30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 522 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2017

Tijdens het AO Duurzaamheid en Milieu van 18 januari 2017 heb ik toegezegd om met de Minister van Economische Zaken in overleg te treden over de beleidsruimte rond de implementatie van de ILUC-richtlijn over bijmenging van biobrandstoffen (Kamerstuk 30 196, nr. 508). Het ging specifiek over de mogelijkheden met betrekking tot de hoogte van de limiet voor bijmenging van conventionele biobrandstoffen en het al dan niet in stand houden van de dubbeltelling voor geavanceerde biobrandstoffen, met een bijbehorend tijdpad.

De uitkomsten van dit overleg maak ik door middel van deze brief inzichtelijk kenbaar. Mijn indruk is dat er bij uw Kamer breed draagvlak is om biobrandstoffen op een zorgvuldige manier in te zetten voor de verduurzaming van de transportsector. Er lijkt een breed gedeelde voorkeur te zijn voor de groei van de inzet van de (meest) geavanceerde biobrandstoffen, terwijl conventionele biobrandstoffen met een lage CO2-reductie en negatieve ILUC-effecten zo min mogelijk ingezet zouden moeten worden.

Ik heb tijdens het AO gemerkt dat uw Kamer zich afvraagt met welke beleidsinstrumenten de gewenste doelen behaald kunnen worden. Daarbij wordt onder meer het in stand houden van de dubbeltelling als gewenst beleidsinstrument genoemd. Een deel van uw Kamer heroverweegt de aangenomen motie Van Veldhoven/Van Tongeren1 en wil graag een lagere limiet conventionele biobrandstoffen dan de in de motie genoemde limiet van 5%.

Daarnaast speelt mee dat sinds het versturen van mijn brief van 8 september 20162 bekend is geworden wat de voorstellen van de Europese Commissie voor het Europese biobrandstoffenbeleid 2020 – 2030 zijn. De Europese Commissie heeft besloten om te sturen op het aandeel hernieuwbare energie in transport en niet op de CO2-reductie in de brandstofketen. Het BNC-fiche met de kabinetsreactie is op 20 januari 2017 naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 663, nr. 5).

In de bijlage vindt u een overzicht van een aantal varianten om de ILUC-richtlijn te implementeren. Het betreft varianten met en zonder dubbeltelling, diverse limieten voor conventionele biobrandstoffen en suggesties van uw Kamer. Belangrijk voor mij is dat met de uiteindelijke gekozen variant zowel de CO2-reductiedoelstelling als de hernieuwbare energiedoelstellingen uit respectievelijk de Richtlijn brandstofkwaliteit en de Richtlijn hernieuwbare energie gehaald worden. Uit de scenario’s blijkt dat instandhouding van de dubbeltelling deze zekerheid niet biedt.

In mijn brief van 8 september 20162 is gekozen voor de uitvoering van de motie Van Veldhoven/Van Tongeren door een limiet te stellen van 5% conventionele biobrandstoffen, gepaard met het afschaffen van de dubbeltelling. Gehoord de inbreng van uw Kamer tijdens het overleg wil ik ook een limiet van 3 of 4% in combinatie met afschaffing van de dubbeltelling overwegen. Hiermee wordt op de meest voorspelbare manier bereikt dat het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen toeneemt en de Europese en nationale doelstellingen worden gehaald. Eventueel wil ik in overweging nemen om de subdoelstelling meest geavanceerde biobrandstoffen al in 2018 op 0,5% vast te stellen om de innovatie en productie van deze categorie biobrandstoffen te stimuleren.

In de bijlage ga ik op verzoek van het lid Agnes Mulder (CDA) ook in op de verschillende categorieën biobrandstoffen.

Mijn aanbod voor een technische briefing blijft staan. Graag wil ik u ten behoeve van de eventuele inplanning daarvan meegeven dat de ILUC-richtlijn uiterlijk 10 september 2017 dient te zijn geïmplementeerd. Mijn streven is om binnen een maand uw Kamer daartoe het wijzigingsvoorstel van de Wet milieubeheer te sturen, zodat de implementatie hopelijk op tijd kan worden afgerond. Ook de daarmee samenhangende AMvB wordt spoedig afgerond en aan uw Kamer in voorhang aangeboden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

Bijlage: Uitgangspunten Europese regelgeving

Typen biobrandstoffen

Zoals verzocht door het lid Agnes Mulder (CDA) geef ik hierbij aan welke biobrandstoffen onder de verschillende categorieën vallen.

  • Conventionele biobrandstoffen:

    Biobrandstoffen gemaakt van landbouwgewassen zoals biodiesel van o.a. koolzaadolie en palmolie en bioethanol uit granen en suikerbieten. De standaard CO2-reductiewaarden van dit type biobrandstoffen ligt volgens bijlage V van de Richtlijn hernieuwbare energie tussen 16 en 71%. De hoogte van deze reductiewaarden is afhankelijk van de grondstof en van het productieproces. Uit deze getallen blijkt dat verschillen tussen de conventionele biobrandstoffen groot zijn. In de richtlijn zijn de CO2-emissies die veroorzaakt kunnen worden door indirect veranderend landgebruik niet in deze berekening meegenomen. De ILUC-richtlijn stelt dat maximaal 7% van deze biobrandstoffen mogen worden bijgemengd.

  • Geavanceerde biobrandstoffen:

    Biobrandstoffen gemaakt van afval en residuen en opgenomen in lijst B van bijlage IX van de ILUC-richtlijn. Het gaat hier om dierlijke vetten categorie 1 en 2 en gebruikt frituurvet, dat meestal is gemaakt van plantaardige oliën. De standaard CO2-reductiewaarden van dit type biobrandstoffen ligt volgens bijlage V van de Richtlijn hernieuwbare energie rond 83%.

  • Meest geavanceerde biobrandstoffen:

    Biobrandstoffen gemaakt van afval en residuen en opgenomen in lijst A van bijlage IX van de ILUC-richtlijn. In tegenstelling tot geavanceerde biobrandstoffen zijn dit biobrandstoffen die nauwelijks op de markt zijn en waarvan de innovatie en productie gestimuleerd moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld over biobrandstoffen uit algen of lignocellulose. De standaard CO2-reductiewaarden van dit type biobrandstoffen ligt volgens bijlage V van de Richtlijn hernieuwbare energie tussen 70 en 95%. Om de innovatie en de productie van deze biobrandstoffen te stimuleren, is er in de ILUC-richtlijn een indicatieve subdoelstelling van 0,5% voor 2020 opgenomen.

Europese 2020 doelstellingen

Biobrandstoffen dragen in 2020 bij aan het halen van de volgende doelstellingen:

  • 10% hernieuwbare energie in vervoer van de Richtlijn hernieuwbare energie. Ook draagt o.a. het hernieuwbare deel van elektriciteit in vervoer bij aan het halen van deze doelstelling. Geschat wordt dat dit in 2020 zo’n 0,4% zal zijn;

  • 6% CO2-reductie in de brandstofketen van de Richtlijn brandstofkwaliteit. Naast biobrandstoffen kunnen ook Upstream Emission Reductions (UER’s) en fossiele brandstoffen met een broeikasgasemissie lager dan de in de richtlijn genoemde uitgangswaarde, zoals LNG, CNG en LPG, worden ingezet. UER’s zijn reducties van broeikasgassen die plaatsvinden vanaf de winning van ruwe olie tot het raffinageproces, zoals het voorkomen van affakkelen of afblazen van methaan. Ingeschat wordt dat deze fossiele brandstoffen en UER’s zo’n 0,5% van de doelstelling kunnen invullen;

  • 14% hernieuwbare energiedoelstelling van het Energieakkoord en de Richtlijn hernieuwbare energie. Omdat de productie van hernieuwbare elektriciteit al meetelt, telt de toepassing in transport niet nogmaals mee in het behalen van deze doelstelling. In de Nationale Energieverkenning 20153 wordt ervan uitgegaan dat transport voor 36 PJ hieraan bijdraagt.

Het halen van de 10% hernieuwbare energie doelstelling en de 6% CO2-reductiedoelstelling zijn in de nationale wet- en regelgeving op bedrijfsniveau verankerd. Op beide doelstellingen zal in 2020 gehandhaafd worden.

Alle biobrandstoffen die voor de doelstellingen ingezet worden, moeten voldoen aan de duurzaamheidscriteria die in beide richtlijnen zijn opgenomen. Het gaat daarbij onder andere over bescherming van biodiversiteit, veengronden en een maximum aan de CO2-emissies van de geproduceerde biobrandstoffen.

Dubbeltelling

Volgens de Richtlijn hernieuwbare energie en de Richtlijn brandstofkwaliteit tellen de drie typen biobrandstoffen verschillend mee voor het behalen van de doelstelling. In tabel 1 wordt aangegeven voor welke doelstelling een type biobrandstof enkel of dubbel meetelt.

