30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

nr. 32
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2008

In deze brief concretiseert het kabinet de paragraaf «Duurzaam moet je doen» uit het beleidsprogramma.

De aanpak bestaat uit drie – onderling samenhangende – sporen:

1. inhoudelijke focus op zes geselecteerde thema’s;

2. de overheid bij de koplopers in duurzame bedrijfsvoering;

3. actieve rol in de maatschappelijke dialoog over duurzame ontwikkeling.

Daarnaast heeft het kabinet aan het Centraal bureau voor statistiek (CBS) en de gezamenlijke planbureaus gevraagd om een duurzaamheidmonitor te ontwikkelen.

Bij duurzame ontwikkeling zijn veel bewindspersonen actief betrokken. Wij zullen de voortgang en samenhang rond de in deze brief beschreven acties gezamenlijk bewaken en hierover jaarlijks rapporteren.

Met deze aanpak van het kabinet wordt, onder meer, gestalte gegeven aan de uitvoering van de motie Samsom (31 200 XI, nr. 44). Bovendien willen wij de Tweede Kamer uitnodigen om gezamenlijk vorm te geven aan de rol van de overheid in de maatschappelijke dialoog over duurzame ontwikkeling.

I. Aanleiding

In het afgelopen jaar hebben vele rapporten het beeld bevestigd dat mondiale ontwikkelingen en lange termijnuitdagingen onze aandacht en actie op het hoogste niveau vergen om de duurzaamheid van sociaal-economische ontwikkeling te waarborgen. Welvaart en de kwaliteit van leven nemen gemiddeld toe, maar nog lang niet voor iedereen. Velen hebben geen menswaardig bestaan. Bovendien heeft welvaartsstijging een prijs: klimaatverandering1, energieschaarste2, afnemende voedselvoorraden3, afnemende grondstoffen en natuurlijk kapitaal (bossen, bodemvruchtbaarheid, vis, etc.)4, met economische en geopolitieke onzekerheden als gevolg hiervan5. Kwetsbare groepen in ontwikkelingslanden zijn hier vaak het eerste slachtoffer van; zij zijn vaak voor hun basisbehoeften direct afhankelijk van natuurlijke hulpbronnen en worden het hardst getroffen door klimaatverandering, energieschaarste, verontreiniging en stijgende voedselprijzen.

Anderzijds is duidelijk dat nieuwe kennis, technologie en organisatie de mogelijkheid bieden om meer gezondheid en welvaart voor meer mensen te realiseren. Gerichte inspanningen van wetenschap, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, individuen en overheid maken het mogelijk om oplossingen te vinden voor ontwikkelingen en bedreigingen die eerder onomkeerbaar werden geacht en daardoor de wereld beter achter te laten dan we haar aantroffen.

Het kabinet zet zich in voor een duurzame ontwikkeling van de samenleving, door het meer in balans brengen van kwaliteit van leven, economie, de sociale verhoudingen én het ecologisch fundament van de samenleving. Daarbij gaat het over het hier en nu in relatie tot de toekomst én het gaat over Nederland in relatie tot de wereld. De nadruk ligt op groei en ontwikkeling gecombineerd met het aanpakken en voorkomen van problemen. Het gaat om het creëren van waarde, over de ontwikkeling van mensen, gemeenschappen en de wereld, over eerlijke kansen en over bouwen aan de toekomst.

In het beleidsprogramma is aangegeven (zie tekstbox hieronder) dat duurzame ontwikkeling – als rode draad door het beleid – vraagt om samenhang, concrete resultaten en zichtbaarheid. Deze brief concretiseert die aanpak.

Duurzaam moet je doen! (Beleidsprogramma Balkenende IV)

Duurzame ontwikkeling vraagt om een samenhangende inzet op de ontwikkeling van economie, sociale ontwikkeling en een zorgvuldig omgaan met de aarde. Duurzame ontwikkeling staat ook voor rekening houden met de ontwikkelingen op de langere termijn en de gevolgen van ons handelen daarop. Veel maatschappelijke opgaven vragen om een «duurzame aanpak» en voor elke beleidsinzet leidt dit tot een specifieke uitdaging.

Het kabinet heeft met de uitwerking van het beleidsprogramma invulling gegeven aan de ambitie om een flinke stap te zetten op de weg van de duurzame ontwikkeling. Een innovatieve economie, de kwaliteit van de leefomgeving, de sociale participatie en samenhang, een goed functionerende rechtsstaat en bestuur, in Nederland en in het buitenland, vormen samen de dragers van duurzame ontwikkeling. Het kabinet zal deze samenhang bij de uitvoering van het beleidsprogramma bewaken en periodiek rapporteren over wapenfeiten.

Naast deze vertaling van duurzaamheid in het beleid zal ook de bedrijfsvoering van de overheid zelf duurzamer worden. Het gaat hierbij niet alleen om duurzaam inkopen, maar bijvoorbeeld ook om energiebesparing, mobiliteitsbeleid van werknemers, duurzaam bouwen en een evenwichtig personeelsbeleid gericht op diversiteit en tegen discriminatie en uitsluiting op de arbeidsmarkt.

