30 206 Euro-Mediterrane Parlementaire Assemblée

D/ nr. 4 VERSLAG VAN DE ZESDE PLENAIRE VERGADERING VAN DE EURO-MEDITERRANE PARLEMENTAIRE ASSEMBLEE (EMPA)

Vastgesteld 25 maart 2010

Inleiding

Van 12 tot en met 14 maart 2010 is in Amman, Jordanië, de zesde plenaire zitting gehouden van de Euro-Mediterrane Parlementaire Assemblee (EMPA). De EMPA is de parlementaire component van de Unie voor de Mediterrane Regio (UMR). In de vergadering, die dit jaar onder Jordaans voorzitterschap stond, waren, naast het Europees Parlement, 39 landen vertegenwoordigd uit de Europese Unie, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Ongeveer 145 parlementariërs namen deel aan de beraadslagingen. Voorts waren er waarnemers aanwezig van de Parlementaire Asseblee voor de Mediterranée (PAM) en van de Arabische Parlementaire Unie. Tijdens deze zitting is besloten om de parlementaire delegaties uit Kroatië en Montenegro het lidmaatschap van de Assemblee te geven. Het voorzitterschap is aan het einde van de zitting voor de periode van een jaar overgedragen aan het Italiaanse parlement.

Op vrijdag 12 maart werd in de vijf commissies van de EMPA (politiek, economisch, cultureel, vrouwenrechten, energie & milieu) vergaderd over de ontwerpaanbevelingen, die, na debat in de plenaire vergadering op zaterdag 13 en zondag 14 maart, zijn aangenomen1. De belangrijkste aandacht ging daarbij uit naar een aanbeveling van de commissie voor vrouwenrechten inzake de oorzaken en mechanismen van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Ook het voorstel om een Euro-Mediterrane Bank in te stellen werd uitvoerig besproken. Tot slot zijn er knopen doorgehakt over de institutionele organisatie van de Assemblee en is een naamswijziging doorgevoerd: de EMPA heet voortaan de Parlementaire Assemblee van de Unie voor de Mediterranée (Parliamentary Assembly of the Union for the Mediterranean, PA-UfM). Namens de Staten-Generaal was het lid Arib (Tweede Kamer, PvdA) bij de zesde plenaire zitting aanwezig.

Geweld tegen vrouwen

In de commissie voor vrouwenrechten hadden de Tunesische rapporteur Soula en de rapporteur van het Europees Parlement, Parvanova, een ontwerpaanbeveling ingediend met de titel «The fight against all forms of violence towards women: causes, process and mechanisms». In deze tekst werd onder verwijzing naar VN-Veiligheidsraadsresoluties 1325 en 1820 aandacht gevraagd voor geweld tegen vrouwen in oorlogs- en conflictgebieden. Daarnaast werd de vinger gelegd op verschillende vormen van onderdrukking van vrouwen in het Euro-Mediterrane gebied, bijvoorbeeld als gevolg van huiselijk geweld, seksuele intimidatie, genitale verminking, eerwraak en gedwongen uithuwelijking. De staten van de Unie voor de Mediterrane Regio werden opgeroepen om deze vormen van onderdrukking te bestrijden, onder meer door hier in een vroeg stadium, in het onderwijs voor jongeren, aandacht voor te vragen. Zowel op nationaal niveau als op Europees niveau zou meer aan bewustwording moeten worden gedaan. Ook zou de strafwetgeving voor agressors moeten worden aangescherpt.

Het debat spitste zich uiteindelijk toe op een paragraaf waarin werd benadrukt dat Palestijnse vrouwen feitelijk onder een dubbele vorm van geweld lijden, namelijk de hiervoor genoemde vormen van onderdrukking die overal in de samenlevingen in het EMPA-gebied voor komen en het geweld als gevolg van de «kolonisatie» door Israël2. Naar de smaak van de delegaties uit Israël, Luxemburg, Denemarken, België, Zweden, Finland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk was deze passage te scherp geformuleerd. De vertegenwoordigers van de parlementen uit deze landen wilden niet dat één land speciaal zou worden aangewezen als agressor op het gebied van vrouwenrechten, mede omdat dit de aandacht zou kunnen afleiden van de algemene kwestie van geweld tegen vrouwen. Het gros van de Arabische delegaties vond het echter van belang dat het lot van Palestijnse vrouwen specifiek zou worden benoemd en vroeg om handhaving van de betreffende passage. De aanbeveling is na langdurig debat inclusief de bewuste paragraaf aangenomen door de EMPA, waarbij de delegaties van Israël, Luxemburg, Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben laten aantekenen het hier niet mee eens te zijn.

