Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 29826 nr. 211 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | 29826 nr. 211 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2024
Nederland heeft een veerkrachtige en innovatieve industrie, die cruciaal is voor onze welvaart en sterke positie in de wereld. Onze (basis)industrie staat aan de basis van een breed scala aan producten die we elke dag gebruiken, nu en in de toekomst. Van wasmiddelen tot glas en van gereedschap tot verf. Nederlandse producten staan in huishoudens in heel Europa – en ver daarbuiten – op de plank. Daar ben ik trots op. Daarnaast zorgt de industrie voor 857.000 banen in 20221, met name ook in én voor regio’s als Zeeland, Groningen en Limburg.2 Bovendien vertegenwoordigt de basisindustrie ongeveer 6% van het bbp, in vergelijking met 11,4% voor de gehele industrie in 2022. Met name in de grensregio’s is de afhankelijkheid van de industrie groot, zowel op het gebied van werkgelegenheid als voor het regionaal verdienvermogen. Zo is de industrie in bepaalde grensregio's zelfs verantwoordelijk voor ruim 15% van de werkgelegenheid en 30% van het regionale bbp. En juist in deze regio’s is de economische veerkracht lager dan in de rest van Nederland. Tegelijkertijd verbruikt de industrie 41% van het totale energieverbruik. De snelle verduurzaming van de industrie is daarom wenselijk en kan een vliegwiel zijn voor de verduurzaming van de rest van de maatschappij.
Voor het toekomstig verdienvermogen van ons land is een florerende en vernieuwende industrie in Nederland van belang, die internationaal kan concurreren. Daar zet het kabinet op in met een ambitieuze industriepolitiek. Het verduurzamen van de industrie biedt kansen voor nieuwe groeimarkten3, een toekomstbestendig vestigingsklimaat en het versterken van onze economische veiligheid en strategische autonomie en door te verduurzamen zorgt de industrie voor de noodzakelijke CO2-reductie en de verbetering van de leefomgeving. De verduurzamingsopgave is enorm en vraagt om veranderingen van onder andere de productieprocessen van de bestaande basisindustrieën in de zes industriële clusters die Nederland kent (onder andere sectoren als chemie, raffinage, staal, kunstmest, papier, keramiek en glas). Daarbij moet ook voldoende oog zijn voor nieuwe, groene industrie. Niet alleen grote bedrijven moeten groen worden, groene bedrijven moeten ook groot kunnen worden in Nederland. Zoals ik heb beschreven in mijn Perspectief op de economie4, heeft Nederland namelijk een economie nodig die innovatief, duurzaam en sterk is, en waarvan de hele samenleving kan profiteren. We werken eraan om nieuwe, groene industrieën voor Nederland aan te trekken en te behouden.
De realisatie van de verduurzaming van de industrie ondersteunen, het mogelijk maken van investeringen en het aantrekken van nieuwe, groene industrie stimuleren: het verdient constante aandacht. Ik blijf me inzetten voor een aantrekkelijk investeringsklimaat, waarin bedrijven voldoende zekerheid hebben om duurzame investeringen in Nederland te doen. Toch zie ik steeds vaker dat bedrijven hun investeringsbeslissingen voor grote verduurzamingsprojecten uitstellen of investeringen zelfs volledig uitblijven. En dat vind ik zorgelijk. De inzet van het kabinet is erop gericht om een internationaal concurrerende industrie in Nederland te behouden. Dat past bij ons uitgangspunt: liever groen hier, dan grijs elders. Nederland en het klimaat zijn er immers niet bij gebaat als de industrie uit Nederland vertrekt en buiten Nederland of de Europese Unie vervuilende stoffen blijft uitstoten. We willen dat de verduurzaming hier, in Nederland, plaatsvindt.
Tegelijkertijd is en blijft Nederland een dichtbevolkt land, wat wil zeggen dat er veel mensen in de buurt van die industriële bedrijvigheid wonen. Het uitgangspunt van dit kabinet is een schone en gezonde leefomgeving voor alle Nederlanders. Overheden en bedrijven hebben weliswaar steeds nadrukkelijker aandacht voor een gezonde en veilige leefomgeving, maar tegelijkertijd heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) geconcludeerd dat het nog niet altijd genoeg is. Bovendien zijn er, in het kader van het OvV-rapport, signalen van omwonenden die vragen hebben over de impact van de nabije bedrijvigheid op hun gezondheid. Naar aanleiding van de conclusies van het OvV heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) een Actieagenda aan uw Kamer aangeboden specifiek gericht op de gezondheid van omwonenden en de industrie.
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over 1) de voortgang van de maatwerkaanpak verduurzaming industrie op 18 maart 2024.5 In deze brief heb ik benoemd dat er tot op heden elf Expressions of Principles (EoP’s) en één Joint Letter of Intent (JLoI) zijn ondertekend. Deze plannen kunnen bij realisatie voor circa 13 Mton CO2-reductie in 2030 zorgen. Ook heb ik uw Kamer in deze brief geïnformeerd over de uitbreiding van de maatwerkaanpak naar bedrijven buiten de top-20 grootste industriële uitstoters en heb ik uw Kamer een update gegeven over de Aanpak Piekbelasters Industrie (API). Bij het opstellen van de maatwerkafspraken wordt in samenwerking met het Ministerie van IenW, naast CO2-reductie ook, waar relevant, rekening gehouden met de impact op de omgeving en de mogelijkheden om die impact te mitigeren. Ik informeer uw Kamer elk halfjaar over de voortgang van de maatwerkaanpak en ik zal daar in deze brief daarom niet uitgebreid op ingaan. Daarnaast heb ik uw Kamer geïnformeerd over 2) de verduurzaming van Tata Steel Nederland op 28 maart 20246 en op 26 april 20247 en 3) de verslechterde concurrentiepositie van Nederlandse grootverbruikers ten opzichte van buurlanden op het gebied van elektriciteit(netwerk)kosten op 3 april 2024.8
In deze brief geef ik, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie (K&E) en de Staatssecretaris van IenW, uw Kamer een nadere update over de verduurzaming van de industrie en ga ik verder in op het investeringsklimaat (paragraaf 1), het internationaal speelveld (paragraaf 2) en de algemene stand van zaken van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie ((NPVI) paragraaf 3). Voorts heeft de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat de Minister voor Klimaat & Energie verzocht om een reactie op «Aanbieding publicatie «Klimaatbeleid in de industrie» van VNO-NCW en MKB-Nederland. Begin 2024 heeft VNO-NCW een quickscan gedaan onder haar leden uit de industrie over de ontwikkelingen in hun klimaatbeleid en de kansen en belemmeringen bij de verduurzaming van hun bedrijfsprocessen. In deze Kamerbrief kom ik aan dit verzoek (kenmerk 2024Z03865/2024D12565) tegemoet.