De Nederlandse duurzaamheidstrategie

Een belangrijke inspiratiebron voor het kabinet voor deze aanpak is, ten eerste, het rapport «A New Sustainable Development Strategy: An Opportunity Not To Be Missed!»6. Dit rapport vormt de weerslag van een «Peer Review» van de Nederlandse duurzaamheidstrategie. Zij bevelen aan om een nieuwe Nederlandse Duurzaamheidstrategie te ontwikkelen, waarbij niet zo zeer een document gemaakt wordt, maar een proces wordt georganiseerd, met een sterke nadruk op communicatie. Op deze manier wordt het mogelijk om de politieke koers en richting te verbinden met de veranderingen die in de maatschappij gaande zijn en initiatieven van andere partijen. Door gezamenlijk aan een dergelijk«duurzaamheidproces» te werken, ontstaat er meer richting in het handelen van alle spelers, waardoor ook meer synergie, samenhang en kracht kan worden ontwikkeld. Het rapport bevat een aantal concrete aanbevelingen ten aanzien van het maatschappelijk proces om de ontwikkelingen op het gebied van duurzame ontwikkeling meer met elkaar te verbinden.

De duurzaamheidverkenning

Een tweede inspiratiebron is de tweede duurzaamheidverkenning van het Milieu-en Natuur planbureau (MNP).

Het eerste deel daarvan betrof de continueerbaarheid van de ontwikkeling in Nederland, vooral in ruimtelijk perspectief. De kabinetsreactie hierop is op 2 november 2007 door de Minister van VROM naar de Tweede Kamer gezonden1. Het tweede deel van de duurzaamheidverkenning betreft de relatie tussen Nederland en de wereld en werd op 13 november 2007 gepubliceerd2.

Het MNP komt met betrekking tot de mondiale ontwikkelingen tot de conclusie dat de aarde te klein is om al onze ambities te verwezenlijken. Vooral klimaat en biodiversiteit zullen lijden onder de gewenste welvaartsgroei. De drijvende krachten achter de toenemende druk op klimaat en biodiversiteit zijn de combinatie van bevolkingsgroei en welvaartsgroei. Deze vraagstukken én de oplossingen zijn met elkaar verweven. Sociaal-economische ontwikkeling leidt op den duur tot een lagere bevolkingsgroei, maar ook tot stijgend energie- en ruimtegebruik, klimaatverandering en biodiversiteitverlies. Het beperken van deze keerzijde van ontwikkeling lukt tot nu toe onvoldoende.

Het MNP ziet als belangrijkste oorzaken daarvan: de eenzijdige oriëntatie op de korte termijn, het werken met partiële oplossingen en de tekortschietende internationale samenwerking. Het MNP signaleert ook positieve ontwikkelingen en doet aanbevelingen om deze te versterken: samenhangend ontwikkelingsbeleid, voortvarend klimaatbeleid, verhoging landbouwproductiviteit, bescherming biodiversiteit en doorbreken van de sociale dilemma’s op verschillende niveaus: voor consumenten door regelgeving en verduurzaming van aanbod, voor bedrijven door het creëren van eerlijke marktverhoudingen en voor landen door internationale afspraken.

Internationaal

Ook de internationale agenda bestaat voor een groot deel uit ontwikkelingsvraagstukken en de uitdagingen van klimaatverandering, energiezekerheid, biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Vanwege de complexiteit en urgentie van de problematiek bestaat het gevaar van verbrokkeling in deelagenda’s en een korte termijn ambitie. Vooral ontwikkelingslanden zijn kwetsbaar en worden hard getroffen door degradatie van natuurlijke hulpbronnen en stijgende voedsel- en energieprijzen.

Het buitenlands en internationale beleid vraagt om een lange termijnstrategie waarbij duurzame ontwikkeling de rode draad is en waar de onderlinge verbanden van thema’s en gevaar van afwenteling van negatieve consequenties tussen sectoren integraal worden afgewogen. Er is internationaal reeds veel bereikt op dit vlak, maar de uitdagingen zijn nog groot.

Vorig jaar heeft de Europese Commissie een evaluatie (review) van de implementatie van de Europese Duurzaamheidstrategie gepubliceerd, waarin zij constateert dat veel lidstaten wel bezig zijn de Europese strategie te realiseren via hun Nationale duurzaamheidstrategieën, maar nog te weinig resultaten kunnen rapporteren. In 2009 zal een diepgravender evaluatie worden gemaakt, die mogelijk tot een bijstelling van de Europese duurzaamheidstrategie zal leiden.

In de bijeenkomst van de VN-«Commission on Sustainable Development» (CSD) worden jaarlijks relevante thema’s gezamenlijk geagendeerd, geïntegreerde oplossingen ontwikkeld en afspraken gemaakt over de realisatie daarvan. Dit jaar staan de thema’s landbouw, plattelandontwikkeling, bodem, droogte, verwoestijning en Afrika centraal. Nederland is in deze VN-Commissie op politiek niveau vertegenwoordigd. Ook maatschappelijke vertegenwoordigers zijn in de delegatie opgenomen.

Daarnaast speelt het OESO-Forum van duurzame ontwikkelingsexperts, onder voorzitterschap van Nederland, internationaal een belangrijke rol in beleidsadvisering en heeft de OESO duurzame ontwikkeling tot centraal onderdeel van haar strategie gemaakt.

Nederland stelt zich actief op in de internationale discussies over duurzame ontwikkeling, bevordert de dialoog tussen belangrijke mondiale spelers en plaatst ook dossiers als Millennium ontwikkelingsdoelen (MDG’s) en klimaatverandering in de context van duurzaamheid. Ten behoeve van de internationale inzet wordt momenteel aan een strategie gewerkt.

Het kabinet wil met deze brief niet alleen de samenhang nationaal – internationaal versterken, maar ook richting geven aan onze inzet in internationale fora.Het kabinet constateert dat het «triple-P» concept – People, Planet, Profit – van duurzame ontwikkeling alle dimensies van de samenleving raakt en daarmee een breed, algemeen denkkader is dat inspireert en richting geeft.

Recent is er bovendien veel aandacht ontstaan voor het «Cradle to Cradle»-concept. Dit zet een uitdagend toekomstbeeld neer, namelijk een menselijke samenleving die een positieve invloed heeft op het ecosysteem. Producten en productiesystemen worden ontworpen om een nuttige functie te vervullen, ook na afloop van het gebruik: een kringloopsamenleving. Het «Cradle to Cradle»-concept daagt uit tot creativiteit en innovatie en het kabinet wil het dan ook betrekken bij de uitwerking van duurzame ontwikkeling.

II. Aanpak

Het kabinet heeft de volgende richtinggevende uitgangspunten voor de benadering van het veelomvattende thema duurzaamheid vastgesteld:

Opereren vanuit kracht...

• Consequent de focus leggen op waar Nederland (al) sterk in is. Nadruk dus op de thema’s waar Nederland in excelleert en daarom een bijdrage kan leveren aan gewenste ontwikkelingen en zich internationaal kan profileren. Daarmee duurzaamheid ook structureel niet als probleem maar als kans «neerzetten».

met een beperkt aantal meetbare doelen...

• Gerichte keuze voor een beperkt aantal ambitieuze lange termijn doelen. Doelen die de initiatieven uit de samenleving richting geven en als «icoon» kunnen dienen voor andere maatregelen en initiatieven rond duurzaamheid.

... en weg uit de middelmaat

• Koplopers in de markt en bij de overheid ondersteunen en stimuleren. Niet wachten tot iedereen aan boord is en niet bang zijn voor precedentwerking.

Op basis van deze uitgangspunten kiezen we voor een aanpak langs de drie – elkaar versterkende – sporen:

1) inhoudelijke focus op zes geselecteerde thema’s;

2) de overheid bij de koplopers in duurzame bedrijfsvoering;

3) actieve rol in de maatschappelijke dialoog over duurzame ontwikkeling.

Hieronder worden deze sporen uitgewerkt.

Spoor 1: Inhoudelijke focus op zes thema’s

Veel thema’s zijn in de sleutel van duurzaamheid te plaatsen, omdat er vragen van houdbaarheid, intergenerationele en mondiale verdeling aan kleven. In die ruime zin raakt het vrijwel alle maatschappelijke terreinen en beleidsvelden. We zijn ook van mening dat er oog moet zijn voor dergelijke verbanden, denk aan voor duurzaamheid relevante beleidsonderwerpen als maatschappelijk verantwoord ondernemen, inzet in de WTO-onderhandelingen, het natuurbeleid en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

Maar, vanwege de bovengenoemde uitgangspunten, kiezen we er voor om een focus aan te brengen op – grote – vraagstukken die samenhangen met de fysieke leefomgeving, benaderd vanuit economische kansen en mondiale solidariteit (de pijlers 1, 2 en 3 uit het Beleidsprogramma). Binnen die focus zijn thema’s uit het Beleidsprogramma geselecteerd, die deel uit maken van verschillende pijlers en portefeuilles. We hebben thema’s gekozen die maatschappelijke belangrijk zijn en kansen bieden om de samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking, innovatie en milieubeleid te versterken en daarmee bijdragen aan het toekomstperspectief van Nederland (vooral water/klimaatadaptatie, duurzame energie, bouwen/verbouwen). Bovendien brengen vooral de thema’s biobrandstoffen, biodiversiteit/vlees, CO2 afvang en opslag dilemma’s met zich mee die tot maatschappelijk debat leiden.

In onderstaande tabel worden de thema’s genoemd met de lange termijn doelen en de beoogde resultaten in deze kabinetsperiode. De eerstgenoemde bewindspersoon trekt de uitwerking van het thema.

Thema en betrokken bewindspersonenLange termijndoel, situatieschets en resultaat in 2011
1. Water/klimaatadaptatieHet doel is een klimaatbestendige inrichting van Nederland (met de nadruk op de ruimtelijke dimensie) en internationaal klimaatbestendige duurzame ontwikkeling (dus méér dan de ruimtelijke dimensie).
Staatssecretaris Huizinga-Heringa, de Ministers Cramer, Van der Hoeven, Koenders en VerburgDe klimaatverandering en toenemend ruimtegebruik stellen Nederland voor uitdagingen, waar onze kennis, ervaring en innovatiekracht kunnen worden ingezet en ook internationaal een bijdrage kunnen leveren. De watersector speelt internationaal een vooraanstaande rol en kan dit verder uitbouwen. Het gaat om een gecombineerde opgave: beschermen tegen overstroming en ernstige droogte en maatschappelijke ontwrichting voorkomen. Nadelige effecten van «te veel», «te vies» en «te weinig» water vermijden of beperken dé kansen om water- en adaptatieopgaven goed te benutten (voor «people, planet, profit»), ook in de internationale samenwerking en in export van deltakennis, producten en -diensten.
 Resultaten 2008–2011: – De klimaatadaptatiestrategie wordt uitgevoerd en financiering van klimaatadapatiemaatregelen wordt mogelijk gemaakt. In dat kader worden ook de mogelijkheden van een klimaatadaptatiefonds onderzocht. – Het Innovatieprogramma «Building with Nature» kan eerste resultaten laten zien, waarin het ecologisch denken in werkprocessen, plannen en scholing wordt omarmd. – Als zichtbaar resultaat wordt een start gemaakt met realisatie van een grote waterwoonwijk. – Op initiatief van Nederland wordt, met de Wereldbank en Verenigd Koninkrijk, een mondiale studie naar adaptatiekosten uitgevoerd. – Klimaatbestendigheid wordt als wegingsfactor geïntegreerd in de Nederlandse OS-programma’s. – Er komt een innovatieve en duurzame modernisering van de Afsluitdijk, mede op basis van een kabinetsbesluit over een Duurzaam IJsselmeer. – In minimaal drie OS-partnerlanden wordt ondersteuning gegeven bij kennisverwerving over adaptatie in de watersector, aanpassing van bestaande nationale (water)plannen aan klimaatverandering en identificatie van een prioritair programma voor adaptatie-investeringen. – Er wordt besloten over de derde fase van het mondiale samenwerkingsprogramma «Partners voor Water» en een internationale pool met adaptatiedeskundigen/-experts wordt opgericht. – De inspraak, consultatie en besluitvorming over het Nationaal Waterplan en over de nationale Klimaatadaptatieagenda wordt afgerond, waaraan de verbrede publiekscampagne «Nederland leeft met water» zal bijdragen.
 – Innovatieprojecten ten behoeve van klimaatadaptatie en waterkwaliteit in relatie tot landbouw en andere sectoren gaan van start.
2. Duurzame energieEr wordt een wezenlijke stap naar een duurzame energiehuishouding gezet door de uitstoot van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990 met 30% te verminderen, het tempo van energiebesparing de komende jaren te verdubbelen van 1% naar 2% per jaar, het aandeel duurzame energie in 2020 te verhogen van 2% naar 20% van het totale energieverbruik en de beschikbaarheid van duurzame energie in ontwikkelingslanden te vergroten.
Ministers Van der Hoeven, Cramer, KoendersDuurzame energie is van belang om blijvend in de mondiale energiebehoefte te voorzien en onze invloed op het klimaat te beperken. Het gaat om het bereiken van een positieve wisselwerking tussen de energie- en klimaatdoelstellingen, welvaartsbevordering en armoedebestrijding. In het coalitieakkoord en in Europees verband zijn ambitieuze doelstellingen ten aanzien van duurzame energie vastgelegd. Nederland is zich ervan bewust dat klimaatverandering alleen effectief kan worden aangepakt als de internationale gemeenschap naar vermogen en naar relatieve verantwoordelijkheid bijdraagt aan het terugdringen van CO2-uitstoot. De Nederlandse inzet zal er dus op zijn gericht om de daadkracht op nationaal niveau op het terrein van mitigatie te vertalen naar Europees en vervolgens naar wereldwijd niveau. Nederland kent door zijn geografische kenmerken en zijn gasgeoriënteerdheid nog een relatief beperkt aandeel duurzame energie (2%) en zal een grote inspanning moeten leveren om dit op te schroeven naar 20% in 2020.
 Daarnaast kent Nederland een aantal sterkten op het gebied van duurzame energie, te weten:een geografische positie aan zee, logistieke infrastructuur (gas- en elektriciteitsnet), kleine gasvelden en uitgeputte gasvelden. Ook is er sprake van een sterke agrosector en chemische industrie en logistieke sector. Dit leidt tot een sterk positie voor import, verwerking en opwaardering van biomassa en met betrekking tot kennisontwikkeling op terreinen, zoals groene chemie, energieopwekking uit afval en intelligente energiesystemen.  Resultaten 2008–2011: – Werkprogramma Schoon & Zuinig (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 209, nr. 1) wordt uitgevoerd met daarin forse impuls voor o.a. duurzame elektriciteitsopties als wind op land (verdubbeling van de capaciteit in de komende jaren), wind op zee (450 MW vergund, geo-energie en biomassa. Sectorgewijze aanpak zet in op duurzame energie, innovatie en energiebesparing. – Een sterke Nederlandse klimaatdiplomatie zal bijdragen aan een nieuw mondiaal akkoord, dat nodig is voor de internationale regulering en coördinatie van maatregelen tegen klimaatverandering en bijdraagt aan menselijke ontwikkeling en bescherming van de biodiversiteit. – De basis wordt gelegd voor het volgend allocatieplan voor het Europese emissiehandelssysteem en er moet aantoonbare vooruitgang komen in het onderling verbinden van regionale emissierechtenhandelssystemen. – De maatschappelijke innovatieagenda energie