30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 februari 2008

Vooruitlopend op het overleg over duurzaam inkopen met de vaste commissie voor VROM van uw Kamer op 5 maart a.s., geef ik u in deze brief een kort overzicht van de stand van zaken met betrekking tot dit onderwerp.

Uitgangspunten bij het duurzaam inkopen beleid

Duurzame ontwikkeling is een belangrijk profielpunt van het kabinet.

Om dit uitgangspunt te realiseren voert het kabinet beleid op vele terreinen, waarmee wordt beoogd zowel het aanbod van duurzame producten en diensten (via regelgeving, vrijwillige afspraken, subsidies) als de vraag daarnaar te beïnvloeden. Daarbij gaat het zowel om producten/diensten in de private sector als in de publieke sector.

De overheid kan als eerste afnemer van vernieuwende producten via haar inkoopbeleid een extra prikkel geven aan innovatie en duurzaamheid in het bedrijfsleven. De overheden gebruiken jaarlijks zo’n € 40 miljard aan producten en diensten die daadwerkelijk duurzaam kunnen worden ingekocht. Bij brief van 16 april 2007, waarbij ik u namens het kabinet de «rapportage duurzame bedrijfsvoering overheden 2006» stuurde, heb ik in dat verband aangegeven dat het Rijk in 2010 100% duurzaam wil inkopen en dit als een resultaatsverplichting opvat. Ook voor de andere overheden gelden ambitieuze doelstellingen. Zo hebben VNG en het Rijk in het Klimaatakkoord van 12 november 2007 afgesproken te bevorderen dat gemeenten in 2010 naar 75% en in 2015 naar 100% duurzaam inkopen streven. Provincies en waterschappen willen vooralsnog voor 50% duurzaam inkopen in 2010, maar denken nog na over verdergaande ambities. Mijn beleid is erop gericht om ook aan de overheid aanpalende sectoren als onderwijs en gezondheidszorg aan te spreken op duurzaam inkopen.

Doel is uiteindelijk om producten steeds verder te verduurzamen en tevens zo duurzaam mogelijk te laten gebruiken. Duurzaam inkopen van de overheid kan een belangrijke aanjagende functie hebben die tot ver daarbuiten strekt, uiteindelijk ook naar private markten/producten en ook naar een duurzaam gebruik van die producten/diensten.

Onder mijn leiding werken alle overheden samen om invulling te geven aan duurzaam inkopen. Als coördinerend bewindspersoon ben ik natuurlijk de eerste om mijn collega’s en mede-overheden aan te spreken en te enthousiasmeren. Daarnaast ondersteun ik ze bij het toepassen van duurzaam inkopen in hun eigen organisaties door de ontwikkeling van criteria, handleidingen en een helpdesk. Uiteraard blijven de organisaties zelf verantwoordelijk voor het behalen van de resultaatverplichting.

Tot slot wil ik u nog kort een aantal algemene uitgangspunten schetsen die ik hanteer bij de verdere ontwikkeling van het beleid.

Het beleid van duurzaam inkopen richt zich op de vraag naar producten en diensten en niet op het aanbod daarvan. De primaire doelgroep wordt dan ook gevormd door de inkopers (i.c. de bestuurders van de inkopers en budgethouders) en niet door de producenten van goederen en diensten. Wanneer de inkopers met een vraag naar duurzame producten komen, moet het aanbod dus wel volgen. Uiteraard houden we bij de opstelling van de criteria al in de gaten dat er enig (koploper-)aanbod beschikbaar is. Daarbij is overigens mijn overtuiging dat de markt in staat is snel in te spelen op onze vraag naar producten.

De aanbieders (het bedrijfsleven) moeten zich in principe dus schikken naar de wensen van de vragers (de overheden). Alleen als dit niet mogelijk is (te weinig aanbod op korte termijn, juridisch of technisch niet mogelijk etc.) zal de vrager zich moeten aanpassen.

Ontwikkelde activiteiten tot nu toe

De grootste klus die nu eerst geklaard moet worden, is het opstellen van (de eerste versie van) milieu- en sociale duurzaamheidscriteria. Daarmee geven we aan wat we onder duurzaamheid verstaan bij de verschillende producten die wij als overheden inkopen. Mijn insteek is dat we ambitieuze criteria moeten hebben die prikkelen tot innovatie. Zo krijgen koplopers in de verschillende productgroepen een eerlijke kans. Het Rijk kiest als uitgangspunt om alleen die producten in te kopen die voldoen aan ambitieuze duurzaamheidscriteria. Alle producten zijn ingedeeld in dertien hoofdgroepen (zoals kantoorinrichting, bouw, automatisering, welzijn) en onderverdeeld in tachtig verschillende productgroepen (als papier, realisatie nieuwbouw, telefoonapparatuur, openbaar vervoer). Voor al deze productgroepen moeten dus criteria worden opgesteld. Het gaat om ambitieuze eisen die gehanteerd worden als zogenoemde knock-out criteria. In een nadere toelichting bij deze eisen wordt een bandbreedte van verdergaande ambities aangegeven die bij de uiteindelijke gunning moeten worden meegenomen. Bij het opstellen van criteria worden wij geholpen door SenterNovem die na een procedure met betrokkenheid van stakeholders, zowel bedrijfsleven als ngo’s, komt met voorstellen voor de criteria. Uiteindelijk worden de criteria vastgesteld door een stuurgroep van de overheden bestaande uit vertegenwoordigers op hoger ambtelijk/bestuurlijk niveau van de inkopende overheid en van sociale, milieu- en economische belangen («people, planet en profit») (SZW, VROM, EZ, RWS, RGD, UvW, gemeenten, provincies).

Daarmee staan de criteria uiteraard niet voor eens en altijd vast. Ik realiseer mij terdege dat er sprake is van een dynamisch geheel. In de eerste plaats zijn er altijd nog verdere detailleringen mogelijk. Vervolgens zijn er voortdurend nieuwe technologische ontwikkelingen en inzichten waarmee rekening moet worden gehouden: wat vandaag een absolute koploper is, behoort morgen tot de middenmoot en is overmorgen verouderd. Ik wil dan ook zo veel mogelijk bij aanvang van het opstellen van de criteria voor een bepaalde productgroep tevens laten aangeven wanneer de eerste bijstelling aan de orde zal zijn. Dus zal ook ruim voor 2010 duidelijk dienen te zijn hoe het min of meer continue aanpassingsproces in het vervolg van de tijd gestalte wordt gegeven en op welke wijze de mogelijkheid tot inbreng van bedrijfsleven en ngo’s, die vanzelfsprekend van groot belang is, verder zal worden vorm gegeven.

Op 1 oktober 2007 is op mijn departement een tijdelijke Interdepartementale Programmadirectie Duurzaam Inkopen gestart met nu negen medewerkers. Zij ondersteunen het duurzaam inkopen van alle overheden, dus ook van gemeenten, provincies en waterschappen en zo mogelijk ook van aan de overheid gelieerde organisaties als onderwijs, zorg etc.

Op dit moment zijn criteria voor dertien productgroepen inhoudelijk afgerond (bijvoorbeeld voor papier, dienstauto’s, catering, gas en electra). De verwachting is dat er snel meer volgen en dat we begin volgend jaar voor alle tachtig productgroepen criteria hebben.

In de bijlage bij deze brief treft u een schema aan met een overzicht van de tachtig groepen ingedeeld in de groepen waarvoor de criteria in beginsel zijn vastgesteld en de overige groepen waarvoor de globale planning zal worden aangegeven1.

Overigens, ook zonder vastgestelde criteria kan men nu al aan de slag. Dat geldt bijvoorbeeld voor gemeenten als Amsterdam die al begonnen zijn en die eigen nota’s hebben gemaakt waarin het duurzaam inkopenbeleid is vastgelegd.

Betrokkenheid van het bedrijfsleven

Op de kamervragen van het lid Spies van uw Kamer over de criteria voor duurzaam inkopen van 10 december 2007, heb ik op 23 januari 2008 (TK 2007–2009, 2365) geantwoord en ben ik uitgebreid ingegaan op de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de opstelling van criteria. Voor het ontwikkelen van criteria wordt niet alleen gebruik gemaakt van de kennis van het bedrijfsleven, maar ook van de opvattingen van andere organisaties (ngo’s) en van bestaand onderzoek. De criteria worden dan ook niet per definitie in overeenstemming met het bedrijfsleven vastgesteld, maar vormen een weerslag van inzichten vanuit meer bronnen.

Ik wil nog eens beklemtonen, zoals ook in de beantwoording van de vragen is aangegeven, dat er waar nodig en mogelijk, maatwerk wordt geleverd. Zo worden in een vroegtijdig stadium van het proces van totstandkoming van criteria, deskundigen betrokken onder meer uit het bedrijfsleven en wordt een aanpak voor de betreffende productgroep gekozen, rekening houdend met de algemene aanpak van SenterNovem voor de opstelling van criteria. Daarnaast wordt het bedrijfsleven betrokken door middel van stakeholderbijeenkomsten waarbij zij hun visie kenbaar kunnen maken. Aansluitend worden conceptcriteria geformuleerd. Gedurende de zogenoemde consultatieronde kan het bedrijfsleven commentaar leveren op deze conceptcriteria. Mede in het licht van eerder genoemde kamervragen, heb ik SenterNovem opdracht gegeven – zo dat in individuele situaties nodig is – de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal zes weken in de consultatieronde waarin het bedrijfsleven commentaar kan leveren op de conceptcriteria.

Ontwikkelingen in de komende periode

Voor de verdere ontwikkeling van het beleid ben ik nog in gesprek met mijn collega’s van Binnenlandse Zaken (BZK), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Ontwikkelingssamenwerking.

Bij BZK wordt het directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk opgericht. Recent is met medewerkers van BZK gesproken over de samenwerking met mijn Programmadirectie Duurzaam Inkopen. Ik zal binnenkort met mijn collega van BZK spreken om definitieve afspraken te maken over de samenwerking en de wijze waarop mijn departement een bijdrage kan leveren aan het concept van duurzaamheid binnen genoemd DG. Daarbij is overigens al duidelijk dat duurzaam inkopen gegeven de eigenheid (vooral gericht op marktontwikkelingen en ziende op alle overheden in plaats van alleen op de interne bedrijfsvoering van alleen de Rijksoverheid) in elk geval tot 2011 onder mijn departement zal blijven vallen.

Recent is ook overlegd met medewerkers van SZW over de uitwerking van sociale criteria. Daarbij gaat het over de vraag hoe we vorm kunnen geven aan sociale criteria m.b.t. uiteenlopende onderwerpen nationaal en internationaal zoals het tegengaan van kinderarbeid, het verbod op vakbonden, eerlijke handel, maar bijvoorbeeld ook locale arbeidsparticipatie van bepaalde groepen.

Ik hoop daarover binnenkort met mijn collega’s van SZW en Ontwikkelingssamenwerking nadere afspraken te kunnen maken.

Over VNG, IPO en UvW kan ik melden dat deze koepelorganisaties in 2008, met subsidie van VROM, een ondersteuningsprogramma verzorgen gericht op bestuurders en inkopers. Rijksbreed wordt een soortgelijk ondersteuningsprogramma in gang gezet. Ook zijn er speciale cursussen voor inkopers om zich te scholen op het gebied van duurzaam inkopen.

De komende periode zal SenterNovem in samenspraak met alle relevante stakeholders de criteria voor alle tachtig productgroepen afronden. Dit proces is in de eerste helft van 2009 afgerond. Er is dus ruimte om er voor te zorgen dat in 2010 de producten op basis van een nieuw contract voor honderd procent duurzaam kunnen worden ingekocht. Honderd procent duurzaam inkopen definieren wij als het toepassen van de op dat moment beschikbare criteria. Zodra deze zijn afgerond, kan duurzaam worden ingekocht. In 2010 lopen nog oude contracten door waarvoor de nieuwe criteria naar verwachting pas zullen worden toegepast na afloop van de desbetreffende contracten.

Besluit

Afsluitend merk ik op dat de overheid met een inkoopvolume van € 40 miljard per jaar een uitgelezen mogelijkheid heeft duurzaamheid op deze wijze niet via wetten af te dwingen, maar door marktmacht te laten gelden. Het kabinet staat voor duurzaamheid, kan zo het goede voorbeeld geven en het vliegwiel op gang brengen waardoor het aanbod van producten steeds duurzamer wordt.

Ik ga er vanuit dat alle betrokkenen met alle mogelijkheden waarover zij beschikken zullen meewerken aan de realisatie van de doelstellingen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven