30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

32 839 Wijziging van de Warmtewet in verband met enkele aanpassingen

Nr. 348 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2015

Tijdens de tweede termijn van het verzamel AO Energie op 27 mei jl. is gesproken over de Warmtemarkt en de knelpunten die veel partijen ervaren bij de uitvoering van de Warmtewet. Een aantal leden heeft verzocht om vooruitlopend op de evaluatie van de Warmtewet met oplossingen te komen voor de huidige knelpunten. Ik heb toegezegd om met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te spreken over de handhaving van de Warmtewet en te bekijken hoe om te gaan met de knelpunten.

Achtergrond Warmtewet

Alvorens ik inga op de knelpunten hecht ik eraan om stil te staan bij de totstandkoming van de Warmtewet. De Warmtewet is een initiatiefwet van de Kamer (Kamerstuk 29 048) (initiatiefnemers Samsom en Ten Hoopen) en kent een lange parlementaire geschiedenis. De belangrijkste aanleiding was de zorg van de initiatiefnemers dat warmtebedrijven overwinsten zouden behalen ten koste van warmteafnemers. Het belangrijkste doel van de wet was derhalve consumentenbescherming aan afnemers van warmte (stadverwarming, blokverwarming en kleinschalige warmteprojecten) te bieden. De wet voorzag in een tariefregulering die tweeledig was. Eerste onderdeel was een maximumprijs gebaseerd op het Niet-Meer-Dan-Anders (NMDA)-principe. Tweede onderdeel van het tariefstelsel was de redelijke prijs, die was gebaseerd op de door de warmteleverancier gemaakte kosten. Na een lang en moeizaam proces van ruim zes jaar is de wet op 10 februari 2009 door de Eerste Kamer aangenomen.

Daarna is mijn ministerie begonnen met de uitwerking van de wet in secundaire regelgeving, in het bijzonder het NMDA-principe. Tijdens dit proces kwam een aantal knelpunten naar voren waardoor de uitvoering van de wet niet goed mogelijk bleek. Uit een effectonderzoek van de NMa naar het tariefstelsel bleek bovendien dat warmteleveranciers zeer lage rendementen maken, in tegenstelling tot de oorspronkelijke aanname bij het opstellen van de initiatiefwet. Na overleg met de initiatiefnemers is in overleg met uw Kamer besloten om een beperkt aantal wijzigingen in de wet door te voeren zonder daarbij de uitgangspunten van de wet fundamenteel aan te tasten. Dit betrof bijvoorbeeld de wens van de Kamer om ook blokverwarming binnen de reikwijdte van de Warmtewet te brengen. Met name bij blokverwarming doet zich nu een aantal specifieke knelpunten voor, bijvoorbeeld bij verenigingen van eigenaren en bij verhuurders van commercieel vastgoed. Ook het NMDA-principe is als uitgangspunt gehandhaafd. In de praktijk blijkt nu dat er veel discussie en onvrede is over hoe dit principe in de praktijk uitwerkt, bijvoorbeeld ten aanzien van parameters die worden gehanteerd om de NMDA-prijs te berekenen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel zijn bovendien amendementen ingediend die in de praktijk tot uitvoeringsproblemen kunnen leiden. Zo is via een amendement van de leden Leegte en Van Veldhoven (Kamerstuk 32 839, nr. 20) geregeld dat de installatie van nieuwe warmtewisselaars, omwille van de veiligheid, uitsluitend door warmteleveranciers kan worden gedaan. Dit amendement leidt nu tot vragen van de brancheorganisaties Uneto-VNI en MKB Nederland omdat installateurs hierdoor in sommige gevallen substantieel omzet derven. Een ander knelpunt dat zich nu voordoet, de verantwoordelijkheid voor storingscompensatie, is bij nota van wijziging in de wet opgenomen naar aanleiding van vragen van de leden van de SP-fractie. Sinds de inwerkingtreding van de Warmtewet op 1 januari 2014 wordt naast bovenstaande voorbeelden een groot aantal andere knelpunten ervaren in de uitvoering van de wet, zowel door leveranciers als door afnemers van warmte. Ik zie het als een collectieve verantwoordelijkheid van het parlement en de regering om deze knelpunten op te lossen.

Warmtevisie en nieuwe Warmtewet

In mijn brief van 7 juli 2014 (Kamerstuk 32 839 nr. 27) heb ik een overzicht gegeven van de belangrijkste knelpunten die ik vooruitlopend op de evaluatie van de Warmtewet middels een wetswijziging wilde oplossen. Begin 2015 heb ik in de warmtevisie (Kamerstuk 30 196 nr. 305) aangegeven dat ik een vernieuwde Warmtewet noodzakelijk acht om het potentieel aan warmte optimaal te kunnen benutten en beter rekening te kunnen houden met de verschuiving van gas naar andere en meer duurzame vormen van warmtevoorziening. Tegen de achtergrond van de onlangs gepresenteerde warmtevisie en de wensen die ook in uw Kamer leven om de warmtemarkt anders in te richten, vind ik het niet wenselijk om, vooruitlopend op de uitwerking van het nieuwe marktmodel eind dit jaar, een wetswijziging te starten. Ik acht het verstandig om eerst het NMDA-principe en de andere uitgangspunten van de wet te evalueren en het inzicht in de sector te vergroten. Ik wil een herhaling van de hierboven beschreven geschiedenis voorkomen door de gesignaleerde knelpunten niet gefragmenteerd aan te pakken. Daarom heb ik ervoor gekozen om in te zetten op een versnelling van de evaluatie van de Warmtewet, waarbij vanzelfsprekend ook de huidige knelpunten worden meegenomen. In de wet staat dat de Warmtewet drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd moet zijn. Dat betekent dat de evaluatie op 1 januari 2017 gereed moet zijn. Ik wil dat traject nu een jaar naar voren halen met als resultaat om begin 2016 gereed te zijn met de evaluatie en eind 2016 een nieuw wetsvoorstel aan uw Kamer aan te bieden. Tegelijkertijd heb ik de ACM verzocht om in het toezicht rekening te houden met de voorgenomen wetswijzigingen zoals die in de brief van 7 juli 2014 (Kamerstuk 32 839, nr. 27) zijn opgesomd. Ik heb dit verzoek als bijlage bij deze brief gevoegd1.

Advies Actal

Ik heb recent een advies ontvangen van Actal waarin zij aangeeft dat voor kleine warmteleveranciers de regeldruk disproportioneel is. Zij verzoekt om deze knelpunten mee te nemen en onderdeel te laten zijn van de evaluatie. Daarnaast vraagt zij voor een drietal knelpunten om al op korte termijn met een oplossing te komen. Eén van die oplossingen is het uitsluiten van VvE’s. Zoals ik in mijn brief van 7 juli 2014 (Kamerstuk 32 839, nr. 27) heb aangegeven, is dat ook mijn voornemen en heb ik de ACM verzocht daarmee in het toezicht op de Warmtewet rekening te houden. Actal vraagt daarnaast om op zo kort mogelijke termijn aan kleine leveranciers duidelijk te maken dat er in de wet een uitzonderingsgrond is voor het plaatsen van individuele warmtemeters en om de verplichting voor kleine leveranciers om aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschillencommissie te laten vervallen. De vraag is echter of dit mogelijke en wenselijke oplossingen zijn. Ten aanzien van het laatste punt klopt het dat er op dit moment geen geschillencommissie is voor woningcorporaties, maar er worden op dit moment wel initiatieven genomen vanuit de branche om een geschillencommissie op te richten. Dat lijkt mij een meer wenselijke oplossing dan leveranciers te ontslaan van de verplichting om aangesloten te zijn op een geschillencommissie, omdat dat ertoe leidt dat de consument zijn geschil niet bij een onafhankelijke geschillencommissie kan voorleggen. Mijn reactie op het advies aan Actal is bijgevoegd2.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven