op in.

in € mln.

2009

2010

2011

2012

2013

2014 t/m 30/6

Gepubliceerd garantiebudget

€ 1.500

€ 1.2591

€ 150

€ 250

Fiatteringen, na annulering/terugname2

€ 197

€ 487

€ 219

€ 117

€ 56

€ 39

Verstrekte garanties

€ 58

€ 413

€ 261

€ 103

€ 103

€ 47

X Noot
1

Van het in 2010 gepubliceerde budget is voor 2011 en 2012 de aanvraagtermijn verlengd tot het eind van die jaren, omdat het nog een tijdelijke regeling betrof. Met het permanent maken van de GO door het kabinet wordt sinds 2013 een jaarlijks budget gepubliceerd.

X Noot
2

Fiatteringen betreft toekenning van de garantie door RVO, voordat deze daadwerkelijk verstrekt wordt. De uiteindelijke financiering kan later plaatsvinden (over de jaargrens), waardoor verstrekte garanties in enig jaar hoger kunnen zijn dan de fiatteringen. Gefiatteerde kredietvoorstellen kunnen doorgaan met minder of geen garantie (vanwege de kostendekkende premie die wordt gevraagd), of geheel niet doorgaan. In het laatste geval komt het voor dat financiering door een andere partij zonder garantie wordt verstrekt. Het totaal van de daadwerkelijk verstrekte garanties is daarom lager dan het totaal van de fiatteringen.

98

Kunt u een overzicht geven van het gebruik van de groeifaciliteit sinds 2007?

Antwoord

Onderstaande tabel bevat het gebruik van de Groeifaciliteit over de periode 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2014. Het gebruik is sterk afhankelijk van de conjuncturele ontwikkeling. Het antwoord op vraag 182 gaat hier dieper op in.

in € mln.

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014 t/m 30–6

Gepubliceerd budget

€ 119

€ 119

€ 119

€ 170

€ 170

€ 50

€ 50

€ 50

Fiatteringen1

€ 12,4

€ 29,2

€ 9,1

€ 23,4

€ 9,4

€ 14,5

€ 8,1

€ 15,2

Verstrekte garanties

€ 10

€ 23

€ 10

€ 24,8

€ 11,6

€ 13,1

€ 8,5

€ 6,5

X Noot
1

Fiatteringen betreft toekenning van de garantie door RVO, voordat deze daadwerkelijk verstrekt wordt. De uiteindelijke financiering kan later plaatsvinden (over de jaargrens), waardoor verstrekte garanties in enig jaar hoger kunnen zijn dan de fiatteringen. Gefiatteerde kredietvoorstellen kunnen doorgaan met minder of geen garantie (vanwege de kostendekkende premie die wordt gevraagd), of geheel niet doorgaan. In het laatste geval komt het voor dat financiering door een andere partij zonder garantie wordt verstrekt. Het totaal van de daadwerkelijk verstrekte garanties is daarom lager dan het totaal van de fiatteringen.

99

Waarop baseert u de verwachting dat de komende jaren het gebruik van de Garantieregeling Scheepsnieuwbouw regeling niet boven de € 400 miljoen zal uitkomen?

Antwoord

Sinds de start van de regeling in voorjaar 2013 is er zeer beperkt gebruik gemaakt van deze regeling, die in nauw overleg met de sector tot stand is gekomen. Samen met de sector kijk ik naar de redenen van het tot dusver beperkte gebruik van de regeling en mogelijke aanpassingen die kunnen leiden tot een effectievere inzet. Het gebruik tot nu toe en het verwachte gebruik op kortere termijn rechtvaardigen niet het huidige beslag van de regeling op de EZ-begroting. Met het garantieplafond van € 400 miljoen is er nog steeds een substantieel bedrag beschikbaar om projecten te ondersteunen.

100

Hoeveel aanvragen worden verwacht over 2015 en wat zal naar verwachting het totale aangevraagde bedrag zijn voor de garantieregeling aardwarmte?

Antwoord

Voor de geplande openstellingen van de garantieregeling aardwarmte in het najaar van 2014 (doorlopend tot maart 2015) en in 2015 kan maximaal 125 mln. euro garantieruimte beschikbaar gesteld worden, waarmee maximaal 14 tot 17 projecten een garantie kunnen aanvragen. Dit aantal is in evenwicht met de potentiële vraag die afgeleid kan worden uit de lopende SDE+-beschikkingen. Het daadwerkelijke aantal aanvragen hangt sterk af van de financieringsmogelijkheden van de markt en de bedrijven gezien het kapitaalintensieve karakter van de investering.

101

Kunt u aangeven hoeveel projecten het afgelopen jaar niet konden voldoen aan de 90% slaagkans en of deze zodoende zijn stopgezet?

Antwoord

Er zijn inmiddels drie projecten met een garantie afgerond. Twee projecten zijn geslaagd en één project heeft het vermogen dat vooraf met 90% slaagkans haalbaar zou zijn, niet helemaal gerealiseerd. Dit project heeft een gedeeltelijke uitkering ontvangen. Het project is voortgezet. Tot nu toe zijn geen projecten stopgezet.

102

Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid is geborgd tussen een onderneming die het locatie specifieke geologische onderzoek doet en de onderneming die wil gaan boren naar aardwarmte?

Antwoord

De ondernemer die wil gaan boren naar aardwarmte geeft opdracht voor het locatie specifieke geologisch onderzoek. Wanneer de ondernemer een garantie onder de regeling wil aanvragen dan dient het onderzoek te worden uitgevoerd door een ISO 9001 gecertificeerde instelling. Bij de beoordeling van een aanvraag voor de regeling, wordt het geologisch onderzoek ter advies voorgelegd aan TNO.

103

Kan er bij elk beleidsartikel aangegeven worden hoe groot de vrije ruimte is? Op welke onderdelen kunnen amendementen worden ingediend voor een alternatieve besteding van middelen?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geraamde uitgaven 2015, de percentages «juridisch verplicht», de bestuurlijk gebonden bedragen en de nog niet gereserveerde middelen. De percentages juridisch verplichte bedragen zijn in de begroting per beleidsartikel opgenomen in de tabellen «budgettaire gevolgen van beleid». Van de totale geraamde beleidsuitgaven van EZ voor 2015 (circa 4,5 mld. euro) is circa 4,0 mld. euro (= 88%) juridisch verplicht. Het niet-juridisch verplichte deel bedraagt circa 0,5 mld. euro (12%). Deze middelen zijn voor circa 490 mln. euro bestuurlijk gebonden (bijvoorbeeld afspraken met de Europese Commissie over cofinanciering, afspraken over inzet TKI-middelen of het Energieakkoord) en beleidsmatig belegd zoals de voorgenomen openstellingen in 2015 op subsidieregelingen. Het resterende bedrag van 47 mln. euro betreft de nog niet specifiek gereserveerde middelen die bestemd zijn voor beleidsvoornemens die nog niet zijn vastgelegd in juridische verplichtingen of bestuurlijke afspraken. In de begroting is bij elk begrotingsartikel onder de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» een passage over de budgetflexibiliteit opgenomen met een toelichting per instrumentcategorie (leningen, subsidies, opdrachten, bijdragen aan agentschappen enz.).

(Bedragen x € 1.000)

Art.nr.

Omschrijving

Uitgaven 2015

Juridisch verplicht 2014

Bestuurlijkgebonden

Niet gereserveerde middelen

 

Beleidsartikelen

4.521.699

3.985.409

88%

488.832

47.458

11

Goed functionerende economie en markten

192.483

188.633

98%

953

2.897

12

Een sterk innovatievermogen

695.025

549.070

79%

145.955

0

13

Een excellent ondernemingsklimaat

306.921

248.606

81%

51.073

7.242

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

1.619.026

1.460.728

83%

148.486

9.812

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

585.628

450.934

77%

116.123

18.571

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

829.465

829.465

100%

0

0

18

Natuur en Regio

293.151

257.973

88%

26.242

8.936

104

Hoe groot is de eindejaarsmarge van 2014 die in 2015 kan worden besteed?

Antwoord

Overeenkomstig de begrotingsregels bedraagt de eindejaarsmarge één procent van de EZ-begroting (uitgaven). De eindejaarsmarge wordt bepaald op basis van de realisatiestand zoals opgenomen in de Slotwet 2014. De definitieve omvang van de eindejaarsmarge voor 2014 wordt door het Ministerie van Financiën vastgesteld en bij de Voorjaarsnota 2015 aan de EZ-begroting toegevoegd.

105

Klopt het dat KPN geen rechtstreekse toegang van concurrenten tot het glasvezelnetwerk meer wil, in tegenstelling tot toezeggingen in 2008? Klopt het dat KPN de investeringen in glasvezel wil terugschroeven? Kan de toegang van concurrenten tot de glasvezelkabel meegenomen worden in de beoordeling door de ACM van de overname van Reggefiber door KPN?

Antwoord

Glasvezelbedrijf Reggefiber is een gemeenschappelijke onderneming van Reggefiber en KPN. Eind 2008 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (nu de ACM) besloten dat onder voorwaarden geen vergunning vereist was voor de totstandbrenging van die gemeenschappelijke onderneming. Een van die voorwaarden was de mogelijkheid voor concurrenten om rechtstreekse toegang tot het glasvezelnetwerk te krijgen tegen non-discriminatoire en transparante voorwaarden en niet-excessieve tarieven. Bij die vorm van toegang, de zogenaamde «ontbundelde toegang», huurt de concurrent een individuele aansluitlijn van Reggefiber en gebruikt daarover zijn eigen breedbandapparatuur. De concurrent kan vervolgens geheel zelf bepalen hoe zijn dienstverlening er uit ziet, bijvoorbeeld welke snelheid hij wil aanbieden. KPN wil nu zeggenschap verkrijgen over Reggefiber en partijen hebben daarvoor op 7 februari 2014 de ACM om toestemming gevraagd. De ACM heeft op 6 mei 2014 besloten dat meer onderzoek nodig is naar de gevolgen van een overname van Reggefiber.

KPN en Reggefiber hebben in het kader van de ACM-beoordeling van de voorgenomen overname van Reggefiber door KPN aangegeven van mening te zijn dat de voorwaarden die de NMa in 2008 aan de oprichting van Reggefiber zijn verbonden, niet langer nodig zijn. Dit omdat KPN en Reggefiber van mening zijn dat mogelijke mededingingsproblemen die ontstaan als gevolg van de volledige overname door KPN, kunnen worden opgelost door de ex-ante marktregulering van de ACM.

KPN heeft daarnaast in een door haar in mei 2014 gepubliceerd position paper aangegeven van mening te zijn dat ex-ante regulering van die «ontbundelde toegang» waarmee concurrenten een aansluitlijn huren en hun eigen breedbandapparatuur plaatsen, beëindigd kan worden wanneer de overname van Ziggo door Liberty Global door gaat. KPN vindt dat zij dan niet langer zou beschikken over aanmerkelijke marktmacht op de telefonie- en breedbandmarkt. KPN geeft in dat position paper aan op vrijwillige en commerciële basis tot ten minste 2018 telefoniediensten en tot 2020 wholesale breedbanddiensten te willen leveren aan concurrenten. Bij die wholesale breedbanddiensten beheert KPN de aansluiting en de breedbandapparatuur, waarover concurrenten hun diensten kunnen leveren. Het nu gereguleerde aanbod van «ontbundelde toegang» tot glasvezel wil KPN niet continueren. KPN wil de reeds gerealiseerde ontbundelde aansluitlijnen tot 2018 leveren aan haar concurrenten, maar geen nieuwe ontbundelde lijnen leveren.

Ik ben bekend met de mediaberichten dat KPN de investeringen in glasvezel zou willen verminderen. KPN heeft laten weten voor de korte termijn de investeringen in het verder verglazen en upgraden van het kopernetwerk te intensiveren. Dat betekent verglazing van het traditionele netwerk tot dichter bij de gebruikers om op die manier snel een groter gebied te voorzien van snel internet. KPN en Reggefiber blijven daarnaast investeren in glasvezel tot in het huis, waarover inmiddels ongeveer 27 procent van de huishoudens beschikt. KPN heeft benadrukt dat glasvezel tot in het huis nog steeds de voorkeurstechnologie voor de toekomst is.

Binnen de kaders van de Mededingingswet en de Telecommunicatiewet is het nu aan de ACM om, gegeven deze ontwikkelingen, te bepalen wat de gevolgen van de volledige overname van Reggefiber door KPN zijn en wat passende marktregulering is voor de komende jaren. De ACM gaat bij de beoordeling van de overname van Reggefiber door KPN na of door de overname de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan significant wordt belemmerd, met name als het resultaat van het in het leven roepen of versterken van een economische machtspositie. Als dat het geval is, kan de ACM voorwaarden verbinden aan de overname of deze blokkeren. De ACM heeft aangegeven het besluit over deze overname uit te stellen tot de Europese Commissie een besluit heeft genomen over de overname van Ziggo door Liberty Global, dat uiterlijk 3 november 2014 wordt verwacht. De ACM zal in zijn beoordeling rekening houden met de gevolgen van de overname voor de concurrenten op het glasvezelnetwerk. Daarnaast verwacht de ACM ook op korte termijn na het besluit van de Europese Commissie haar voorgenomen ex-ante marktregulering voor telefonie en de «ontbundelde toegang» bekend te maken.

106

Welke belangrijke berekeningen moet het CBS afstoten, doordat er op de organisatie wordt bezuinigd?

107

Welke stappen gaat de Minister ondernemen om de data die uit de berekeningen komt, wel beschikbaar te maken?

Antwoorden op de vragen 106 en 107

Het CBS is erin geslaagd een groot deel van de taakstelling in te vullen door middel van efficiencymaatregelen. De besparingen als gevolg van deze efficiencyverbeteringen zijn echter niet voldoende om het totale pakket aan bezuinigingen in te vullen. Reducties in het wettelijk onverplichte programma zijn daarom onvermijdelijk. Dit betekent dat het CBS sommige statistieken niet langer zal bijhouden. De bestaande datareeksen blijven wel gewoon beschikbaar op Statline.

In de bijlage van het Strategisch Meerjarenprogramma 2014–2018 van het CBS staat de vermindering in statistieken vermeld die nodig zijn om, naast vergaande efficiencymaatregelen, de taakstelling Rutte I en de taakstelling uit het Lenteakkoord te realiseren en ruimte te creëren voor nieuwe statistieken. Voor de taakstelling Rutte II vanaf 2016 wordt nog bezien hoe deze wordt ingevuld. Dit kan leiden tot verdere reductie van het wettelijk onverplichte programma.

Sommige statistieken worden vanaf 2014 in frequentie verlaagd (zoals het budgetonderzoek, statistieken over horeca, onderwijscohorten) of op minder detailniveau gerapporteerd (zoals statistieken over wegvervoer, over productiviteit en kenniseconomie, over innovatie, en over buitenlandse handel in energie).

Vanaf 2014 komen andere statistieken volledig te vervallen. Niet meer gepubliceerd wordt onder andere informatie over werknemers die in Nederland wonen en in het buitenland werken, over spaarvormen, consumptief krediet en roodstand, over koopkrachtmutaties door life events, over adopties, echtscheidingen en justitiële kinderbescherming, over onverzekerden tegen ziektekosten, en over woonlasten.

De keuze voor de statistieken die komen te vervallen, is tot stand gekomen in samenspraak met de Centrale Commissie van de Statistiek en de statistiekgebruikers in de Adviesraden. De statistieken waar het minst gebruik van wordt gemaakt, of waar alternatieven voor bestaan, stonden hierbij als eerste aan de lat om te vervallen. Op deze manier gaat de vermindering in het statistiekprogramma gepaard met zo min mogelijk hinder voor de statistiekgebruikers.

108

Kunt u aangeven of u onder het «bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving» ook de spoormarkt verstaat? Wat is de inzet van het Ministerie van Economische Zaken op het verbeteren van de werking van de spoormarkt?

Antwoord

Ja. De primaire verantwoordelijkheid voor de spoormarkt ligt bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Ik ben verantwoordelijkheid voor goed functionerende markten in den brede, waaronder het functioneren van de spoormarkt, bijvoorbeeld via marktordening of sectorspecifieke wet- en regelgeving. Daarnaast is het generieke mededingingstoezicht van de Autoriteit Consument en Markt vanzelfsprekend ook van toepassing op de spoormarkt.

109

Kunt u aangeven wanneer u het wetsvoorstel ter verhoging van de wettelijke maxima van Autoriteit Consument en Markt (ACM)-boetes naar de Kamer gaat sturen?

Antwoord

Het wetsvoorstel verhoging boetemaxima ACM is deze zomer via internet geconsulteerd. Op dit moment worden de reacties op de internetconsultatie verwerkt. Het streven is om dit najaar het wetsvoorstel aan te bieden aan de ministerraad. Na ommekomst van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State, kan het wetsvoorstel naar verwachting begin 2015 worden ingediend bij de Tweede Kamer.

110

Kunt u toelichten hoe u de toezichtlasten van de ACM gaat doorschuiven naar ondernemers? Wat is het netto-effect voor ondernemers van het doorschuiven van de toezichtlasten? Worden deze naar rato over de ondernemers verdeeld? Of worden deze extra kosten voor ondernemers verrekend met de verhoogde boetes die de ACM mag gaan uitdelen?

Antwoord

Met ingang van 2015 krijgt de ACM een geharmoniseerde doorberekeningssystematiek voor de kosten, op basis van de Stroomlijningswet ACM. De doorberekeningssystematiek wordt uitgewerkt in het Besluit doorberekening kosten ACM. De Kamer is eerder geïnformeerd over de uitkomsten van de internetconsultatie over dit besluit (Kamerstukken II 2013/14, 33 622, nr. 20). Naar aanleiding van de aangehouden motie van het lid De Liefde (VVD) tijdens de behandeling van de Stroomlijningswet ACM in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 33 622, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht de doorberekende kosten aan het bedrijfsleven de komende jaren maximaal een derde van de ACM-begroting te laten beslaan, is aangegeven dat het niet de bedoeling is om met de nieuwe doorberekeningssystematiek in totaal méér geld uit de markt te halen (Handelingen II, 2013–2014, nr. 36, item 19). Daarom blijft de verhouding tussen het door de markt gefinancierde deel en het uit de algemene middelen gefinancierde deel van het totale ACM-budget als gevolg van de stroomlijning van de systematiek min of meer gelijk. Dit neemt niet weg dat deze verhouding in de toekomst door andere ontwikkelingen kan wijzigen. Bij de doorberekening worden de kosten van enkele beschikkingen zoals concentratievergunningen en nummertoekenningen in rekening gebracht bij de aanvrager. De kosten van het sectorspecifieke toezicht worden doorberekend aan de betreffende sectoren, naar rato van de omzet van de betreffende marktorganisaties. Daarbij zal naar verwachting een omzetdrempel van € 2 miljoen gelden. Aan ondernemingen waarvan de omzet beneden deze omzetdrempel blijft, worden geen kosten doorberekend. Boetes die worden opgelegd door de ACM staan geheel los van het ACM-budget en komen ten bate van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Daarmee is er geen eventuele prikkel voor de ACM om boetes uit te delen ten behoeve van het eigen budget en is er ook geen sprake van verrekenen van inkomsten uit opgelegde boetes met aan de markt doorberekende kosten van de ACM.

111

Kunt u aangeven of u ook nog een onderzoek start naar overwegende zeggenschap binnen bedrijven die beschikken over vitale infrastructuur naast het onderzoek dat u start over het verwerven van zeggenschap in een telecommunicatiebedrijf dat beschikt over vitale infrastructuur? Met andere woorden: kunt u aangeven of u een gelijksoortig onderzoek start naar bedrijven die bijvoorbeeld infrastructuur voor watervoorziening; gasvoorziening, het betalingsverkeer en elektriciteit bezitten? Kunt u daarnaast aangeven wat het tijdspad is van een dergelijk onderzoek?

Antwoord

Zoals ik heb toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Mededinging, Marktwerking en Staatsteun van 19 juni jl. ga ik na of het voorkomen van ongewenste verwerving van zeggenschap in andere sectoren dan de telecomsector voldoende wettelijk is geborgd. Deze ex-ante analyse wordt eerst proefondervindelijk toegepast op twee als vitaal aan te merken sectoren, waar buitenlandse overnames en investeringen de nationale veiligheid kunnen raken. Dit is ook in lijn met de Kamerbrief van 10 juni 2014 van de Minister van Veiligheid en Justitie die mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en mij is verstuurd. Het tijdspad van een ex-ante analyse is ongeveer vier à zes maanden. De uitkomsten van de twee ex-ante analyses zijn naar verwachting in de eerste helft van 2015 klaar, en de uitkomsten hiervan worden naar verwachting in het tweede kwartaal naar de Kamer verstuurd.

112

Kunt u toelichten welke instrumenten u heeft om te voorkomen dat de vaste en mobiele markt straks bestaan uit slechts twee spelers met een vast en mobiel netwerk en één speler met uitsluitend een mobiel netwerk?

Antwoord

Overnames, de oprichting van gemeenschappelijke ondernemingen of fusies (gezamenlijk ook wel concentraties genoemd) in de telecommunicatiemarkt worden getoetst door de bevoegde mededingingsautoriteit. Afhankelijk van de omzet van de betrokken ondernemingen is dat de Europese Commissie of de ACM. De mededingingsautoriteit beoordeelt of de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze belemmert, met name als het resultaat van het in het leven roepen of versterken van een economische machtspositie. Als dat het geval is, verbiedt de mededingingsautoriteit de concentratie of worden er voorwaarden aan verbonden waarmee mededingingsproblemen worden voorkomen. Het is aan de Europese Commissie of de ACM om te beoordelen in hoeverre in een door u geschetste situatie sprake is van een significante belemmering van de mededinging als gevolg van een overname.

De ACM beschikt daarnaast over de instrumenten uit het ex-ante marktreguleringskader. Wanneer de ACM concludeert dat een relevante telecommunicatiemarkt niet daadwerkelijk concurrerend is, legt de ACM passende verplichtingen op aan de onderneming of de ondernemingen die beschikken over aanmerkelijke marktmacht. Dit kunnen bijvoorbeeld toegangsverplichtingen zijn.

Tot slot is er de mogelijkheid om in het kader van een frequentieverdeling maatregelen te nemen die toetreding door nieuwe partijen vergemakkelijkt. Iets dergelijks is in de afgelopen Multibandveiling uit het najaar van 2012 ook gebeurd door 2 x 10 MHz 800-spectrum te reserveren voor nieuwkomers, mede omdat de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit en de Nederlandse Mededingingsautoriteit (nu beiden opgegaan in de ACM) op basis van een grondige analyse van de mobiele communicatiemarkten gewezen hadden op het risico dat in de toekomst een (collectieve) aanmerkelijke marktmacht zou kunnen ontstaan.

Zoals u weet ben ik nationaal en Europees in gesprek over het ex-ante marktreguleringskader en de vraag hoe dat gewijzigd moet worden om te borgen dat er voldoende concurrentie is in een situatie met twee gelijkwaardige spelers. Die dialoog moet uitmonden in een voorstel dat de Nederlandse inzet zal vormen voor de door de Europese Commissie te starten herziening van het regelgevend kader.

113

Kunt u de ACM (via bijvoorbeeld een aanwijzing of beleidsregels) opleggen proactief toezicht te houden gericht op het voorkomen van problemen op de telecommarkt?

Antwoord

Van proactief toezicht van de ACM gericht op het voorkomen van problemen op de telecommunicatiemarkt is al sprake omdat er een ex-ante marktreguleringskader geldt. Op grond van het Europese telecommunicatiekader dat is neergelegd in de Telecommunicatiewet onderzoekt de ACM ten minste elke drie jaar op welke telecommunicatiemarkten zich door de aanwezigheid van een of meer partijen met aanmerkelijke marktmacht mededingingsproblemen zouden kunnen voordoen. De ACM bepaalt vervolgens welke passende maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat die problemen zich voordoen. Ook heeft de ACM een handhavende bevoegdheid waar het de naleving van die maatregelen betreft, en een geschil-beslechtende bevoegdheid waarmee zij op verzoek van partijen kan besluiten in geschillen over de naleving van die verplichtingen. Naast de ex-ante marktreguleringsinstrumenten uit het sectorspecifieke telecommunicatiekader beschikt de ACM ook over de instrumenten uit het mededingingsrecht. Zo beoordeelt de ACM vooraf of een fusie, oprichting van een gemeenschappelijke onderneming of overname (ook wel concentratie genoemd) in de telecommunicatiemarkt tot concurrentieproblemen leidt. Wanneer dat het geval is, kan de ACM voorwaarden verbinden aan de concentratie, of deze zelfs verbieden. Ten slotte kan de ACM ook achteraf (ex-post) vaststellen of sprake is van misbruik van een economische machtspositie. Ik ben dan ook van mening dat daarmee in het wettelijk kader voldoende is geborgd dat de ACM proactief toezicht houdt.

114

Hoe kunnen de Minister en de ACM bevorderen dat de oorspronkelijke ambitie van de overheid om heel Nederland op glasvezel aan te sluiten overeind blijft, ook in een tijd van convergentie van telecommunicatie, media en internet?

Antwoord

Het kabinet heeft in de «Digitale Agenda – ICT voor innovatie en economische groei», de Europese breedbandambities voor 2020 onderschreven: (1) iedereen heeft toegang tot breedband met een snelheid van minimaal 30 Mbps en (2) 50 procent van de huishoudens gebruikt een aansluiting van minimaal 100 Mbps.4 Het kabinet heeft daar nog aan toegevoegd het belangrijk te vinden dat in 2020 de netwerken aansluiten op de vraag van gebruikers. Dit is een technologie neutrale ambitie, er zijn verschillende technologieën waarmee deze ambities gerealiseerd kunnen worden. Het is niet zo dat het kabinet de ambitie heeft uitgesproken heel Nederland op glasvezel aan te sluiten.

Nederland behoort wereldwijd tot de top met snel internet, dankzij concurrentie tussen en op verschillende netwerken. Ongeveer 95 procent van de Nederlandse huishoudens en bedrijven heeft toegang tot supersnel internet van minimaal 100 Mbps. In het eerste kwartaal van 2014 had 11 procent van de door eindgebruikers afgenomen snelle internetaansluitingen een snelheid van 100 Mbps of meer. Een toename van 7 procent ten opzichte van het eerste kwartaal van 2013. Nederland ligt daarmee op koers voor het behalen van de ambities uit de Digitale Agenda.

Ongeveer 5 procent van de Nederlandse huishoudens of bedrijven heeft op dit moment geen toegang tot een snelle internetverbinding van 30 Mbps of meer. Zij hebben geen glasvezel- of kabelaansluiting en liggen te ver van de wijkcentrale om gebruik te kunnen maken van snel internet via het verbeterde kopernetwerk van KPN. Er zijn verschillende lokale en regionale initiatieven ontstaan om ook sneller internet in die gebieden mogelijk te maken. Dat kan via bijvoorbeeld de aanleg van een vaste infrastructuur, maar ook via draadloze alternatieven. Dat is niet een proces dat snel en eenvoudig is afgerond, maar een proces van langere adem. Ik faciliteer deze initiatieven, onder andere door de opzet van een informatieloket dat eind dit jaar beschikbaar moet zijn en waar lokale initiatiefnemers praktische informatie en «best practices» kunnen vinden. Ook zal bij de implementatie van de richtlijn kostenreductie breedband (PbEU 2014, L 155) worden bekeken hoe de aanlegkosten van breedband verder verlaagd kunnen worden om de uitrol van breedband te stimuleren. Ten slotte heb ik toegezegd u eind dit jaar nader te informeren over snel internet in de buitengebieden en inzicht te geven in de mate waarin 4G kan helpen om snel internet in buitengebieden te realiseren.

Voor de continue dynamiek van investeringen en innovaties is het behoud van concurrentiekracht van groot belang. De ACM heeft onder meer als doelstelling om concurrentie te bevorderen, bijvoorbeeld door efficiënte investeringen op het gebied van infrastructuur aan te moedigen en innovaties te steunen. De ACM doet dit onder andere via de wijze waarop zij de tariefregulering voor ontbundelde glastoegang vormgeeft.

115

Wat is de verwachte toename van de inkomsten naar aanleiding van de beoogde verhoging van de wettelijke maxima van de ACM-boetes? Is dit al verwerkt in de begroting?

Antwoord

Boetes die worden opgelegd door de ACM komen ten bate van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Daarom wordt in de begroting van het ministerie een bedrag geraamd. Als de werkelijk geïnde boetes achterblijven bij de raming, dan gaat dit ten koste van de begroting van het ministerie.

In een brief aan uw Kamer van 27 augustus 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 622, nr. 9) wordt een aantal maatregelen genoemd ter verdere verbetering van de effectiviteit van het markttoezicht van de ACM. Deze maatregelen hangen samen met de preventieve afschrikwekkende werking van de huidige boetemaxima en zijn inmiddels opgenomen in het wetsvoorstel verhoging boetemaxima ACM. Een verhoging van de inkomsten van ACM-boetes is geen doel op zich van het wetsvoorstel. De voorgenomen maatregelen zullen er naar verwachting toe leiden dat de boete-inkomsten op termijn op een constant niveau zullen blijven, in plaats van de eerder verwachte daling van ca. 10 miljoen euro vanaf 2017. Daarom is in 2013 reeds in de begroting van het Ministerie van Economische Zaken verwerkt dat de geraamde inkomsten uit boetes, die voor het overgrote deel door de ACM worden opgelegd, vanaf 2017 30,2 miljoen euro per jaar bedragen.

116

Welke extra bevoegdheden heeft de Minister nodig indien een partij overwegende zeggenschap wil verwerven in een telecommunicatiebedrijf?

Antwoord

Met mijn brief van 10 juni jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die ik wil nemen om de publieke belangen ten aanzien van vitale telecominfrastructuur te borgen. In het voorstel krijgt de Minister van Economische Zaken allereerst de bevoegdheid om aanbieders aan te wijzen die beschikken over telecominfrastructuur of een telecomdienst bieden die bij misbruik of uitval kan leiden tot een bedreiging van het publiek belang. Wanneer een aanbieder door de Minister van Economische Zaken is aangewezen, is voor het verkrijgen van overwegende zeggenschap in die aanbieder een verklaring van geen bezwaar van de Minister vereist. Een dergelijke verklaring zal ook nodig zijn voor het benoemen van bestuurders of commissarissen. Momenteel bereid ik een wetsvoorstel voor waarin deze zaken geregeld worden. Dit zal naar verwachting rond de jaarwisseling in concept gereed zijn.

117

Kunt u aangeven hoeveel regionale private en publieke radiostations er momenteel zijn? Kunt u daarnaast aangeven voor hoeveel private regionale radiostations er frequentieruimte is? En voor hoeveel publieke regionale radiostations is er ruimte? Kunt u tevens aangeven hoeveel rechtszaken er momenteel tegen de staat en het Agentschap Telecom lopen omtrent de verdeling van radiofrequentieruimte?

Antwoord

Er zijn 13 regionale publieke omroepen in Nederland. Daarnaast zijn er 19 commerciële vergunninghouders die de vergunningen houden van 38 niet-landelijke commerciële FM-kavels. Een aantal vergunninghouders beschikt over meer dan één kavel. Een FM-kavel bestaat steeds uit één of meerdere analoge FM-frequenties. De niet-landelijke commerciële FM-kavels zijn op dit moment allemaal uitgegeven. Voorts zijn er 12 commerciële middengolfkavels waarvan er acht zijn uitgegeven aan zes verschillende vergunninghouders. Vier commerciële middengolfkavels worden op dit moment niet gebruikt.

Op grond van het in 2011 ingezette verlengings- en digitaliseringsbeleid voor de Nederlandse etherradio is er ook frequentiecapaciteit uitgegeven voor digitale radio (DAB+). De regionale publieke omroepen, de niet-landelijke commerciële vergunninghouders en de middengolfpartijen zullen gaan digitaliseren in de zgn. bovenregionale kavel. Dit is een landelijk dekkend frequentiekavel dat bestaat uit vijf deelgebieden. Alle regionale publieke omroepen beschikken over voldoende frequentiecapaciteit om digitale radio aan te kunnen bieden. Ook alle commerciële vergunninghouders (zowel niet-landelijke FM als middengolf) beschikken over een vergunning voor digitale radio in de bovenregionale kavel.

In een aantal deelgebieden van het bovenregionaal kavel (vooral in Friesland, Zeeland en Zuid-Nederland) is nog frequentiecapaciteit over. Zoals eerder is aangekondigd in het kader van het verlengings- en digitaliseringsbeleid wordt deze capaciteit nog verdeeld. Hiervoor is onlangs een verdeelsystematiek in de markt geconsulteerd. Ik ben voornemens om deze verdeling op korte termijn in gang te gaan zetten.

Tegen de uitgifte (verdeling of verlenging) van vergunningen voor radioomroep lopen de volgende beroepen of hoger beroepen tegen de Staat, waarbij Agentschap Telecom namens de Minister het woord voert:

  • hoger beroepen van Sky Radio, Radio Veronica, radio 538 en Q-music tegen de hoogte van de vergoeding voor de verlenging van hun FM- vergunningen en de verlening van vergunningen voor digitale radioomroep;

  • beroep van Ad Venture Radio tegen de hoogte van de gevraagde minimumprijs voor kavel A7 tijdens de in 2011 gehouden verdeling;

  • beroep van Ad Venture Radio tegen de verplichting het door haarzelf uitgebrachte veilingbod in 2013 te betalen;

  • beroep van Sky Radio, Radio Veronica, Q-music en Radio 538 tegen de verlening in 2013 van een vergunning aan Ad Venture Radio;

  • beroep van Quality RTV tegen de verplichting om het analoge radioprogramma ook digitaal via de ether uit te zenden.

118

Waarom wordt de beoogde verhoging van de boetes van ACM niet zichtbaar in de ontvangsten (hetzij bij ACM, hetzij bij High Trust)?

Antwoord

Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 115 is in de begroting bij de post High Trust opgenomen dat de geraamde inkomsten uit boetes, die voor het overgrote deel door de ACM worden opgelegd, vanaf 2017 € 30,2 miljoen per jaar bedragen.

119

Kunt u aangeven in welk kwartaal van 2015 het uitgiftebeleid van frequenties voor de 2 GHz (UMTS-)band zijn uitwerking gaat krijgen? En kunt u aangeven wanneer u dit uitgiftebeleid naar de Kamer stuurt?

Antwoord

Het verdeelbeleid voor de frequenties in de 2.1 GHz-band moet in de eerste helft van 2015 haar uitwerking krijgen. Uw Kamer wordt hier binnenkort nader over geïnformeerd.

120

Kunt u aangeven op basis van welke criteria u een besluit neemt over een heruitgifte of niet van frequenties voor omroeptoepassingen voor publieke en commerciële radio en televisie? Welke afwegingen spelen voor u een rol?

Antwoord

(Her)uitgifte van vergunningen voor publieke en commerciële radio en televisieomroep vindt plaats langs de lijnen en criteria van Hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet. Er is onderscheid tussen vergunningen voor publiek gebruik en voor commercieel gebruik. Uitgangspunt van mijn frequentiebeleid is dat na afloop van de vergunningtermijn de commerciële vergunningen opnieuw worden uitgegeven, tenzij er zwaarwegende maatschappelijke of economische omstandigheden zijn om hier van af te wijken. De vergunningen voor publieke radio en televisieomroep, die zijn verstrekt op grond van artikelen 3.6 en 3.7 van de Telecommunicatiewet, worden op aanvraag verlengd.

Met betrekking tot de toekomst van de vergunningen voor radio geldt het volgende. De vergunningen voor publieke landelijke analoge radio lopen af op 31 augustus 2015; alle andere radiovergunningen (landelijk, regionaal of niet-landelijk, publiek, commercieel, analoog, digitaal) lopen af op 31 augustus 2017, op één landelijke commerciële, digitale vergunning na welke op 15 februari 2024 afloopt. De lokale radiovergunningen lopen af op 31 augustus 2016.

Tijdens het AO Telecom van 27 maart 2014 hebben verschillende fracties opgeroepen in gesprek te gaan met de marktpartijen over de toekomst van de radiovergunningen. Die gesprekken lopen. Een belangrijk gesprekspunt daarbij is de toekomst van commerciële radio in een sterk veranderende media markt. Vanzelfsprekend wordt daarbij uitdrukkelijk gekeken naar de mate waarin digitale radio via DAB+ (Digital Audio Broadcast) van de grond komt en hoeveel spectrum hiervoor op termijn beschikbaar is.

Ook de toekomst van de (digitale) televisievergunningen ben ik aan het onderzoeken. Deze vergunningen lopen af op 31 januari 2017. Ik ben daarover eveneens in overleg getreden met marktpartijen. Daarbij komt onder meer het volgende aan de orde. Vrijwel zeker wordt een deel van het huidige televisiespectrum in Europa vrijgemaakt voor mobiel breedband. Mogelijk gebeurt dit al op of omstreeks rond 2020. Ook voor Nederland heeft dit consequenties. Ook wil ik goed kijken naar de maatschappelijke behoefte aan digitale televisie via de ether in het licht van de in populariteit en beschikbaarheid groeiende alternatieven om televisie te kunnen kijken, maar ook bijvoorbeeld naar de belangen van de PMSE-sector (Programmme Making and Special Events), die deze frequenties nodig heeft voor draadloze microfoons om programma’s te kunnen maken.

Ik zal uw Kamer voor het komende AO Telecom op 12 november 2014 schriftelijk informeren over het komende proces om tot een besluit te komen over de toekomst van de commerciële radio en televisievergunningen. Ik zal daarbij ook ingaan op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken van 10 september 2014 over het gebruik van draadloze microfoons (2014Z04203/2014D31117).

121

Kunt u aangeven wat het begrote bedrag is voor het versterken van de continuïteit van de telecommunicatienetwerken?

Antwoord

De netwerkaanbieders zijn verantwoordelijk voor het investeren in het versterken van de continuïteit van hun netwerken. Voor het verkrijgen van meer inzicht in ontwikkelingen die raken aan de continuïteit van de netwerken – zoals verstoringen, vraag en aanbod van communicatieverkeer en kwetsbaarheden in de netwerken – en het inventariseren van beleidsmaatregelen en best practices in omringende landen, is een bedrag van circa100.000 euro opgenomen.

122

Kunt u aangeven wat het begrote bedrag is voor het verhogen van internetveiligheid door onder meer samenwerking met het Platform Internetveiligheid?

123

Kunt u aangeven wat het begrote bedrag is voor de uitvoering van het programma Digiveilig dat er op is gericht om eindgebruikers (in het bijzonder individuele gebruikers, MKB en ZZP'ers) bewust te maken van een veilig internetgebruik en hen voor te lichten over en tools te bieden voor veilig internetten en veilig online zaken doen?

Antwoord vragen 122 en 123

Het programma Digiveilig kent twee doelstellingen:

  • Het leveren van structurele bijdrage aan het verbeteren van internetveiligheid voor eindgebruikers via het Platform internetveiligheid;

  • Het verbeteren van de maatschappelijke weerbaarheid van burgers, werkgevers en werknemers door het creëren van bewustwording.

In 2014 heeft EZ voor 752.515 euro bijgedragen aan het programma Digiveilig. Vanuit de andere partners (bedrijven en EU-financiering) wordt voor het programma Digiveilig een bedrag ontvangen van 416.100 euro (waarvan 113.600 euro van de Europese Commissie). De verhouding overheidsfinanciering en andere financiering is daarmee (afgerond) voor Digiveilig 60% tegen 40%. In 2013 was dit nog 75% tegen 25%. Voor 2015 is een vergelijkbaar bedrag begroot. Vanuit de private partijen is sprake van een uitbreiding van deelnemers aan het Platform internetveiligheid (de programmacommissie van Digiveilig). Ook het aantal publieke partners wordt uitgebreid met een bijdrage van OCW (naast EZ, EU en V&J). Een belangrijk deel van het programma zal in 2015 betrekking hebben op bewustwording en voorlichting rond veilig internetten.

124

Beschikt u over de Herfindahl Hirschman Index (HHI) voor de vaste telecommarkt, net zoals u deze voor de mobiele markt hanteert? Zo ja, heeft u voor deze markt van vaste telefonie dezelfde ambitie als voor de mobiele markt?

Antwoord

De Herfindahl Hirschman Index (HHI) van retail aansluitingen op de vaste telefoniemarkt bedraagt voor zowel 2012 als 2013: 3260 (bron: ACM Telecommonitor eerste kwartaal 2014). De ambitie voor de vaste telecommarkt is dezelfde als voor de mobiele markt: een dalende HHI. Een dalende HHI betekent toenemende concurrentie.

125

Kunt u aangeven welke kosten en baten er voor het Rijk zijn om spectrum voor digitale ethertelevisie beschikbaar te stellen?

Antwoord

De vergunningen voor digitale landelijke televisieomroep (via DVB-T, Digital Video Broadcasting-Terrestrial) lopen af op 31 januari 2017. Ik ben de toekomst van deze vergunningen aan het onderzoeken. Vergunninghouders zijn NPO en Digitenne B.V. Vrijwel zeker wordt een deel van het huidige televisiespectrum in Europa vrijgemaakt voor mobiel breedband. Mogelijk gebeurt dit al op of omstreeks rond 2020.

Een precieze inschatting van kosten en baten voor het Rijk om spectrum voor digitale ethertelevisie beschikbaar te stellen is op dit moment niet mogelijk. Er zijn kosten verbonden aan het toewijzen van het spectrum na 2017, afhangende van het te ontwikkelen uitgiftebeleid. Daarnaast heeft de NPO als vergunninghouder kosten voor de exploitatie van haar vergunning, onder meer voor de distributie. Over eventuele financiële baten die kunnen voortvloeien uit het nieuwe uitgiftebeleid valt nog niets te zeggen. Wel geldt in algemene zin dat frequenties voor mobiele communicatie een grotere economische waarde vertegenwoordigen dan frequenties die bestemd zijn voor omroep.

126

Kunt u aangeven hoe groot de HHI-index voor de markt voor mobiele telefonie is in andere EU-landen?

Antwoord

Er is geen betrouwbaar overzicht van de HHI-index voor de markt voor mobiele telefonie in andere EU-landen voorhanden.

127

Op welke wijze is de productie van statistieken innovatiever geworden?

Antwoord

In de afgelopen jaren heeft het CBS de verschillende onderdelen van het statistiekproces constant verbeterd: van gegevensverzameling en gegevensverwerking tot het beschikbaar stellen van statistische uitkomsten. Voorheen geschiedde de gegevensverzameling bijvoorbeeld vooral via enquêtering: op papier bij bedrijven, en telefonisch of aan huis bij personen. Nu maakt het CBS grotendeels gebruik van bestaande overheidsregistraties of worden gegevens uit bedrijfsadministraties gehaald. Waar nog enquêtering nodig is, vindt dat op innovatieve manieren plaats, zoals via internet of via apps op smartphones. Dit alles heeft de kosten voor het CBS en de administratieve lasten voor burgers en bedrijven sterk verlaagd. Door innovatie in ICT-technologie kunnen daarnaast steeds grotere databases steeds sneller worden verwerkt. Ook worden statistische methoden steeds meer geautomatiseerd uitgevoerd. Sinds deze zomer stelt het CBS bovendien zijn volledige databank – in totaal 3400 dataverzamelingen met daarin 14 miljard cellen – als Open data beschikbaar. De statistische informatie wordt hierdoor beter bereikbaar en makkelijker te hergebruiken.

128

Hoe bekend is ConsuWijzer bij de Nederlandse Consumenten wordt daar onderzoek naar gedaan?

Antwoord

De ACM doet geen specifiek onderzoek meer naar de bekendheid van ConsuWijzer bij de Nederlandse consumenten. De ACM heeft deze keus gemaakt omdat zij het belangrijker vindt dat consumenten ConsuWijzer kunnen vinden op het moment dat zij met vragen of klachten over consumentenrecht zitten, dan dat zij ConsuWijzer van naam kennen. ConsuWijzer zet daarom vooral in op vindbaarheid van haar informatie, bijvoorbeeld via zoekmachines op internet. Exacte gegevens over de bekendheid zijn niet voorhanden. Het uitvoeren van een apart onderzoek naar bekendheid wordt gezien de verwachte kosten/baten nu niet overwogen. De ACM voert periodiek wel een klanttevredenheidsonderzoek uit naar de kwaliteit van de dienstverlening van ConsuWijzer.

Indicatief voor de vindbaarheid is het feit dat in 2013 ongeveer 72.000 consumenten contact hebben gezocht met ConsuWijzer met vragen of klachten op het gebied van het consumentenrecht. In 2012 waren dit er 80.000. De aantallen fluctueren als gevolg van actuele gebeurtenissen die zich in een jaar voordoen. Over 2014 zijn deze cijfers nog niet bekend. De exacte bezoekersaantallen met betrekking tot de website zijn niet voor handen. ConsuWijzer is in 2012 gestopt met het meten van bezoekersaantallen van de website www.consuwijzer.nl vanwege de huidige wetgeving voor het gebruik van cookies. Een deel van de bezoekers van de website van ConsuWijzer zal cookies weigeren. Meting van het aantal bezoekers dat wel de cookies accepteert geeft daarom een incompleet beeld. De laatste cijfers dateren uit 2012. De website ConsuWijzer.nl is toen 2,2 miljoen keer bezocht.

De ACM werkt continu aan verbetering van de informatie op de website Consuwijzer.nl. zodat de ACM via de website zoveel mogelijk consumenten op een zo kostenefficiënt mogelijke manier kan bereiken. Wanneer consumenten de juiste informatie al op de website vinden, zullen ze niet meer via telefoon of e-mail contact hoeven te zoeken met ConsuWijzer. Kwalitatief goede en actuele informatie zou op deze manier het aantal contacten zelfs kunnen verminderen. Na wijziging van de Cookiewet is het waarschijnlijk wel weer mogelijk voldoende betrouwbare metingen te kunnen doen van het aantal bezoeken aan de website.

129

Als er onderzoek gedaan wordt naar de bekendheid van ConsuWijzer kan dit naar de Kamer worden gestuurd en zo nee, kan dit per brief worden na geleverd?

Antwoord

Er wordt geen onderzoek gedaan naar de bekendheid van ConsuWijzer.

130

Kunt u toelichten waarom de streefwaarde voor de klanttevredenheid Consuwijzer lager is dan de referentiewaarde?

Antwoord

De streefwaarde is lager omdat uit de cijfers van de afgelopen jaren blijkt dat de referentiewaarde uit 2011, die een tiende hoger is, met inzet van de beschikbare middelen niet gehaald wordt.

Gezien de tendens en de gelijkblijvende inzet van ConsuWijzer heeft de ACM niet de verwachting dat het cijfer voor klanttevredenheid in 2014 substantieel zal afwijken van 2013 of voorgaande jaren. Dit heeft erin geresulteerd dat de streefwaarde nu voor 2015 op 7,3 is gezet. De ACM verwacht ook in 2015 dezelfde stabiele kwaliteit te kunnen leveren en daarmee de klanttevredenheid van ConsuWijzer op een goed niveau te houden.

131

Kunt u aangeven wat de inzet is van het kabinet voor de Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie (CEPT) en de International Telecommunications Union (ITU)?

Antwoord

In de Radio Spectrum Beleidsgroep (RSPG), die de Europese Commissie adviseert over het Europees spectrumbeleid, zal Nederland bijdragen aan het advies met betrekking tot het Europees spectrumbeleidsprogramma in de jaren na 2015. Het huidige beleidsprogramma loopt af in 2015. De uitvoering van het programma vindt voor een deel plaats in het Radiospectrum Comité (RSC) waarin de lidstaten de Europese Commissie adviseren over technische harmonisatiemaatregelen voor spectrum. Nederland is voorstander van harmonisatievoorstellen op spectrumgebied, met name waar het technische voorwaarden voor het gebruik van frequentiebanden betreft. Deze voorwaarden zijn een belangrijke leidraad voor de industrie bij het ontwikkelen van producten. Nederland vraagt regelmatig aandacht voor een zekere flexibiliteit in toepassing van de harmonisatievoorstellen door rekening te houden met nationale omstandigheden. Zo kan per lidstaat de vraag naar spectrum verschillen door de aanwezigheid van andere netwerkinfrastructuren.

De Europese Commissie maakt bij de uitwerking van spectrum harmonisatievoorstellen, in de regel gebruik van technisch advies van de CEPT. Op basis van een mandaat (na advies van de lidstaten) wordt aan CEPT gevraagd om storingsstudies te verrichten en/of te zoeken naar geschikte frequentiebanden voor een dienst of systeem. CEPT werkt ook aan spectrumharmonisatievoorstellen voor sectoren die minder onder de bevoegdheid van de EU vallen (waaronder defensie en satellietcommunicatie). Nederland neemt actief deel in een groot deel van de werkzaamheden van CEPT en draagt financieel bij aan het permanent bureau dat de CEPT ondersteunt bij de werkzaamheden (ECO). Speerpunten op dit moment zijn de uitbreiding van spectrumbanden voor mobiel (zoals de 700 MHz band) en de indeling van het restant van de UHF omroep band. De Nederlandse inzet is er mede op gericht om in de CEPT te komen tot een meer strategische koersbepaling met betrekking tot (technologische) ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie en internet.

CEPT is verder de organisatie die Europese standpunten voorbereid voor Conferenties van de International Telecommunications Union (ITU), zoals de Wereld Radio Conferenties van de ITU. Ook wordt binnen CEPT aan nummerbeleid gewerkt.

In de ITU wordt door Nederland met name actief deelgenomen in de Radiocommunicatiesector en aan discussies rond het internet. De afspraken die in de ITU worden gemaakt op het gebied van radiospectrum (allocatie van banden aan diensten), worden vastgelegd in een Verdrag, het Nederlandse Radio Reglement. Nederland is Verdragspartij. De nationale voorbereiding van Wereld Radio Conferenties vindt plaats in een voorbereidingscommissie (de NVC), waarin publieke- en overheidsorganisaties (zoals defensie, wetenschap, omroep en anderen) en marktpartijen participeren die belangen hebben bij de agenda van de komende WRC.

Op het gebied van internet organiseert de ITU een aantal discussiebijeenkomsten (bijvoorbeeld het World Telecommunications Policy Forum) en is belangrijke partij bij een breder opgezet programma zoals de World Summit on the Information Society. Ook verricht de ITU de nodige werkzaamheden op het gebied van cybersecurity (ontwikkeling van standaarden en samenwerkingsvormen tussen landen).

132

Kunt u aangeven waarom het kabinet na 2016 overweegt te stoppen met de International Factors Group (IFG)?

Antwoord

Ik ga ervan uit dat uw Kamer bij deze vraag bedoeld heeft te zeggen «het Internet Governance Forum» in plaats van «de International Factors Group». Als pleitbezorger van het multistakeholder overlegmodel dat het mondiale Internet Governance Forum (IGF) kenmerkt, steunt Nederland een verlenging van het mandaat van het IGF. Nederland geeft daarbij de voorkeur aan een mandaatstermijn van tien jaar. Ik heb uw Kamer naar aanleiding van vragen over de geannoteerde agenda van de Informele Telecomraad van 2-3 oktober hierover geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-33, nr. 501).

133

Kunt u aangeven wat het percentage private R&D-uitgaven is en welke private toename bewerkstelligd moet worden om in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product te halen?

Antwoord

In 2012 (als meest recente jaar van waarneming) bedroegen de private R&D-uitgaven 1,14% van het bbp en de publieke R&D-uitgaven 0,83% van het bbp, samen dus 1,97%. Binnen het doel van 2,5% van het bbp voor de R&D-uitgaven in 2020 zijn geen afzonderlijke doelen geformuleerd voor deze twee categorieën R&D-uitgaven. In international perspectief zijn de R&D-uitgaven in de publieke sector in Nederland sterk boven het EU- en het OECD-gemiddelde (respectievelijk 0,72% en. 0,71%). Als het niveau van de publieke R&D-uitgaven onveranderd zou blijven (0,83% van het bbp) zouden de private R&D-uitgaven met 0,53% van het bbp moeten stijgen om voor de totale R&D-uitgaven het doel van 2,5% te realiseren. Daarom stimuleert het kabinet private R&D, onder andere via de WBSO en RDA.

134

Kunt u aangeven wat het aandeel innoverende bedrijven is in de digitale dienstensector?

Cijfers

Cijfers van het CBS geven aan dat het aandeel bedrijven in de ICT-dienstensector dat de laatste drie jaar bezig is geweest met technologische innovatie in 2012 (als meest recente jaar van waarneming) 66% bedroeg. Dit is te vergelijken met een percentage van 42 voor de totale dienstensector, zoals dat in de EZ-begroting is weergegeven.

135

Wat is de verklaring voor de terugloop van het aantal octrooien ten opzichte van bbp?

Antwoord

In de EZ-begroting wordt in artikel 12 weergegeven hoeveel octrooien Nederlandse organisaties hebben aangevraagd. Om de vergelijking met andere landen makkelijker te maken worden de aantallen aangevraagde octrooien daarbij gecorrigeerd voor de omvang van het bbp. Dat heeft als nadeel dat fluctuaties in de bbp-ontwikkeling ook in de rangorde meewegen. Daarom biedt onderstaand antwoord ook een blik op de ongecorrigeerde aantallen.

De bron voor de kengetallen over octrooiaanvragen in de begroting (gecorrigeerd voor bbp) is het Innovation Union Scoreboard van de Europese Commissie (IUS). Daarin staat Nederland al jaren op de vijfde plaats – een goede positie – maar de absolute score loopt al enkele jaren terug. Nadeel van IUS is dat de gegevens niet verder teruggaan dan 2010. Figuur 1 is derhalve gemaakt met behulp van gegevens van Octrooicentrum Nederland (die wat afwijken van de IUS-uitkomsten vanwege methodologische verschillen). Die figuur laat zien dat Nederland niet het enige land is waar een teruggang optrad, hoewel die voor Nederland na 2004 relatief groot was. Om een indruk te krijgen van de invloed van de bbp-ontwikkeling, toont figuur 2 de ongecorrigeerde octrooiaanvragen. Opvallend is dat alle landen in de top tien een dip tonen in de octrooiaanvragen na 2007, met uitzondering van Frankrijk.

Top 10 van EU-landen met het hoogste aantal octrooiaanvragen per € mld BBP, 2001–2011 (gecorrigeerd voor Purchasing Power Parities)

Top 10 van EU-landen met het hoogste aantal octrooiaanvragen per € mld BBP, 2001–2011 (gecorrigeerd voor Purchasing Power Parities)

Bron: RVO (Octrooicentrum). Toelichting: Octrooiaanvragen ingediend bij WIPO en/of het EOB op basis van octrooifamilies. Octrooifamilies zijn groepen van octrooidocumenten die betrekking hebben op één en dezelfde uitvinding. Wanneer aanvragen die behoren tot dezelfde familie zowel bij de WIPO als bij het EOB wordt geselecteerd dan wordt deze aanvraag slechts één keer meegeteld.

Top 10 van EU-landen met het hoogste aantal octrooiaanvragen, 2001–2011 (logaritmische schaal)

Top 10 van EU-landen met het hoogste aantal octrooiaanvragen, 2001–2011 (logaritmische schaal)

Bovenstaande figuren tonen ook een opwaartse beweging na 2010. Dat is op zichzelf goed nieuws en die zal ook de score van de IUS opwaarts gaan beïnvloeden. Dit verklaart echter nog niet de terugloop vanaf 2004. In het geval van kleine landen als Nederland hebben multinationals met R&D-afdelingen in binnen- en buitenland grote invloed op de cijfers. Dat komt doordat zij (een groot deel van) hun octrooiaanvragen aan hun hoofdkantoor in Nederland toewijzen. Veranderingen in de manier waarop deze grote bedrijven omgaan met hun octrooiportefeuille heeft zodoende grote invloed op de score van Nederland. Een kwalitatieve verkenning van Octrooicentrum leert dat hier inderdaad sprake van was: bedrijven zijn selectiever geworden met technologie waarop octrooi wordt aangevraagd en bedrijven zijn minder in Europa gaan aanvragen en meer in Azië en de VS (waar relevante concurrenten zitten).

136

Klopt het dat de gelden voor extra MKB-innovatiestimulering Topsectoren op basis van cofinanciering worden uitgekeerd? Waarom moet er in die zin structureel € 30 miljoen toegevoegd worden?

Antwoord

Nee, voor de 30 mln euro die voor MIT op de begroting beschikbaar is, is geen co-financiering van andere overheden nodig. Wel is het zo dat bedrijven maximaal 40% van de totale projectkosten gesubsidieerd krijgen. Van bedrijven wordt dus altijd een eigen investering gevraagd. Vanwege de grote belangstelling voor de MIT-regeling en de grote overtekening van het budget wordt bekeken of er vanuit de regio’s extra budget op MIT ingezet kan worden. Dit gebeurt niet door regionaal budget over te hevelen, maar door bundeling en stroomlijning van de aanvragen in de uitvoering. Dit jaar gebeurt dat doordat de provincies Limburg en Noord-Brabant elk 1 mln. euro voor MIT-aanvragen die bij RvO binnen komen beschikbaar stellen.

137

Hoe verklaart u dat het budget van het innovatiefonds in 2014 in totaal € 227.951 bedroeg en in 2015 begroot is voor € 125.128?

Antwoord

Met het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is in 2014 100 mln. euro extra beschikbaar gesteld voor het DVI voor investeringen in participatiemaatschappijen en private investeerders. Uw Kamer is op 8 juli 2014 in de brief over het «Aanvullend actieplan mkb-financiering» (Kamerstukken II, 32 637, nr. 147) hierover geïnformeerd.

138

Kan u toelichten waarom het budget voor de ROM’s op € 0,– staat in 2015?

Antwoord

Voor 2015 worden er geen aanvullende kapitaalstortingen aan de ROM’s verwacht, waardoor het geraamde budget voor deelnemingen in de ROM’s 0 euro bedraagt. De subsidierelatie met de ROM’s wordt verantwoord op beleidsartikel 18. Hiervoor is een bedrag van 6,3 mln. euro in 2015 geraamd.

139

Zou u per post kunnen uitsplitsen welke budgetten onder artikel 12 juridisch verplicht zijn?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 103.

140

Waaraan wordt de circa € 30 miljoen die onder Topsectoren overig valt in 2018/2019 besteed?

Antwoord

De uitgaven onder «topsectoren overig» voor de jaren 2018 en 2019 betreffen voor het overgrote deel (21 mln. euro) de bijdrage aan de Stichting voor de Technische Wetenschappen (STW) en daarnaast nog de uitfinanciering van enkele FES-projecten.

141

Waarom neemt de bijdrage aan de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland af met ongeveer tien miljoen in 2016 en volgende jaren?

Antwoord

De daling in het beschikbare budget voor de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland op beleidsartikel 12 (pagina 53 van de EZ-begroting 2015) is voornamelijk te verklaren uit de apparaatstaakstellingen.

142

Welk deel van de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is juridisch verplicht?

Antwoord

Van de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is 71% juridisch verplicht (zie blz. 54 van de begroting).

143

Welk deel van de Bijdrage Topsectoren overig is juridisch verplicht?

Antwoord

Het kasgeld voor de Bijdrage Topsectoren overig in 2015 is volledig juridisch verplicht.

144

Kunt u toelichten waarom de innovatiebox niet op de begroting van EZ staat?

Antwoord

Op de begroting van EZ komen alleen belastinguitgaven voor die onderdeel zijn van het beleidsterrein van EZ overeenkomstig de toelichting in bijlage 5 van de Miljoenennota 2015. De innovatiebox valt niet onder het beleidsterrein van EZ.

Daar komt bij dat de innovatiebox onderdeel is van de primaire heffingsstructuur van de vennootschapsbelasting. Het is geen belastinguitgave zoals deze zijn opgesomd in bijlage 5 van de Miljoenennota 2015. De Staatssecretaris van Financiën is verantwoordelijk voor de primaire heffingsstructuur.

145

Kunt u aangeven op welke begroting de innovatiebox staat?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 144.

146

Hoe was het aandeel van het MKB in innovatie-instrumenten in de afgelopen jaren?

Antwoord

In de EZ-begroting is dit jaar in figuur 2.a (pagina 55) opgenomen waarin wordt weergegeven welk deel van het budget voor innovatie-instrumenten in artikel 12 direct ten gunste komt aan het MKB (de TKI-toeslag is niet meegenomen omdat veel van die middelen worden besteed door onderzoek bij de kennisinfrastructuur en niet bij bedrijven). Voor die figuur is gebruik gemaakt van gebruikersgegevens in 2013. In onderstaande tabel is per instrument voor de jaren 2010–2013 weergegeven welk percentage naar het MKB ging. Merk op dat een deel van de instrumenten niet in alle voorliggende jaren bestond. In die gevallen zijn de cellen in de tabel leeg gelaten.

Tabel: budgetaandeel innovatie-instrumenten ten gunste van het MKB, 2010–2013

Innovatie-instrumenten art. 12 begroting EZ

2010

2011

2012

2013

Generiek

       

WBSO (fiscaal)

73%

73%

74%

72%

RDA (fiscaal)

 

39%

42%

 

Innovatiefonds MKB+1

100%

100%

100%

100%

Eurostars

66%

85%

83%

74%

Innovatieprestatiecontracten

100%

100%

100%

100%

Specifiek

       

MKB Innovatie Topsectoren (MIT)

     

100%

JTI's

31%

31%

28%

21%

Eurekaclusters

10%

46%

20%

25%

X Noot
1

Hieronder vallen: Innovatiekrediet, Seed Capital en (sinds 2013) het Dutch Venture Initiative/DVI.

147

Welk deel van de innovatie-instrumenten komt ten goede aan verduurzaming van de energievoorziening en energiebesparing?

Antwoord

Het kabinet hanteert een benadering van duurzaamheid die breder is dan het domein Energie en Klimaat. Sinds 2011 gelden onder het Kaderbesluit EZ-subsidies duurzaamheidsbepalingen voor het gehele bedrijveninstrumentarium van EZ, en is het mogelijk om aanvragen af te wijzen die een inbreuk maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid. Van de innovatie-instrumenten in de EZ-begroting als geheel is niet precies bekend hoeveel specifiek ten goede komt aan verduurzaming van de energievoorziening en energiebesparing. Voor de generieke instrumenten (zoals WBSO, RDA en Innovatiefonds MKB+) wordt niet tot in detail bijgehouden hoeveel er besteed wordt in specifieke categorieën, zoals energievoorziening en energiebesparing, tevens met het oog op lage administratieve lasten en uitvoeringskosten. Wel is de afgelopen maanden door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gewerkt aan een toedeling van projecten naar maatschappelijke uitdagingen (EU Grand Challenges, waaronder «Veilige, Schone en Efficiënte Energie») en groene-groei-thema’s. Het resultaat daarvan is opgenomen in de Monitor Bedrijvenbeleid 2014, die begin oktober aan de Kamer wordt gestuurd.

Daarnaast is op energie- en Clean Tech gebied sprake van een aantal specifieke instrumenten, veelal deel uitmakend van, of gerelateerd aan het topsectorenbeleid voor energie. De belangrijkste posten in 2015 zijn:

EZ-innovatiegelden, Demonstratieregeling Energie Innovatie, innovatiegelden uit SDE+, doorloopinnovatieagenda Energie, totaal

Ca € 110 mln.1

Energie-innovatie via door overheid gefinancierde budgetten van ECN en TNO

Ca. € 21 mln.1

TKI-toeslag en MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

Ca. € 11 mln.2

X Noot
1

Voor deze instrumenten geldt dat ze in het geheel ten goede komen aan verduurzaming van de energievoorziening en energiebesparing.

X Noot
2

Voor deze laatste post staat het bedrag voor 2015 nog niet vast. Het totaalbedrag in 2014 van afgerond 11 mln. euro aan verplichtingen kan echter als richtinggevend worden beschouwd voor 2015. In 2014 is door de Energie-TKI’s bijna 9 mln. euro TKI-toeslag aangevraagd. De definitieve beschikking kan lager uitvallen. In de MIT-regeling is 2 mln. euro bestemd voor de topsector energie. Vier van de zes thema’s in dat onderdeel hebben specifiek betrekking op verduurzaming of energiebesparing. Daarnaast is er nog een vrij deel in de MIT waar ook energieprojecten van gesubsidieerd kunnen worden. Een vrij groot deel van deze twee regelingen wordt dus besteed aan verduurzaming van de energievoorziening en energiebesparing.

Naast deze specifieke subsidie-instrumenten stimuleert het kabinet nog op twee andere manieren de verduurzaming van de energievoorziening en energiebesparing. Ten eerste fiscaal met de energie-investeringsaftrek (EIA). In 2015 is hiervoor 106 mln. euro beschikbaar. Ten tweede zet het kabinet met de Meerjarenafspraken Energie-efficiëntie in op innovatie ten behoeve van energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening. Deelnemende industriesectoren hebben routekaarten gemaakt waarin in beeld is gebracht welke innovaties nodig zijn om een forse stap energie-efficiënter te worden. RVO faciliteert de industrie met kennisontwikkeling en kennisdeling om de innovatiestappen te maken.

148

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de pilot aangaande de nieuwe regeling Vroege Fase Financiering, die wordt uitgevoerd in Noord Nederland?

Antwoord

Ten behoeve van de vroegefasefinanciering (VFF)-regeling die per 1 juli van start is gegaan, is een pilot gestart van het Ministerie van Economische Zaken en de noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe). Deze pilot is gericht op het realiseren van samenwerking in de uitvoering van de regeling. De formele uitvoering en beoordeling van aanvragen ligt bij RVO.nl. De samenwerking met de regionale uitvoerders richt zich op de toeleiding, begeleiding en inbedding van aanvragen voor vroegefasefinanciering waarbij de regionale uitvoerder zijn kennis en netwerken in de regio inzet. Het doel is enerzijds meer kansrijke en succesvolle VFF-aanvragen te realiseren. Anderzijds wordt met het uitvoeren van deze pilot onderzocht hoe samenwerking met regionale ecosysteempartijen bij de uitvoering en stroomlijning van middelen verder kan worden vormgegeven. De pilot loopt tot het einde van dit jaar. In de halfjaarlijkse benuttingsrapportage die begin 2015 naar de Kamer gaat, zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van de pilot.

149

Hoe groot is de bijdrage van de Nederlandse overheid aan het DVI in totaal?

Antwoord

In totaal heeft de overheid tot op heden 230 mln. euro beschikbaar gesteld aan het Dutch Venture Initiative (DVI): 100 mln. euro voor het huidige eerste fonds, 100 mln. euro voor het tweede fonds dat is aangekondigd in het Aanvullend Actieplan mkb-financiering en 30 mln. euro voor het co-investeringsfonds met business angels dat nu wordt opgezet door het Europees Investeringsfonds (EIF). Voor het co-investeringsfonds met business angels wordt namelijk gebruik gemaakt van de DVI structuur.

150

Hoe groot is de bijdrage van het European Investment Fund aan het DVI in totaal?

Antwoord

Het Europees Investeringsfonds (EIF) heeft tot op heden 65 mln. euro bijgedragen aan het Dutch Venture Initiative: 50 mln. euro aan het huidige eerste DVI fonds en 15 mln. euro aan het co-investeringsfonds met business angels. Voor het co-investeringsfonds met business angels wordt namelijk gebruik gemaakt van de DVI structuur. Het EIF is gevraagd opnieuw voor minimaal 50 mln. euro deel te nemen aan het tweede DVI fonds dat in het Aanvullend Actieplan mkb-financiering is aangekondigd.