wordt in 2008 uitgebracht, waarin een innovatievisie is neergezet over hoe Nederland de transitie naar een duurzame energiehouding kan vormgeven. – Nieuwe duurzame energie moet ingepast worden in de bestaande energie-infrastructuur. De inpassing heeft consequenties voor de investeringen in de netwerken en voor de brandstofmix. Het energierapport zal in 2008 hier nader op ingaan. – Er zal € 500 mln. worden geïnvesteerd in duurzame energie in ontwikkelingslanden. We zullen deze landen ondersteunen bij het ontwikkelen van waterkracht, biomassa waaronder brandhout, aardwarmte en zonne-energie. Belangrijk hierbij zijn duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen. Dit gebeurt in samenwerking met ontwikkelingsbanken, het Duitse ministerie van OS, NGO’s en met de private sector. – Een PPP (publiek-privaat-partnerschap) met Philips zal worden geïmplementeerd om duurzame energie beschikbaar te maken in ontwikkelingslanden en een markt te ontwikkelen voor energiezuinige alternatieven.
3. Biobrandstoffen en ontwikkelingDuurzaam geproduceerde biobrandstoffen bij laten dragen aan een duurzame energiehuishouding. Inzet is verduurzaming van de productie van biobrandstoffen en versterkte internationale samenwerking op dit terrein, opdat alle biobrandstoffen op de internationale markten duurzaam worden geproduceerd. Om duurzaamheid verder te bevorderen wordt tevens ingezet op innovatieve technologie en nieuwe gewassen.
Ministers Koenders, Cramer, Verburg en EurlingsGebruik van biomassa als energiebron maakt deel uit van de transitie naar een duurzame energievoorziening. Maar het grootschalig gebruik van biomassa kan negatieve effecten hebben op biodiversiteit, de positie van de armen en voedselvoorziening, terwijl ook de klimaateffecten negatief kunnen zijn. Het kabinet wil de kansen benutten met vermijding van de mogelijke negatieve effecten en ook de OS-landen hierbij steunen. Daarom wil het kabinet duurzaamheidcriteria toepassen op de productie van biomassa en deze op Europees en mondiaal niveau vastleggen. In bilaterale samenwerking met productielanden wordt duurzame productie bevorderd en wordt ondersteuning en verduurzaming van productketens mogelijk gemaakt.
 Resultaten 2008–2011: – Proefprojecten verduurzaming biomassa met productielanden komen in uitvoering. – Politiek akkoord tot stand brengen over EU-Richtlijn hernieuwbare energie en de 1e gecertificeerde biomassa moet op de markt in Nederland komen. – Het Europees Energie en klimaatpakket inclusief duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en certificering wordt aangenomen en geïmplementeerd. – Innovatie wordt gericht op 2e en 3e generatie biobrandstoffen en nieuwe gewassen en technieken, die minder concurreren met landbouw en kwetsbare natuur (bijvoorbeeld teelten in zoute gebieden of op arme gronden). – Een internationaal systeem voor macro-monitoring om de (directe en indirecte) effecten van productie en consumptie van biomassa in beeld te houden en de toepassing van de duurzaamheidscriteria te volgen wordt in werking gebracht. – De EU-regelgeving wordt in Nederland geïmplementeerd.
 – Verduurzaamde biomassaproductie in ontwikkelingslanden wordt gestimuleerd en er wordt getracht om de productie in minstens twee ontwikkelingslanden daadwerkelijk op gang te brengen.
4. CO2-afvang en opslagGrootschalige toepassing van CO2-afvang en opslag (CCS) tussen 2015 en 2020 in Rijnmond en Noord-Nederland, als tussenstap naar een duurzame energievoorziening.
Ministers Cramer, Van der Hoeven en staatssecretaris TimmermansIn de overgangsperiode naar een duurzame energievoorziening zullen wereldwijd nog geruime tijd veel fossiele brandstoffen worden gebruikt. Het kabinet wil dat het gebruik van fossiele brandstoffen zo schoon mogelijk wordt met behulp van afvang van CO2 (bij verbranding van fossiele brandstoffen(, transport en opslag van de CO2 in de diepe ondergrond (CCS, carbon capture and storage). CCS is daarbij de derde route, naast energiebesparing en duurzame energie, om de klimaatdoelstelling in te vullen. Het is de ambitie van het Nederlandse Project CCS om in de periode 2008–2011 de condities voor CCS te ontwikkelen die het mogelijk maken om in 2015 van start te gaan met grootschalige CCS-demonstratieprojecten. Het Europees emissiehandelssysteem moet zo worden opgezet dat het de juiste prikkels voor deze ontwikkeling geeft. Nederland heeft een sterke positie om aan dit scenario bij te dragen door de aanwezige kennis, industrie en infrastructuur. Ook is er een sterk bestuurlijk draagvlak in de koploperregio’s Rijnmond en Noord Nederland. 
 Resultaten 2008–2011: – Marktrijpe technologie: grote stap zetten naar marktrijpe technologie door vier afvang- en twee opslagdemo’s en het innovatieprogramma CATO, dat in 2008 afloopt, zal een vervolg krijgen (CATO-2)1. – Organisatie infrastructuur: organisatiemodel creëren voor transport en opslag van CO2 – Bestuurlijke en juridische faciliteiten: adequate beleidscondities (bijv. CCS in het emissiehandelssysteem) en juridisch kader worden tot stand gebracht – Financiële arrangementen: adequate financiële arrangementen worden gecreëerd. – Maatschappelijk draagvlak: een solide maatschappelijk draagvlak wordt verkregen. – Naast bovenstaande condities wordt – met het oog op het belang van CCS voor de EU en de opkomende economieën – actief zorggedragen voor internationale kennisoverdracht.
5. Biodiversiteit, voedsel en vleesHet lange termijn doel is productie en consumptie van eiwitten die bijdraagt aan (mondiale) welvaart en voedselzekerheid en blijft binnen de draagkracht van het ecosysteem.
Ministers Verburg, Cramer en Koenders Productie van dierlijke eiwitten (vlees en zuivel) legt een groot beslag op het ecosysteem, onder meer door ruimtebeslag, effecten op de biodiversiteit, grootschalig gebruik van water en broeikasgasemissies. De gemiddelde consument is zich nog weinig bewust van deze effecten. Export van veevoeder is een groeiende inkomstenbron voor ontwikkelingslanden, maar de groeiende vraag leidt in sommige gebieden tot niet-duurzame productie die ten koste gaat van mens en milieu. De mondiaal toenemende consumptie zal, bij ongewijzigd beleid, de druk op het ecosysteem doen toenemen en is van invloed zijn op de voedselzekerheid. Om hier oplossingen voor te bieden is niet alleen een efficiëntere productie nodig, maar naar verwachting ook een transitie (verschuiving) in de consumptie van dierlijke eiwitten naar duurzaam geproduceerde dierlijke eiwitten en plantaardige eiwitten. Ons land is sterk in veredeling en verwerking, een grote speler in een aantal mondiale ketens en de Nederlandse agro-foodsector en kennisinstellingen nemen mondiaal een vooraanstaande positie in. Daardoor kan Nederland, ook op mondiaal niveau, bijdragen aan de gewenste transitie en biedt dit kansen voor de agro-foodsector. Dierenwelzijnaspecten, consumentenacceptatie, klimaateffecten en landschap zullen meer en meer betrokken moeten worden bij de ontwikkeling van de veehouderij en bij de ontwikkeling van duurzame handelingsperspectieven voor de consument. 
 Resultaten 2008–2011: – Er worden reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies en energiebesparing opgenomen in het Sectorakkoord tussen Rijk en de landbouwsector dat in 2008 wordt ondertekend. – In de loop van 2008 verschijnt er een nota Voedsel en consument, waarin doelstellingen en instrumenten zijn opgenomen die moeten leiden tot een duurzaam en bewust aankoopgedrag. – Om tot een gezamenlijke probleemperceptie en transitieaanpak te komen zal een maatschappelijke dialoog worden gevoerd. – Het kabinet zal een beleidsmatig vervolg geven aan onderzoek dat thans wordt verricht naar de randvoorwaarden voor het starten van een transitie voor de consumptie van dierlijke eiwitten. – Als vervolg op de beleidsbrief duurzame veehouderij en de nota dierenwelzijn van de minister van LNV wordt fors ingezet op het ontwikkelen en toepassen systeeminnovaties voor duurzame veehouderijsystemen. Hoofddoel is dat over 15 jaar in Nederland een duurzame veehouderij gangbaar is. – De overheid ondersteunt koplopers die investeren in integraal duurzame stallen en boeren die investeren in dierenwelzijns- en milieumaatregelen die verder gaan dan wettelijk is voorgeschreven. – In 2011 is 5% van de stallen integraal duurzaam en is er perspectief op grootschalige toepassing in de jaren daarna. Een meerderheid van de consumenten is zich dan bewust van de impact van de eigen voeding op gezondheid, milieu en dierenwelzijn. – De Nederlandse overheid draagt, via publiek-private samenwerking met het bedrijfsleven, bij aan de verduurzaming van sojaproductie in ontwikkelingslanden. Hiervoor zijn duurzaamheidscriteria in ontwikkeling in het kader van de Round Table on Responsible Soy.
6. Duurzaam bouwen en verbouwenHet doel is om de bouw en stedelijke ontwikkeling duurzaam te maken, door innovatie in het nieuwbouwproces en renovatie van de bestaande voorraad. In 2020 moet alle nieuwbouw energieneutraal zijn.
Ministers Vogelaar, Cramer, staatssecretarissen Heemskerk en Huizinga-HeringaStedelijke ontwikkeling, nieuwbouw en renovatie van bestaande gebouwen bieden grote kansen om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling. Met marktpartijen is begin 2008 een convenant gesloten («Meer met minder») met als doelstelling dat in 2020 dertig procent energie wordt bespaard in 2,4 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen. Innovatie in de bouw biedt grote kansen tot kwaliteitsverbetering. Internationale samenwerking tussen steden en ten aanzien van stedelijk beleid kan tot versnelling leiden van de transitie richting duurzaam bouwen.  Resultaten 2008–2011: – Het kabinet zet er op in dat jaarlijks 10 000 nieuwe gebouwen worden opgeleverd met een energieprestatie die minimaal 45% onder het wettelijke minimum ligt. – Met icoonprojecten wordt zichtbaar en tastbaar over duurzaamheid in de gebouwde omgeving gecommuniceerd naar het publiek, maatschappelijke organisaties en de politiek in brede zin. – Ten minste vijfhonderdduizend bestaande gebouwen worden energiezuinig gemaakt. – De energieprestatie van nieuwe gebouwen wordt aangescherpt met 25%. – Het kabinet gaat duurzame stedenbouw (vitale «healthy cities») bevorderen, onder meer via betrokkenheid bij een aantal grote stedelijke ontwikkelingen. – In de Architectuurnota wordt duurzaamheid een van de belangrijke thema’s en dat zal bijgedragen aan een impuls voor duurzaamheid in de bouw. – In internationale samenwerkingverbanden rond bouw en stadsontwikkeling wordt duurzaamheid stelselmatig verder gebracht. – Het duurzaamheidgehalte van gebouwen wordt vergelijkbaar gemaakt door nieuwe meetmethoden, opdat partijen hun ambitie kunnen formuleren en prestaties vergelijkbaar worden. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan het concept «Cradle to cradle». Waar nodig worden ondergrenzen vastgelegd. – Er wordt een sterkere sturing gegeven om bij de bouw en verbetering/renovatie duurzaamheidscriteria expliciet en gelijkwaardig aan andere aspecten een plaats te geven in afwegingscriteria voor investeringen. – Met demonstratieprojecten worden innovaties met betrekking tot duurzaamheid in de bouw zichtbaar gemaakt (incl. procesinnovaties, bijv. Project halftime) en de kennis daarover wordt verspreid, met opschaling als doel. – Aan de best practices wordt een platform geboden om ook andere partijen tot een hoger niveau van duurzaamheid te brengen.