Uit tabel 1 blijkt dat alleen geavanceerde en meest geavanceerde biobrandstoffen dubbeltellen voor het halen van de 10% hernieuwbare energiedoelstelling in vervoer en niet voor de andere doelstellingen.

Tabel 1: Enkel- of dubbeltelling van biobrandstoffen in rapportages aan de Europese Commissie
 

10% hernieuwbare energie vervoer

6% CO2-reductie brandstofketen

14% hernieuwbare energie

Conventionele biobrandstoffen

enkel

enkel

enkel

Geavanceerde biobrandstoffen

dubbel

enkel

enkel

Meest geavanceerde biobrandstoffen

dubbel

enkel

enkel

Voorafgaand aan de implementatie van de ILUC-richtlijn kunnen er onbeperkt conventionele biobrandstoffen worden bijgemengd. Nederland heeft als één van de eerste lidstaten de dubbeltellingsregeling ingevoerd om de geavanceerde en meest geavanceerde biobrandstoffen te stimuleren. Het effect is dat Nederland ten opzichte van andere lidstaten veel geavanceerde biobrandstoffen in de mix heeft zitten. De implementatie van de ILUC-richtlijn betekent dat alle lidstaten een limiet voor het op de markt brengen van conventionele brandstoffen moeten instellen en niet meer hun 10% doelstelling hernieuwbare energie vervoer volledig met conventionele biobrandstoffen kunnen invullen. Hierdoor zal de vraag naar geavanceerde biobrandstoffen in heel Europa toenemen.

Voorstellen Europese Commissie voor biobrandstoffenbeleid 2020 – 2030

De Europese Commissie stelt het volgende voor:

  • Maximaal 7% conventionele biobrandstoffen in 2021 afbouwend tot maximaal 3,8% in 2030. Lidstaten mogen een lager percentage kiezen en onderscheid maken tussen biobrandstoffen met hoge en lage ILUC-factoren;

  • Doelstelling van minimaal 0,5% meest geavanceerde biobrandstoffen in 2021 oplopend tot 3,6% in 2030;

  • Maximaal 1,7% geavanceerde biobrandstoffen voor periode 2021 – 2030;

  • Met ingang van 2021 afschaffing dubbeltelling;

  • Geen voortzetting CO2-reductiedoelstelling in de Richtlijn brandstofkwaliteit.

Sturen op CO2-reductie

Net als uw Kamer vind ik dat sturen op CO2-reductie de meest elegante manier is voor verduurzaming van de transportbrandstoffen. In mijn brief van 8 september 20164 heb ik beschreven waarom ik daar toch niet voor heb gekozen. Het recente voorstel van de Europese Commissie bevestigt mij in deze keuze. Als we de Nederlandse systematiek en het bijbehorend register tot 2020 zouden aanpassen op CO2-sturing zou dit naar verwachting na drie jaar weer omgezet moeten worden in een jaarverplichting hernieuwbare energie. Dit leidt tot onverantwoorde administratieve lasten en extra implementatie- en handhavingskosten.

Scenario’s

Ten behoeve van de implementatie van de ILUC-richtlijn is gekeken op welke manier de eerder genoemde doelstellingen gehaald kunnen worden. Ik heb daartoe een impact assessment laten uitvoeren die als bijlage bij de brief van 8 september 20164 was gevoegd. Hieronder ga ik in op een aantal door uw Kamer genoemde varianten en hun effecten.

Scenario’s sturen op het aandeel hernieuwbare energie in vervoer.

Naast het huidige kabinetsvoorstel werd tijdens het overleg met uw Kamer gesproken over het in stand houden van de dubbeltelling en over het verlagen van de limiet conventionele biobrandstoffen naar 2%.

In de onderstaande grafieken zijn de verwachte groeipaden van de verschillende scenario’s weergegeven van 2015 tot en met 2020. Tot en met 2017 geldt de bestaande regelgeving en van 2018 tot en met 2020 de gewijzigde regelgeving. Om de scenario’s met elkaar te kunnen vergelijken staan in de grafieken de fysieke percentages van de biobrandstoffen. De (meest) geavanceerde biobrandstoffen zijn dus niet met een factor 2 vermenigvuldigd. In de grafiek is ook het percentage hernieuwbare energie vervoer opgenomen dat aan de Europese Commissie kan worden gerapporteerd. Hiervoor zijn de (meest) geavanceerde biobrandstoffen wel met een factor 2 vermenigvuldigd.