Cruciaal is een aantrekkelijk investeringsklimaat dat bedrijven prikkelt en uitnodigt om te investeren in verduurzaming in Nederland. Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en diens Klimaat- en Energieverkenning 2023 (KEV) ligt de industrie op koers om de klimaatdoelen voor 2030 te behalen, mits al het aangekondigd en voorgenomen beleid wordt uitgevoerd. Desondanks constateer ik helaas dat investeringsbeslissingen voor grote verduurzamingsprojecten van bedrijven uitblijven, worden uitgesteld of dat op de internationale hoofdkantoren voorrang wordt gegeven aan investeringen elders boven die in Nederland. Dit komt onder meer omdat er voor bedrijven nog te veel onzekerheden zijn, over onder andere tijdige beschikbaarheid van (energie-)infrastructuur, de snelheid van het te doorlopen vergunningverleningsproces en de stijgende – en ten opzichte van het buitenland zeer hoge – elektriciteitskosten.9 Bij de afweging om te investeren in Nederland speelt de internationale context voor bedrijven een cruciale rol. Onze industrie opereert immers in een internationale context en de Nederlandse vestigingen zijn vrijwel zonder uitzondering onderdeel van internationale concerns met hoofdkantoren buiten Nederland, alwaar de finale investeringsbeslissing wordt genomen. De energietransitie in de industrie bestaat voor een groot deel uit de investeringsbeslissingen van bedrijven die leiden tot een groene en schone industrie in Nederland.
Ik werk, samen met andere leden van het kabinet, aan de realisatie van de noodzakelijke randvoorwaarden voor die investeringen en het wegnemen van (andere) investeringsonzekerheden. Het kabinet heeft samen met de industrie, medeoverheden en netbeheerders het NPVI in maart 2023 gestart om de verduurzaming van de industrie een verdere impuls te geven. Het NPVI brengt verschillende bestaande programma’s, relevante projecten en beleidsissues bij elkaar en is sterk gefocust op de uitvoering van de vele publieke en private plannen die er zijn. Door het NPVI heb ik goed zicht op de complexe opgaven om tot de verduurzaming van de industrie te komen en ben ik beter in staat om sturing te geven. Met het NPVI zet ik samen met medeoverheden, bedrijven en netbeheerders in op de verdere realisatie van de randvoorwaarden:
• Recent zijn alle clusterregisseurs aangesteld voor de industriële clusters om regionale knelpunten te signaleren en (versneld) op te lossen.
• De capaciteit voor vergunningverlening is versterkt door het beschikbaar stellen van middelen voor extra uitvoeringscapaciteit bij de omgevingsdiensten specifiek voor verduurzamingsinitiatieven.
Daarnaast zet ik me continu in om investeringsonzekerheden weg te nemen, zodat duurzame investeringen in Nederland kunnen landen:
Versterking financieel instrumentarium
Het financiële instrumentarium wordt verder versterkt, door de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI). Daarnaast heeft het kabinet in de voorjaarsbesluitvorming 202410 extra middelen (437 miljoen euro) voor de Demonstratie Energie en Klimaatinnovatie (DEI+) regeling gereserveerd en toegekend onder voorwaarden.
Compensatie Energie-intensieve Industrie (CEI)
Verder is de impact van de hoge elektriciteitskosten in Nederland ten opzichte van buurlanden onderzocht11 en heeft dit mijn aandacht. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft het kabinet besloten om (een deel van) het ontstane concurrentienadeel voor de stroom-intensieve industrie op te heffen, en in de voorjaarsbesluitvorming 2024 186 miljoen euro beschikbaar te maken voor de CEI-regeling voor één jaar (2024). Hiermee kan op korte termijn ingegrepen worden en kunnen bedrijven in stroom-intensieve sectoren met een hoog weglekrisico een tegemoetkoming krijgen voor de stijgende elektriciteitskosten. Nederland heeft eerder al toestemming van de Europese Commissie (EC) om middels deze Europese regeling een gelijk speelveld binnen Europa te borgen. We zetten in op een snelle openstelling en uitkering. Een voorwaarde van de regeling is dat voor minstens de helft van de verstrekte subsidie wordt geïnvesteerd in CO2-reductie.
Een structurele oplossing voor de problematiek van hoge elektriciteitskosten in Nederland ten opzichte van onze buurlanden wordt aan een volgend kabinet overgelaten. In mei start een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging en financiering ervan. Dit IBO moet leiden tot concrete beleidsopties, die bijdragen aan onze concurrentiepositie en de betaalbaarheid.
Raffinageroute
Bovendien is er een belangrijke stap gezet in het opschalen van de markt voor hernieuwbare waterstof. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in overeenstemming met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een besluit genomen over de vormgeving van de raffinageroute.12 Hierdoor mag hernieuwbare waterstof, die in raffinaderijen wordt ingezet voor de productie van conventionele transportbrandstoffen en biobrandstoffen, meetellen voor de Renewable fuels of non-biological origin (RFNBO) subdoelen voor mobiliteit. In de vormgeving zal directe inzet van (brandstoffen op basis van) hernieuwbare waterstof altijd meer worden beloond dan inzet via de raffinageroute. Met deze vormgeving wordt een afzetmarkt voor hernieuwbare waterstof gecreëerd wat investeringsrisico’s wegneemt voor elektrolyseprojecten. Dit was begrijpelijk een sterke wens vanuit de industrie die de afgelopen tijd veel tot mij kwam. Deze stap zou de waterstofmarkt ten goede moeten komen.
Nederland wil in haar klimaatbeleid vooroplopen binnen Europa. Tegelijkertijd is de geopolitieke context de afgelopen periode ingrijpend veranderd. Daarom zijn deze hoge ambities juist in deze tijden extra uitdagend voor de industrie. In de analyse naar het tarief voor de CO2-heffing Industrie heeft het PBL, een overzicht opgesteld van het gehele beleidsinstrumentarium dat relevant is voor de verduurzaming van de industrie, bestaande uit normeren, beprijzen en subsidiëren.13 Het is essentieel dat een goede balans wordt aangebracht in het beleidsinstrumentarium tussen normeren, beprijzen en stimuleren (o.a. subsidiëren), om zo een vernieuwende industrie, die internationaal kan concurreren in Nederland te behouden.