151

Kunt u aangeven hoe het komt dat zowel de omvang van het innovatiekrediet als het aantal deelnemende bedrijven afneemt?

Antwoord

De omvang van het innovatiekrediet en het aantal deelnemende bedrijven fluctueert van jaar tot jaar. Er is over meerdere jaren bezien geen sprake van een afname. De benutting van het Innovatiekrediet stabiliseert zich sinds 2010 rond de 50 mln. euro per jaar aan toezeggingen. Het aantal bedrijven dat in 2011–2013 financiering toegezegd heeft gekregen ligt tussen de 36 en 39 per jaar ten opzichte van 30 toezeggingen in 2010. Voor 2015 is de verwachting dat dit aantal rond de 37 uit zal komen.

152

Kunt u de belangstelling voor het MKB Innovatiestimulering Topsectoren verklaren?

Antwoord

Met de MIT kunnen MKB-bedrijven subsidie krijgen voor het uitvoeren van innovatieprojecten. Vanwege de relatief hoge risico’s en de benodigde investeringen is het voor MKB moeilijk om innovatieprojecten te financieren. Ook samenwerking tussen bedrijven komt vaak lastig tot stand zonder financiële ondersteuning. Daarom is overheidsingrijpen hier gelegitimeerd. De MIT-regeling bestaat uit verschillende instrumenten waaruit een ondernemer kan kiezen, bijvoorbeeld haalbaarheidsonderzoeken, innovatievouchers en R&D-samenwerkingsprojecten. Zo sluit de regeling zoveel mogelijk aan bij de knelpunten en wensen van het MKB.

153

Waarom is de streefwaarde voor deelname aan MIT lager dan de refentiewaarde?

154

Waarom is de streefwaarde MIT lager dan de referentiewaarde en hoe verhoudt zich dit tot doelstelling 1 van de MIT?

Antwoord op vragen 153 en 154

Het aantal bedrijven dat deelneemt, en daarmee de realisatiewaarde en streefwaarde, is rechtstreeks afhankelijk van de hoogte van het budget en van de instrumentenmix per topsector. Dat kan per jaar verschillen. In 2013 hebben bijna 1900 bedrijven deelgenomen aan MIT-instrumenten, dat is de referentiewaarde. In 2014 wordt een lager bereik verwacht, daarom is de streefwaarde in 2014 lager dan de referentiewaarde. De topsectoren zetten in 2014 veel meer in op R&D-samenwerkingsprojecten dan in 2013. Daarom is het maximale subsidiebedrag voor R&D-samenwerkingsprojecten verhoogd.

Doelstelling 1 van de MIT, zoveel mogelijk ondernemers laten aansluiten bij de topsectoren, wordt vooral ondersteund door de netwerkactiviteiten die TKI’s kunnen organiseren vanuit de MIT. Daarbij wordt als eis gesteld dat er voor een subsidie van 100.000 euro minimaal 1000 ondernemers bereikt moeten worden.

155

Kunt u aangeven waarom naar verwachting Nederlandse bedrijven verhoudingsgewijs niet van de verdriedubbeling van het Eurostars 2 beleidsbudget weten te profiteren?

Antwoord

De verhoging van het budget betreft een bijna verdriedubbeling over de gehele looptijd van Eurostars-2 ten opzichte van Eurostars-1 met per call een stapsgewijze verhoging om tegemoet te komen aan de groeiende interesse van het MKB. Voor de eerste call van Eurostars-2 is het aantal projectaanvragen met Nederlandse deelname lager dan verwacht. Bovendien voldeed een groot deel van de aanvragen niet aan de voorwaarden. Dat hangt mogelijk samen met de transitie van Eurostars-1 naar Eurostars-2. Ook in de overige landen bleef het aantal aanvragen achter bij de verwachtingen en gelet op de vroege start van het programma ten opzichte van Horizon 2020 waren nog niet alle landen klaar voor deelname aan de eerste call. Voor de tweede call zijn er 79 projectaanvragen met Nederlandse deelname ingediend, een stijging van meer dan 20% ten opzichte van de eerste call. Daarmee zit Nederland in de top 3 van landen met de meeste aanvragen. De verwachting is dat deze groei in de komende jaren doorzet.

156

Waarom wordt gesproken over schattingen bij de 35% toerekening van de TKI-toeslag van € 571 miljoen? Wat is de relatie tot de schatting en de constatering dat de TKI’s in 2014 en 2015 een inhaalslag moeten maken?

Antwoord

De geschatte totale omvang van publiek-private samenwerkingsprojecten (PPS), zoals in de begroting gerapporteerd, betreft TKI grondslagprojecten. Grondslagprojecten zijn projecten waarmee een topconsortium toeslag kan verdienen. Het zijn lopende of nieuwe projecten, waaraan private partijen in 2013 een cash bijdrage hebben geleverd. Die private bijdrage is bij EZ bekend, omdat daarmee de TKI-toeslag wordt gegenereerd. De totale projectomvang wordt, om administratieve lasten te beperken, niet uitgevraagd. De totale PPS-omvang moet derhalve worden geschat. Het percentage van 35% is berekend op basis van de projecten die de TKI’s in 2013 zijn gestart. Bij projecten die met TKI-toeslag daadwerkelijk worden gestart, weet EZ wel hoe groot de private bijdrage is ten opzichte van de totale projectomvang.

Er is geen directe relatie tussen het percentage van 35 en inhaalslag bij TKI’s. De TKI-toeslag die in 2013 door de TKI’s is aangevraagd, is nog maar beperkt ingezet op projecten. De verwachting is dat de TKI’s in 2014 en 2015 een inhaalslag maken met het inzetten van de TKI-toeslag.

157

Hoe is het bedrag van € 571 miljoen, verdeeld in publiek en privaat geld, voor PPS-projecten waarvoor TKI-toeslag is aangevraagd samengesteld?

Antwoord

Het private deel bedraagt 199 miljoen euro, ofwel 35% van de totale omvang van PPS-projecten.

158

Welke publieke middelen vallen onder het bedrag van € 571 miljoen van PPS-projecten waarvoor TKI-toeslag is aangevraagd?

Antwoord

De publieke middelen in PPS-projecten betreft oude TTI-gelden, FES-gelden, NWO-geld, TNO-geld, overige TO2-gelden en of overheidsbijdragen voor specifieke PPS-en.

159

Klopt het dat bovenop de € 571 miljoen publieke en private middelen een TKI-toeslag wordt gegeven?

Antwoord

Dat klopt niet. De TKI-toeslag wordt alleen gegeven op de private middelen van € 199 mln.

160

Op welke wijze gaat Nederland inspelen op de naar verwachting toenemende concurrentie met andere lidstaten, met name de Midden- en Oost Europese «nieuwe» landen, in Horizon 2020?

Antwoord

Horizon 2020 draait om samenwerking. Dankzij de samenwerking met internationale partners in projecten binnen het Zevende Kaderprogramma, de voorganger van Horizon 2020, hebben Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven hoogstaand internationaal onderzoek kunnen verrichten. Samenwerking met partners uit andere EU-lidstaten inclusief Midden- en Oost-Europese landen biedt ook juist kansen voor Nederland. Daarnaast is een betere deelname van Midden- en Oost-Europese lidstaten ook indirect van belang voor Nederland. Het zorgt ervoor dat Europa als geheel sterker wordt.

Nederland speelt in op de toenemende concurrentie door het nationale beleid goed te laten aansluiten op Horizon 2020. Vanuit kennisinstellingen en bedrijven wordt aansluiting gezocht bij thema’s in Horizon 2020. De topsectoren richten zich onder meer op relevante onderdelen van de pijler Industrieel Leiderschap en op delen van het programma gericht op samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven. Er is voor gezorgd dat binnen de innovatiecontracten de onderzoeksagenda’s aansluiten bij de maatschappelijke uitdagingen van Horizon 2020.

De Nederlandse inzet voor Horizon 2020 blijft gericht op excellentie. Omdat dit samen met impact het belangrijkste criterium is voor de toekenning van onderzoeksfinanciering uit Horizon 2020, zullen ook Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven daaraan moeten voldoen om ook in Europa succes te hebben. Het kabinet biedt ondersteuning via de zogenaamde «National Contact Points», die zijn ondergebracht bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Potentiele deelnemers kunnen daar terecht voor voorlichting, training en advies. Tot slot heeft Nederland zich tijdens de onderhandelingen over Horizon 2020 ingezet voor die onderdelen waarin Nederland sterk is.

161

Hoeveel octrooien bezit elke TO2 organistie?

Antwoord

Om deze vraag te beantwoorden dienen verschillende octrooi-databases geraadpleegd te worden. Het is hierdoor niet mogelijk op korte termijn deze vraag te beantwoorden. De beantwoording zal daarom onderdeel gaan uitmaken van het eerder aangekondigde onderzoek dat Octrooicentrum NL doet naar de wijze waarop TO2 organisaties bijdragen aan het intellectueel eigendom van bedrijven. Uw Kamer zal dit onderzoek voor het einde van het jaar ontvangen.

162

Hoe wordt gebruik van de octrooien van TO2 organisaties door private partijen geregeld in de verschillende TO2 organisaties?

Antwoord

De TO2-organisaties die octrooien in bezit hebben hanteren voor het gebruik van deze octrooien door private partijen een gedifferentieerde benadering. Deze benadering is afhankelijk van een aantal factoren, zoals de verschillen per markt-technologie combinatie en de wijze waarop de kennis die tot het octrooi heeft geleid, is gefinancierd. Bij contractonderzoek voor private partijen maken bedrijven bijvoorbeeld zelf afspraken met de TO2 organisatie over intellectueel eigendom (inclusief octrooien).

163

Kunt u verklaren waarom slechts 42% van het RDA-bedrag bij het MKB terecht komt, terwijl maar liefst 97% van de RDA gebruikers tot het MKB behoort terwijl bij de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk 72% bij het MKB terecht komt met eveneens 97% gebruikers?

Antwoord

Dit valt te verklaren doordat de RDA één percentage (in 2013 netto 13,5%) hanteert voor alle kosten en uitgaven die voor RDA in aanmerking komen terwijl de WBSO met twee tarieven (en een starterstarief) en een plafond werkt. Omdat de RDA één tarief hanteert is het RDA-bedrag dat bij het MKB terecht kwam in 2013 (42%) min of meer in lijn met het aandeel van het MKB in de privaat uitgevoerde R&D in Nederland (45%, cijfers 2012). In 2013 bedroeg het voordeel in de WBSO in de eerste schijf 38% over de eerste 200.000 euro aan loonkosten voor speur en ontwikkelingswerk (S&O) en 14% voor de overige S&O-loonkosten. Daarbij was het plafond voor de totale afdrachtvermindering 14 miljoen euro. Door deze tarievenstructuur en het plafond is het percentage WBSO dat in 2013 bij het MKB terecht kwam (72%) een stuk hoger dan bij de RDA (42%) en ook een stuk hoger dan het aandeel van het MKB in de privaat uitgevoerde R&D in Nederland (45%, cijfers 2012).

164

Tot welke aantoonbare lastenverlichting hebben de ICT-doorbraakprojecten geleid?

Antwoord

De ICT-doorbraakprojecten richten zich op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg. Meer gebruik van ICT kan leiden tot economische groei, innovatie maar ook tot regeldrukreductie doordat de informatie-uitwisseling tussen overheid en bedrijven wordt vereenvoudigd. Zo leidt bijvoorbeeld de invoering van het Ondernemingsdossier tot een nieuwe manier van samenwerken en informatie delen tussen ondernemers en overheden met als doel het verminderen van de regeldruk met minimaal 15%. Hierdoor hebben ondernemers meer tijd om te ondernemen, is er een betere naleving van regels en wordt het toezicht vereenvoudigd. Over de effecten van de doorbraakprojecten op het gebied van regeldrukreductie zal worden gerapporteerd via de reguliere voortgangsrapportages Regeldruk.

165

Kunt u aangeven welke tien publiek-private ICT-doorbraakprojecten u in 2015 wil realiseren? Kunt u aangeven hoe deze projecten tot stand gaan komen; neemt u hierbij de leiding of de private sector?

Antwoord

In 2013 en 2014 zijn in totaal negen doorbraakprojecten in uitvoering genomen, te weten Ambitieuze MKB'er innoveert met ICT, Open Geodata als grondstof voor groei en innovatie, Massaal Digitaal, Informatieplatformen in topsectoren, Ondernemingsdossier, De zorg ontzorgd, Onderwijs & ICT, Energie & ICT en Big Data als olie voor een data-economie. In 2015 en mogelijk ook 2016 wordt toegewerkt naar realisatie van de doorbraken waarbij ketenpartners bereikte doorbraken adopteren en de aanpak zelf doorzetten.

De projecten zijn geselecteerd in samenspraak met bedrijfsleven, overheden en kennisinstellingen en worden uitgevoerd in publiek private samenwerking. Overheden en private partijen nemen hierbij samen het initiatief om te komen tot opschaling waarbij op termijn een business case wordt gecreëerd waarbij ketenpartners de bereikte doorbraken zelf op structurele basis oppakken.

Een eventueel 10e doorbraakproject zal op basis van vraagsturing worden geselecteerd. Van belang hierbij is dat het onderwerp breed draagvlak heeft onder publiek en private partijen, er urgentie is om in publiek private samenwerking een doorbraak te forceren en er een duidelijk en herkenbaar effect is te realiseren voor de ondernemer of burger.

166

Hoe wordt voor het kleinbedrijf (KB; tot 50 werkzame personen) gezorgd voor een excellent ondernemersklimaat? En hoe verschilt het kleinbedrijf van het middenbedrijf en van het grootbedrijf in termen van werkgelegenheid, groei, groeiambitie en innovatie?

Antwoord

De meeste bedrijven in de Nederlandse economie behoren tot het kleinbedrijf (KB): bijna 99% van de bedrijven in de markteconomie behoort tot het KB. Samen zijn ze goed voor 144 miljard euro aan toegevoegde waarde (40% van de markteconomie) en 3,1 miljoen banen (52% van de markteconomie5). Vele duizenden kleine bedrijven zorgen voor een divers aanbod van producten en diensten, en wanneer een bepaald product of dienst aanslaat, kan een KB doorgroeien tot een midden- of grootbedrijf. Het KB is dan ook essentieel voor een gezonde economische dynamiek. Op deze wijze levert het KB een belangrijke bijdrage aan groei en innovatie. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het belang van het KB op kernindicatoren.

 

Kleinbedrijf (<50)

Middenbedrijf (50–249)

Aantal bedrijven x dzd

1.100

9

Toegevoegde waarde

144 mld

75 mld

Aantal banen

3,1 mln

1,0 mln

Investeringen

17 mld

10 mld

Een excellent ondernemingsklimaat is er voor alle bedrijven, groot en klein. Tegelijkertijd zijn er redenen om bij het opstellen van regels en het inrichten van financiële instrumenten extra rekening te houden met het KB. Zo kan de impact van wet- en regelgeving soms in verhouding groter zijn voor kleine bedrijven. In Europees verband is daarom afgesproken het «think small first»-principe toe te passen. Onderzoek wijst uit dat bij ten minste 138 verplichtingen vanuit de overheid uitzonderingen worden gemaakt op basis van bedrijfsgrootte. Onlangs is in Nederland ook de «bedrijfseffectentoets» aangescherpt waardoor bij nieuwe wetten en regels ook effecten voor het kleinbedrijf, microbedrijf en ZZP’ers in kaart moeten worden gebracht. In de monitor bedrijvenbeleid valt verder te lezen dat bijna 70% van de gerealiseerde lastendrukvermindering ten goede komt aan het MKB.

Kijken we naar financiële instrumenten dan komt in de praktijk een relatief groot deel van de middelen bij het MKB, en daarbinnen het KB terecht. Zo zijn er veel instrumenten die zich exclusief op starters en zelfstandige ondernemers richten (denk aan de zelfstandigenaftrek, extra startersaftrek, Qredits, de SEED regeling, de Vroege Fase Financiering en het participatiebedrijf van de ROMs). Binnen breder opgezette grote regelingen als de BMKB en WBSO wordt juridisch geen verder onderscheid gemaakt binnen het MKB. In de praktijk komt echter ook hier de ondersteuning voor een groot deel bij het KB terecht. De BMKB wordt voor 80% ingezet voor het KB, en door de getrapte inrichting van de WBSO krijgen kleine R&D investeringen per geïnvesteerde euro een relatief hogere belastingkorting in vergelijking met grotere R&D investeringen.

167

Kunt u een overzicht geven van de financiële en overige beleidsinstrumenten die er momenteel zijn om het KB extra te ondersteunen en hoe deze worden ingezet en gemonitord? Zijn er beleidsinstrumenten die alléén voor het KB worden ingezet? Zo ja, kunt u daar een overzicht van verschaffen?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 166.

168

Hoe worden ondernemers in de ambachtseconomie ondersteund?

Antwoord

In lijn met de kabinetsreactie op het SER-advies «Handmade in Holland» zet het kabinet, naast alle maatregelen uit het Techniekpact, in op de ontwikkeling van praktische vaardigheden in het onderwijs en op voorlichting en promotie van ambtelijke beroepen. Tevens wordt ingezet op objectieve en actuele informatie over de arbeidsmarkt van ambachten. Ook wordt verkend hoe kleine specialistische opleidingen kunnen worden voortgezet, bijvoorbeeld door het zoeken van een breder draagvlak. Ondernemers, ook zij die werkzaam zijn in de ambachtseconomie, kunnen op het digitale ondernemersplein (www.ondernemersplein.nl) en op het fysieke ondernemersplein in hun regio terecht voor eerstelijns informatie, ondersteuning en advies over ondernemen en innovatie. Ook de reeds langer ingezette aanpak van regeldruk is vooral van belang voor kleinschalige ondernemingen in de ambachtseconomie.

169

Hoe worden ondernemers die zich willen profileren als sociaal ondernemer ondersteund? Welke prioriteit heeft het sociaal ondernemen in uw beleid?

Antwoord

Het EZ beleid is erop gericht om ondernemerschap en bedrijvigheid te stimuleren. Dit geldt voor alle typen ondernemers, dus ook voor sociaal ondernemers. Zo zijn deze ondernemers welkom zich aan te sluiten bij bestaande initiatieven, bijvoorbeeld op het gebied van ambitieus ondernemerschap. Eveneens kunnen zij gebruik maken van financiële stimuleringsregelingen mits ze voldoen aan gestelde criteria. Om te kijken in hoeverre sociaal ondernemerschap alternatieve oplossingen kan genereren voor maatschappelijke problemen, en in hoeverre en hoe de (rijks)overheid kan aansluiten bij deze ontwikkelingen, is de SER om advies gevraagd. Het advies wordt in het eerste kwartaal 2015 verwacht.

170

Kunt u aangeven of er rapportages bestaan waar per ministerie is te zien wat de daadwerkelijke vermeerdering of vermindering is van de regeldruk in een bepaald jaar?

Antwoord

Er zijn geen rapportages die de ontwikkeling van de regeldruk per ministerie specifiek in kaart brengen. Er is in het regeerakkoord voor gekozen om één geïntegreerde doelstelling van € 2,5 miljard te formuleren voor de reductie van regeldrukkosten voor burgers, bedrijven en professionals. Over de voortgang wordt de Kamer twee keer per jaar geïnformeerd. Hierin wordt een cijferbeeld gepresenteerd alsmede ook de onderliggende maatregelen die aan de ontwikkeling ten grondslag liggen.

171

Wat is de oorzaak van het afnemende percentage snelle groeiers?

Antwoord

Het snelle-groei cijfer is gebaseerd op de werkgelegenheidsontwikkeling bij bedrijven. De indicator beschrijft het percentage bedrijven (groter dan 10wp) dat in drie jaar een snelle groei (72,8%) heeft doorgemaakt in termen van werkgelegenheidsontwikkeling. Het meest recente cijfer over snelle groeiers omvat de periode 2009–2012. Groeimogelijkheden voor bedrijven werden in de slechte economische conjunctuur sterk beperkt. Het BBP liep in deze periode terug en ook de werkgelegenheid ontwikkelde zich negatief. Uit de jaarlijkse publicatie «Entrepreneurship at a Glance» blijkt dat ook in andere landen het percentage snelle groeiers gedaald is ten tijde van de crisis.

172

Hoe verklaart u dat het percentage snelle groeiers in 2014 sterk is gedaald van 3,2% naar 2%?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 171.

173

Wat is de reden dat de hoogte van de BMKB-garantie de komende jaren zo sterk afneemt?

Antwoord

Het is onjuist dat de hoogte van de BMKB-garantie, geïnterpreteerd als de omvang van de verstrekte BMKB-garanties, de komende jaren (sterk) afneemt. De verwachting is juist dat met het voorspelde aantrekken van de economie, de vraag naar krediet zal toenemen en daarmee het gebruik van de regeling. De tabel met het overzicht van de garanties op pagina 30 van de begroting laat dan ook een stijging van de geraamde verleningen in 2015 zien. De tabel met de budgettaire gevolgen van beleid op pagina 71 laat wel een sterke afname van de geraamde uitgaven zien. De verwachting is namelijk dat bij het verwachte economisch herstel, het aantal bedrijfsfaillissementen zal afnemen en daarmee de verliesdeclaraties die momenteel in het kader van de regeling worden ingediend zullen afnemen.

174

Kunt u aangeven wat «100% bereik op basis van populatie» inhoudt als het gaat om mobiel netwerkbereik? Hoe heeft u dit berekend en heeft u rekening gehouden met bepaalde delen in Nederland waar slechte of geen mobiele bereikbaarheid is?

Antwoord

De «100% bereik op populatie» is overgenomen uit het «Global Information Technology Report 2014» van het World Economic Forum. Dit rapport spreekt van een mobiele dekking van «100% op basis van populatie». Met bereik op basis van populatie wordt het bereik bedoeld op basis van inwoners. Het rapport vermeldt dat het gaat om het aantal inwoners binnen het bereik van een mobiele cel gedeeld door het totaal aantal inwoners. Het rapport vermeldt geen verdere informatie over de rekenmethoden. Het onderzoek dat nu wordt uitgevoerd door TNO en Agentschap Telecom zal een kaart opleveren van Nederland waarop te zien is waar men goed, nauwelijks of niet mobiel kan bellen naar het alarmnummer 112, onafhankelijk van het feit of het gaat om bewoond gebied of niet. Ik zal uw Kamer hier in december over informeren.

175

Kunt u aangeven waarom u verwacht dat het BMKB in 2015 «slechts» iets meer dan 20 miljoen euro verlies maakt; terwijl het in 2014 ongeveer 60 miljoen euro verlies maakte en in 2013 zelfs 80 miljoen euro? Met andere woorden: kunt u beargumenteren waarom u verwacht dat een groter deel van de ondernemers hun krediet terug zullen betalen? Waar baseert u dit op?

Antwoord

Vanwege de aanhoudende laagconjunctuur en elkaar opvolgende recessies sinds de start van de kredietcrisis, is het aantal bedrijfsfaillissementen in Nederland fors opgelopen, met name in het mkb. Dit heeft zijn weerslag op de afboekingen van banken op hun mkb-portefeuilles, waarvan een deel was verstrekt met gebruik van de BMKB-regeling. De verliezen die in het kader van de regeling worden ingediend zijn daarmee fors opgelopen. Aangezien met het voorspelde economische herstel ook het aantal bedrijfsfaillissementen zal dalen, verwacht ik dat ook de ingediende verliezen bij de regeling zullen afnemen.

176

Wat wordt verstaan onder het verhogen van de ambitie en verbetering van de groeivaardigheden in het kleinbedrijf?

Antwoord

Het verhogen van ambitie houdt in dat meer ondernemers de wens hebben om door te groeien en verbetering van de groeivaardigheden gaat erom dat ze ook de vaardigheden hebben om daadwerkelijk door te groeien. Dat zijn andere vaardigheden dan die nodig zijn om een bedrijf te starten. Het gaat hierbij onder meer om een groeiplan opstellen, een financieringsstrategie opstellen, de organisatie anders inrichten en succesvol omgaan met een veranderende rol voor de ondernemer zelf (vaak van meer meewerkend naar aansturend).

177

Wat is de grondslag voor de beleidswijziging waarbij € 5 miljoen wordt vrijgemaakt ter verhoging van de ambitie en verbetering van de groeivaardigheid in het kleinbedrijf?

Antwoord

Op het gebied van groei en ambitie is er in Nederland nog winst te behalen. Zo heeft Nederland in de periode 2008–2011 2% snelle groeiers op basis van werkgelegenheid, waarmee het in vergelijking met benchmarklanden niet hoog scoort.

Uit onderzoek van McKinsey («Het kleinbedrijf Grote motor van Nederland») blijkt dat ondernemers in het kleinbedrijf niet altijd beschikken over de juiste ambitie en vaardigheden die nodig zijn om succesvol te kunnen groeien. 18% van de Nederlandse ondernemers verwacht in 2012 binnen vijf jaar meer dan vijf mensen in dienst te hebben, terwijl het gemiddelde in de OECD 26% is. Verder investeert de gemiddelde ondernemer met personeel nu slechts 500 tot 1.500 euro per jaar in zichzelf. Door de investering van 5 miljoen euro in ambitie en groeivaardigheden wil ik potentiële groeiondernemers motiveren een groeiambitie te ontwikkelen en hen ondersteunen om daadwerkelijk door te groeien.

178

Kunt u een reactie geven op de publicatie «Het kleinbedrijf – Grote motor van Nederland» en kunt u daarbij specifiek ingaan op de aangedragen oplossingen voor knelpunten?

Antwoord

McKinsey heeft afgelopen voorjaar oplossingsrichtingen voorgesteld die bijdragen aan de groei van het kleinbedrijf. De meeste voorgestelde oplossingsrichtingen van McKinsey zijn in het Aanvullend Actieplan mkb-financiering (Kamerstukken II, 32 637, nr. 147) direct opgepakt.

Het gaat dan om het beschikbaar maken van betere kwantitatieve informatie over het kleinbedrijf door voort te bouwen op het bestaande Standard Business Reporting (SBR), marktpartijen ondersteunen bij het opzetten van een achtergesteld leningenfonds, 100 mln. euro voor investeringen via participatiemaatschappijen en business angels, garanties beschikbaar stellen voor nieuwe aanbieders van MKB-financiering en het opzetten en stimuleren van ketenfinanciering. Daarnaast zullen maatregelen worden genomen om de toegankelijkheid en uitvoering van de financieringsinstrumenten van de overheid verder te verbeteren. Tot slot is er in het actieplan ook 5 mln. euro beschikbaar voor het verhogen van de ambitie en verbetering van de groeivaardigheden.

In de Voortgangsrapportage bedrijvenbeleid 2014, die binnenkort naar de Kamer zal worden gestuurd, zal worden ingegaan op een voorstel uit de agenda StartupNL om geldschieters te stimuleren eigen vermogen te verschaffen. Dit was ook een van de aanbevelingen van McKinsey onderzoek. Tot slot wordt in de voortgangsrapportage aangegeven dat het onderzoek naar de knelpunten die werkgevers ervaren bij de loonbetalingsplicht door SZW eind 2014 naar de Kamer wordt gestuurd. Ook dit was een knelpunt waar McKinsey een aanbeveling over deed.

179

Wat houdt «stroomlijnen en toegankelijker maken» van het financieringsinstrumentarium precies in?

Antwoord

Zoals in de brief over «het Aanvullend Actieplan mkb-financiering» (Kamerstukken II, 32 637, nr. 147) is aangegeven, stellen de financieringsinstrumenten van de overheid jaarlijks duizenden ondernemingen in staat voor honderden miljoenen financiering aan te trekken, met name voor start, (door)groei en innovatie. Door de nodige uitbreidingen de afgelopen jaren is een breed palet aan instrumenten ontstaan, aangrijpend op verschillende risicoprofielen en levensfases van bedrijven. Hierdoor is het instrumentarium niet altijd inzichtelijk voor ondernemers en financiers. Ook is het voortdurend noodzakelijk de instrumenten aan te laten sluiten bij de ontwikkelingen in de financiële sector. Om de effectiviteit van de bestaande overheidsinstrumenten verder te vergroten wil het kabinet het financieringsinstrumentarium inzichtelijker maken voor ondernemers en financiers. Momenteel wordt gewerkt aan de in de brief aangekondigde afgebakende «Financieringwinkel» bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daardoor worden de instrumenten overzichtelijker voor ondernemers en financiers en kan de kwaliteit en de efficiency van de uitvoering verder verbeterd worden. De eerste maatregelen in dit kader zullen begin volgend jaar worden doorgevoerd.

180

Hoeveel bedrijven binnen het kleinbedrijf hebben in de periode 2009 tot en met 2014 een aanvraag ingediend in het kader van de BMKB? Hoeveel aanvragen zijn toegekend? Hoeveel procent van de aanvragen van KB-ondernemingen is toegekend in de periode 2009 tot en met 2014 en hoeveel procent was dat voor het MB (50–250 werkzame personen)?

Antwoord

Aanvragen van de BMKB regeling lopen via de kredietverstrekker. Deze beoordeelt of krediet kan worden verstrekt dankzij de borgstelling van de overheid, en meldt het gebruik zelfstandig en automatisch aan. Beoordeling van het juiste gebruik door de kredietverstrekker vindt plaats achteraf, als de kredietverstrekker een verliesdeclaratie indient. Op deze wijze zijn de administratieve lasten van het aanvraagproces zo laag mogelijk voor ondernemer en financier, zonder dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de regeling.

Onderstaande tabel bevat een verdeling van de verstrekte borgstellingen naar klein- en middenbedrijf over de periode 2009–2014. Van een deel van de aanmeldingen ontbreken gegevens, doordat de kredietverstrekker niet verplicht is deze aanvullende informatie te verstrekken. Gezien het lage gemiddelde borgstellingsbedrag van de niet-ingevulde aanmeldingen, verwacht ik dat een groot deel hiervan kleinbedrijf betreft, aangezien kleinere ondernemingen in de regel ook kleinere kredietaanvragen indienen.

Werknemers

Borgstellingbedrag in € mln

Aantal

Borgstellingbedrag %

Aantal %

1 t/m 49

2.671

14.661

81

89

50 t/m 250

234

392

7

2

niet ingevuld

391

1.392

12

8

totaal

3.297

16.445

100

100

181

Welke activiteiten worden ontplooid om het kleinbedrijf (KB) op de hoogte te brengen van (de mogelijkheden van de) de BMKB?

Antwoord

Ondernemers in het kleinbedrijf worden op verschillende manieren geïnformeerd over de mogelijkheden van de BMKB. Zo biedt de website van RVO.nl permanent informatie over (toepassing van) de regeling, evenals gerichte kanalen als de Financieringsdesk van de Kamer van Koophandel op het Digitale Ondernemingsplein, en de Ondernemerskredietdesk van MKB-Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken.

Dit voorjaar heeft RVO.nl middels een mkb-financieringscampagne extra aandacht gevestigd op de financieringsinstrumenten, waaronder de BMKB. Daarnaast is RVO.nl het hele jaar aanwezig geweest bij de ondernemerscongressen van MKB-Nederland onder de naam «Week van de Ondernemer», om verspreid door het land tienduizenden ondernemers op de beursvloer en in themasessies te informeren over de instrumenten.

Een belangrijk kanaal van voorlichting zijn ook de banken die zijn aangesloten bij de BMKB, omdat zij de regeling toepassen. Zij worden met regelmaat opnieuw geïnformeerd over de mogelijkheden van de BMKB, om ook de ondernemers die rechtstreeks bij de bank informeren te bereiken.

182

Waarom is het aantal verstrekte garanties BMKB in 2012 en 2013 zo sterk gedaald? Hoeveel garanties zijn er (tot op heden) in 2014 verstrekt?

Antwoord

De benutting van de BMKB is in 2012 en 2013 gedaald ten opzichte van de recordbenutting in 2011. Benutting van het instrumentarium, zoals de BMKB, is geen doel op zich. Het instrumentarium heeft tot doel om te faciliteren op onderdelen van de markt waar goede ondernemers met een gezond bedrijfsplan toch niet aan voldoende geld voor hun ideeën kunnen komen. Het instrumentarium biedt de grootste ondersteuning op momenten dat er een grote vraag is naar financiering bedoeld voor groei en uitbreidingen, maar er weinig middelen zijn binnen het bedrijf zelf. Dit speelt met name in een periode van economisch herstel.

Momenteel spelen conjunctuurontwikkelingen een grote rol bij het gebruik van het instrumentarium: het is voor het mkb moeilijker geworden een gezond bedrijfsplan te presenteren. Dit blijkt ook uit de hoge verliezen voor de overheid op de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB). Deze zijn indicatief voor de hoge afboekingen en reserveringen die de banken momenteel moeten maken op hun bestaande mkb-portefeuille. Ondanks de hoge verliezen op de BMKB heeft het kabinet enkele financieringsregelingen, waaronder de BMKB, gehandhaafd en zelfs tijdelijk op onderdelen verruimd. Met de BMKB is daardoor in 2013 ondanks de laagconjunctuur voor honderden miljoenen6 krediet verstrekt aan bijna 2.000 ondernemingen, met name in het kleinbedrijf.

Benutting BMKB (bedragen in miljoenen euro)
 

2010

2011

2012

2013-I

2013

2014-I

Gepubliceerd budget

805

1.000

705

705

705

605

Benutting

742

909

486

175

344

169

Totaal aantal

3.701

4.325

2.640

1.053

1.983

907

183

In hoeverre wilt u bedrijven die sociaal en/of maatschappelijk verantwoord ondernemen als bedrijfsdoelstelling hanteren, zoals een taxibedrijf met uitsluitend elektrische voertuigen, extra kansen bieden in aanbestedingsprocedures?

Antwoord

Het is belangrijk dat aanbestedende diensten via overheidsopdrachten strategische beleidsdoelen kunnen ondersteunen, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheid en innovatie. De aanbestedingsregels bieden aanbestedende diensten de benodigde mogelijkheden daarvoor. Als het gaat om het stellen van eisen aan een ondernemer in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, dan dienen deze eisen wel verband te houden met het voorwerp van de opdracht of de uitvoering daarvan. Dit volgt uit de Europese aanbestedingsrichtlijn. Door zijn eisen of gunningscriteria goed te formuleren kan een aanbestedende dienst volop kansen bieden aan ondernemers die bijvoorbeeld hun bedrijfsprocessen milieuvriendelijk hebben gemaakt. Bedrijfsdoelstellingen zijn meestal te algemeen om een direct verband te hebben met het voorwerp van de opdracht.

184

Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal kredieten dat is aangevraagd bij en daadwerkelijk is verstrekt door Qredits aan het kleinbedrijf in de periode 2009 tot en met 2014? Kunt u daarbij aangeven hoeveel procent van het aantal aanvragen is toegekend?

Antwoord

Vanaf de start in 2009 t/m 30 september 2014 zijn er 32.472 aanvragen voor microkrediet (tot 50.000 euro) gedaan. Daarvan zijn 22.677 aanvragen in behandeling genomen. De aanvragen die niet in behandeling worden genomen missen een ondernemingsplan of een financieel plan of het doel voor het krediet is anders dan voor bedrijfsinvesteringen, bijvoorbeeld voor privé uitgaven zoals een auto of een huis. Qredits adviseert klanten met een incomplete aanvraag met een coach of e-learning aan de slag te gaan zodat er een nieuwe complete aanvraag ingediend kan worden. Van de aanvragen die in behandeling zijn genomen is 26% gehonoreerd. Qredits ziet wel een stijging in het percentage gehonoreerde aanvragen. In 2014 ligt het percentage gehonoreerde aanvragen t/m 30 september op 29%.

Voor het MKB-krediet (50.000 tot 150.000 euro) geldt dat er in totaal 1.730 aanvragen zijn gedaan t/m 30 september 2014. Daarvan zijn 1.046 aanvragen in behandeling genomen. Van de in behandeling genomen aanvragen is 12% gehonoreerd. Ook bij het MKB-krediet is een stijging van het percentage gehonoreerde aanvragen te zien – in 2014 is 14% van de aanvragen gehonoreerd.

185

Welk deel van de aanvragen van kredieten door het MKB bij banken is in de afgelopen vijf jaar toegewezen, toegewezen met borgstelling BMKB, en afgewezen?

Antwoord

Uit de EIM Financieringsmonitor 2014-I (Bijlage bij Kamerstukken II, 32 637, nr. 147) blijkt dat in 2013 54% van de aanvragers van een lening voor ondernemingsfinanciering (wat met name in het mkb veelal bij een bank zal zijn gebeurd) het gevraagde bedrag volledig heeft gekregen. 38% heeft een weigering gekregen, 8% heeft het gevraagde bedrag gedeeltelijk gekregen. In het kleinbedrijf7 heeft 44% van de bedrijven het gevraagde bedrag volledig gekregen, 50% kreeg een volledige afwijzing. Het grootbedrijf krijgt de helft minder te maken met afwijzingen, maar het zijn er wel meer dan bij eerdere metingen. Middenbedrijven nemen een tussenpositie in met 57% volledige toekenningen en 28% volledige afwijzingen. Gevraagde leningen worden daarmee in 2013 minder vaak verstrekt dan een jaar daarvoor.8

Bij de BMKB staat momenteel circa 2 miljard euro aan borgstellingskredieten uit. Het totale kredietvolume aan het mkb is circa 100 miljard euro. Zo beschouwd bereikt de BMKB maar een klein deel van het mkb. Het totale bedrag aan kredieten dat met de BMKB mogelijk is gemaakt, is echter hoger omdat de kredietverstrekker altijd een deel van het krediet zonder overheidsborg moet verstrekken. De BMKB is gericht op kleinere in de kern gezonde bedrijven met een tekort aan zekerheden. Het maximaal bedrag aan borgstelling is thans 1,5 miljoen euro, terwijl binnen het mkb wat loopt tot 250 werknemers ook veel grotere kredieten worden verstrekt. Voor grotere kredieten kan het mkb gebruik maken van de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO).

186

Wat is volgens u nodig om de banken te overreden meer geld te lenen bij de ECB ten behoeve van kredietverlening aan het MKB?

Antwoord

Het TLTRO-instrument maakt het voor Europese banken mogelijk om tegen gereduceerd tarief geld te lenen bij de ECB voor leningen aan de private sector. Het instrument verlaagt de financieringskosten van banken ten opzichte van marktfinanciering. De financieringskosten voor Nederlandse banken zijn momenteel laag door de huidige zeer lage rentestand. Hierdoor is het financieringsvoordeel van het TLTRO-instrument voor Nederlandse banken zeer gering. Daar komt bij dat andere knelpunten, bijvoorbeeld de financiële positie van het Nederlandse mkb en de conjuncturele situatie, grotere belemmeringen vormen voor de kredietverlening dan de financieringskosten. Een monetair instrument kan deze knelpunten niet wegnemen. Hierdoor ligt het niet voor de hand dat het lenen van meer geld bij de ECB voor Nederlandse banken aanleiding zal geven om in grote mate extra krediet aan het mkb te verlenen.

187

Op welke wijze wordt de inzet van het BMKB voor bedrijfsopvolging onder de aandacht gebracht van ondernemers die hun bedrijf willen verkopen aan derden?

Antwoord

De inzet van het BMKB voor bedrijfsopvolging wordt via www.ondernemersplein.nl onder de aandacht gebracht van ondernemers die hun bedrijf willen verkopen aan derden. Op www.ondernemersplein.nl is onder de knop «bedrijf stoppen of verkopen» relevante informatie, inclusief informatie over financieringsregelingen te vinden over bedrijfsoverdracht.

Ook RVO biedt via de eigen website permanent informatie over gebruik van de BMKB voor bedrijfsopvolging, evenals gerichte informatiekanalen als www.ondernemerskredietdesk.nl van MKB-Nederland en Nederlandse Vereniging van Banken.

188

Hoeveel procent van de borgstellingskredieten van het BMKB is de afgelopen vijf jaar ingezet voor bedrijfsoverdrachten buiten de categorie familiebedrijven? En in welke mate zijn banken bekend met en betrokken bij de inzet van de BMKB voor bedrijfsoverdracht?

Antwoord

Om de administratieve lasten voor zowel ondernemer als financier zo laag mogelijk te houden, wordt bij gebruik van de BMKB niet apart geregistreerd of de borgstelling wordt ingezet voor een bedrijfsoverdracht buiten de categorie familiebedrijven. Uit het dossieronderzoek van Carnegie Consult in het kader van de beleidsevaluatie (bijlage bij Kamerstuk 31 311, nr. 82) uit 2011 blijkt dat ruim 30% van de borgstellingskredieten wordt gebruikt voor bedrijfsoverdracht; voor startende ondernemers is dit meer dan 40%. De banken zijn daarmee al goed bekend met de mogelijkheden van de BMKB voor bedrijfsoverdracht; om deze en overige kennis over de BMKB nog verder te vergroten vindt op reguliere basis voorlichting plaats aan de banken aangesloten bij de regeling.

189

Kunt u toelichten wat de rol is van digitale veiligheid van ICT-systemen bij de overheid?

Antwoord

Informatiebeveiliging is randvoorwaardelijk voor de realisatie van de digitale dienstverlening van de overheid. De betrouwbaarheid van de informatie-uitwisseling wordt geborgd door het treffen van maatregelen gebaseerd op de vereisten van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst en de Baseline Informatiebeveiliging Rijk, daar waar het de rijksoverheid betreft. De (mede)overheden zijn zelf verantwoordelijk, maar worden ondersteund door de Taskforce BID als het gaat om het vergroten van het informatiebeveiligingsbewustzijn. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld gebruikmaken van de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG), die de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) van VNG/KING beschikbaar heeft gesteld.

190

Waarop is de raming van 1.550 verstrekte micro- en MKB-kredieten voor 2015 gebaseerd?

Antwoord

Qredits verstrekt op dit moment ruim 100 microkredieten tot 50.000 euro per maand, op jaarbasis dus ruim 1200. Qredits werkt nog steeds aan betere bekendheid, zodat meer (aspirant) ondernemers Qredits weten te vinden. Tevens verstrekt Qredits sinds december 2013 MKB kredieten van 50.000–50.000 euro, dus ook daarmee zal het aantal te verstrekken kredieten door Qredits naar verwachting toenemen.

191

Welk deel van de aanvragen van kredieten bij banken is in de afgelopen vijf jaar doorverwezen naar Qredits?

Antwoord

Bij banken zijn geen (geaggregeerde) data beschikbaar over totaal aantal aanvragen. Bovendien wordt op vele manieren door banken naar Qredits doorverwezen, niet specifiek ingeval van een ingediende aanvraag.

Qredits heeft wel data over het aantal doorverwijzingen. Ongeveer een kwart van de aanvragen komt binnen via een doorverwijzing van een bank. Banken zijn een belangrijk distributiekanaal voor Qredits, omdat ondernemers zich veelal eerst oriënteren bij een bank. Maar klanten kunnen voor een krediet tot 50.000 euro ook direct bij Qredits een aanvraag indienen. Internet is daarom een ander belangrijk kanaal. Voor kredieten vanaf 50.000 euro is een afwijzing van de bank nodig.

192

Welke kleinschalige experimenten staan op de rol in het kader van beleidsvernieuwing en welke bedrag is daarvoor per experiment beschikbaar in 2015?

Het budget beleidsexperimenten is beperkt (ca. 0,4 mln. euro) en is niet op voorhand volledig belegd met projecten. In de aanloop naar en tijdens de uitvoering van het begrotingsjaar wordt dit concreet ingevuld. Het bedrag per experiment is niet op voorhand bepaald.

Beleidsexperimenten zijn van toenemend belang, zo constateert ook de WRR in het onlangs uitgebrachte advies «met kennis van gedrag beleid maken». Voor EZ is het werken met beleidsexperimenten een logisch vervolg op de inspanningen die gedaan zijn na het advies van de Commissie Theeuwes op het gebied van beleidskwaliteit en evaluaties. Om een goede invulling en uitvoering te geven aan beleidsexperimenten in 2015 is EZ aangesloten op een internationaal initiatief van Nesta en de Kauffman Foundation op het gebied van beleidsexperimenten gericht op innovatie en high growth.

193

Kunt u uitweiden over het tiental ICT-doorbraakprojecten?

Antwoord

Het vermogen om snel slimme en innovatieve digitale oplossingen te introduceren en te adopteren is van cruciaal belang om de verdienkracht van Nederland op peil te houden. Digitale oplossingen voor slimme productfuncties, snelle data analyse en het koppelen van (keten)informatie zorgen voor economische stuwkracht én voor antwoorden op maatschappelijke uitdagingen. De doorbraak zit in het op een slimme manier nadenken over nieuwe samenwerkingsvormen en businessmodellen en het anders inrichten van bestaande ketens. Om deze kansen niet onbenut te laten zijn tien doorbraakprojecten gestart waarbij belemmeringen worden weggenomen voor grootschalige toepassing van ICT in die sectoren waar grote economische en maatschappelijke baten kunnen worden gerealiseerd. Het gaat hierbij over meer dan ICT alleen. Het op grote schaal toepassen van veelbelovende innovaties betekent dat belemmeringen moeten worden weggenomen op het gebied van het gebruik van de juiste standaarden, het zicht krijgen op een duidelijke (maatschappelijke) business case, wet- en regelgeving of vraagstukken met betrekking tot het delen van publieke en private data. Dat kan door het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden, het doorbreken van bestaande structuren en door van elkaar te leren, publiek en privaat. Zo richt het doorbraakproject «Ambitieuze MKB-er innoveert met ICT» zich op het voor MKB-ers beter toegankelijk maken van kennis over ICT-innovatie en de hiervoor benodigde financiering. De doorbraakprojecten «Open Data» en «Big Data» stellen zich tot doel om de economische potentie die het gebruik en het combineren van diverse data-bronnen bieden voor bedrijven beter te benutten. De doorbraakprojecten in de sectoren zorg en onderwijs hebben tot doel om respectievelijk ouderen langer thuis te kunnen laten wonen door gebruik van ICT en het gebruik van digitaal lesmateriaal in het primair en voortgezet onderwijs te vergroten. Over de voortgang en resultaten van de doorbraakprojecten zal worden gerapporteerd via de reguliere voortgangsrapportages, zoals de voortgangsrapportage regeldruk en de voortgangsrapportage van het bedrijven- en topsectorenbeleid. Daarnaast wordt over de resultaten gecommuniceerd via de websites van de diverse doorbraakprojecten.

194

Kunt u toelichten wat het project «The Netherlands: Digital Gateway to Europe» inhoudt? Kunt u vervolgens toelichten welke kosten hiermee gemoeid zijn en wat de verwachten baten zijn, zowel in bedragen als in arbeidsplaatsen?

Antwoord

Zoals aangegeven in het strategisch aanvalsplan «The Netherlands: Digital Gateway to Europe» richt het project zich op het vasthouden, uitbouwen en aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven naar Nederland (Bijlage bij Kamerstukken 2012–2013, 29 515, nr. 70). Doel is om de Nederlandse ICT-sector en economische sectoren zowel kwantitatief (omzet, aantal bedrijven, werkgelegenheid) als kwalitatief (aanvullende kennis en kunde) te versterken. Het project is onderdeel van de Digitale Agenda en wordt uitgevoerd door The Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). De looptijd is vier jaar (2013–2016) en het totale budget voor deze periode is 1 miljoen euro. De focus van het plan ligt op het aantrekken van buitenlandse bedrijven in de ICT-focusgebieden cloud computing/datacenters, cybersecurity en gaming. De kansen in deze sectoren worden door bedrijfsleven, overheden, en kennisinstellingen het grootst geacht. Verder richt het plan zich op het aantrekken van bedrijven die innovatieve ICT-toepassingen kunnen ontwikkelen voor onze economische (top)sectoren. De verwachte baten van het project zijn van tevoren moeilijk in te schatten, omdat deze zich over vele jaren uitstrekken en sterk afhangen van het type bedrijven dat wordt aangetrokken. Doorgaans starten bedrijven met een relatief klein aantal werknemers dat in de loop der jaren verder wordt uitgebouwd. Wel vraagt de NFIA bedrijven die voor Nederland hebben gekozen om een inschatting te maken van het investeringsbedrag dat hiermee gepaard gaat en het aantal arbeidsplaatsen dat dit oplevert na drie jaar. Hierover wordt de Kamer middels de voortgangsrapportages bedrijfslevenbeleid periodiek geïnformeerd.

195

Kunt u toelichten met welke maatschappelijke partners het kabinet samenwerkt om de digitale vaardigheden van werknemers te versterken? Gaat het hierbij om werknemers in het algemeen of om werknemers van bepaalde sectoren? En kunt u toelichten of dit beleid zich ook uitbreidt naar toekomstige werknemers, ofwel werkzoekenden?

Antwoord

De maatschappelijke partners waarmee binnen het publiek-private programma Digivaardig & Digiveilig wordt samengewerkt om digitale vaardigheden van werknemers te versterken zijn onder andere: Stichting Centrum Arbeidsmarktvraagstukken ICT (CA-ICT); Hogeschool In Holland; VNO-NCW; MKB-Nederland; Kennisnet; MBO-raad; HBO-I; HBO-raad; UWV; Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB); Stichting Lezen & Schrijven; Stichting Internet Domeinregistratie (SIDN); CIO-Platform Nederland; Nederlandse Vereniging van Banken (NVB); HCC (Kennisnetwerk voor computer- gerelateerde onderwerpen); Thuiswinkel.org; Fontys Hogescholen; VSNU Informatica Kamer; Mediawijzer; Avans hogescholen; DHPA; Nederland ICT; Stichting Platform ICT Hogescholen (SPIH); Stichting ECP.

Naast de maatschappelijke partners wordt binnen het programma ook samengewerkt met het bedrijfsleven en andere departementen (SZW, OCW, BZK, V & J). Het Ministerie van Economische Zaken is een van de initiatiefnemers van het programma Digivaardig & Digiveilig.

Het programma Digivaardig & Digibewust richt zich op de gehele beroepsbevolking, met speciale aandacht voor: toekomstige werknemers/ondernemers (startend tijdens beroepsgericht onderwijs); werknemers in dienst bij bedrijfsleven, incl. (top)sectoren of bij de (semi-)overheid; MKB-ers en ZZP-ers; ICT-professionals; werkzoekenden.

196

Kunt u toelichten wat de actielijnen zijn die het kabinet samen met de Feature Manipulation Engine; VNO-NCW; TNO en de Kamer van Koophandel in kaart heeft gebracht wat betreft de betekenis van «Smart Industry» voor Nederlandse bedrijven kan betekenen?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 34.

197

Hoe wordt in het voortraject, naast standaard internetconsultatie en publicatie van Integraal Afwegingskader (IAK) en effectenrapportages, voorkómen dat regeldruk ontstaat? Hoe oordelen ondernemers over de invoering van standaard internet consultatie, publicatie van IAK en effectenrapportages ter voorkoming van regeldruk? Waarom worden de antwoorden op hoofdvragen van het IAK en overige afwegingen niet standaard in de MvT gepubliceerd?

Antwoord

In de eerste plaats is de aandacht voor regeldruk bij beleidsmakers en wetgevingsjuristen binnen departementen in zekere mate «verinnerlijkt». «Verinnerlijking» betekent dat departementen uit zichzelf aandacht schenken aan regeldrukaspecten. Actal doet momenteel een audit naar de stand van zaken van de verinnerlijking van het regeldrukaspect binnen departementen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 198. Uit de vorige regeldrukaudit van Actal, gepubliceerd medio 2012, bleek dat departementen de structurele administratieve lasten over het algemeen goed en consequent in beeld brengen, maar dat de verantwoording ten aanzien van eenmalige administratieve lasten en ten aanzien van inhoudelijke nalevingskosten en de «nuloptie» (geen nieuw beleid) over het algemeen nog te wensen overliet.

Departementen hebben voorts zogenoemde regeldrukcoördinatoren, die binnen hun departement de aankomende regelgeving in de gaten houden en waar nodig hun invloed aanwenden. De regeldrukcoördinatoren hebben ook tot taak om de verinnerlijking van het regeldrukaspect bij de beleidsvorming in hun departement te bevorderen. Accountmanagers bij de regeldrukdirecties van de Ministeries van EZ en van BZK houden ook de vinger aan de pols bij de departementen.

Er gaat daarnaast druk uit van de kwantitatieve regeldrukdoelstelling van het kabinet. Er is sprake van een netto-doelstelling om de regeldruk in deze kabinetsperiode met 2,5 mrd euro te verminderen. «Netto» wil zeggen dat stijgingen moeten worden gecompenseerd door reducties. Dit compensatiemechanisme noopt de departementen kritisch te zijn ten aanzien van regeldrukstijgingen.

Steeds vaker wordt het instrument internetconsultatie ingezet om (individuele) belanghebbenden te laten meepraten over nieuwe voorstellen van beleid en regelgeving. Er is nog niet onderzocht hoe de deze toenemende transparantie en participatie door ondernemers wordt gewaardeerd, maar de mate van respons laat zien dat er wel in een behoefte wordt voorzien.

De volledige uitkomsten van het IAK zijn al standaard en integraal openbaar te vinden in de beleid- en regelgevingsvoorstellen die naar het parlement gaan. Deze voorstellen worden ook voor eenieder toegankelijk gepubliceerd op www.overheid.nl/parlementaire documenten. In april 2011 heeft het toenmalige kabinet aan het parlement geschreven dat nieuwe voorstellen voor beleid en regelgeving een adequaat antwoord moeten bevatten op de zeven centrale vragen van het IAK. Daarbij hoeft niet de exacte indeling en nummering van de vragen in het IAK strak te worden gevolgd, het gaat erom dat de antwoorden op de IAK-vragen in ieder geval zo herkenbaar en inzichtelijk mogelijk moeten zijn aangegeven in het voorstel zelf, dus in de memorie van toelichting of beleidsnota. Dit is van belang voor het ambtelijke en politieke besluitvormingsproces en voor de transparante en integrale verantwoording van genomen besluiten.

198

Hoe wordt ter voorkoming van regeldruk de betrokkenheid van alle bestuurslagen bevorderd? Hoe wordt bevorderd dat alle bestuurslagen betrokkenheid tonen bij de merkbare vermindering van regeldruk? Wat is de stand van zaken omtrent de «verinnerlijking van regeldruk» bij ambtenaren op de diverse departementen? Hoe wordt dit gemonitord?

Antwoord

Regeldrukreductie is niet alleen een zaak van de rijksoverheid, maar ook van medeoverheden en van de EU. Het kabinet ondersteunt ook andere bestuurslagen om betrokken te blijven bij merkbare vermindering van regeldruk.

Om gemeenten te ondersteunen bij de lastenreductie heeft het kabinet samen met VNG het programma Beter & Concreter opgezet ter uitvoering van de bestuursafspraken tussen Rijk en VNG in de periode 2011–2015.

Het programma ondersteunt gemeenten bij het delen van goede voorbeelden van lokale regeldrukvermindering, bij het verminderen van de stapeling van toezichtlasten en bij het vereenvoudigen van gemeentelijke verordeningen. Binnen het programma zijn regeldruk ambassadeurs actief, zij houden in elke provincie bestuurlijke bijeenkomsten om collega-bestuurders te enthousiasmeren en concrete voorbeelden van regeldrukvermindering te geven.

De EU is uiteraard een belangrijke bestuurslaag, ook als veroorzaker van regeldruk. Het is niet voor niets dat de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie in de persoon van dhr. Timmermans een Vice-President/Eurocommissaris heeft aangesteld die zich gaat bezighouden met «Betere Regelgeving». Nederland probeert actief in Brusselse overleggremia regeldruk te verminderen. Speerpunten daarbij zijn een ambitieuze voortzetting van het Europese REFIT programma (REFIT=Regulatory Fitness) om regeldruk te verminderen en kwaliteit van regelgeving te verbeteren, introductie van een netto reductiedoelstelling en een onafhankelijke Impact Assessments Adviesgroep, meer aandacht voor nalevingskosten en niet alleen administratieve lasten en een goede controle op de gevolgen van Europese regelgeving voor de concurrentiekracht.

Actal doet momenteel onderzoek naar de stand van zaken van de «verinnerlijking» op de departementen door middel van een regeldrukaudit over de periode 2012–2014. Het doel van de audit is achteraf vaststellen of ministeries de gevolgen voor regeldruk goed en consequent in kaart brengen en of de effecten op regeldruk zodanig in de besluitvorming worden meegewogen dat externe toetsing op het niveau van dossiers niet meer nodig is. Voor elk departement heeft Actal een lijst concrete regelgevingsdossiers geselecteerd en wordt de kwaliteit van de regeldrukverantwoordingen bekeken. Actal kijkt ook naar de processen en organisatie die er binnen de departementen zijn om de regeldruk te verminderen. Actal brengt verslag uit in voorjaar 2015.

199

Wanneer en hoe wordt het principe Think Small First bij de aanpak van regeldruk ingevoerd? Hoe wordt daarover gerapporteerd aan de Kamer?

Antwoord

Bij de totstandkoming van nieuwe wetgeving wordt gebruik gemaakt van het Integraal Afwegingskader (IAK). Een verplicht onderdeel van het Integraal Afwegingskader is de bedrijfseffectentoets. De bedrijfseffectentoets is recentelijk aangescherpt. Voortaan moeten de effecten van voorstellen ook expliciet voor de doelgroep micro-ondernemingen en MKB worden weergegeven. Beleidsmakers moeten zich daar dus rekenschap van geven. De weerslag van die analyse komt terug in de toelichting op de regelgeving.

200

Wat zijn de belangrijkste factoren voor het vasthouden, uitbouwen en aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven in het kader van het project «The Netherlands: Digital Gateway to Europe?

Antwoord

In het strategisch aanvalsplan «The Netherlands: Digital Gateway to Europe» is een aantal generieke factoren benoemd die belangrijk zijn bij het aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven naar Nederland (Bijlage bij Kamerstukken 2012–2013, 29 515, nr. 70). Zo spelen de strategische locatie van Nederland en de superieure logistieke en technologie-infrastructuur een belangrijke rol. De Amsterdam Internet Exchange is bijvoorbeeld het grootste internetknooppunt ter wereld, gemeten in connectiviteit en het op-een-na grootste in internetverkeer. Veel (buitenlandse) ICT-bedrijven vinden het vanuit kostenoogpunt aantrekkelijk om dicht bij een dergelijk knelpunt te zitten. Verder heeft Nederland innovatieve clusters van bedrijven en instellingen en hoogopgeleide, meertalige en flexibele arbeidskrachten die het voor buitenlandse bedrijven aantrekkelijk maken om voor Nederland te kiezen. Naast deze generieke factoren heeft Nederland ook een aantal specifieke sterktes. Zo zijn de sectoren cloud computing, cybersecurity en gaming in Nederland sterk in opkomst. Dat biedt kansen voor buitenlandse bedrijven. Ook is er in een aantal topsectoren behoefte aan innovatieve ICT-toepassingen die door buitenlandse bedrijven geleverd kunnen worden. Verder is het ICT-onderzoek in Nederland succesvol. In een internationaal assessment uit 2010 van de R&D-kwaliteit van onderzoeksgroepen in Nederland kregen van de 60 onderzochte groepen, 15 groepen de hoogst mogelijke score. Deze groepen bestrijken bijna alle thema's in het ICT-veld. Het onderzoeksnetwerk SURFnet wordt beschouwd als het meest geavanceerde ter wereld. Deze factoren dragen bij aan de aantrekkelijkheid van Nederland voor buitenlandse ICT bedrijven om zich hier te vestigen.

201

Zijn netneutraliteit en privacy belangrijke vestigingsfactoren voor buitenlandse ICT-bedrijven?

Antwoord

Het is mij niet uit onderzoek bekend of netneutraliteit en privacy belangrijke vestigingsfactoren voor buitenlandse ICT-bedrijven zijn. Privacy is Europees gereguleerd middels de Europese privacy richtlijn uit 1995, zodat er qua regelgeving sprake is van een gelijk speelveld. Op het terrein van netneutraliteit loopt Nederland voorop met wetgeving. Dat betekent dat in beginsel in Nederland nieuwe spelers met innovatieve diensten makkelijker kunnen toetreden tot de markt omdat de toegang tot het open internet wordt gegarandeerd. Het kabinet streeft ernaar regels voor netneutraliteit op Europees niveau vast te leggen, zodat er ook op dit terrein een gelijk speelveld ontstaat.

202

Kunt u aangeven hoeveel uw ministerie in 2015 bijdraagt aan MVO Nederland? Dragen ook andere ministeries bij aan MVO Nederland in 2015, en zo ja: kunt u per ministerie aangeven hoeveel?

Antwoord

Stichting MVO Nederland is sinds 2013 verzelfstandigd en krijgt geen basissubsidie meer. Wel ontvangt de stichting projectsubsidie voor de uitvoering van een aantal projecten in het kader van MVO- en duurzaamheidsbeleid van EZ, BZ, SZW en I&M. Voor 2015 zijn momenteel onderstaande subsidiebedragen voor specifieke projecten toegezegd aan MVO Nederland:

Ministerie

Bedrag 2015 (in euro)

Economische Zaken

712.516

Buitenlandse Zaken

2.545.729

Rijkswaterstaat (Infrastructuur en Milieu)

7.500

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

150.000

Totaal

3.415.745

203

Hoeveel regelhulpen zijn voor het jaar 2014 gepland en ingevoerd? En hoeveel regelhulpen komen erbij in 2015? Hoe wordt bepaald welke maatregelen in de aanpak van regeldruk voor ondernemers de meeste «winst» opleveren, dat wil zeggen het meest effectief zijn voor de merkbaarheid?

Antwoord

Op verzoek van o.a. VNO-NCW/MKB-Nederland en de betrokken branches wordt er in het kader van het Ondernemingsdossier gewerkt aan het koppelen van zeventien prioritaire regelhulpen die bijdragen aan een merkbare vermindering van de regeldruk. Aansluiting van regelhulpen op het Ondernemingsdossier stelt ondernemers in staat om de voortgang van de nalevingsacties op een efficiënte manier te bewaken en te verantwoorden. De doelstelling is dat deze prioritaire regelhulpen in 2015 beschikbaar zijn voor de gebruikers van het Ondernemingsdossier. Het streven is om tien prioritaire regelhulpen eind 2014 beschikbaar te kunnen stellen. De ondernemers zijn nauw betrokken bij de ontwikkeling van de regelhulp en kunnen behoeften ten aanzien van regeldruk en merkbaarheid inbrengen.

204

Hoe wordt het thema bedrijfsoverdracht in de dienstverlening van de Ondernemerspleinen geprioriteerd en geagendeerd? Welke activiteiten zijn ontplooid en wat zijn de resultaten? Hoeveel bedrijven, niet zijnde familiebedrijven, zijn in de afgelopen vijf jaar succesvol overgedragen en hoeveel bedrijven slaagden daar niet in?

Antwoord

De Kamer van Koophandel (KvK) vult het digitale Ondernemersplein onder andere in met informatie over koop en verkoop van een bedrijf. Het verkopen van een bedrijf, bedrijfsoverdracht, heeft een eigen ingang op het Ondernemersplein: http://www.ondernemersplein.nl/ondernemen/bedrijf-stoppen-of-verkopen/. Uitgebreid aandacht heeft de KvK voor het starten van een onderneming door het kopen van een ander bedrijf: http://www.ondernemersplein.nl/ondernemen/bedrijf-starten/een-bestaand-bedrijf-kopen/.

Voor nadere gegevens over bedrijfsoverdrachten verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 26 september jl.

205

Wanneer vinden de gesprekken en onderhandelingen plaats over de vernieuwing en de exacte invulling van het meerjarig contract van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) en EZ voor de periode na 2015 om inkomend toerisme te bevorderen via internationale branding en marketing van Nederland en internationale congreswerving?

206

Hoe groot is de potentie van Nederland wat betreft aantallen inkomende toeristen in het jaar 2020 en het jaar 2025 met het oog op het groeiende internationale toerisme?

207

Hoe groot is de potentie van Nederland wat betreft totale uitgaven van inkomende toeristen in het jaar 2020 en het jaar 2025 met het oog op het groeiende internationale toerisme?

208

Hoe groot is de potentie van Nederland wat betreft banen als gevolg van inkomende toeristen in het jaar 2020 en het jaar 2025 met het oog op het groeiende internationale toerisme?

209

Welk bedrag aan publieke Rijksfinanciering heeft NBTC de komende contractperiode nodig om de Holland Branding & Marketing Visie 2014–2018 uit te voeren en zo de potentie van Nederland qua inkomende toeristen in het jaar 2020 en het jaar 2025 volledig waar te maken?

210

Op hoeveel inkomende toeristen, totale uitgaven en banen als gevolg van inkomende toeristen komt Nederland uit in 2020 en 2025 wanneer voor de periode na 2015 vast wordt vastgehouden aan de huidige geplande bedragen?

211

Welke mogelijkheden zijn er om het voorziene bedrag voor NBTC voor de contractperiode na 2015 te verhogen tot het bedrag dat ervoor zorgt dat de potentie van Nederland wordt gehaald?

Antwoord op de vragen 205 t/m 211

Zoals aangegeven in de recente voortgangsrapportage gastvrijheidseconomie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 26 419, nr. 58) heb ik op 30 oktober 2013 het Toekomstperspectief Destinatie Holland 2025 in ontvangst genomen. Dit document schetst de marktontwikkelingen voor het internationaal toerisme naar Nederland tot 2025 en geeft inzicht in het groeiperspectief dat Nederland zou kunnen realiseren.

Het NBTC Holland Marketing werkt momenteel vanuit dit toekomstperspectief en de reeds geformuleerde Holland Branding & Marketing Visie aan een meerjarig marketingplan. Dit meerjarig marketingplan zal de basis zijn voor de toekomstige meerjarenovereenkomst 2016–2019.

Dit plan zal medio 2015 aan mij worden voorgelegd. Dan zal ik bezien hoe de verdere invulling van het meerjarencontract vorm zal krijgen. Hierbij is het mijn inzet de financiering van het NBTC binnen het beschikbare meerjarenbudget van 8,45 miljoen euro te realiseren. Mede gelet op het feit dat naar aanleiding van de begrotingsbehandeling 2012 de taakstelling uit hoofde van het regeerakkoord Rutte I op het NBTC-budget structureel met 4 miljoen euro is teruggedraaid.

212

Krijgen bestaande vergunningen voor wind op zee conform het energieakkoord een kans om alsnog gebruikt te worden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom wordt de afspraak uit het Energieakkoord niet gestand gedaan? En klopt het dat bestaande vergunningen niet in het taakstellende kostenreductiepad passen? Zo ja, kan gedetailleerd en onderbouwd worden toegelicht waarom dit het geval is?

Antwoord

De afspraak in het Energieakkoord over bestaande vergunningen is niet dat de bestaande vergunningen mogen meedoen aan een nieuwe tender, maar dat bestaande vergunningen mogen meedoen aan de tenderprocedures «indien mogelijk binnen het taakstellende reductiepad om een voldoende snelle uitrol te realiseren».

In mijn brief over wind op zee van 26 september jl. heb ik aangegeven hoe ik uitvoering geef aan deze afspraak in het Energieakkoord. Ik heb onderzocht of het gebruik van bestaande vergunningen past binnen het taakstellende reductiepad en leidt tot een versnelling van de uitrol van wind op zee. Daarbij heb ik de sector gevraagd om met een voorstel te komen wat aan de in het Energieakkoord afgesproken voorwaarden voldoet. Ik heb van de sector uiteindelijk een voorstel ontvangen, maar heb moeten concluderen dat het voorstel niet voldoet aan de voorwaarden zoals afgesproken in het Energieakkoord en niet wordt gedragen door alle bij de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) aangesloten partijen.

Essentie van het voorstel van de sector is om in 2015 gelijktijdig een tender te houden voor bestaande vergunningen en een kavel in Borssele volgens de nieuwe wettelijke systematiek. Dit voorstel van de sector levert door de gelijktijdigheid geen voordelen op voor de snelheid waarmee de afspraken uit het Energieakkoord gerealiseerd worden. Uitvoering van het sectorvoorstel is echter wel veel complexer dan uitvoering conform de aanpak zoals gepresenteerd in mijn brief van 26 september jl. Het voorstel past ook niet in een kosteneffectief uitrolpad. In het voorstel van de sector kunnen alle bestaande vergunningen meedoen aan de tender, waarbij om een gelijk speelveld tussen de vergunninghouders te creëren er wordt gedifferentieerd tussen locaties door middel van een afstandscorrectie. De sector is namelijk ook van mening dat realisatie van windparken in verder weggelegen gebieden, zoals IJmuiden Ver, leidt tot een hogere kostprijs per kWh. Tegelijk is het voorstel dat de bestaande vergunningen worden aangesloten door TenneT. Het voorstel is er met andere woorden op gericht om alle locaties een gelijke kans te geven, terwijl de meerkosten van verder weggelegen locaties door TenneT (via netaansluiting) of EZ (via hogere subsidie via de afstandscorrectie) moeten worden gedragen. Het grootste deel van de bestaande vergunningen ligt in verder weggelegen, dus duurdere gebieden dan Borssele en de Noord en Zuid-Hollandse Kust. In het voorstel van de sectoris het goed mogelijk dat parken in deze verder weggelegen gebieden zouden winnen, hetgeen zou leiden tot aanzienlijk hogere maatschappelijke kosten. Daarbij komt dat voor alle bestaande vergunningen geldt dat er ruimtelijke en infrastructurele knelpunten zijn die ook leiden tot hogere maatschappelijke kosten dan de uitrol van dezelfde locaties volgens die nieuwe wettelijke systematiek.

Op basis van bovenstaande is de conclusie dat het gebruik van de bestaande vergunningen leidt tot hogere maatschappelijke kosten zonder dat het leidt tot versnelling van de realisatie van wind op zee. Gelet op de in het Energieakkoord gestelde voorwaarden zal dan ook geen gebruik gemaakt worden van de bestaande vergunningen bij de uitrol van wind op zee.

213

Kan worden gegarandeerd dat de afspraak uit het energieakkoord om de eerste 450MW wind op zee daadwerkelijk in 2015 wordt aanbesteed uitgevoerd gaat worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja kan tevens worden gegarandeerd dat volgens afspraak de eerste molens daadwerkelijk draaien in 2019?

Antwoord

In mijn brief over wind op zee van 26 september jl. heb ik aangegeven dat eind 2015 de eerste tender voor wind op zee van 700 MW zal worden geopend. Dit is een versnelling ten opzicht van het tijdpad dat is afgesproken in het Energieakkoord. Conform afspraak in het Energieakkoord zullen partijen vier jaar de tijd krijgen om het park te realiseren.

214

Klopt het dat de rente die gevraagd wordt bij de revolverende fondsen energiebesparing hoger liggen dan bijvoorbeeld de hypotheekrente? Zo nee, wat is dan de oorzaak dat deze fondsen tot dusverre maar mondjesmaat gebruikt worden? Zo ja, op welke manier kan ervoor gezorgd worden dat deze fondsen wel worden gebruikt?

Antwoord

De vraag heeft betrekking op de rente bij de revolverende fondsen voor energiebesparing die door de Minister voor Wonen en Rijksdienst worden vormgegeven. Het revolverende fonds voor particuliere eigenaren, het Nationaal Energiebespaarfonds, is gestart op 21 januari 2014. Het revolverend fonds voor verhuurders zal op zeer korte termijn in werking treden. Daarnaast wordt een fonds ten behoeve van financiering voor verenigingen van eigenaren (VvE’s) gevormd. Er is sprake van drie fondsen voor verschillende doelgroepen met bijbehorende financieringsproducten.

De rente die aan particuliere woningeigenaren gevraagd wordt bij het Nationaal Energiebespaarfonds is vanaf 21 juli 2014 3,2% voor zeven jaar en 3,6% voor 10 jaar. Vergeleken met leningen van commerciële partijen en zonder zekerheid voor de kredietverstrekker (consumptief krediet) is dit een gunstig tarief. De rente die in de markt wordt gevraagd voor hypothecair krediet voor een 10 jaar rentevastperiode is vergelijkbaar met de rente van het Nationaal Energiebespaarfonds, de bijkomende kosten zijn bij een (aanvullend) hypothecair krediet vaak hoger. Het verschil in rente hangt af van de concrete aanbieder, de voorwaarden bij het hypothecair krediet en de vraag of met een nationale hypotheekgarantie wordt gewerkt.

Voor de drie revolverende fondsen geldt dat financiering aan het einde van de keten zit: mensen, verhuurders en VvE’s zullen eerst enthousiast moeten zijn over energiebesparende maatregelen aan hun woningen alvorens de vraag naar financiering toeneemt. De integrale uitvoering van de afspraken over de gebouwde omgeving in het Energieakkoord, inclusief onderdelen als ontzorging, een beter aanbod vanuit de bouw en garanties op de kwaliteit van producten is nodig om het doel van energiebesparing en werkgelegenheid te realiseren.

215

Wie is er verantwoordelijk voor het ontmantelen van de kerncentrale in Borssele en het opruimen van het terrein nadat de kerncentrale is gesloten?

Antwoord

N.V. Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) is vergunninghouder van de kerncentrale Borssele. Volgens de Kernenergiewet en het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen is de vergunninghouder van een kerncentrale verantwoordelijk voor het ontmantelen van de kerncentrale en het opruimen van het terrein.

216

Hoeveel geld is er naar schatting nodig om de kerncentrale in Borssele na sluiting geheel te ontmantelen en het terrein op te ruimen? Hoeveel van dit bedrag is al gereserveerd? Hoeveel moet nog worden opgebouwd en op welke manier wordt daar zorg voor gedragen?

Antwoord

Op 27 maart 2012 is de aanvraag om goedkeuring van vergunninghouder N.V. Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) over de wijze waarop zij financiële zekerheid moet stellen voor de kosten van ontmanteling goedgekeurd. EPZ stort jaarlijks geld bij een daartoe speciaal ingerichte stichting, die de gelden belegt in overeenstemming met het in de aanvraag opgenomen beleggingsbeleid. Op de beleggingen is een pandrecht gevestigd ten behoeve van de Staat. Op deze wijze wordt door EPZ ten behoeve van de Staat de op grond van de Kernenergiewet gevraagde waarborg geboden dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zullen zijn om de ontmantelingkosten te betalen, tegen de tijd dat de ontmanteling aan de orde is. EPZ rapporteert in haar jaarverslagen over de jaarlijkse stortingen en de waarde van de beleggingen.

217

Hoeveel van het SDE+ budget is momenteel al aangevraagd en hoeveel is er nog over voor 2014?

Antwoord

RVO.nl zet iedere twee weken de stand van zaken op haar website met betrekking tot het aangevraagde budget. Dit is te vinden onder de volgende link: http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/sde/behandeling-aanvragen/stand-van-zaken-sde-2014. Tot en met 30 september (de eerste dag van de vijfde fase) was er voor 2,1 miljard euro subsidie aangevraagd. Het beschikbare budget voor 2014 is 3,5 miljard euro. De SDE+ 2014 staat nog open tot en met 18 december.

218

Komt er in de SDE+ 2015 een mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor een project in het buitenland?

Antwoord

Nee. Het nieuwe besluit SDE geeft wel de mogelijkheid om buitenlandse projecten onder voorwaarden te steunen. Deze optie gebruik ik nog niet in 2015. Wel bereid ik deze mogelijkheid voor. Daardoor kan ik van deze optie gebruik maken, mocht het onverhoopt nodig zijn voor het doelbereik van de hernieuwbare energie doelstelling. Over mijn plannen voor de SDE+ 2015 stuur ik uw Kamer dit najaar een brief.

219

Gaat u de berekeningen voor SDE+ bedragen ter goedkeuring aan de Kamer voorleggen?

Antwoord

Nee. De SDE+ basisbedragen laat ik berekenen door onafhankelijke experts van ECN en DNV GL. Het rapport van ECN en DNV GL is een product van deze onderzoeksbureaus en behoeft daarom niet te worden goedgekeurd door de Kamer. De uitkomsten van de berekeningen van ECN en DNV GL verwerk ik in de SDE+ regeling. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren met een brief over de SDE+ 2015.

220

Wanneer gaat u starten met het verkennen van aanvullende maatregelen ter bevordering van het behalen van de doelen uit het Energieakkoord? Kunt u hiervoor het proces schetsen? En hoe wilt u hierbij de Kamer betrekken?

Antwoord

De Borgingscommissie onder leiding van dhr. Nijpels bewaakt de voortgang van het Energieakkoord en brengt jaarlijks een rapportage uit. In juni 2014 heb ik de eerste Voortgangsrapportage Energieakkoord van de Borgingscommissie aan de Tweede Kamer toegestuurd. Het komt daarbij aan op een goede uitvoering van de afgesproken maatregelen. Aanvullende maatregelen zijn nu niet aan de orde. Het Energieakkoord wordt in 2016 geëvalueerd, waarbij de voortgang van het akkoord wordt beoordeeld en over het vervolg wordt besloten met het oog op het bereiken van de in het akkoord overeengekomen doelstellingen voor 2020 en 2023, inclusief het verkennen van aanvullende maatregelen waar nodig en wenselijk.

221

Kunt u een jaarlijkse voortgangsrapportage op Energiebesparing aan de Kamer sturen, die zich specifiek richt op de effecten van alle overheidsmaatregelen die daartoe worden genomen?

Antwoord

Er zijn al diverse rapportages over energiebesparing die reeds met de Kamer gedeeld worden. In Europees verband bestaat er een aanzienlijke rapportageverplichting. Zo stelt Nederland eens per drie jaar een uitgebreid nationaal energie efficiëntie actie plan (NEEAP) op. Dit plan bevat een uitgebreide omschrijving van alle acties die Nederland onderneemt op het gebied van energiebesparing. Tevens wordt er jaarlijks aan de Europese Commissie gerapporteerd over specifieke doelen en maatregelen.

In de Nationale Energie Verkenning wordt verder uitgebreid aandacht besteed aan de effecten van energiebesparing als gevolg van het ambitieuze pakket aan maatregelen uit het Energieakkoord. De NEV kwantificeert ook het verwachte effect van de voorgenomen maatregelen en biedt daarmee houvast of de doelstellingen uit het Energieakkoord gehaald zullen worden. De NEV zal op korte termijn aan de Kamer worden gezonden.

222

Met wat voor marktpartijen heeft u het laatste contact gehad over een mogelijke vergunning voor een kerncentrale? Wanneer was dit contact?

Antwoord

Ik heb geen contact gehad met marktpartijen over een mogelijke vergunning voor een kerncentrale. Op 30 januari 2012 heeft mijn ambtsvoorganger u bericht (Kamerstuk 32 645, nr. 35) dat DELTA en RWE hun plannen om te komen tot een nieuwe kerncentrale in Borssele hebben uitgesteld.

223

Kunt u aangeven of er momenteel geïnteresseerden of gegadigden zijn voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale?

Antwoord

Interesse voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale is mij niet bekend.

224

Wat is de hoeveelheid kernafval in Nederland? Kunt u dit uitdrukken in volume? En uit welke materialen bestaat deze? Kunt u ook aangeven hoe deze verschillen in stralingsniveau?

Antwoord

De totale hoeveelheid bij COVRA opgeslagen afval is bijna 28 duizend kubieke meter. Daarvan is meer dan de helft (17.125 m3) NORM afval: afval van natuurlijk voorkomende radioactieve materialen. Ruim een derde van het afval bij COVRA (10.572 m3) is laag en middelradioactief afval (LMRA). Het hoogradioactief afval (HRA) vormt met 86 m3 slechts 0,3% van het totale volume. Het kleine volume HRA bevat wel het grootste deel van de radioactiviteit. Het HRA is goed voor 99,9% van alle radioactiviteit.

Het NORM afval bestaat uit industriële ertsen (zoals uranium- en fosfaatertsen) met een verhoogde natuurlijke radioactiviteit. Het LMRA bestaat ondermeer uit gebruiksmaterialen (handschoenen, kleding, injectienaalden, laboratoriumglaswerk), rookmelders en vervangen onderdelen (buizen, pompen, filters). Het HRA bestaat uit afval afkomstig van de opwerking van gebruikte splijtstofstaven uit kernenergiecentrales. Daarnaast bestaat het HRA uit de splijtstofelementen die als brandstof in onderzoeksreactoren zijn gebruikt en het afval van de medische isotopenproductie.

225

Denkt u momenteel na over het stellen van andere eisen aan binnenlandse energievoorzieningszekerheid als gevolg van de veranderende energievoorziening? Zo ja, aan wat voor veranderingen denkt u zoal?

Antwoord

Het waarborgen van de energievoorzieningszekerheid is een cruciaal onderdeel van het energiebeleid. De wijze waarop energie wordt opgewekt kan veranderen, maar het belang van energievoorzieningszekerheid en de eisen die hieraan gesteld worden blijven van kracht. De inzet is onverminderd om te allen tijde een ononderbroken levering van gas en elektriciteit te hebben.

226

Verwacht u de komende jaren een toename van het aantal minuten elektriciteitsstoring per jaar als gevolg van de toename van het onvoorspelbare aanbod hernieuwbare energie?

Antwoord

Er zijn op dit moment geen concrete indicaties dat het aantal minuten elektriciteitsstoring de komende jaren zal toenemen als gevolg van een hoger aanbod van hernieuwbare energie. Naar verwachting zal de komende jaren grootschalige hernieuwbare energie ingepast kunnen worden in het net. Bij grootschalige inpassing kan het net in balans worden gehouden indien het aanbod van hernieuwbare energie fluctueert.

227

Wat is de reden om de Herfindahl-Hirschman Index (HHI) te stabiliseren op maximaal 2500?

229

Waarom is het uw ambitie de concentratiegraad in de retailsector elektriciteit te concentreren tussen 1800 en 2500 op de Herfindahl-Hirschman Index? Waarom wilt u de indexatie niet onder de 1800 laten komen?

Antwoord op de vragen 227 en 229

De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) is een methode om de mate van concentratie in een markt weer te geven. De HHI is gelijk aan de som van de gekwadrateerde marktaandelen in procenten. Een toename in de HHI kan duiden op een afname van de mate van concurrentie. Een afname van de HHI kan duiden op toegenomen concurrentie. Onder 1800 is sprake van een echt competitieve markt, bij 10.000 is sprake van een monopolie. De HHI laat over de afgelopen jaren een stabiele trend zien en beweegt zich tussen de 2100 en 2500. De HHI moet in relatie worden gezien met de C3-index, die het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers weergeeft. Die laat, ondanks wat schommelingen vanwege overnames, ook een vrij stabiele trend zien over de afgelopen jaren van rond de 80%. Ondanks het feit dat de energiemarkt reeds 10 jaar geliberaliseerd is en er veel nieuwe toetreders zijn gekomen, is er nog steeds sprake van een geconcentreerde markt omdat de drie grote leveranciers nog steeds rond de 80% van de markt bedienen. Om iets te kunnen zeggen van de mate van concurrentie in de energiemarkt verdient het dan ook aanbeveling om verschillende indicatoren in samenhang te zien met elkaar en naast concentratiecijfers bijvoorbeeld ook te kijken naar de ontwikkeling van het switchcijfer en/ of consumententevredenheid. Dat zal worden meegenomen bij het opstellen van de volgende begroting.

228

Wanneer gaat u een visie ontwikkelen op de transitie van onze energievoorziening richting 2040 en 2050? Hoe wilt u dit proces vormgeven?

Antwoord

Ik zal uw Kamer hier op korte termijn separaat over informeren.

230

Hoe verhoudt de concurrentie op de elektriciteitsmarkt in Nederland zich tot andere landen binnen de Europese Unie en is hierbij een verband met de mate van ontvlechting van netbeheer en productie/leverantie?

Antwoord

Op dit moment is deze informatie niet voorhanden. Op 30 oktober 2013 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken mij een soortgelijke vraag gesteld in een brief waarin de commissie mij verzocht om aansluitend op de komende uitspraak van de Hoge Raad inzake het geschil tussen de Nederlandse staat en de energiebedrijven Eneco, Delta en Essent in te gaan op een aantal vragen. Ik zal deze vraag betrekken bij mijn reactie op dat verzoek.

231

Zal de eerste tender voor Wind op zee ook in 2015 worden afgerond?

Antwoord

In mijn brief over wind op zee van 26 september jl. heb ik aangegeven dat eind 2015 de eerste tender voor wind op zee zal worden geopend. Dit is conform de afspraak in het Energieakkoord. Het is daarbij niet de verwachting dat de tender ook in 2015 wordt afgerond.

232

Gaat u in 2015 conform het Energieakkoord minstens 425 MW Wind op zee aanbesteden?

Antwoord

In mijn brief over wind op zee van 26 september jl. heb ik aangegeven dat eind 2015 de eerste tender voor wind op zee van 700 MW zal worden geopend. Dit is een versnelling ten opzichte van het tijdpad dat is afgesproken in het Energieakkoord.

233

Waarom gaan de garanties Geothermie van 8700x1000 in 2014 naar 1000x1000 in 2015?

Antwoord

De regeling voor geothermie is een garantieregeling. Dat betekent dat de aanvrager een premie betaalt en vervolgens staat daar tegenover dat de regeling uitkeert als een geothermieboring een lager dan vooraf door deskundigen berekend resultaat heeft. Om een eventuele mismatch tussen inkomsten en uitgaven in de tijd te kunnen opvangen is er een begrotingsreserve ingesteld voor de garantieregeling geothermie. Hierin worden de ontvangen premies van de aanvragers en de kasbijdrage van EZ gestort en hieruit worden vervolgens de uitkeringen gedaan in geval van een (gedeeltelijk) mislukte boring. Doordat het een begrotingsreserve is blijven de bedragen beschikbaar voor latere jaren. Zoals aangegeven op blz. 95 van de EZ begroting is de stand van de begrotingsreserve ultimo 2013 10,8 mln. euro. In 2014 en 2015 wordt deze begrotingsreserve aangevuld met respectievelijk 8,7 mln. euro en 1,0 mln. eurokasmiddelen, zodat het budget meer in balans is met de potentiële vraag die afgeleid kan worden uit het aantal projecten met een lopende SDE+-beschikking.

234

Waar komt het grote verschil in uitgaven voor Green Deals tussen 2014 en 2015 vandaan?

Antwoord

Voor de Green Deal is vanaf 2012 een (fluctuerende) meerjarige budgetreeks tot en met 2016 onttrokken aan budget van andere beleidsonderwerpen binnen artikel 14 van de EZ-begroting. Als gevolg van de invloed van bezuinigingen (2,5 mln. euro) en het toepassen van budgetoverhevelingen voor dekking van uitvoeringskosten (1,7 mln. euro) zijn in de meerjarige budgetreeks fluctuaties opgetreden. Dit heeft er toe geleid dat het oorspronkelijke budget van de Green Deals voor 2015 van ca. 5 mln. euro is gedaald naar 0,75 mln. euro in 2015.

235

Kan u toelichten wat er met de gelden van 2013 gebeurd is van niet gerealiseerde Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie en SDE projecten?

Antwoord

In 2013 is een interne begrotingsreserve ingesteld voor hernieuwbare energieproductie. De reserve is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging in projecten of uitval van projecten, waarvoor vervangende projecten zullen komen om de doelen voor 2020 en 2023 te bereiken. Dat geldt in ieder geval voor de SDE+. Voor de MEP en SDE zal ik dat van geval tot geval bekijken. Via de reserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. In 2013 is 225 mln. euro in de reserve gestort, waarvan 166 mln. euro afkomstig van de Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie en SDE.

236

In hoeverre is er volgens u ruimte op de begroting om een lening te geven aan de Nuclear Research Group (NRG) om het voortbestaan van de NRG mogelijk te maken, en wilt u dat?

Antwoord

In mijn brief van 6 juni jl. heb ik aangegeven dat er bij het kabinet een positieve grondhouding is ten aanzien van het verstrekken van een lening aan ECN/NRG (Kamerstukken 25 422 nr. 109). Ik heb tevens aangegeven dat alvorens daartoe definitief te besluiten er op een aantal aspecten nadere onderzoeken en uitwerkingen noodzakelijk waren. Die zijn inmiddels verricht. De besluitvorming over een lening bevindt zich nu in afrondende fase. Zodra die besluitvorming is afgerond zal ik uw Kamer daarover informeren.

237

Hoe zouden er volgens u meevallers kunnen ontstaan ten aanzien van de aardgasbaten, terwijl voor de winning uit het Groningerveld een plafond is ingesteld?

Antwoord

Meevallers kunnen ontstaan door een hoger productievolume en een hogere verkoopprijs. De verkoopprijs kan hoger uitvallen dan nu verwacht. Bij het productievolume is voor het Groningengas uitgegaan van het vastgestelde productieplafond, dus daar kunnen geen meevallers ontstaan. Het productievolume van de kleine velden kan wel hoger uitvallen dan geraamd.

238

Kunt u de lagere begroting voor 2015 voor de Green Deal aanpak ten opzichte van 2014 en 2016 toelichten?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 234.

239

Kunt u de begrote subsidie voor het energieakkoord verder specificeren?

Antwoord

De in het kader van het Energieakkoord begrote financiële middelen omvatten het innovatieprogramma voor demonstratieprojecten, dat oploopt van 25 miljoen euro in 2014, 35 miljoen euro in 2015, 45 miljoen euro in 2016 tot structureel 50 miljoen euro vanaf 2017. Daarnaast gaat het om middelen die bestemd zijn voor ondersteunende maatregelen uit het Energieakkoord.