Alle gegevens zijn afkomstig uit de jaarrapportage 2015 van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa5). Bij alle scenario’s wordt ervan uitgegaan dat:

  • in 2020 de 10% Europese doelstelling hernieuwbare energie in vervoer wordt gehaald;

  • in 2020 36 PJ bijdrage aan de 14% hernieuwbare energiedoelstelling wordt gehaald. 36 PJ komt overeen met fysiek 8,4% hernieuwbare energie in vervoer. In de berekeningen is overeenkomstig het impact assessment ervan uit gegaan dat ongeveer 0,4% ingevuld wordt met hernieuwbare elektriciteit en de resterende 8% door biobrandstoffen;

  • de CO2-reductie in 2020 ten minste 5,5% bedraagt. Ingeschat wordt dat de resterende 0,5% van de doelstelling kan worden ingevuld door onder andere LNG, CNG, LPG en UER’s;

  • er vanaf 2018 een geleidelijk oplopend groeipad conventionele biobrandstoffen is, dat oploopt tot de gekozen limiet in 2020.

  • er voor alle scenario’s (behalve scenario 2e) een groeipad voor de meest geavanceerde biobrandstoffen van 0,3% in 2018 tot 0,5% in 2020 is.

Scenario 1: 5% limiet conventioneel en afschaffing dubbeltelling in 2018 (huidige kabinetsvoorstel).

Effecten van dit scenario zijn:

  • In deze variant, de huidige kabinetsvariant, nemen vooral conventionele biobrandstoffen in volume toe. Dit betreft zowel conventionele biobrandstoffen met een hoge als een lage CO2-reductie. De toename kan als ongewenst gezien worden, maar is te verklaren doordat Nederland nu in Europa een uitzonderlijke positie inneemt met relatief veel geavanceerde biobrandstoffen. Nederland zal naar verwachting ook na 2018 ten opzichte van de meeste andere lidstaten relatief veel van de (meest) geavanceerde biobrandstoffen op de markt blijven brengen als Nederland kiest voor een plafond van 5%. De verwachting is dat de meeste andere lidstaten zullen kiezen voor een plafond van 7%. Duitsland kiest voor een limiet van 5% en het Verenigd Koninkrijk kiest voor 2%;

Scenario 2: 5% limiet conventioneel met behoud dubbeltelling

Met dit scenario wordt de invloed van dubbeltelling op scenario 1 (kabinetsvariant) zichtbaar gemaakt. Daartoe is vanaf 2018 een inschatting gemaakt van de hoeveelheid conventionele en geavanceerde biobrandstoffen die daadwerkelijk op de markt zullen komen. Dit zal afhankelijk zijn van de beschikbaarheid en de prijs. Als de prijs van conventionele biobrandstoffen relatief laag is, zullen deze tot het plafond van 5% op de markt gebracht worden. Als door de dubbeltelling de geavanceerde biobrandstoffen relatief goedkoper zijn zullen deze waarschijnlijk een deel van de conventionele biobrandstoffen vervangen. Deze onzekerheid wordt in de grafiek aangegeven in de vorm van bandbreedtes. De marges geven de percentages weer als 72% van de jaarverplichting ingevuld zou worden met de (meest) geavanceerde biobrandstoffen. Voor de jaren in de scenario’s waarin dubbeltelling geldt, is uitgegaan van het 2015 percentage van de jaarverplichting dat door dubbeltelling is ingevuld (72%). Anders dan in de kabinetsvariant zullen de benodigde bijdrage van transport aan de 14% doelstelling hernieuwbare energie en de 6% CO2-reductiedoelstelling niet automatisch worden gehaald als de jaarverplichting van 10% hernieuwbare energie in vervoer wordt gehaald.

Effecten van dit scenario zijn:

  • Onzekerheid over de inzet van de verschillende typen biobrandstoffen. Daarmee onzekerheid over de 6% CO2- reductiedoelstelling en de 36 PJ bijdrage aan de 14% hernieuwbare energiedoelstelling.