Speelveldtoets
Het Ministerie van EZK heeft dit jaar opnieuw een speelveldtoets laten uitvoeren. In deze studie is op basis van zes bedrijfsspecifieke casestudies en één sectorale casestudie onderzocht hoe de concurrentiepositie van deze casussen wordt beïnvloed door het klimaatbeleid, met de focus op de periode tot aan 2030. Net zoals voorgaande jaren is hierbij gekeken naar beleidsveranderingen in de nationale CO2-heffing en de energiebelasting (EB). Ook de afschaffing van de IKC-ETS is van invloed en derhalve meegenomen in de analyse. Specifiek heeft PwC dit jaar de effecten van de maatregelen zoals aangekondigd in de Voorjaarsnota 202414 en de Klimaat- en energiemaatregelen Voorjaarsnota 202415 doorgerekend. Daarnaast is dit jaar ook expliciet stilgestaan bij elektriciteitskosten in Nederland vis-à-vis het buitenland.
Het onderzoek16 bevestigt het beeld dat de Nederlandse beprijzing relatief stringent is voor de industrie. Zo kent Nederland als enige van de EU-lidstaten een nationale CO2-heffing voor de industrie boven op het EU ETS. De stapeling van beleid (bijvoorbeeld het EU ETS, de nationale CO2-heffing en de EB) heeft een negatieve impact op de winstgevendheid van de onderzochte bedrijven in de speelveldtoets. Het huidige nationale klimaatbeleid leidt bij de onderzochte bedrijven tot een afname in de winstgevendheid. PwC indiceert dit met de EBITDA, en ziet daarin een afname van 0,5% tot 13,3%, bij het EU ETS-prijspad uit de KEV2022. Met een negatieve uitschieter voor Nyrstar, waarbij de afname 56,4% betreft. Bij een lage EU ETS-prijs zal de afname tussen de 4,9% en 30,8% liggen voor de onderzochte casussen.
PwC stelt dat industriële producenten veelal acteren op internationale markten, en kosten van nationaal klimaatbeleid slechts beperkt kunnen doorrekenen aan klanten. Indien bedrijven geen mogelijkheid zien de verhoogde kosten te mitigeren (bijvoorbeeld door te verduurzamen) verslechtert hun concurrentiepositie, wat zou kunnen leiden tot productieverplaatsing naar het buitenland. Een verlies van winstgevendheid vergroot daarmee het risico op weglek van productie en daarbij gepaard gaande CO2-uitstoot naar het buitenland. Tegelijkertijd zijn verduurzamingssubsidies beschikbaar en kunnen deze bedrijven helpen om te verduurzamen, maar hiervoor moeten er wel verduurzamingsopties op korte termijn technologisch beschikbaar zijn én aan overige randvoorwaarden (zoals de snelheid van het te doorlopen vergunningverleningsproces, tijdige infrastructuur en voldoende groene stroom/waterstof) worden voldaan.
De voornaamste conclusie van PwC is dat de meeste onderzochte bedrijven, ondanks de beschikbaarheid van verduurzamingssubsidies, potentie hebben om op termijn (vrijwel) volledig te verduurzamen, maar in praktijk slechts een deel van die potentie voor 2030 kan realiseren omdat niet aan alle benodigde randvoorwaarden is voldaan. Het gevolg van deze beperkte mitigatiemogelijkheden is dat beprijzing, zelfs gepaard met ondersteunende subsidies, op de korte termijn vooral leidt tot kostenstijgingen. Dit leidt tot een toename van het risico op weglekeffecten. Na 2030 verwacht PwC dat voor vrijwel alle bedrijven substantiële CO2-reductie technologisch mogelijk is mits aan randvoorwaarden (als netcapaciteit, financiële ondersteuning en (energie-)infrastructuur) wordt voldaan. Beprijzing in combinatie met subsidiëring kan na 2030 het risico op CO2-weglek beperken. Het kabinet benadrukt dat effectief en succesvol klimaatbeleid een gedegen afweging vergt van de weglekrisico’s.17 De inzet is immers om de bestaande industrie in Nederland te laten verduurzamen en om daarnaast nieuwe innovatieve en duurzame bedrijvigheid met een hoge toegevoegde waarde aan te trekken en tot wasdom te laten komen.
Instrumentarium
Nationale CO2-heffing
Binnen de Europese Unie (EU) worden industriële en elektriciteitsproductie emissies beprijsd via het European Emission Trading Scheme (EU ETS). Het EU ETS is een handelssysteem waarin industriële producenten uitstootrechten kunnen kopen en verkopen en waarbij bedrijven ieder jaar een bedrijfsspecifieke hoeveelheid uitstootrechten gratis toegewezen krijgen. Jaarlijks daalt het maximumaantal broeikasgasemissierechten dat gelijk staat aan de totale toelaatbare uitstoot in de EU; het «plafond». Het ETS1-plafond zal net voor 2040 netto nul bereiken. Dit betekent dat er dan geen nieuwe emissierechten worden uitgegeven, maar rechten die daarvoor zijn uitgegeven zijn nog wel bruikbaar. Uitstoot zal dus in ETS1-sectoren nog mogelijk zijn na 2040, maar naar verwachting wel sterk gelimiteerd en tegen hoge prijzen. In 2026 zal de EC een rapport uitbrengen over hoe restemissies binnen het ETS kunnen worden gecompenseerd met negatieve emissies, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel om dit mogelijk te maken.
Nederland zet in op een ambitieus klimaatbeleid en heeft als doel dat de broeikasgasemissies in 2030 met 55% zijn gereduceerd ten opzichte van het niveau in 1990. Om deze doelstelling te realiseren is ook in de industrie een versnelling van het reductietempo ten opzichte van het ETS nodig. In het Klimaatakkoord is daarom afgesproken om een CO2-heffing industrie in te voeren die het nationale reductietempo borgt, zodat de Nederlandse industrie in Europa vooroploopt in de verduurzamingsopgave. De CO2-heffing industrie leidt tot een scherper afbouwpad van CO2-reducties in Nederland, ten opzichte van het EU ETS. Met de CO2-heffing is geen budgettaire opbrengst beoogd. Zoals hierboven beschreven, is de CO2-heffing industrie onderdeel van een bredere beleidsmix en stelt het kabinet ook subsidies beschikbaar om de industrie te helpen verduurzamen, zie financieel instrumentarium ter ondersteuning hieronder. De heffing heeft tot doel om in combinatie met beschikbare subsidies te borgen dat de Nederlandse industrie in Europa vooroploopt in de verduurzamingsopgave. De CO2-heffing is vormgegeven als een heffing aan de marge, zodat weglekrisico’s zoveel mogelijk worden gemitigeerd.
Een deel van de uitstoot wordt vrijgesteld van de heffing middels dispensatierechten. Deze vrijgestelde uitstoot neemt geleidelijk af, waardoor bedrijven meer CO2-emissies moeten reduceren om de heffing te ontlopen. Het tarief van de CO2-heffing betreft een prijs per ton CO2 die een bedrijf betaalt voor uitstoot boven de vrijstelling. Dit tarief loopt op richting 2030, waarna het tarief in reële termen constant blijft. Hierdoor wordt het steeds duurder om CO2 te blijven uitstoten. Op het wettelijk tarief van de CO2-heffing wordt de hoogte van de ETS-prijs in mindering gebracht. De heffing is namelijk gericht op het geven van de prikkel om te reduceren en aan de doelstelling te voldoen, daarom wordt rekening gehouden met de prikkel die al van het ETS uitgaat. Bij een ETS-prijs van bijvoorbeeld 100 euro/ton CO2 en een wettelijk tarief van 150 euro/ton CO2, is de nationale heffing over de belastbare uitstoot 50 euro/ton CO2.
De CO2-heffing had in het Klimaatakkoord een beoogde reductie van 14,3 Mton. In het coalitieakkoord is afgesproken dat 5–5,9 Mton extra CO2-reductie gerealiseerd moet worden in de industrie, waarvan 4 Mton te borgen via de CO2-heffing. Vorig jaar is daarvoor de grondslag aangepast. Vervolgens heeft het PBL een tariefstudie uitgevoerd om te bepalen welk tarief nodig is om die extra reductie te bereiken.18 In deze studie stelt het PBL dat een tarief van de nationale CO2-heffing voor de industrie van 309 euro (prijspeil 2024) per ton CO2 nodig zou zijn, om het «heffingsdoel» met zekerheid te realiseren. Voorwaarde hiervoor is dat de randvoorwaarden, zoals (energie-)infrastructuur en de snelheid van het te doorlopen vergunningverleningsproces, op orde zijn. Bij lagere prijzen ligt de beoogde reductie nog binnen bereik, maar is de uitkomst onzekerder. Verdere verhoging van de nationale CO2-heffing industrie leidt tot relatief grote inspanningen in sectoren, met name bij bedrijven zonder reëel handelingsperspectief tot 2030.19 Des te groter de verhoging, des te groter de kans op het afschalen (verminderen of volledig staken) van industriële productie in Nederland. De productie in het buitenland kan daardoor toenemen, waarmee mogelijk ook de emissies buiten Nederland stijgen. Hierdoor is er sprake van weglek, zowel van productie als van de daarbij gepaard gaande CO2-uitstoot.20 Daarbij geeft het PBL aan dat een verhoging van het tarief het internationale speelveld (ook binnen de EU) negatief kan beïnvloeden. In het model kan geen rekening worden gehouden met deze eventuele weglekeffecten. Het PBL schrijft daarnaast dat de overheid kan overwegen om in plaats van een ophoging van het tarief naar 309 euro/ton CO2 (prijspeil 2024), het tarief gematigder op te hogen en de duurste verduurzamingmaatregelen te realiseren via maatwerkafspraken- en subsidies.
Het kabinet heeft dit alles afwegende besloten het tarief van de CO2-heffing beperkt te verhogen en de verhoging slechts van toepassing te laten zijn op een beperkt aantal bedrijven; de grootste uitstoters. Dat doen we door een schijf in te bouwen: voor de belaste uitstoot (dus boven het vrijgestelde deel) tot 50kton verandert niets. Voor de belaste uitstoot boven 50kton wordt het tarief verhoogd van € 125/138/150 naar € 147/182/216 per ton CO2 in de jaren 2028/2029/2030 en verder. De bedrijven die met het hogere tarief te maken kunnen krijgen vallen veelal onder de maatwerkaanpak. In de maatwerkaanpak is het doel dat bedrijven hun uitstoot verminderen tot onder het heffingspunt in 2030. Het effect van de heffing is voor die bedrijven beperkt, als ze hun ambities realiseren in 2030; hooguit hebben zij dan in 2028 en 2029 te maken met de hogere heffing voor dat deel van hun uitstoot wat op dat moment niet voldoet. Door de ingebouwde schijf blijven nagenoeg alle cluster 6 bedrijven gevrijwaard van de impact van deze tariefsverhoging. Dat is belangrijk, omdat deze bedrijven veelal minder handelingsperspectief hebben om in de komende jaren te verduurzamen, veelal vanwege ontbrekende randvoorwaarden, zoals (energie-)infrastructuur. Het kabinet heeft daarom deze bedrijven willen ontzien.
Hardheidsclausule in de CO2-heffing, Motie Erkens c.s.
De motie Erkens c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 40) vraagt het kabinet om een hardheidsclausule voor de CO2-heffing industrie gericht op vermijdbare uitstoot uit te werken en te implementeren op 1 januari 2025. Deze motie is ingediend om te voorkomen dat bedrijven een heffing moeten betalen in het geval dat zij wel willen, maar niet kunnen verduurzamen vanwege ontbrekende randvoorwaarden. Het kabinet herkent de geschetste problematiek en onderkent dat niet alle bedrijven op dit moment voldoende handelingsperspectief hebben om de CO2-heffing voor te blijven. Naar aanleiding van de motie heeft het kabinet verschillende oplossingsrichtingen onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek zijn toegelicht in de Klimaat- en energiemaatregelen Voorjaarsnota 2024.21 De conclusie van dit onderzoek is dat het juridisch en uitvoeringstechnisch onuitvoerbaar is om een nieuwe hardheidsclausule op te nemen binnen de CO2-heffing. Het kabinet laat daarom extern onderzoek doen naar mogelijke alternatieven voor een aanvullende aparte hardheidsclausule om de problematiek die ten grondslag ligt aan de motie te adresseren.
Financieel instrumentarium ter ondersteuning
Naast normeren en beprijzen van CO2-uitstoot (via het ETS en de CO2-heffing), ondersteunt dit kabinet de bestaande en nieuwe bedrijven met verduurzaming via een financieel instrumentarium.22 Ter versterking van het bestaande financiële instrumentarium23 heeft het kabinet vorig voorjaar circa 717 miljoen euro gereserveerd. Een deel hiervan is in de voorjaarsbesluitvorming 2024 onder voorwaarden toegekend. Het gaat dan om 229 miljoen euro extra middelen voor de maatwerkaanpak (onder voorwaarden gereserveerd), en extra budget voor de DEI+ van 437 miljoen euro (333 miljoen gereserveerd, 103,5 miljoen onder voorwaarden toegekend). Voor het volledig vrijgeven van deze extra middelen is in het Meerjarenprogramma Klimaatfonds de voorwaarde opgenomen dat de CO2-heffing wordt verhoogd.
Het kabinet ondersteunt bedrijven door middel van de stimulering van onderzoek en innovatie enerzijds en de uitrol en opschaling van bewezen technologie anderzijds. In onderstaand schema wordt dit onderscheid gemaakt in het zogenaamde Technology Readiness Level (TRL-niveau), waarbij de regelingen voor onderzoek en innovatie van 1 tot en met 7 gaan en voor opschaling vanaf TRL 8 en 9. De DEI+, MOOI, TSE Industriestudies en TSE Industrie O&O zijn vorig jaar geëvalueerd met een positieve conclusie.24 Om tegemoet te komen aan de omvang van investeringen door nieuwe industrie is het maximum subsidiebedrag voor projecten van de regelingen DEI+ (per augustus 2023) en VEKI (per april 2024) verhoogd naar 30 miljoen euro.
Daarnaast is in de Kamerbrief van 1 maart jl. over de openstelling van de SDE++ 2024 aangekondigd dat er drie nieuwe categorieën voor elektrificatie van de industrie zullen worden opengesteld. Dit betreft thermische opslag hogetemperatuurwarmte, procesgeïntegreerde warmtepomp en een categorie voor waterstofproductie door middel van elektrolyse op basis van een power purchase agreement.25 Het opnemen van de procesgeïntegreerde warmtepomp komt tegemoet aan een sterke wens vanuit de industrie en is ook een categorie met lage netimpact. Mijn verwachting is dat veel bedrijven uit het zesde cluster hiermee belangrijke verduurzamingsstappen kunnen zetten.
De inzet is om het financieel instrumentarium aan te vullen met de NIKI. De NIKI is een nieuwe regeling die nieuwe complexe verduurzamingsinvesteringen kan ondersteunen. De internetconsultatie wordt naar verwachting in mei opengesteld en de verwachte eerste openstellingsronde zal in het najaar van 2024 zijn, onder voorbehoud van tijdige afronding van het EU-staatssteun goedkeuringsproces. De middelen voor deze eerste openstelling zijn reeds beschikbaar op de begroting van EZK.
Voor de maatwerkbedrijven geldt dat zij in principe gebruik maken van het generieke instrumentarium. Mocht dit niet passend zijn, dan kan eventueel maatwerkfinanciering worden overwogen.
Motie Grinwis c.s.
Het Ministerie van IenW bereidt een wijziging voor van de Wet milieubeheer voor een versnelde transitie naar circulair plastic om bij te dragen aan een klimaat neutrale en circulaire economie. Het wetsvoorstel is onlangs in internetconsultatie gebracht.26 Met de invoering van deze nationale circulaire plastic norm wil het kabinet de vraag naar plastic recyclaat en biogebaseerde grondstoffen stimuleren. Dit moedigt de nodige groei van deze industrie aan en stimuleert vernieuwing, schaalvergroting en efficiëntie op het gebied van gerecycled en biogebaseerd plastic. Om bedrijven te helpen bij de versnelde transitie naar circulair plastic heeft het kabinet in totaal 267 miljoen euro subsidiemiddelen gereserveerd in het klimaatfonds. De eerste subsidies worden nog voorafgaand aan het zomerreces opgesteld. De Nationale Groeifonds programma’s Circular Plastics NL en BioBased Circular stimuleren de duurzame kunststofketens.
In de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 1335) wordt gevraagd om meerjarige zekerheid over openstelling van regelingen voor circulaire bedrijven. Daarnaast wordt in de motie van het lid Grinwis c.s. de regering verzocht om te onderzoeken hoe nieuwe recyclingcapaciteit die aantoonbaar emissies reduceert, versneld kan worden vergund en aangesloten op energie-infrastructuur. Hier geef ik invulling aan middels de verschillende trajecten die hierop lopen, op het gebied van vergunningen, Cluster Energie Strategieën (CES’en), en het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie & Klimaat (MIEK).
Voor wat betreft vergunningen lopen er verschillende initiatieven om vergunningsprocedures te versnellen zoals benoemd in de Kamerbrieven van 24 maart 202327 en 18 oktober 2023, waar ook versnellingsopties staan opgenoemd.28 De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 11 april 202329 geïnformeerd over de verschillende acties die lopen op het gebied van de beoordeling afvalstof of niet-afvalstof.
Indien de nieuwe recyclingcapaciteit in een regionaal cluster wordt gerealiseerd, zou de infrastructuur voor deze recyclingcapaciteit kunnen worden meegenomen in de CES van het desbetreffende cluster, en daarna de nationale MIEK. MIEK-projecten worden door de netbeheerders prioritair uitgevoerd. Indien de nieuwe recyclingcapaciteit niet in één van de vijf regionale clusters wordt gerealiseerd, zouden bedrijven in een gesprek met de lokale autoriteiten kunnen aangeven dat de behoefte aan infrastructuur voor deze recyclingcapaciteit moet worden meegenomen in de provinciale Cluster Energiestrategie (pCES'en) of de provinciale energievisies, en daarna in het provinciale Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (pMIEK). De pMIEK-projecten krijgen voorrang in de prioritering van regionale netbeheerders.
Europese trajecten
Ook in de Europese Unie groeit de aandacht voor het voeren van integraal industriebeleid. De verduurzaming van de industrie dient hand in hand te gaan met de bestendiging van het toekomstig Europees concurrentievermogen. Naar verwachting zal de integratie van deze ambities dan ook één van de hoofdonderwerpen zijn in de aankomende Commissiebrief.
Met het oog op de Europese verkiezingen en de daaropvolgende nieuwe EC lopen momenteel een aantal (inter)nationale beïnvloedingstrajecten. Het Ministerie van EZK is hier op verschillende wijzen bij betrokken, onder andere om de verduurzaming van de industrie ook op Europees niveau zo goed mogelijk te faciliteren. Zo hebben de Staatssecretaris van IenW en ik een Europees initiatief omtrent duurzame koolstoffen als bouwsteen voor de chemische industrie geleid. Uw Kamer is eerder op de hoogte gesteld van dit traject.30 Inmiddels is in samenspraak met een aantal andere lidstaten31 als startschot een Joint Statement opgesteld dat aan de EC is overhandigd op 16 april jl.32 De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer hier binnenkort over informeren. Dit statement roept de Commissie op om het gebruik van duurzame koolstof in de chemische sector effectief te stimuleren door een beleidspakket te introduceren dat focust op marktcreatie, grondstoffenbeschikbaarheid en het waarborgen van een gelijk speelveld. Ik zie verduurzaming van de feedstock als integraal onderdeel van de toekomst van de chemische industrie en een noodzakelijke transitie om onze circulaire en klimaatdoelen te bereiken.