240

Kunt u een nadere uitsplitsing van de gasbaten geven waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen deelnemingen en heffingen en ook tussen kleine velden en het Groningen-gasveld?

Antwoord

De deelnemingen betreffen EBN en GasTerra. GasTerra maakt een vastgestelde winst waarvan het dividend voor de staat jaarlijks 3,6 mln. euro bedraagt. De winstuitkering van EBN in 2015 wordt op 1.700 mln. euro op kasbasis geraamd. De overige baten betreffen heffingen. Een onderscheid tussen kleine velden en het Groningenveld is niet exact te maken, onder andere omdat de hoogte van enkele heffingen in één berekenstap over meerdere concessies, waaronder het Groningenveld, wordt vastgesteld. De verhouding in 2015 op kasbasis bedraagt bij benadering ongeveer 7.600 mln. euro op basis van het Groningengas en 1.500 mln. euro op basis van kleineveldengas.

241

Wordt de compensatie van de indirecte kosten in het kader van het Emision Trading Scheme van € 77 miljoen die vanaf 2014 jaarlijks beschikbaar is op de EZ-begroting volledig ingezet?

Antwoord

Er is jaarlijks 77 miljoen euro beschikbaar voor de compensatie indirecte kosten. Het kabinet verwacht dat de beschikbare middelen voor 2014 mede door de lage CO2-prijs en het faillissement van Aldel niet volledig worden ingezet. In de regeling is opgenomen dat indien het beschikbare bedrag in enig jaar niet wordt uitgeput het resterende bedrag naar latere jaren wordt doorgeschoven.

242

Kunt u aangeven hoeveel CO2 en dito banen er het afgelopen jaar zijn weggelekt?

Antwoord

Ik interpreteer deze vraag als dat de vragensteller wil weten in hoeverre bedrijven zich buiten Europa hebben gevestigd vanwege het Europese klimaatbeleid («carbon leakage»). Er kunnen meerdere redenen zijn waarom bedrijven besluiten zich elders te vestigen. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met de algemene economische situatie of het investeringsklimaat. Er is geen concreet overzicht of en hoeveel banen er zijn weggelekt als gevolg van carbon leakage.

243

Kunt u verklaren waarom na 2016 nog MEP gelden op de begroting staan terwijl de 10 jaars termijn dan na de laatste aanvraag mogelijkheid van 18 augustus 2006 reeds verlopen is?

Antwoord

Nadat de MEP-subsidie was aangevraagd hadden producenten nog de tijd om hun project te realiseren. Pas nadat het project gerealiseerd was, ging de subsidieperiode van 10 jaar lopen. Ook zijn er na sluiting van de reguliere MEP nog beschikkingen afgegeven voor de overgangsregeling MEP (OV MEP), waarbij de subsidieperiode op een later moment is gestart. Daardoor staan er na augustus 2016 nog gelden op de begroting voor de MEP. Daarbij is er één project dat drie jaar uitstel heeft gekregen voor realisatie van het project. Voor dat project lopen de uitgaven door tot en met 2020.

244

Zou u bij de tabel duurzame energieproductie de huidige situatie en de streefwaarden voor elk jaar tot en met 2023 kunnen opnemen?

Antwoord

Nee. De Europese doelstelling voor 2020 en de afspraken in het Energieakkoord voor 2023 zijn leidend voor de streefwaarden in de begroting. Het is niet mogelijk om tussentijdse doelstellingen c.q. streefwaarden te formuleren.

245

Kunt u aangeven in hoeverre de regel nog op gaat dat de goedkopere projecten voorrang krijgen bij het verkrijgen van SDE+ subsidies nu er middels het energie-akkoord gekozen wordt voor bepaalde targets op het gebied van duurdere energievormen zoals windenergie en wind op zee?

Antwoord

De regel dat de goedkoopste projecten voorrang krijgen in de SDE+ blijft bestaan. Alleen voor wind op zee is een aparte benadering gekozen, namelijk om voor wind op zee aparte tenders te organiseren. De redenen hiervoor zijn dat wind op zee een technologie is die relatief aan het begin van de technische ontwikkeling staat en dat wind op zee een lange aanlooptijd heeft, waardoor het voor het behalen van de doelen van 2020 en 2023 van belang is om tijdig te beginnen met de ontwikkeling van windparken op zee. Ook is per windpark op zee een veel grotere verplichtingenruimte nodig dan voor een gemiddeld project in de SDE+.

246

Kunt u aangeven welk deel van de SDE+ subsidies nog niet is gereserveerd voor een bepaalde energievorm?

247

Kunt u aangeven welk deel van de SDE+ subsidiepot naast de benodigde 18 miljard voor wind op zee reeds is gereserveerd voor bepaalde energievormen en welke dit dan zijn?

Antwoord op 246 en 247

Alleen voor wind op zee wordt een apart budget gereserveerd. Voor de overige technologieën is geen apart budget gereserveerd. Zij concurreren onderling om het beschikbare budget.

248

Klopt het dat er van de reeds ingeboekte opslag duurzame energie tot aan 2031 optellend tot 30 miljard (antwoord feitelijke vraag 254, begroting EZ 2014) na aftrek van de openstelling SDE+ van 3 miljard van 2013, 3,5 miljard voor 2014, 3,5 miljard voor 2015 en de benodigde 18 miljard voor wind op zee, nog «slechts» 2 miljard over is voor toekomstige openstellingen SDE+ en zo niet kunt u dan de desbetreffende tabel van een update voorzien?

Antwoord

Nee, dit klopt niet. De opslag duurzame energie zal tot en met 2031 circa € 30 miljard opbrengen. Dit komt overeen met de geraamde kasuitgaven voor de SDE+. De genoemde verplichtingenbudgetten van 2013, 2014, 2015 en wind op zee geven niet de geraamde kasuitgaven weer. De verplichtingenbudgetten geven de maximum uitgaven weer bij minimale energieprijzen. De kasramingen zijn echter gebaseerd op verwachte energieprijzen en liggen daardoor lager dan het verplichtingenbudget. Op de begroting staan niet de maximale uitgaven, maar de geraamde kasuitgaven. De geraamde kasuitgaven zijn tot nu toe ongeveer de helft lager dan het opengestelde verplichtingenbudget. De komende jaren zullen verplichtingenbudget en de bijbehorende geraamde kasuitgaven naar verwachting dichter bij elkaar komen te liggen omdat gemiddeld duurdere projecten subsidie zullen gaan krijgen.

249

Welk bedrag wordt in 2015 beschikbaar gesteld voor Wind op zee?

Antwoord

De eerste nieuwe tender voor wind op zee zal eind 2015 worden opengesteld. Het windmolenpark dat deze tender wint, zal naar verwachting in 2019 zijn gerealiseerd en gaan produceren. De eerste uitbetalingen worden dan ook voorzien in 2019. In 2015 zijn dan ook noch verplichtingen, noch kasbetalingen voor wind op zee voorzien.

250

Op welke manier draagt Carbon Capture Storage bij aan een duurzame energievoorziening?

Antwoord

Nederland is op weg naar een CO2-arme energievoorziening in 2050. Er zijn uiteenlopende scenario’s over de weg daarnaartoe. Uit vrijwel alle scenario’s blijkt dat fossiele brandstoffen in de periode tot 2050 nog een belangrijk onderdeel vormen van het energiegebruik. Dat betekent dat om op de lange termijn te komen tot een volledig duurzame energievoorziening de afvang, gebruik en opslag van CO2 (CCS) onvermijdelijk zal zijn. In het Energieakkoord is daarom afgesproken dat het kabinet het initiatief zal nemen om te komen tot een langetermijnvisie op de positie van CCS in de transitie naar een volledig duurzame energievoorziening. Ik zal deze visie begin 2015 naar uw Kamer sturen.

251

Kunt u aangeven of het voornaamste doel van de Hogefluxreactor in de periode 2012–2015, namelijk het leveren van een constante en betrouwbare neutronenflux, gehaald gaat worden?

Antwoord

Na de problemen in de afgelopen jaren, heeft NRG eind 2012 een uitgebreid programma gestart en inmiddels deels uitgevoerd om de veiligheid en betrouwbaarheid van de installaties te borgen. Indien de plannen in de komende jaren worden voortgezet, kan een betrouwbare neutronenflux gehaald worden.

Garanties daartoe kunnen uiteraard niet worden gegeven.

252

Kunt u toelichten hoe het verder moet met Pallas en de middelen die voor de oprichting voor Pallas beschikbaar worden gesteld wanneer Nuclear Research and consultancy Group (NRG) financieel in grote moeilijkheden komt?

Antwoord

Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 236, bestaat er bij de meest betrokken bewindslieden een positieve grondhouding voor het verlenen van een lening aan ECN/NRG. Het is daarom niet opportuun om te speculeren over de gevolgen van een situatie die zich vooralsnog niet voordoet. Overigens hebben de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor en NRG ieder hun eigen financiële huishouding.

253

Kunt u aangeven welke mogelijkheden u heeft om dwarsliggende gemeenten tot medewerking aan de uitkoopregeling te bewegen?

254

Kunt u aangeven bij wie bewoners terecht kunnen indien hun woning wel in aanmerking komt voor een uitkoopregeling, maar de desbetreffende gemeente hier niet aan wenst mee te werken?

Antwoord op de vragen 253 en 254

Over de vormgeving van de uitkoopregeling voer ik overleg met de betrokken gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bestemmingsplan en de lokale ruimtelijke ordening. Hoewel sommige gemeenten aangeven dat ze moeilijkheden zien met betrekking tot de uitvoering van deze regeling heb ik geen signalen ontvangen dat er gemeenten zijn die zullen weigeren medewerking te verlenen aan de uitkoopregeling. Ik ga ervan uit dat ik samen met gemeenten kan komen tot een regeling die voor alle gemeenten werkbaar is. Intussen zullen bewoners goed op de hoogte worden gehouden van de verdere uitwerking en uitvoering van de regeling. Op dit moment kunnen ze met al hun vragen terecht bij mijn ministerie. In het vierde kwartaal worden informatiebijeenkomsten georganiseerd voor bewoners waarin zij nadere toelichting kunnen krijgen op de regeling.

255

Kunt u aangeven in hoeverre de ontwikkelingen in Rusland van invloed zijn op de beursprijs van Title Transfer Facility(TTF)-gas?

Antwoord

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat indien er minder aanbod van gas is, dit leidt tot stijgende prijzen. Indien er minder gas uit Rusland in West-Europa zou worden aangeboden dan zou dit tot stijgende prijzen kunnen leiden, ook op TTF. Immers, alle gasprijzen in West-Europa zijn in hoge mate met elkaar gecorreleerd. Op de gasmarkten in West-Europa zijn tot op heden geen substantiële prijseffecten waarneembaar die duiden op tekorten aan gas.

256

Kunt u aangeven of u dankzij een (mogelijke) beperktere toestroom van Russisch gas op de Europese markt een stijging in de gasbaten verwacht en zo ja, hoeveel?

Antwoord

Bij de raming van de aardgasbaten wordt uitgegaan van de gasprijzen in de liquide Noordwest-Europese gasmarkt, waaronder gasprijzen voor de levering over meerdere jaren (termijnmarkt) die in transacties tussen marktpartijen tot stand zijn gekomen. Deze marktpartijen nemen hierbij ook de kans op mogelijke veranderingen in de toestroom van Russisch gas in overweging. Er wordt vooralsnog geen stijging in de aardgasbaten op basis van een hogere prijs voorzien.

257

Klopt het dat voor projecten die definitief worden stopgezet zoals de oude vergunningen voor wind op zee deze middelen niet in de interne begrotingsreserve voor duurzame energie worden gestort, maar terugvloeien in de algemene middelen?

Antwoord

Nee, dat klopt niet. De oude vergunningen die een SDE-beschikking hebben, de beide Gemini-parken en het park Luchterduinen, worden niet stopgezet. Deze parken worden momenteel ontwikkeld en zullen gewoon SDE-subsidie ontvangen op het moment dat ze elektriciteit gaan produceren. Voor de overige oude vergunningen is nooit een SDE-beschikking afgegeven, omdat deze in de SDE-tender destijds te slecht scoorden. Voor deze oude vergunningen vallen dan ook geen middelen vrij.

258

In de MvT staat op pagina 126 vermeld dat de subsidierelatie met de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen wordt voortgezet, maar staat daarbij vermeld dat de middelen tot en met 2016 gereserveerd zijn. Waarom is daarbij expliciet sprake over het jaar 2016 terwijl in het Toekomstfonds over een langere tijdspanne gesproken wordt?

Antwoord

EZ heeft in 2013 besloten om de subsidierelatie met de ROM’s te verlengen. Hiervoor heeft EZ, in ieder geval voor de periode 2014 tot en met 2016, middelen gereserveerd op de EZ-begroting. Met de subsidierelatie met de ROM’s beoogt EZ om in samenwerking met de provincies/regio's, het innovatieve MKB uit de topsectoren verder te stimuleren. Hierbij subsidiëren we ontwikkel- en innovatie activiteiten van de ROM’s die bijdragen aan de onderlinge samenwerking tussen de ROM’s en die met de topsectoren. Het gaat om de volgende taken: kennisvalorisatie MKB en de eerste fase van business-development, campusvorming en open innovatieclusters, internationalisatie c.q. acquisitie en verankering van in Nederland gevestigde buitenlandse bedrijven, dit in nauwe samenwerking met NFIA. De middelen voor deze subsidie staan dan ook op de huidige begroting onder artikel 18 vermeld. In 2015 is een evaluatie van de ROM’s voorzien. Op basis daarvan wordt beoordeeld of de subsidierelatie wordt voortgezet.

259

Kunt u toelichten welk deel van € 100.000 euro voorzien is voor ambtsjubilea?

Antwoord

In de agentschapsparagraaf van Agentschap Telecom staat vermeld dat voor 2015 de dotatie voorzieningen dubieuze debiteuren en ambtsjubilea 0,1 mln euro bedraagt (pagina 144 van de EZ-begroting 2015). Voor ambtsjubilea is een bedrag van 60.000 euro van toepassing. Dit betreft de gratificaties voor 18 medewerkers.

260

Kunt u toelichten waarom de gemiddelde kosten voor de inhuur van niet-ambtelijk personeel € 127.000 per fte per jaar zijn? Waarom is dit zoveel hoger dan voor ambtelijk personeel?

Antwoord

Voor het uitvoeren van ICT projecten maakt DICTU regelmatig gebruik van externe inhuur. Deze kosten van gemiddeld 127.000 euro zijn geraamd op basis van realisatiegegevens uit voorgaande jaren en zijn hoger dan de gemiddelde kosten per fte per jaar voor ambtelijk personeel omdat:

  • er commerciële tarieven voor de inhuur van specifieke ICT-kennis betaald moeten worden, die gebruikelijk zijn de commerciële ICT-sector;

  • de inhuur van deze specifieke ICT-kennis plaatsvindt via gespecialiseerde bureaus die hiervoor ook kosten in rekening brengen.

Het betreft extern ingehuurde, specifieke en schaarse kennis en expertise die uit doelmatigheidsoverwegingen niet standaard aanwezig is binnen DICTU.

261

Waarom wordt er € 6 miljoen overgeboekt van het budget van de TKI-toeslag naar artikel 13 voor te verwachten schades op de BMKB?

262

Waarom is er besloten om budget van de TKI-toeslag te gebruiken om de te verwachten schades op de BMKB te dekken?

Antwoord op 261 en 262

Op basis van de gerealiseerde schades op de BMKB in 2013 (102,4 mln. euro) en de huidige schaderaming voor 2014 (91,5 mln. euro) wordt verwacht dat ook de schades in 2015 hoger zullen uitvallen dan tot nog toe werd aangenomen. De schaderaming op de BMKB voor het jaar 2015 is daarom in de begroting 2015 verhoogd van 45 mln. euro naar 71 mln. euro. Deze verhoging van de schaderaming kan deels worden opgevangen door een onttrekking aan de beschikbare begrotingsreserve BMKB. Aanvullend is een overheveling van 6 mln. euro ten laste van het budget voor de TKI-toeslag noodzakelijk. De kasuitgaven op de reeds aangegane verplichtingen voor de TKI-toeslag in 2013 en 2014 worden over meerdere jaren verspreid, omdat de onderzoeksprojecten waarop de TKI-toeslag wordt ingezet ook een looptijd van meerdere jaren kennen. Dit heeft als consequentie dat het beschikbaar gestelde kasbudget voor de TKI-toeslag in de eerste jaren niet volledig wordt uitgeput. De overheveling van de hierdoor vrijvallende kas (6 mln. euro) in 2015 heeft daarom geen consequenties voor de uitvoering van de TKI-toeslagregeling.

263

Kunt u toelichten hoeveel miljoen er in 2015 minder beschikbaar voor de TKI-toeslag in vergelijking met 2014 en waarom dit zo is?

Antwoord

De beschikbare kas voor de TKI-toeslag neemt in 2015 niet af, maar toe ten opzichte van 2014. Voor 2014 is 66,5 mln. euro geraamd en voor 2015 een bedrag van 80,9 mln. euro. Deze middelen staan weergegeven in de tabel op pagina 53 van de EZ-begroting 2015.

264

Kunt u specificeren welke extra kosten Staatstoezicht op de Mijnen maakt in verband met steenkoolwinning?

Antwoord FEZ

In de EZ begroting is voor 2014 2,8 mln. euro budget toegevoegd aan het budget voor Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Hiervan is 1,8 mln. euro vanwege apparaatsuitgaven in verband met de uitvoering wettelijke taken en de inhuur van externe boorspecialisten. Daarnaast was ter dekking van extra kosten 1 mln. euro voorzien voor een extern onderzoek naar de mijnbouwschade in Zuid-Limburg. In eerste instantie zou SodM deze opdracht coördineren. Inmiddels is echter besloten dat SodM vanwege haar positie als onafhankelijke toezichthouder alleen een adviserende rol krijgt bij deze opdracht en wordt de opdracht verstrekt door het Ministerie van EZ. Bij 2e suppletoire begroting 2014 zullen daarom de hiervoor bestemde middelen (1 mln. euro) weer worden teruggeboekt van het SodM-budget naar het onderzoeksbudget op artikel 14. De overige inzet van SodM in verband met de mijnbouwschade in Zuid-Limburg wordt uit het reguliere budget van SodM betaald.

265

Als de Minister schrijft dat het verbeteren van de toegang van het MKB tot de interne markt en markten buiten de EU, wordt hiermee dan bedoeld: de mogelijkheid voor het MKB om zich in te schrijven als Societals Unius Personae (SUP) in elke lidstaat?

Antwoord

De SUP kan een bijdrage leveren aan het gemakkelijk zakendoen in andere lidstaten. Dat is echter niet het enige instrument om de toegang van het MKB tot de interne markt te verbeteren. Zo heeft COSME als doel het verbeteren van het concurrentievermogen van bedrijven en MKB. COSME richt zich o.a. op het vergemakkelijken van de toegang tot markten. Om dit te bewerkstelligen is er binnen COSME het «Enterprise Europe Network» dat diensten aanbiedt zoals informatieverschaffing over EU-wetgeving en deelname aan EU-programma’s (zoals regionale fondsen), ondersteuning bij het vinden van een zakenpartner in het buitenland (EU en daarbuiten), advies over toegang tot Europese financiering en ondersteuning voor innovatie en technologie transfer. Daarnaast hebben alle lidstaten een digitaal loket voor dienstverlenende ondernemers, het zogenaamde Point of Single Contact (PSC), waar ook MKB’ers terecht kunnen. Ook is er het klachtenloket Solvit wanneer een bedrijf in een ander EU-land last van (extra) obstakels doordat een overheidsinstantie de EU-wetgeving niet goed naleeft.

266

Wanneer gaat u uitvoering geven aan motie Van Tongeren, Van Veldhoven, Dik-Faber (33 858 , nr. 8)?

Antwoord

Op vrijdag 26 september jl. is de kabinetsreactie op het rapport van ECN en PBL onder de titel: «EU-doelen klimaat en energie 2030: Impact op Nederland» naar uw Kamer verzonden. Daarmee wordt ook tegemoet gekomen aan de genoemde motie.

267

Wanneer wilt u, zoals gevraagd bij motie Van Veldhoven (33 612, nr. 31) de gedragscode voor Wind op Land ondertekenen?

Antwoord

Zoals ik in het verzamel AO energie van 26 juni jl. heb aangegeven, zal ik de gedragscode van de sector niet mede ondertekenen. De waarde van een gedragscode is erin gelegen dat de betrokken partijen hem willen naleven, omdat zij het nut en het belang van de eigen afspraken inzien. Ik zal binnenkort samen met provincies een appreciatie geven van deze code. Hierin zullen Rijk en provincies aangeven hoe zij met de code om zullen gaan.

268

Kunt u bevestigen dat de kolenbelasting niet wordt afgeschaft maar dat de kolencentrales een vrijstelling krijgen voor de duur van het energieakkoord?

Antwoord

Uit het Energieakkoord, inclusief de voorgenomen rendementseisen voor kolencentrales, volgt dat de vrijstelling van de kolenbelasting voor elektriciteitscentrales weer geldt vanaf het moment dat en zolang de rendementsnorm is ingevoerd en wordt nageleefd.


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Faems, D.; Looy, B. Van & Debackere, K. (2005). Interorganizational Collaboration and Innovation: Toward a Portfolio Approach. Journal of Product Innovation Management, 22, pp. 238–250.

X Noot
3

Jong, J.P.J. de & Hulsing W. (2010). Patterns of innovation networking in Dutch smal l f irms. EIM Research Reports, H201002, January 2010.

X Noot
4

Kamerbrief van 17 mei 2011, Kamerstuk 29 515, nr. 311.

X Noot
5

De markteconomie is exclusief overheid; voor meer informatie zie http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A201323.pdf.

X Noot
6

Bij gebruik van de regeling moet de kredietverstrekker altijd een deel van het krediet zonder overheidsborgstelling verstrekken; in het reguliere luik is dit minimaal de helft. Tegenover de benutting van de BMKB staat dus een groter totaal kredietbedrag aan het mkb dat dankzij de regeling mogelijk is gemaakt; de praktijk leert dat dit minimaal het dubbele tot zelfs het drievoudige is.

X Noot
7

Kleinbedrijf is tot 50 werkzame personen, middenbedrijf vanaf 50 tot 250 werkzame personen.

X Noot
8

Tot 2011 werd de financieringsvraag vanuit MKB en grootbedrijf apart gemonitord. De EIM Financieringsmonitor levert daarmee geen vergelijkbare gegevens op om de kredietafwijzingen tot 5 jaar terug te geven.

Naar boven