Euro-Mediterrane Bank

In de discussies over de ontwerp-aanbevelingen van de politieke commissie en van de economische commissie speelde de vraag in hoeverre het wenselijk zou zijn om een Euro-Mediterrane Bank op te richten. Een aantal Zuid-Europese en Arabische delegaties was van mening dat de huidige financiering van projecten van de Unie voor de Mediterrane Regio tekortschiet en niet coherent en niet systematisch genoeg is. Tijdens de zitting gaf de heer Charles Henri Malecot van de door de Franse president ingestelde «Mission Union pour la Méditerranée» een toelichting op dit vraagstuk. Hij vertelde dat op initiatief van president Sarkozy in december 2009 een werkgroep is ingesteld die de voor- en nadelen van de huidige financieringssituatie in kaart moet brengen. Daarbij wordt onder meer bekeken of de instelling van een Euro-Mediterrane Bank de veronderstelde problemen in de huidige financieringswijze zal wegnemen, welke financieringsvolume nodig is en wie de financiers van deze bank zouden moeten zijn. Een belangrijke vraag was volgens de heer Malecot ook wat de meerwaarde van een Euro-Mediterrane Bank zou zijn, gezien het feit dat er al veel andere financiële instrumenten zijn, die worden aangeboden door bijvoorbeeld de Wereldbank, de Europese Ontwikkelingsbank, private investeringsfondsen en de Commonwealth Development Corporation. Hij constateerde wel dat er, ondanks dit aanbod aan financieringsmogelijkheden, nog steeds geen goede voorziening is voor de lange-termijn-financiering van het midden- en kleinbedrijf in de Mediterrane regio. Ook zou de Europese Investeringsbank (EIB) zich te terughoudend opstellen in de financiering van bepaalde UMR-projecten, waardoor deze niet geïmplementeerd kunnen worden. Er is behoefte aan meer coördinatie en know-how en grotere transparantie, zo stelde hij. Ook zou de onzekerheid als gevolg van fluctuerende wisselkoersen moeten worden weggenomen. De heer Malecot benadrukte dat de werkgroep pas in mei 2010 haar rapportage aan president Sarkozy zal aanbieden, op basis waarvan de Franse president een voorstel zal doen tijdens een top van de Unie voor de Mediterrane Regio in juni. Niettemin stelde hij echter nu al dat de UMR een duidelijk signaal zou afgeven met de oprichting van een Euro-Mediterrane Bank.

De Italiaanse en enkele Arabische delegaties wilden in de aanbevelingen van de politieke en van de economische commissies een verwijzing opnemen naar de wenselijkheid van een Euro-Mediterrane Bank. Een aantal Noord-Europese delegaties, onder leiding van Zweden, was hier geen voorstander van. Hun argument was dat de bestaande financiële arrangementen voldoen en dat de oprichting van een bank de verstrekte leningen alleen maar duurder zou maken. Het probleem is niet zozeer een gebrek aan financieringscapaciteit voor investeringsprojecten, meende de Zweedse delegatie, maar een gebrek aan capaciteit om de verstrekte kredieten te benutten. De verantwoordelijkheid voor noodzakelijke structurele hervormingen en een beter investeringsklimaat ligt op het nationale niveau.

De discussie draaide vervolgens om de vraag of het mandaat van de Europese Investeringsbank nu wel of niet voldoende was. In de uiteindelijk gevonden compromistekst werd het mandaat dat de ministers van Financiën van Euromed in november 2008 aan de EIB hebben gegeven, verwelkomd, terwijl eveneens werd geconstateerd dat de rol van de EIB in het financieringsmechanisme van de UMR aanmoediging en eventueel versterking behoeft. Tevens werd in de aanbeveling van de economische commissie opgenomen dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de financiële instrumentaria voor de UMR, waarbij de oprichting van een Euro-Mediterrane Bank als één van de opties werd genoemd.

Institutionalisering van de EMPA

Het Jordaanse voorzitterschap had zich in het afgelopen jaar onder andere als prioriteit gesteld om te komen tot de instelling van een eigen secretariaat en een eigen budget voor de EMPA. Tot nu toe werd het secretariaat van de Assemblee gevoerd door het parlement dat voor de duur van een jaar het voorzitterschap bekleedde. De EMPA kende vooralsnog geen budget; de kosten voor de organisatie van een plenaire vergadering of een commissievergadering werden steeds volledig gedragen door het voorzittende parlement. Met de verdere institutionalisering van de UMR en in lijn met het streven om de EMPA de parlementaire component hiervan te laten zijn, achtte het Bureau (bestuur) van de Assemblee het nodig om ook de eigen organisatie een steviger basis te geven. Daarom was een werkgroep ingesteld onder leiding van de Italiaanse vice-president van het Europees Parlement, Gianni Pittella.

Voorafgaand aan de zesde plenaire zitting had deze werkgroep een voorstel gestuurd aan alle parlementen die lid zijn van de EMPA om een kleinschalig, permanent secretariaat in te stellen van vier stafleden, ondersteund door vier secretaresses. Dit secretariaat wordt gehuisvest in het Europees Parlement in Brussel en de medewerkers worden betaald door de vier parlementen die lid zijn van het EMPA Bureau (momenteel Italië, Jordanië, Marokko, het Europees Parlement). De stafmedewerker van het parlement dat gedurende een jaar het voorzitterschap van dit Bureau en van de EMPA bekleedt, is de fungerend secretaris-generaal van de Assemblee. Dit voorstel is unaniem door de Assemblee goedgekeurd.

Het tweede voorstel betrof de instelling van een budget om de kosten voor het organiseren van de vergaderingen (plenair en in commissieverband) evenredig te verdelen. De kosten hiervan werden begroot op € 608 720,– op jaarbasis. Er werd een akkoord bereikt over een verdeelsleutel op basis waarvan de contributie voor ieder parlement werd bepaald. De delegaties van het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Oostenrijk maakten een voorbehoud op het voorstel voor het budget en de contributieregeling, omdat zij hierover nader wensten te overleggen met het bestuur in hun respectievelijke parlementen.

Tot slot is het aantal leden voor ieder van de vijf commissies van de Assemblee bepaald: 64 leden ieder voor de politieke, de economische en de culturele commissies en 44 leden ieder voor de commissie vrouwenrechten en de commissie energie & milieu. De bepaling van een maximum aantal leden per commissie was nodig als gevolg van de uitbreiding van de Assemblee met tien delegaties, waartoe vorig jaar was besloten (zie ook Kamerstuk 30 206, nr. 3). Besloten werd overigens om zes organisaties permanente «observer status» bij de EMPA te verlenen: de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, de Arabische Interparlementaire Unie, het «Transitional Arab Parliament», de Interparlementaire Unie, de «International Federation for Sustainable Development and Fight to Poverty in the Mediterranean-Black Sea (FISPMED) en de Parlementaire Assemblee voor de Mediterranée (PAM).

Toespraak Secretaris-Generaal van de Unie voor de Mediterrane Regio

De Unie voor de Mediterrane Regio beschikt sinds 4 maart 2010 over een secretaris-generaal, de Jordaniër Ahmad Mas’adeh. Hij koos ervoor om de eerste speech sinds zijn benoeming voor de EMPA te geven. Hij stelde daarin dat met de vorming van het secretariaat-generaal de executieve arm van de UMR vorm heeft gekregen. Er moest echter nog wel goedkeuring van de regeringen worden verkregen voor het budget van het secretariaat, alvorens de heer Mas’adeh echt aan de slag zou kunnen. Hij vroeg daarbij om steun van de parlementariërs van de EMPA. De secretaris-generaal gaf aan dat hij nauwe samenwerking met en steun van de Assemblee als cruciaal zag om effectief te kunnen opereren. De Mediterrane regio is niet alleen de wieg geweest van grote wereldbeschavingen, meende hij, maar ook de wieg van conflicten met wereldwijde repercussies. Alleen door samenwerking op alle niveaus – regeringen, civil society, wetgevende organen – kan aan deze uitdagingen het hoofd worden geboden. De UMR kan niet alleen een goede oriëntatie voor een dergelijke samenwerking bieden, zei de heer Mas’adeh, maar biedt ook meerwaarde in de vorm van heel concrete economische projecten, waarin alle Mediterrane partners kunnen samenwerken. Economische samenwerking leidt tot politiek vertrouwen en politiek vertrouwen leidt weer tot verdere economische ontwikkeling. Volgens de secretaris-generaal hebben alle UMR-projecten uiteindelijk tot doel om een sfeer van vertrouwen te scheppen. Hij zegde toe daar samen met zijn zes plaatsvervangers – waaronder een Palestijn en een Israëlier – aan te zullen werken. Elke bijdrage die de EMPA daaraan zou kunnen leveren, zou hogelijk gewaardeerd worden.

De voorzitter van de delegatie

Rosenthal

De griffier van de delegatie

Westerhoff


XNoot
1

De teksten van de aangenomen aanbevelingen zijn te vinden op de volgende website: http://www.europarl.europa.eu/intcoop/empa/plenary_sessions/20100312_jordan/committees_default_en.htm

XNoot
2

Paragraaf 26, Recommendation on The fight against all forms of violence towards women: causes, process and mechanisms: «Recalls that there are women who suffer from a double violence, the society violence and that exerted by colonization as [in] the case of Palestinian women deprived of their basic rights;».

Naar boven