Tevens heeft de EC op 16 maart 2023 het voorstel voor de Net Zero Industry Act (NZIA) gepubliceerd, de Europese onderhandelingen op dit vlak zijn inmiddels afgerond.33 In het traject hieromtrent verschuift de focus daarom naar nationale implementatie van de betreffende regelgeving. De NZIA heeft als doel om de productiecapaciteit van netto-nul technologieën in de EU te stimuleren en te versnellen en de CCS-markt in de EU aan te jagen. In de NZIA is een lijst met netto-nul technologieën opgenomen, waar onder andere zon-PV, batterijen, CCS (Carbon Capture and Storage), warmtepompen en elektrolysers onderdeel van zijn.
Nieuwe industrie
Voor het aantrekken van nieuwe, groene industrieën naar Nederland zijn een aantrekkelijk vestigings- en investeringsklimaat en vernieuwing in regelgeving van belang. De ambities en afspraken rondom verduurzaming hebben ook de behoefte aan nieuwe spelers versneld. Om deze reden wil ik investeringen in nieuwe bedrijven bevorderen. Dit betreft start-up’s & scale-up’s, duurzame buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen en bestaande bedrijven die met nieuwe «first of a kind» technologie, ook wel cleantech genoemd, in Nederland verduurzamen. Ook zijn deze bedrijven goed voor het verdienvermogen van Nederland met een hoge exportwaarde van zowel de schone technologie als de producten.
Bedrijven worden op projectmatige basis begeleid bij bijvoorbeeld de structurering van financieringsvragen en het verbinden met financiële partijen door een werkgroep van relevante publieke partijen, bijvoorbeeld het Ministerie van EZK, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Momenteel worden bedrijven geïdentificeerd op basis van een afwegingskader34, dat toetst op onder andere maatschappelijk en strategisch belang, aansluiting bij beleid en de juridische, technische en financiële haalbaarheid van de businesscase. Deze aanpak resulteerde onder andere in investeringen in groene raffinage en groene chemie, circulaire economie en schone energie. Binnen het Ministerie van EZK zal deze ondersteuning onderdeel worden van een structurele aanpak rondom complexe duurzame investeringsbeslissingen van bedrijven.
Het NPVI is opgericht om meer focus te leggen op de uitvoering van de verduurzaming van de industrie met nauwe betrokkenheid van de meest verantwoordelijke bewindspersonen, zodat bedrijven meer investeringszekerheid krijgen. Dit doen we door gericht te werken aan de juiste randvoorwaarden op het gebied van het aanbod van duurzame energie (elektriciteit, waterstof) en grondstoffen en de benodigde energie infrastructuur (inclusief CO2). Dit vraagt om een strategische afstemming van de planvorming tussen de netbeheerders en de industrie, zodat wederzijds afhankelijke investeringsbeslissingen van de industrie en andere stakeholders zoals netbeheerders synchroon kunnen worden genomen. Deze sleutelspelers, zoals medeoverheden, de industriële clusters, netbeheerders en andere stakeholders komen bij elkaar in één publiek-private stuurgroep NPVI. Namens het kabinet zitten naast mijzelf ook de Minister voor K&E en de Staatssecretaris van IenW in de stuurgroep. Deze stuurgroep komt hoogfrequent samen (zeven keer in 2024), om zo actief te kunnen sturen op de voortgang van de verduurzaming van de industrie en waar nodig snel te kunnen escaleren. Om snel knelpunten te signaleren en op te lossen heeft het NPVI ook een monitorings- en sturingssysteem ingericht, zowel op nationaal als regionaal niveau. Via dit monitoringssysteem bewaakt het NPVI de voortgang op verduurzamingsprojecten van de industrie en stuurt bij waar nodig. Dit heeft betrekking op de voortgang van de afspraken en uitvoering van de maatwerkbedrijven, overige bedrijfsprojecten, investeringen in de energie-infrastructuur en de randvoorwaarden vanuit de overheid op gebied beleid, normering, instrumenten en vergunningen.
Ik heb uw Kamer op 24 maart 2023 over de start van het NPVI geïnformeerd.35 In juli van 2023 heb ik de Routekaart Verduurzaming Industrie aan uw Kamer aangeboden, waarin de belangrijkste mijlpalen en beslismomenten zijn vastgelegd.36 Ik zal voor de zomer van 2024 een geactualiseerde routekaart opleveren en uw Kamer daarover informeren.
Industrieclusters
In de industriële clusters ben ik vorig jaar gestart met een clusteraanpak per cluster met partners van het NPVI. Deze aanpak bestaat uit:
1) Clusterregisseurs: vanaf 2023 zijn er clusterregisseurs aan de slag in de vijf geografische industriële clusters. Recent is met de benoeming van de clusterregisseur voor cluster 6 de stuurgroep nu ook volledig op sterkte, en zijn alle clusters vertegenwoordigd. Clusterregisseurs staan tussen alle partijen (industrie, overheden, netbeheerders) in, en kunnen in hun onafhankelijke rol alle partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheden. De clusterregisseurs werken met versnellingsateliers, die voor specifieke projecten kritieke paden en versnellingskansen in beeld brengen en/of vertraging voorkomen. Op deze manier kunnen de voor specifieke clusters belangrijkste projecten extra aandacht krijgen.
2) Projectmanagementorganisaties (PMO’s): een PMO per cluster ondersteunt de clusterregisseur onder andere bij de monitoring van projecten en het versnellen van besluitvorming. Door de projecten te monitoren worden afhankelijkheden en knelpunten inzichtelijk, zodat we deze kunnen oplossen. Hiervoor is nog meer inzicht nodig in private projecten. Komend jaar wordt dan ook gewerkt aan het verder in kaart brengen van deze private projecten om zo de knelpunten eerder te kunnen signaleren en daarmee sneller op te lossen. De status en voortgang van energie-infrastructuurprojecten in de clusters en daarbuiten heeft u kunnen lezen in het «MIEK projectenboek» dat als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief Voortgang MIEK van 9 februari jl.37
3) Samenwerking en besluitvorming tussen industrie, netbeheerders en overheden: de clusterregisseurs nemen plaats in de stuurgroep en lichten hierin de knelpunten en versnellingsmogelijkheden van specifieke projecten binnen de clusters toe. Een goed voorbeeld van een dergelijk project dat aan de orde is gekomen in de stuurgroep is de opwaardering van het bestaande 150 kV hoogspanningsstation Graetheide met de bijbehorende projecten, gesitueerd in industriecluster Chemelot; zie ook tekstbox 1.
Tekstbox 1: aanleg van 380kV stations in industrieclusters.
Cluster Chemelot
De aanleg van het 380kV station Graetheide met bijbehorende projecten is noodzakelijk voor de verduurzaming van Chemelot en de regio voor versnelde elektrificatie. De stuurgroep NPVI heeft versnellingsmogelijkheden geïdentificeerd via de clusterregisseur. Onder voorwaarden is versnelling van realisatie in 2030 naar 2028 mogelijk. Tennet en andere betrokken partijen kijken nu naar de voorwaarden en deze versnellingskans. Dit heeft ertoe geleid dat dit project momenteel in de voorbereidingsfase zit met het oog op realisatie in 2030. TenneT en andere betrokken partijen kijken nu naar de voorwaarden en kansen voor mogelijke verdere versnelling naar 2028.
Cluster Zeeland-West-Brabant
Een cruciaal project in dit cluster is de aanleg van een 380kV hoogspanningsverbinding Zeeuws-Vlaanderen. Deze verbinding is van essentieel belang om het knelpunt van netcongestie te mitigeren die de energietransitie van industriële partijen in de Kanaalzone vertraagt. In de Stuurgroep NPVI van november jl. is het voorstel van de clusterregisseur Zeeland positief ontvangen om met respect voor de projectprocedure kansen op versnelling parallel uit te werken. Voor de zogenaamde tunnelvariant zijn deze werkzaamheden reeds opgestart omdat dit de meeste complexe en tijdrovende variant is.
Cluster 6
Om knelpunten in het zesde cluster tijdig op te lossen en de juiste randvoorwaarden te creëren heb ik samen met de sector een Actieplan Cluster 6 opgesteld. Hiermee geef ik invulling aan de motie van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 64). Het actieplan kenmerkt zich door een casusgerichte aanpak.38 Inmiddels lopen er zes casussen bij onder meer bedrijven uit de keramische-, glas- en voedingsmiddelenindustrie. Deze casussen beslaan in totaal negen ETS-plichtige productielocaties verspreid over verschillende provincies. De casusbespreking heeft als doel om meer inzicht te krijgen in elkaars planningen. Ook worden mogelijkheden besproken voor financiering van zowel de verduurzamingsprojecten zelf als de bijbehorende energie-infrastructuur. Deze overleggen dragen bij aan een beter samenspel tussen bedrijven, (regionale) netbeheerders en andere instanties zoals RVO, gemeentes en InvestNL. Een bijkomend doel van deze aanpak is om lessen te leren uit deze casussen die breder toepasbaar zijn in cluster 6.
Daarnaast is een Regieteam Cluster 639 onder de stuurgroep van het NPVI gestart om de voortgang te bewaken op de lopende casussen en knelpunten. Mocht een knelpunt ook niet opgelost kunnen worden in het regieteam, dan kan deze worden geëscaleerd richting de stuurgroep NPVI via de clusterregisseur. Op dit moment wordt gewerkt aan een update van het actieplan waarin de vervolgaanpak van de ondersteuning van cluster 6 zal worden aangegeven. Ik verwacht dit medio dit jaar met uw Kamer te kunnen delen.
In aanvulling hierop heb ik in de meest recente Kamerbrief over de voortgang van de maatwerkaanpak40 aangekondigd de maatwerkaanpak te starten met enkele bedrijven buiten de top-20 grootste industriële uitstoters, om de verhoogde CO2-reductiedoelstelling voor de maatwerkaanpak te bereiken. Inmiddels is er op basis van de huidige informatie voldoende ambitie en potentie gebleken bij drie bedrijven om het maatwerktraject mee op te starten: Alco, FrieslandCampina en Cosun, waarvan FrieslandCampina en Cosun binnen cluster 6 vallen. Voor deze bedrijven hanteer ik hetzelfde proces als bij de top-20 grootste industriële uitstoters. Ik hoop met deze bedrijven nog dit jaar tot EoP’s te komen met concrete ambities.
Voor de financiering van de verduurzaming kunnen bedrijven uit het zesde cluster gebruik maken van het generieke instrumentarium zoals de SDE++, de VEKI en de DEI+ subsidie. Voor ondersteuning in de verkennende fase zoals haalbaarheidsonderzoek kan gebruik gemaakt worden van de TSE Industrie studies. Door InvestNL laat ik momenteel nagaan of er een additionele financieringsbehoefte bestaat. Hiermee beschouw ik de motie van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 64) als afgedaan.
Energiebehoefte industrieclusters
De verduurzaming van de industrie leidt tot een verandering van de energiebehoefte en grondstoffenstromen, aangezien de afbouw van fossiele grondstoffen gepaard gaat met een opbouw van duurzame alternatieven. Middels de CES’en wordt inzichtelijk hoe groot de vraag naar duurzame energie(dragers) wordt en welke infrastructuur er daarvoor nodig is om dit te faciliteren. Daarnaast is eind 2023 een landelijk Data Safe House opgericht, waarmee industriële partijen en netbeheerders veilig en vertrouwelijk informatie kunnen uitwisselen over hun verduurzamingsplannen. Hierdoor kunnen tijdige investeringen in infrastructuur door netbeheerders worden gefaciliteerd.
De concept-CES’en zijn op 1 juni 2024 gereed en zijn input voor de MIEK-selectie van 2024 en voor de investeringsplannen van de netbeheerders van 2026. Op 1 september 2024 worden de definitieve CES-rapporten gepubliceerd.41
Ruimte voor de industrieclusters
De industrie heeft tijdelijk en voor bepaalde opgaven structureel, zoals voor de circulaire transitie, extra transitieruimte nodig, omdat de afbouw van een fossiel systeem en de opbouw van een duurzaam systeem gelijktijdig plaatsvinden. Het gaat dan niet alleen om fysieke ruimte, maar ook om milieuruimte, veelal van de hogere categorieën. Zo is er meer ruimte nodig voor circulariteit en grondstoffen, doordat bijvoorbeeld verwerking van reststromen en hergebruik van grondstoffen en de hiervoor benodigde op- en overslag extra ruimte vergen.42 Dit vraagt om een strategie voor efficiënt ruimtegebruik in en om de clusters, bijvoorbeeld door toepassing van transformatie, herstructurering, intensivering en het creëren van additionele ruimte. In goede afweging met andere belangen en de omgeving zal deze strategie worden vormgegeven. Dit betreft onder meer dat rekening zal worden gehouden met de beleidsdoelstellingen voor de kwaliteit van lucht, water en bodem en zorg dragen voor de leefbaarheid, veiligheid en het milieu in deze gebieden.
Om de ruimtebehoefte voor de verduurzaming in de clusters te inventariseren wordt de komende tijd een onderzoek uitgezet en uitgevoerd, in samenwerking met betrokken departementen, zoals het Ministerie van IenW, medeoverheden en stakeholders in de clusters. Daarbij zal de kwantitatieve en kwalitatieve ruimteclaim voor 2030 en 2050, naast het ruimtebeslag voor de energiehoofdstructuur43, worden uitgewerkt en zullen ruimtelijke knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen in beeld worden gebracht. De resultaten verwacht ik uiterlijk het eerste kwartaal van 2025. De ruimteclaim wordt ingebracht in de Nota Ruimte en de NOVEX-uitvoeringsagenda’s, zodat de ruimtebehoefte van de industrieclusters op een goede manier kan worden gewogen en geborgd in de ruimtelijke afwegingen op nationaal en regionaal niveau.
NPE in relatie tot NPVI
Naast het NPVI bestaat het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE).44 Tussen het NPE en NPVI is sprake van een wisselwerking: bij het energiesysteem wordt maximaal ingezet op voldoende aanbod van (duurzame) energie en energie-infrastructuur voor de verduurzaming van de vraagsectoren, anderzijds zal de industrie rekening moeten houden met wat er maximaal fysiek en maatschappelijk mogelijk is binnen het Nederlandse energiesysteem, inclusief import.
Door middel van de input van de maatwerkaanpak, de CES’en en de realisatie van randvoorwaarden stuurt het NPVI op een steeds explicietere energievraag vanuit de industrie. Met deze energievraag wordt rekening gehouden bij de prioritering in het MIEK en de inrichting van het energiesysteem van de toekomst. Tegelijkertijd stuurt het kabinet met het NPE op de ontwikkeling van de vier energieketens: elektriciteit, waterstof, koolstof en warmte. Het NPE biedt daarmee een duidelijke ontwikkelrichting voor het energiesysteem tot 2050.
Daarnaast staan in het NPE de transitiepaden van de vraagsectoren, waar de industrie er een van is, beschreven. Met input van het NPVI is in het NPE een eerste bandbreedteschets van de toekomstige vraag naar energiedragers vanuit de industrie opgenomen. Het steeds scherpere beeld van deze vraag wordt gebruikt voor updates van het NPE en waar relevant voor de jaarlijkse Energienota.45
Tot slot
In deze Kamerbrief heb ik, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, uw Kamer meegenomen in de stand van zaken van de verduurzaming industrie. Daarnaast is uw Kamer separaat geïnformeerd over de maatwerkaanpak46, waar ik in deze brief daarom niet nader op ben ingegaan. De inzet op een sterke, vernieuwende en duurzame industrie in Nederland vergt een grote inzet van alle betrokken partijen. Met het NPVI geeft het kabinet samen met de betrokken partners deze verduurzaming een impuls. Tegelijkertijd blijven mijn zorgen om de concurrentiepositie bestaan en constateer ik dat duurzame investeringsbeslissingen momenteel uitblijven. Dit kabinet blijft zich daarom inzetten om de juiste randvoorwaarden te realiseren, zodat bedrijven kunnen én willen investeren in een duurzaam Nederland. Dit is noodzakelijk om de klimaatdoelstellingen van 2030 te halen en weglek naar het buitenland te voorkomen. Daarbij zetten we in op een gelijk speelveld binnen Europa. Hiermee zorgen we voor een duurzame industrie in Nederland voor nu én in de toekomst.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Met prognoses voor 2023 en 2024 van 852.400 en 843.500 banen in de industrie, respectievelijk. Bron: UWV -Dashboard Arbeidsmarktprognoses.
Daarmee is de energie-intensieve industrie qua werkgelegenheid een van de grootste sectoren in Nederland, namelijk goed voor ca. 7% van alle banen in Nederland. Bovendien zijn ca. 1.275.000 banen elders afhankelijk van de industrie. In totaal gaat dit dan om naar schatting 17,5% van de totale werkgelegenheid in Nederland.
Een voorbeeld van een nieuwe groeimarkt binnen de groene en specialistische chemie is het terugwinnen van grondstoffen en materialen, onder meer uit Afval Verbrandingsinstallaties. Door het schaarser worden van kritieke grondstoffen en de noodzaak om materiaalzuiniger te worden, zal de vraag naar terugwinning sterk groeien. Nederlandse partijen kunnen die invullen, vanwege hun uitstekende chemiekennis en doordat Nederland over een relatief goed logistiek netwerk beschikt voor recycling.
«Analyse tarief CO2-heffing industrie – tariefstudie 2024», door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (zie tabel 2.1).
In lijn met de motie Inge van Dijk en Stoffer (Kamerstuk 36 202, nr. 109), waarin de regering wordt verzocht rekening te houden met het Nederlandse vestigingsklimaat voor bedrijven bij het overwegen van nieuwe fiscale maatregelen met internationaal effect.
«Analyse tarief CO2-heffing industrie – tariefstudie 2024», door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
«Analyse tarief CO2-heffing industrie – tariefstudie 2024», door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
«Economische effecten van CO2-beprijzing: varianten vergeleken», door het Centraal Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).
In het ontwerpMeerjarenprogramma Klimaatfonds 2025, bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1374, is een overzicht van de financiële middelen ten behoeve van de verduurzaming industrie opgenomen.
Joint Statement on a European Sustainable Carbon Policy Package, 15-04-2024, via: Joint Statement on a European Sustainable Carbon Policy Package | Publication | Government.nl
Europese Commissie: COM/2023/161 final, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52023PC0161
Deelnemers aan dit team zijn de Cluster6-organisatie, de nationale en regionale netbeheerders, het IPO, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), RVO en het Ministerie van EZK.
Voor Cluster 6 wordt de energiebehoefte in beeld gebracht via de zogenoemde provinciale CES’en. De concepten daarvan zijn naar verwachting ook op 1 juni 2024 gereed en zijn input voor de provinciale MIEK-selectie begin 2025 en voor de investeringsplannen van de netbeheerders van 2026.
Uitwerking volgt in het Programma Ruimte voor Economie en de Ruimtelijke Economische Verkenning.
In het Tweeminutendebat van 28 februari jl. heeft de Minister voor K&E toegezegd in deze voortgangsbrief de koppeling tussen het NPVI het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) te expliciteren. Middels deze passage kom ik aan deze toezegging (TZ202403-003) tegemoet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29826-211.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.