  • De 6% CO2-reductiedoelstelling wordt niet automatisch gehaald als aan de jaarverplichting wordt voldaan. De reductie bedraagt tussen 5,1% tot 5,5%. Oorzaak van deze spreiding is de mogelijk verschillende samenstelling van de biobrandstoffenmix in dit scenario, die veroorzaakt wordt door dubbeltelling. De grootte van benodigde aanvullende maatregelen kan dus niet bepaald worden. Voor het halen van de reductiedoelstelling is de inzet van UER’s en fossiele brandstoffen, zoals LNG, CNG en LPG (naar verwachting 0,5%) onvoldoende. Alleen door meer bijmengen van biobrandstoffen kan deze doelstelling gehaald worden.

  • Bijdrage van 36 PJ aan de 14% hernieuwbare energiedoelstelling wordt niet automatisch gehaald als aan de jaarverplichting wordt voldaan. Er wordt afhankelijk van de biobrandstofmix een bijdrage van 31,2 tot 36 PJ geleverd. Om het verschil in de bijdrage aan 14% hernieuwbare energiedoelstelling op te vangen moet extra volume biobrandstoffen worden ingezet. Met het Ministerie van EZ is overlegd over andere mogelijkheden om dit verschil op te vangen. Deze mogelijkheden zijn er niet.

  • Doordat binnen dit systeem met twee instrumenten naast elkaar gewerkt wordt, zijn de uitvoeringskosten voor de overheid enerzijds en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven anderzijds hoger dan in een scenario zonder dubbeltelling.

In plaats van het in stand houden van de dubbeltelling kan ten behoeve van een wenselijk biobrandstofmix ervoor worden gekozen het plafond voor conventionele biobrandstoffen te verlagen. Dit heeft ook, en wellicht met meer voorspelbaarheid, het effect dat er relatief meer geavanceerde biobrandstoffen op de markt komen. In scenario 1 (het huidige kabinetsvoorstel) wordt de dubbeltelling per 2018 afgeschaft en wordt er fysiek 8% biobrandstoffen bijgemengd. Tijdens het overleg met uw Kamer is gesproken over het verlagen van de limiet naar 2% conventionele biobrandstoffen (scenario 3). Voor de volledigheid zijn ook de scenario’s met een limiet van 3% en 4% conventionele biobrandstoffen opgenomen.

De drie scenario’s met een aflopende limiet conventionele biobrandstoffen zijn:

  • Scenario 3: limiet van 2% en afschaffing dubbeltelling in 2018;

  • Scenario 4: limiet van 3% en afschaffing dubbeltelling in 2018;

  • Scenario 5: limiet van 4% en afschaffing dubbeltelling in 2018;

Uit de grafieken blijken de effecten van de scenario’s als volgt:

Scenario 3 (2% limiet in 2018, afschaffing dubbeltelling in 2018):

  • De geavanceerde biobrandstoffen nemen naar verwachting in volume toe. Door de toenemende vraag naar geavanceerde biobrandstoffen in Europa kan er in 2020 krapte op de wereldmarkt voor deze biobrandstoffen ontstaan. Hierdoor stijgt de prijs en neemt het risico toe dat (niet duurzame) conventionele biobrandstoffen administratief als geavanceerd worden gelabeld. Dit risico wordt al langer gezien, maar er is nog nooit aangetoond dat het daadwerkelijk voorkomt dat bijvoorbeeld niet duurzame palmolie wordt omgelabeld tot gebruikt frituurvet.

  • In het eerder uitgevoerde impact assessment is een inschatting van het prijsverschil gemaakt. Tussen scenario 2 en 5 zou die ongeveer 0,006 euro per liter bedragen. Echter door krapte op de markt kan deze prijs verder oplopen. Hiervan is geen inschatting te maken.

Scenario 4 (3% limiet in 2020, afschaffing dubbeltelling in 2018) en 5 (4% limiet in 2020, afschaffing dubbeltelling in 2018):

  • In deze scenario’s nemen alle categorieën biobrandstoffen toe.

  • De effecten van deze scenario’s liggen tussen scenario 1 (voornamelijk toename conventionele biobrandstoffen) en 2 (voornamelijk toename geavanceerde biobrandstoffen).

Variaties op scenario 1 (5% limiet, afschaffing dubbeltelling 2018)

Voor scenario 1 zijn ook andere opties mogelijk. Het lid Remco Dijkstra (VVD) stelde bijvoorbeeld voor om de dubbeltelling pas in 2020 af te schaffen. Het lid Agnes Mulder (CDA) stelde voor om de jaarverplichting te verhogen. De optie om de subdoelstelling van 0,5% voor de meest geavanceerde biobrandstoffen al in 2018 in te voeren, heb ik tijdens het overleg met uw Kamer naar voren gebracht om aan uw wens tegemoet te komen om innovatie van deze biobrandstoffen verder te stimuleren.

Variaties op scenario 1:

  • Scenario 1a: afschaffen dubbeltelling per 2020. Instandhouding van dubbeltelling zorgt in 2018 en 2019 voor onzekerheid over de percentages bijgemengde biobrandstoffen. Deze onzekerheid wordt in de grafiek aangegeven in de vorm van bandbreedtes en komt overeen met scenario 2.

  • Scenario 1b: jaarverplichting 10% (9,6% biobrandstoffen en 0,4% hernieuwbare elektriciteit) in 2020;

  • Scenario 1c: 0,5% doelstelling meest geavanceerd vanaf 2018.

Uit de grafieken blijken de volgende effecten:

Scenario 1a (5% limiet en afschaffing dubbeltelling in 2020):

  • Ten opzichte van 2019 kan in 2020 de fysieke hoeveelheid biobrandstoffen vanwege de afschaffing van de dubbeltelling flink toenemen. Dit betekent een extra inspanning voor de brandstofleveranciers die in 2020 aan de verplichtingen moeten voldoen.

  • Dit scenario is net als scenario 2 kostenverhogend voor de overheid en vergroot administratieve lasten voor bedrijfsleven. Dit wordt nog versterkt door het feit dat er een extra systeemwijziging wordt geïntroduceerd.

Scenario 1b (5% limiet en 10% jaarverplichting in 2020):

  • Meer biobrandstoffen in de brandstoffenmix. Dit levert operationele problemen voor de brandstofleveranciers op, omdat volgens de brandstofspecificaties sommige typen biobrandstoffen maar tot een bepaald maximum bijgemengd kunnen worden. Andere typen biobrandstoffen hebben deze beperking niet, maar zijn nog niet volop beschikbaar. Ook moet hier niet alleen gekeken worden naar de vraag uit Nederland, maar ook uit de rest van Europa. Het zijn juist deze beperkt beschikbare typen biobrandstoffen waarmee de extra inspanning geleverd zou moeten worden.

Scenario 1c (0,5% subdoelstelling meest geavanceerd in 2018):

  • In 2018 en 2019 worden de meest geavanceerde biobrandstoffen extra gestimuleerd.

  • De verhoging met 0,2% in 2018 gaat naar verwachting ten koste van de geavanceerde biobrandstoffen. Er blijft een kleine onzekerheid of er voldoende van deze meest geavanceerde biobrandstoffen op de Europese markt komen.

Effecten op biobrandstofproducenten

De effecten van de Nederlandse beleidskeuzes op de biobrandstofproducenten is klein, omdat deze producenten voor de Europese markt produceren. Na analyse van de nationale actieplannen hernieuwbare energie van alle lidstaten blijkt dat de Nederlandse markt voor biobrandstoffen 3,4% is van de Europese markt. Dit terwijl uit onder andere cijfers van het CBS blijkt dat Nederlandse bedrijven zo’n 20% van de benodigde biobrandstoffen produceren. Voor deze bedrijven is dus vooral het Europese beleid van belang.

Vanuit het bedrijfsleven heb ik ook een aantal voorstellen ontvangen. Er is een voorstel om alleen conventionele biobrandstof toe te laten met een standaard CO2-reductiewaarden van tenminste 60% rekening houdend met de broeikasgasemissies veroorzaakt door indirect landgebruik. Ik vind dit een sympathiek voorstel. Dit betekent echter een verzwaring van een duurzaamheidscriterium en volgens de richtlijnen mag ik dit niet aanpassen.

Er is ook een voorstel om naast afschaffing van de dubbeltelling de limiet van 5% reeds in 2018 in te voeren. Bij een gelijkblijvende jaarverplichting zou dit betekenen dat dit ten koste gaat van de geavanceerde biobrandstoffen. Dit kan eventueel opgelost worden door de jaarverplichting te verhogen. Het gevolg hiervan is dat brandstofleveranciers met een jaarverplichting in 2018 worden geconfronteerd met een flinke inspanningsverplichting. Dit heeft niet mijn voorkeur.


X Noot
1

Kamerstuk 32 813, nr. 97

X Noot
2

Kamerstuk 30 196, nr. 472

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 363

X Noot
4

Bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 472

X Noot
5

Bijlage bij Kamerstuk 30 196, nr. 472

Naar boven