1 www.co2-cato.nl

Spoor 2: De overheid bij de koplopers in duurzame bedrijfsvoering

Met haar bedrijfsvoering heeft de overheid een grote maatschappelijke invloed, onder meer doordat het een Rijk een grote werkgever is, veel gebouwen en terreinen beheert en veel inkoopt. Het kabinet wil het voorbeeld van de bedrijven volgen die duurzaamheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben laten uitgroeien van een intern gerichte staftaak, tot een integraal, inspirerend en aansprekend onderdeel van de bedrijfsvoering, strategie en identiteit.

Binnen de rijksdienst wordt duurzame bedrijfsvoering al op tal van plaatsen bevorderd en het kabinet wil dit versterken en tot een vast onderdeel van bedrijfsvoering over de hele linie maken.

Om de synergie in de bedrijfsvoering van de Rijk te versterken, is het Directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijksoverheid opgericht. Dit draagt zorg voor de samenhang tussen de verschillende rijksbrede activiteiten met betrekking tot duurzame bedrijfsvoering en de adoptie van de verschillende departementale goede voorbeelden. Hierbij zal inspiratie worden geput uit de ervaringen die vele grote bedrijven al opgedaan hebben met maatschappelijk verantwoord of duurzaam ondernemen, zoals bijvoorbeeld het «Planet Me»-programma van TNT, waarbij wordt ingezet op vermindering van de effecten op het klimaat door de eigen bedrijfsactiviteiten, maar ook de werknemers helpt om in hun privé-situatie verdere stappen te zetten.

Onderdeel van deze aanpak is een goede interne communicatie, zoals het belichten van goede voorbeelden uit de ministeries, met als doel om personen en organisaties binnen de overheid te inspireren en te activeren. Een aantal van de goede voorbeelden, bijvoorbeeld de cursus «het nieuwe rijden» voor alle chauffeurs, of duurzame catering, kan zonder veel extra investeringen rijksbreed worden overgenomen en kan mensen ook inspireren om in hun werk- en privé-situatie veranderingen door te voeren.

Voor het thema Bedrijfsvoering gelden de volgende doelen en resultaten:

Duurzame bedrijfsvoering overheidHet lange termijndoel is om ook met de bedrijfsvoering van de Rijksdienst bij te dragen aan mens, milieu en samenleving.
Ministers Ter Horst, Van der Hoeven en CramerDe Rijksoverheid heeft ruim 100 000 mensen in dienst, bezit ca. 10 000 auto’s, gebruikt ruim 4 m m2 bruikbaar vloeroppervlak (BVO) in kantoorgebouwen en koopt jaarlijks voor ca. 40 mrd. euro in. Deze invloed wordt mede aangewend voor duurzame ontwikkeling.  Resultaten 2008–2011: – Invoering van een Energiebesparingprogramma voor de Rijksgebouwen, waarmee jaarlijks 2% energiebesparing wordt bereikt, met als einddoel 25% reductie in 2020 en in 2012 moet de energievoorziening klimaatneutraal. – In 2010 is duurzaam inkopen over de hele linie ingevoerd, om daarmee een betere markt voor duurzame producten en diensten te creëren. Daarbij zal het Rijk de komende jaren een aantal gerichte investeringen doen, waarbij het inkoopvolume in combinatie met aanvullende investeringsgelden zo wordt besteed dat het de innovatie stimuleert. – Door minimaal 1000 werkervaringsplaatsen binnen het Rijk te realiseren, is de reïntegratie in het arbeidsproces bevorderd. – Het aandeel vrouwen in ABD functies wordt verhoogd naar 25% en er zijn 50 allochtone managers op sub-ABD niveau aangesteld en er is een 50% groei van het aantal allochtonen in beleids- en managementfuncties gerealiseerd. Door beleid gericht op duurzame inzetbaarheid van het rijkspersoneel, realiseert het Rijk in 2011 de reductie met 12 800 arbeidsplaatsen met een minimum (< 5%) aan reorganisatieontslagen. – Het kabinet gaat aan de slag met de «Cradle to cradle»-gedachte. Deze gedachte zal worden toegepast bij het ontwerp van een aantal Rijksgebouwen en bij een deel van de inkoopprocessen in de vorm van additionele wensen. Productgroepen waar dit met name perspectieven biedt, zijn kantoormeubilair enstoffering. – Het kabinet zal een strategie uitwerken voor het realiseren van een duurzame bedrijfsvoering en de uitvoering daarvan ter hand nemen.

Spoor 3: Actieve rol in maatschappelijke dialoog over duurzaamheid

De wereld buiten de overheid verandert in hoog tempo: groene CAO’s, duurzame beleggingen, nieuwe keurmerken, nieuwe financieringsvormen van maatschappelijke doelen, ontwikkeling van «Cradle to cradle» als vernieuwende filosofie in stedenbouw, bouw en productontwikkeling, vrijwillige stappen naar meer dierenwelzijn, honderden burgerinitiatieven, technische innovaties. Nederlandse bedrijven staan aan de top van de «Dow Jones Sustainability Index» en wereldwijd bouwen bedrijven, vakbonden en andere NGO’s netwerken en maken afspraken over arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden. Afnemers vragen inzicht in de herkomst van grondstoffen en halffabrikaten. Geldstromen worden gecontroleerd op hun bestemming en pensioen- en spaargelden worden duurzaam belegd.

Er is veel enthousiasme, innovatiekracht, energie én kapitaal. Er valt veel te leren en veel synergie te bereiken door krachten te bundelen. Daar wil het kabinet zich mee verbinden!

Bij duurzaamheid gaat het om kansen, afwegingen en tegenstellingen. We weten dat «groei, groen en welvaart voor iedereen» samen kunnen gaan, maar daarvoor moeten wel veranderingen plaats vinden die vaak in eerste instantie investeringen, offers en inspanningen vergen. Bij de behandeling van de VROM-begroting is de zogenaamde «Jacuzzi-motie» van de heer Samsom (31 200 XI, nr. 44) aangenomen. De Tweede Kamer signaleert een spanning tussen het streven naar een duurzame wereld aan de ene kant en ons gezamenlijke dagelijkse consumptiepatroon aan de andere kant en constateert dat beleidsinstrumenten alleen niet voldoende zijn om maatschappelijk verantwoorde consumptie te realiseren. De Kamer acht het nodig dat mensen duurzaam »verleid» worden tot meer bewust gedrag en wil bij het formuleren van antwoorden op dit dilemma ook scholen, NGO’s en bedrijven betrekken. De motie verzoekt de regering «het initiatief te nemen om – in samenwerking met de Kamer – op zoek te gaan naar mogelijkheden waarop het maatschappelijk debat over deze beweging gefaciliteerd kan worden».

Het kabinet wil de uitvoering van deze motie integreren in de aanpak zoals hier beschreven. De maatschappelijke dialoog moet ertoe leiden dat het geleidelijk normaal wordt om met elkaar te spreken over (en aan te spreken op) de duurzaamheid van gedrag en daarmee de stap van bewustzijn en intenties, naar concrete maatregelen en gedrag te zetten. Het kabinet zoekt in deze maatschappelijke dialoog een actieve, zo nodig agenderende rol en wil inspelen op initiatieven van andere maatschappelijke partijen. Daar waar partijen tegen belemmeringen aanlopen of de overheid nodig hebben om een gelijk speelveld te creëren, of net dat duwtje in de rug nodig hebben om verder te komen, moeten we elkaar snel weten te vinden.

Eén van de middelen daartoe is een wisselwerking met het duurzaamheidplatform van de initiatiefnemers van de Urgenda1. Het kabinet ziet dit Urgenda-platform als een gesprekspartner, om te reflecteren op de aanpak zoals in deze brief beschreven en ter versterking van het samenspel tussen maatschappelijke partijen en initiatieven en de overheid.

Tegelijkertijd zien wij investeren in onderwijs, duurzaam vakmanschap bij professionals en het leervermogen van de hele samenleving als een sleutel tot verandering naar een duurzamer functionerende samenleving. Daaraan is in het kader van het programma «Leren voor Duurzame Ontwikkeling» in de afgelopen jaren met succes gewerkt. In de kennisontwikkeling, vaardigheden en competenties zal een extra impuls nodig zijn om onze ambities waar te maken en te verankeren in de samenleving. Het kabinet zal een ambitieus vervolg op het programma uitvoeren.

Door op deze wijze de sterke punten van maatschappelijke partijen en overheid samen te brengen kunnen we – in navolging van de adviezen van de «Peer review» – daadwerkelijk tot een «duurzaamheidbeweging» komen. Het resultaat is een strategie, die verder reikt dan het overheidsbeleid, meer is dan een document en beter is verankerd in de samenleving.

III. Monitoring en rapportage

Het kabinet zal de voortgang van de uitvoering van het beleidsprogramma rapporteren in de miljoenennota, de departementale begrotingen en jaarverslagen. Maar daarmee geeft het kabinet nog geen antwoord op de vraag: hoe duurzaam is Nederland eigenlijk? Waar zitten de grote uitdagingen? Hoe doen we het in vergelijking met andere landen? Leidt de inspanning van het kabinet inderdaad tot meer duurzaamheid? Veel landen hebben al een specifieke duurzaamheidrapportage. Zo voert de UK «Sustainable Development Commission» een jaarlijkse audit uit. Ook de EU vraagt om een gestructureerde vorm van monitoring en communicatie. Er zijn modellen gemaakt door de «Commission on Sustainable Development» en «Eurostat» werkt aan een Europese rapportage.

Het kabinet heeft daarom aan de gezamenlijke planbureaus en het CBS gevraagd een monitor te ontwikkelen en hiervoor indicatoren te kiezen. De planbureaus baseren zich hierbij mede op internationale indicatorensets en gegevensbestanden die er al zijn. Deze benadering brengt informatie die de planbureaus en het CBS hebben op een nieuwe manier bij elkaar, waardoor meer inzicht ontstaat in de toestand en trends rond de fundamenten van onze welvaart, nu en in de toekomst. Deze monitor zal naar verwachting in november 2008 voor het eerst verschijnen en wordt jaarlijks geactualiseerd. Per jaar zal aandacht worden besteed aan relevante veranderingen, specifieke of nieuwe vraagstukken. De kritische spiegel voor beleidsvoering, zoals die in de Peer Review is aanbevolen, wordt hiermee gecreëerd.

We zijn van plan om jaarlijks na het verschijnen van de Duurzaamheidmonitor een overzichtsnotitie naar de Tweede Kamer te zenden, waarin zal worden beschreven welke voortgang is gerealiseerd met de hierboven geschetste aanpak en welke conclusies worden getrokken uit de Duurzaamheidmonitor.

De minister Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking

A. G. Koenders


XNoot
1

Informatie hierover is bij elkaar gebracht op www.klimaatportaal.nl

XNoot
2

World Energy Outlook 2007 van het IEA (International Energy Agency), november 2008: www.worldenergyoutlook.org

XNoot
3

Zie bijvoorbeeld: www.fao.org/worldfood situation

XNoot
4

Global environmental outlook 4; www.unep.org/geo/geo4

XNoot
5

OESO-environmental Outlook to 2030, maart 2008; www.oecd.org/environment/outlookto2030. De geopolitiek spanningen zijn besproken in de Europese top van maart 2008 aan de hand van een notitie van de hoge vertegenwoordiger Solana en de Europese Commissie over de gevolgen van klimaatverandering voor de internationale veiligheid.

XNoot
6

Report of a Peer Review of The Netherlands Sustainable Development Strategy, conducted by a peer panel from Finland, Germany and South Africa, juni 2007. Gepubliceerd in de reeks van RMNO, nr. A.10 (2007), te vinden op www.rmno.nl.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2007–2008, 31 200 XI, nr. 20.

XNoot
2

www.mnp.nl/nl/publicaties/2007/Neder landeneenduurzamewereld-TweedeDuur zaamheidsverkenning.html

XNoot
1

zie: www.urgenda.nl

Naar boven