Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 30196 nr. 151 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 30196 nr. 151 |
Vastgesteld 21 november 2011
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu over het rapport «Ranking the Stars» van de Stichting Natuur Milieu.
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 18 november 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Snijder-Hazelhoff
De griffier van de commissie,
Sneep
1 en 2
Hoe verklaart u het verschil tussen de woorden en toon van het kabinet en van de conclusies in het rapport «Ranking the Stars» dat de Stichting Natuur en Milieu op 15 oktober presenteerde? Is het verschil een kwestie van beeldvorming of wordt van verschillende gegevens gebruik gemaakt?
Hoe rijmen de rapportages van de Stichting Natuur en Milieu met de rapportages die in opdracht van het kabinet zijn opgesteld?
Dit kabinet baseert zich grotendeels op rapporten en cijfers van het PBL, het CBS en de European Environmental Agency. De cijfers die de Stichting Natuur en Milieu gebruikt zijn deels afkomstig uit dezelfde rapporten die bijvoorbeeld het PBL en het CBS op verzoek van het kabinet schreven, zoals de Monitor Duurzaam. We baseren ons dus op dezelfde bronnen.
Het verschil in beeldvorming ontstaat doordat het kabinet deze gegevens relateert aan de duurzaamheidsdoelen die we stellen in Europees en in nationaal verband. De Stichting Natuur en Milieu plaatst die gegevens in een relatieve vergelijking met andere Europese landen.
De conclusies van het kabinet en van de Stichting Natuur en Milieu spreken elkaar niet tegen; we halen onze doelstellingen grotendeels en in verhouding met andere Europese landen zijn we geen koploper. Dit laatste is te verklaren door onze hoge bevolkingsdichtheid en hoge industrialisatiegraad.
3
Deelt u de mening dat er onduidelijkheid bestaat over de duurzame koers van het kabinet? Zo ja, deelt u de mening dat deze onduidelijkheid de discussie vertroebelt? Hoe reageert u op deze verschillen van inzicht en kunt u deze overbruggen?
De koers van dit kabinet is helder. Dit kabinet zet consequent in op het halen van de duurzaamheidsdoelen die in EU-verband zijn afgesproken.
De kern van het duurzaamheidbeleid voor dit kabinet is dat de samenleving de ruimte moet krijgen voor duurzame en groene initiatieven waarbij de overheid een ondersteunende rol speelt. Hierbij verwijs ik u naar de Duurzaamheidagenda die vorige maand naar de Kamer is toegezonden.
4
Geeft het rapport naar uw mening aanleiding de inzet op verduurzaming te intensiveren? Zo ja, hoe?
In Nederland liggen we op koers voor wat betreft de Europese doelstellingen voor milieu, zo blijkt ook uit de doorrekening van het PBL in antwoord op de motie Halsema.
• Voor broeikasgassen die niet onder het Europese emissiehandelssysteem vallen, zal Nederland in 2020 volgens het PBL de afgesproken reductie realiseren van 16% ten opzichte van 2005. Samen met de reducties die ontstaan ten gevolge van het Europese emissiehandelssysteem ligt Nederland daarmee op koers om de 20% reductiedoelstelling van broeikasgassen ten opzichte van 1990 in 2020 te realiseren.
• Zowel de emissies naar lucht als de luchtkwaliteit liggen op koers om over enkele jaren aan de EU-normen te voldoen.
• Door het beleid in deze kabinetsperiode wordt volgens het PBL in 2020 een aandeel duurzame energie van 9%-12% gerealiseerd. Conform het Regeerakkoord zal in 2014 een evaluatie plaatsvinden van de kosten en baten van het duurzame energiebeleid mede in de context van het Europese beleid. Daaruit kan blijken dat aanvullende actie vereist is om het Europese doel volledig te realiseren. Daartoe staan diverse opties open: verdere aanscherping van de SDE+ systematiek, een leveranciersverplichting, import van duurzame energie, of extra budget voor de SDE+. Conform de Green Deal gaat het kabinet van start met de uitwerking van een leveranciersverplichting. Over import van duurzame energie wordt de Kamer eind 2011 geïnformeerd.
• Op een aantal onderdelen is de komende jaren veel inzet nodig. Een voorbeeld daarvan is waterkwaliteit. Volgens de huidige verwachting zal het percentage waterlichamen in Nederland dat in 2027 voldoet aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water te laag zijn. In de toekomst moet dit verbeteren. De ambitie van het kabinet blijft om de doelen van de Kaderrichtlijn te halen. De periode tot 2027 biedt voldoende tijd om maatregelen te nemen.
Daarnaast willen we de beweging in de samenleving naar een groene economie verder helpen en ondersteunen. Dit doen we onder andere via de Green Deals, de Routekaart Klimaat (de Kamer ontvangt hierover binnenkort een brief) en de acties die voortkomen uit de Duurzaamheidagenda.
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de inzet op duurzaamheid verder te intensiveren dan hierboven uiteengezet.
5
Klopt het dat Nederland in september 2012 moet rapporteren over het aantal overschrijdingsdagen in het jaar 2011 inzake de luchtkwaliteit, en dat dan het aantal overschrijdingsdagen van de PM10 norm per 11 juni geldt?
De Europese lidstaten rapporteren jaarlijks aan de Europese Commissie over de luchtkwaliteit in het voorgaande jaar. Het klopt dat Nederland in september 2012 zal rapporteren over de situatie in 2011 waarbij alle overschrijdingsdagen over heel 2011 worden gerapporteerd. Vanwege de verkregen derogatie geldt dat er tot 11 juni 2011 alleen sprake is van een overschrijding wanneer de daggemiddelde concentratie voor fijn stof (PM10) boven 75 microgram uit komt. Na 11 juni 2011 geldt een grenswaarde van 50 microgram.
Ik verwijs ook naar de brief van 1 juni jongstleden aan de Kamer waarin op dit onderwerp in wordt gegaan.
6
Klopt het dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen na jaren van constante daling weer toeneemt in Nederland? Klopt het dat Nederland de meeste toelatingen kent van het middel imidacloprid? Klopt het dat het gebruik daarvan in Nederland het hoogst is van Europa? Wat gaat u doen tegen de overschrijdingen van de maximaal toegestane concentratie van het landbouwgif imidacloprid die gemeten zijn in Nederlands oppervlaktewater? Hoe gaat u deze norm handhaven?
Klopt het dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen na jaren van constante daling weer toeneemt?
Nee. Op www.vwa.nl publiceert de nVWA jaarlijks de afzetcijfers gewasbeschermingsmiddelen. Voor de jaren 2007–2010 is een dalende lijn voor de totale afzet te zien.
Klopt het dat Nederland de meeste toelatingen kent van het middel imidacloprid?
Nee. Bij toelatingen spreken we over gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Als we alleen kijken naar gewasbeschermingsmiddelen (die voor de waterkwaliteit het belangrijkst zijn) dan zijn in Nederland 15 middelen op basis van imidacloprid toegelaten. In Spanje, Italië, België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn respectievelijk 42, 52, 21, 26, 30 en 30 gewasbeschermingsmiddelen op basis van imidacloprid toegelaten.
Klopt het dat het gebruik daarvan in Nederland het hoogst is van Europa?
Nee. Nederland neemt 2% van de totale afzet van imidacloprid in Europa voor haar rekening.
Wat gaat u doen tegen de overschrijdingen van de maximaal toegestane concentratie van het landbouwgif imidacloprid die gemeten zijn in Nederlands oppervlaktewater?
Een belangrijk deel van de normoverschrijdingen van imidacloprid wordt veroorzaakt door de glastuinbouw. Momenteel vindt onderzoek plaats naar zuiveringstechnieken voor het spuiwater. Verder wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuwe risicobeoordelingsmethode voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in substraatteelten. Hiermee kan de emissie van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater realistischer worden ingeschat dan nu het geval is.
Bij de beantwoording van vragen van Kamerlid Thieme (zie Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 124) is aangegeven dat een monitoringsprotocol wordt ontwikkeld waarmee kan worden beoordeeld of er een aannemelijk verband bestaat tussen de aanwezigheid van een stof in het oppervlaktewater en het agrarische gebruik ervan. De toepassing van het protocol zal naar verwachting handvatten bieden om overschrijdingen van normen in oppervlaktewater tegen te gaan.
Hoe gaat u deze norm handhaven?
In het kader van de Richtlijn 2009/128/EG «Duurzaam gebruik van pesticiden» wordt een Nationaal Actieplan (NAP) opgesteld waarin doelstellingen en maatregelen worden opgenomen om normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen in Nederlands oppervlaktewater terug te dringen. Tijdens de behandeling van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, heb ik aangegeven dat ik u het NAP eind eerste kwartaal 2012 zal toesturen.
7
Klopt het dat het veel gemakkelijker zou zijn voor bedrijven om vergunningen te krijgen in de buurt van natuurgebieden als die gebieden een betere staat van instandhouding zouden hebben?
Wanneer de natuur zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt, biedt dit meer mogelijkheden in de vergunningverlening. Wanneer een gunstige staat van instandhouding nog niet is bereikt, is elke activiteit die het bereiken hiervan verder wegbrengt niet toegestaan. Indien een gunstige staat wel is bereikt, is de natuur robuuster en zullen activiteiten het behoud van een gunstige staat minder snel in gevaar brengen. Er ontstaat dus meer ruimte voor activiteiten. Dit wordt ook aangegeven in de review van de analyse «Implementatie van Natura 2000 in Nederland» (Kamerstuk 32 670, nr. 24, d.d. 14 september 2011) door een commissie onder leiding van dhr. Van Wijmen.
Veel natuurwaarden in Nederland zijn nog niet in een gunstige staat van instandhouding. Wat het kabinet betreft is het, ook mede gezien de huidige economische situatie, voor de komende jaren eerst de uitdaging om de verdere achteruitgang van de instandhoudingsdoelen tot stilstand te brengen. Hierbij moet vanzelfsprekend niet na gelaten worden om eventuele uitbreidings- en hersteldoelstellingen waar dit haalbaar en betaalbaar is te realiseren.
8
Kunt u het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving van het ministerie van Binnenlandse Zaken door laten rekenen op de (kosten)effectiviteit van de bijdrage van de besparingsmaatregelen aan beleidsdoelstellingen van andere ministeries, zoals bijvoorbeeld CO2 besparing, en de Kamer hierover willen informeren?
Onderdelen van het plan van aanpak zoals bijvoorbeeld de herijking van de convenanten worden op dit moment nog uitgewerkt. In het kader van de uitvoering van de motie Halsema schatten het PBL en ECN in dat het energiebesparingstempo in de gebouwde omgeving in de periode 2011–2020 uitkomt op 1,5–1,9%. Het kabinet zal in reactie op de motie Verburg/Leegte nog verdergaand rapporteren over de kosteneffectiviteit van maatregelen van het klimaatbeleid. Het is mijns inziens niet nodig om hier nog verder aanvullende acties te ondernemen.
9
Klopt het dat in het rapport wordt gesteld dat zonder «wind op zee» de Europese doelstelling voor duurzame energie per 2020 waarschijnlijk niet gehaald gaat worden? Kunt u een overzicht geven van de kosten van mogelijk aanvullende beleidsopties om 2% extra duurzame energie per 2020 te realiseren, mocht de bestaande inzet inderdaad op 12% uitkomen?
Het kabinet streeft voor het halen van de Europese doelstelling naar de meest kosteneffectieve invulling, rekening houdend met de Europese definitie van het aandeel hernieuwbare energie. In de Europese definitie tellen windenergieopties even zwaar als opties op het gebied van groen gas en duurzame warmte. Uit een analyse van ECN die rekening houdt met deze Europese definitie volgt dat de meest kosteneffectieve invulling tot 2020 een mix is van wind op land, biomassa, groen gas, en duurzame warmte. Wind op zee is in deze rij van opties een van de duurdere opties en lijkt vooralsnog niet direct noodzakelijk te zijn om het doel van 14% hernieuwbare energie in 2020 te realiseren.
Indien uit de evaluatie van het beleid op het gebied van duurzame energie in 2014 blijkt dat aanvullend beleid nodig is om de doelstelling te halen, staan daarvoor meerdere opties ter beschikking, zoals ook beschreven in de kabinetsbrief bij het rapport naar aanleiding van de motie Halsema:
• bezien of SDE+ nog effectiever kan worden vormgegeven;
• hoger budget voor de SDE+;
• leveranciersverplichting;
• import van hernieuwbare energie.
Deze opties kennen alle hun eigen kosten en baten en worden thans nader uitgewerkt. Conform de Green Deal gaat het kabinet van start met de uitwerking van een leveranciersverplichting. Eind 2011 wordt de Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden voor import van hernieuwbare energie.
10
Kunt u aangeven op welke wijze aan slagkracht wordt ingeboet door voor de diverse vervoersmodaliteiten verschillende vormen van beprijzing van milieueffecten toe te passen?
We verliezen geen slagkracht, want er wordt bij het bepalen van de vormgeving van tarieven binnen de transportsector al rekening gehouden met milieueffecten. Er zijn verschillende studies gedaan naar de effecten van prijsbeleid in verkeer en vervoer. Ik verwijs u voor een goede analyse daarvan naar de literatuurstudie van het PBL in samenwerking met CE Delft uit 2010 «Effecten van prijsbeleid in verkeer en vervoer».
11
Kunt u aangeven wat de relatieve risico’s zijn voor het niet tijdig voldoen van de in het rapport benoemde bindende Europese milieudoelstellingen?
Wanneer er door een partij een rechtszaak wordt aangespannen, zal de Nederlandse rechter toetsen of Nederland inderdaad de Europese doelstellingen heeft geschonden.
Verder kan de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Nederland starten wegens het niet nakomen van Europese verplichtingen. Leidt deze administratieve procedure niet tot het door de Commissie gewenste resultaat dan kan ze de inbreuk voor het Hof van Justitie van de EU brengen. Wanneer dit tot een veroordeling leidt, moet Nederland zo snel mogelijk alsnog aan de verplichtingen voldoen. Doet Nederland dit niet, dan dreigt een boete of dwangsom.
12
Bent u bereid de samenhang tussen beleid op energie, landbouw, klimaat, water, bodem, lucht en natuurdoelen te bezien en extra inzet te plegen op die onderdelen die achter dreigen te raken ten opzichte van de geformuleerde doelen?
Uiteraard bezien wij de samenhang van verschillende beleidsterreinen, en zullen wij indien nodig en mogelijk extra inzet plegen. Wanneer Nederland niet op een pad zit waarbinnen we de Europese doelstellingen voor 2020 halen, ben ik bereid extra inzet te plegen.
13
Kunt u het Planbureau voor de Leefomgeving vragen in haar volgende Balans voor de leefomgeving kort in te gaan op wat er op wetenschappelijke basis te zeggen valt over de impact van de verschillende concrete aanbevelingen die in «Ranking the Stars» worden gedaan?
Voor de meeste aanbevelingen die door de Stichting Natuur en Milieu worden gedaan, geldt dat het PBL veel van deze punten in eerdere publicaties al heeft uitgezocht. Zo gaat het PBL in diverse rapporten in op de gevolgen voor het milieu van het eten van vlees, onder andere in de Tweede Duurzaamheidsverkenning (MNP, 2007), de Milieubalans 2009 (PBL, 2009), Growing within Limits (PBL, 2009), Getting into the Right Lane for 2050 (PBL, 2009) en recent nog in The Protein Puzzle (PBL, 2011). Ik ben verder niet van plan om het PBL te vragen om hier in de volgende Balans van de Leefomgeving nog verder op in te gaan.
14
Klopt het dat het rapport een overzicht geeft van de stand van zaken van beleid zoals dat door uw ambtsvoorganger in het vorige kabinet Balkenende 4 in gang is gezet?
De stand van zaken van het Nederlandse milieu is niet ontstaan in de afgelopen twee jaar, de vorige kabinetsperiode of zelfs het afgelopen decennium. Ze is het resultaat van de manier waarop we onze maatschappij hebben vormgegeven.
15
Is het zo dat u er daarom voor kiest om niet doelstellingen te verhogen, maar juist echte maatregelen te nemen om de kwaliteit van het leefmilieu te verbeteren?
Mijn ambitie is om de komende jaren een flinke slag te slaan in de uitvoering van het milieubeleid. Ik wil zoveel mogelijk maatschappelijke initiatieven de ruimte geven voor duurzame en groene innovatie. Dit pak ik onder andere samen met de minister van ELenI op via de Green Deals.
16
Kunt u, gezien de hoge bevolkingsdichtheid van Nederland, Stichting Natuur en Milieu vragen of zij een overzicht kunnen geven van de vervuiling per inwoner en op basis hiervan een nieuwe ranking te maken?
Dergelijke overzichten bestaan; figuur 1. is gebaseerd op dezelfde data als die de Stichting Natuur en Milieu in haar rapport gebruikt. Wanneer de CO2-uitstoot in verhouding tot het BBP wordt gemeten, staat Nederland binnen de EU op de achtste plaats (bron: website European Environmental Agency, oktober 2011). Voor de verhouding emissies tot het BBP staat Nederland in 2009 voor zowel SO2 als NOx op de eerste plaats binnen de EU. Voor emissies per inwoner voor SO2 op de tweede plaats, voor NOx op de zesde plaats (Eurostat), waarbij een hogere plek op de ranglijst duidt op respectievelijk minder uitstoot per inwoner of per euro.
Ten slotte is het goed te weten dat indien er breder wordt gekeken dan milieu of milieukwaliteit, Nederland over het algemeen goed scoort op internationale ranglijsten. Dit komt doordat Nederland een welvarend land is met een hoog opgeleide bevolking en een stabiele samenleving.
Zo viel op 3 november 2011 in de Volkskrant te lezen dat Nederland wereldwijd het op twee na beste land is om in te wonen, na Noorwegen en Australië. Dat blijkt uit de Human Development Index (HDI), de jaarlijkse ranglijst naar levenskwaliteit van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP).
Figuur 1. CO2-emissie in tonnen/BBP in Euro’s in 2009 (bron: website European Environmental Agency, oktober 2011)
Samenstelling:
Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Gent, W. van (GL), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), voorzitter, Slob, A. (CU), Haverkamp, M.C. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), Graus, D.J.G. (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Bashir, F. (SP), Mos, R. de (PVV), Tongeren, L. van (GL), Monasch, J.S. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Dijkgraaf, E. (SGP), Veldhoven, S. van (D66), Koolmees, W. (D66), ondervoorzitter, Jong, L.W.E. de (PVV), Leegte, R.W. (VVD), Caluwé, I.S.H. de (VVD) en Holtackers, M.P.M. (CDA).
Plv. leden: Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Koopmans, G.P.J. (CDA), Lucas, A.W. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Gerven, H.P.J. van (SP), Bontes, L. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Bochove, B.J. van (CDA), Ulenbelt, P. (SP), Agema, M. (PVV), El Fassed, A. (GL), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Jacobi, L. (PvdA), Staaij, C.G. van der (SGP), Ham, B. van der (D66), Verhoeven, K. (D66), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Boer, B.G. de (VVD) en Werf, M.C.I. van der (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30196-151.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.