nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
Dit wetsvoorstel strekt ertoe de indexeringssystematiek van de in artikel
111 van de Mediawet geregelde rijksomroepbijdrage aan te passen en daarmee
gelijk te schakelen met de reguliere methode voor de berekening van prijscompensatie
voor alle begrotingsgefinancierde uitgaven. Voor de sector media betekent
dit een wijziging van de grondslag van de indexering en een wijziging van
het te hanteren jaar van de toe te passen index. Voorts worden een tweetal
artikelen gewijzigd in verband met de harmonisatie van het begrip «consumentenprijsindex».
De huidige formule aan de hand waarvan de rijksomroepbijdrage wordt berekend
is opgenomen in de memorie van toelichting bij de wet van 22 december
1999 tot wijziging van de Mediawet in verband met nieuwe regels omtrent de
financiering van de publieke omroep (Kamerstukken II, 1998/99, 26 707,
nr. 3) en luidt als volgt:
rijksomroepbijdrage (t) = rijksomroepbijdrage (t-1) * (1+y) * (1+z)
waarbij:
t= huidig jaar, t-1= vorig jaar,
y= relatieve verandering in door CBS vastgestelde index voor de groei
van het aantal huishoudens in Nederland,
z= gezinsconsumptie.
De grondslag van de rijksomroepbijdrage, dat wil zeggen het bedrag waarop
de indexering wordt toegepast, is de rijksomroepbijdrage (stand ontwerpbegroting)
van het voorafgaande jaar. Volgens deze formule wordt eerst een index toegepast
alvorens autonome mutaties worden doorgevoerd. Bij de reguliere methode van
prijsbijstelling voor begrotingsgefinancierde uitgaven is dit net andersom.
Immers, indexering is bedoeld om er voor te zorgen dat het gewenste voorzieningenniveau
in stand wordt gehouden en prijsbijstelling over mutaties is daarvoor niet
nodig. De indexering zelf bestaat op grond van de huidige formulering van
artikel 111, tweede lid, van de Mediawet, uit toepassing van de door het CBS
vastgestelde index voor de groei van het aantal huishoudens en de door het
CBS vastgestelde consumentenprijsindex (cpi). De cpi wordt feitelijk twee
jaar na raming vastgesteld. Bij de gebruikelijke methode van prijsbijstelling
voor begrotingsgefinancierde uitgaven wordt rekening gehouden met een door
het CPB geraamde indexering voor de prijsontwikkeling,
dat wil zeggen de consumentenprijsindex van het begrotingsjaar waarin de prijsbijstelling
wordt berekend.
De formule komt na wetswijziging als volgt te luiden:
rijksomroepbijdrage (t) = (X + rijksomroepbijdrage (t-1)) * (1+y) * (1+z)
waarbij:
t= huidig jaar, t-1= vorig jaar,
X= autonome wijziging rijksomroepbijdrage (t),
y= relatieve verandering in door CBS geraamde index voor de groei van
het aantal huishoudens in Nederland (t),
z= relatieve verandering in de door het CPB geraamde consumentenprijsindex
(t).
Met dit wetsvoorstel wordt een aanpassing van de financiering van de mediabegroting
geregeld. De indexering van de uitgaven van de mediabegroting vindt reeds
plaats op basis van de raming van het CPB (consumentenprijsindex).
De wijziging van de grondslag betekent dat de indexering over het te bezuinigen
bedrag niet langer ten gunste komt van de mediabegroting, maar toevalt aan
's Rijks kas. Over de bezuiniging (verlaging van het voorzieningenniveau)
hoeft immers geen prijsbijstelling te worden berekend, omdat deze niet nodig
is voor het in stand houden van het gewenste voorzieningenniveau. Dit heeft
op zich nog geen direct gevolg voor de bekostiging van de omroepen en andere
instellingen die worden gefinancierd uit de mediabegroting. Het voornemen
is echter om het budgettaire effect van € 0,6 miljoen door te vertalen
naar de uitgavensfeer, dus door te laten werken in de bekostiging van de omroepen
en andere instellingen die worden gefinancierd uit de mediabegroting.
De gevolgen van de wijziging van het te hanteren jaar van de toe te passen
index (toepassing consumentenprijsindex (t) in plaats van (t-2)) zijn op voorhand
niet te voorspellen. Dit hangt af van de raming van het CPB. Voor 2005 is
er een voordeel voor 's Rijks kas, aangezien de cpi-raming voor 2005 (1,25%)
lager is dan de gerealiseerde cpi 2003 (2,5%). Voor latere jaren kan dit echter
ook net tegengesteld uitpakken.
Voorgesteld wordt de gewijzigde indexeringssystematiek te hanteren met
ingang van 1 januari 2005. Omdat onderhavig wetsvoorstel niet vóór
die datum tot wet kan worden verheven en in werking treden, voorziet artikel
II in terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005. Het voornemen tot
aanpassing van de indexeringssystematiek is tevoren kenbaar gemaakt. De publieke
omroep heeft daar vervolgens rekening mee gehouden door deze te verwerken
in de meerjarenbegroting 2005–2009. Tegen terugwerkende kracht hoeft
dan ook geen bezwaar te bestaan.
II. Artikelsgewijze deel
In de artikelen 64, tweede lid, en 82j, derde lid, eerste volzin, van
de Mediawet komt de zinsnede «prijsindex voor de gezinsconsumptie»
voor. Strikt genomen is deze term niet juist, omdat de reeks «alle huishoudens» –
die wordt gebruikt ter invulling van dat prijsindexcijfer – niet alleen
de consumptie van gezinnen, maar ook die van andere huishoudens, waaronder
die van alleenstaanden, omvat. Daarom is deze term vervangen door de term
«consumentenprijsindex». Deze wijzigingen sluiten daarmee aan
bij de wijzigingen die voor het onderwijsterrein zijn opgenomen in het wetsvoorstel
tot Wijziging van de Les- en cursusgeldwet en de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met definiëring consumentenprijsindex
(Kamerstukken II, 2003/04, 29 464).
Artikel 82j, derde lid, betreft de jaarlijkse indexering van eventueel
op grond van dit artikel door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
vast te stellen tarieven voor programmapakketten die via omroepnetwerken worden
aangeboden. Het ligt voor de hand deze jaarlijkse indexering eveneens te baseren
op de door het CPB jaarlijks geraamde index.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan