nr. 4
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN VOORZOVER
NADIEN GEWIJZIGD
Oorspronkelijke tekst van het voorstel en van de memorie
van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State van het Koninkrijk
en voor zover nadien gewijzigd1
A
I Voorstel van Rijkswet
Artikel I, onderdeel A, van het bij de Raad ingediende Rijkswetvoorstel
luidde oorspronkelijk:
A. Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd,
luidende:
8. Voor de toepassing van dit artikel, artikel 13a en artikel 24, tiende
lid,
a. wordt, tenzij de context anders vereist, verstaan onder:
1°. de Richtlijn 2003/48/EG: de Richtlijn 2003/48/EG van de Raad van
de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten
van spaargelden in de vorm van rentebetalingen (PbEU L 157/38);
2°. uiteindelijk gerechtigde: een uiteindelijk gerechtigde als bedoeld
in artikel 2 van de Richtlijn 2003/48/EG;
3°. uitbetalende instantie: een uitbetalende instantie als bedoeld
in artikel 4 van de Richtlijn 2003/48/EG;
4°. rentebetaling: een rentebetaling als bedoeld in artikel 6 van
de Richtlijn 2003/48/EG, met inachtneming van artikel 15 van de Richtlijn
2003/48/EG;
5°. aan niet anderszins omschreven termen: de betekenis die in de
Richtlijn 2003/48/EG daaraan wordt gegeven;
b. wordt in de bepalingen in de Richtlijn 2003/48/EG waarnaar in dit artikel,
artikel 13a en artikel 24, tiende lid, wordt verwezen in plaats van «lidstaten»
gelezen: de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Nederland, al naar de context
vereist.
II Memorie van toelichting
Aan de toelichting op artikel I, onderdeel B, is naar aanleiding van opmerkingen
van de Raad na de negende alinea de volgende alinea toegevoegd:
De laatste volzin van het zesde lid gaat de situatie tegen dat de uitbetalende
instantie voor contractuele betrekkingen van voor 1 januari 2004 niet
de identiteit en woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde kan vaststellen
op basis van de informatie die het heeft op grond van de Landsverordening
identificatie bij financiële dienstverlening omdat er op basis van deze
Landsverordening vrijstellingen of ontheffingen zijn verleend aan de uiteindelijk
gerechtigde. Tevens bepaalt de laatste volzin dat er in de toekomst geen verdere
vrijstellingen of ontheffingen mogen worden verleend. Tot op heden zijn er
op basis van de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening
geen vrijstellingen of ontheffingen verleend. Deze bepaling is niet terug
te vinden in de Richtlijn 2003/48/EG maar wel in de spaartegoedenverdragen
die de lidstaten van de EU sluiten met de Nederlandse Antillen op basis van
artikel 17, lid 2, onderdeel ii, van de Richtlijn 2003/48/EG. Zonder deze
bepaling zouden er lidstaten kunnen zijn die het standpunt innemen dat er
in de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen niet is voldaan
aan voorwaarden van artikel 17, lid 2, onderdeel ii, van de Richtlijn 2003/48/EG
waardoor de toepassing van de Richtlijn 2003/48/EG in gevaar kan komen.