29 826 Industriebeleid

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 123 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2020

Een succesvolle klimaat- en energietransitie van de energie-intensieve basisindustrie is cruciaal, niet alleen voor het behalen van onze nationale CO2-doelstelling, maar ook voor onze huidige en toekomstige welvaart. De COVID-19-uitbraak heeft ons laten zien dat de basisindustrie naast tal van producten die wij dagelijks gebruiken, ook tal van producten levert die noodzakelijk zijn voor het voorkomen en bestrijden van besmetting en het behandelen van patiënten. De transitie gebeurt niet vanzelf, we moeten keuzes maken. Het Klimaatakkoord levert veel bouwstenen, maar de (energie-)infrastructuur moet gemoderniseerd worden om te zorgen dat de industrie kan overstappen op onder meer elektriciteit, waterstof en CCS (afvang en opslag van broeikasgas) en dat de transitie in andere sectoren versneld kan worden. In mijn visie op de basisindustrie voor 2050 onderschrijf ik dit: een passende en tijdig beschikbare infrastructuur is een noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van de klimaatdoelen, het behouden van al aanwezige industrie en het aantrekken van nieuwe bedrijven1.

Zoals afgesproken in het Klimaatakkoord is de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI) ingesteld om in kaart breng te brengen welke infrastructurele knelpunten en potentiële oplossingen er zijn voor het behalen van de doelstelling van de sector industrie. Op 13 mei jl. heb ik uw Kamer het advies van de TIKI toegestuurd2. Deze brief geeft de reactie van het kabinet op dit advies3. Achtereenvolgend komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • 1. het toekomstbeeld van de industrie en de hoofdinfrastructuur die hiervoor nodig is;

  • 2. de versterkte publieke regie ten aanzien van infrastructuur en hoe deze rol vervuld gaat worden;

  • 3. het draagvlak en de ruimtelijke inpassing van de infrastructuur; en

  • 4. de financieringsvraagstukken die hiermee gepaard gaan.

Samenvattend is de reactie van het kabinet op de hoofdlijnen van het TIKI-advies als volgt:

  • De kern van de probleemanalyse van TIKI luidt dat bij de planning en aanleg van infrastructuur voor de transitie van de industrie sprake is van coördinatiefalen en van financieringsknelpunten. Bij versnelling van projecten nemen deze risico’s mogelijk toe. Het kabinet deelt deze analyse ten aanzien van het risicoprofiel van grote projecten en schaalsprongen, maar ziet ook dat de situatie per type infrastructuur verschilt, waardoor maatwerk nodig is.

  • TIKI adviseert om coördinatiefalen te doorbreken met een Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Het kabinet neemt dit advies over. In het MIEK-kader maken partijen afspraken over de infrastructuur van nationaal belang voor de industrie. Het MIEK vormt samen met de door TIKI voorgestelde CES’en (Cluster Energiestrategieën) en een «safehouse» (veilige plaats voor het uitwisselen van bedrijfsvertrouwelijke gegevens tussen industrie en infrabedrijven) belangrijke instrumenten om door een betere coördinatie versnelling in besluitvorming te krijgen. Een in te stellen nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) gaat dit proces ondersteunen.

  • Het Rijk zal langs deze weg haar regierol versterken. Dit kan alleen slagen als alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen en vraagt actieve inzet van het Rijk en de andere stakeholders infrabedrijven, decentrale overheden en energieproducenten en het bedrijfsleven dat van haar kant duidelijk commitment toont over haar investeringen in verduurzaming. Daarnaast dient er ruimte te blijven voor private investeerders in infrastructuur.

  • De industrie benadrukt terecht de urgentie van investeren in een goede infrastructuur. TIKI stelt vast dat met het realiseren van de plannen de infrastructuur voldoende zal zijn om de klimaatafspraken van 2030 te realiseren. Echter, we moeten nu starten met de investeringen voor 2030 en tegelijkertijd met de investeringen voor het realiseren van de plannen in 2050.

  • Besluitvorming over infrastructuur voor de industrie vraagt een integrale afweging met infra voor andere sectoren en afwegingen over systeemkeuzes, financiering, instrumenten en ruimtelijke inpassing. Het kabinet zal hiervoor een strategisch afwegingskader formuleren. Dit expliceert de kaders om haar regierol invulling te geven en versterkt de mogelijkheden langjarige afspraken met investeerders in transitieprojecten te maken.

    De afspraken die partijen binnen het MIEK maken, moeten voldoende zekerheid bieden voor het doen van investeringen en vragen waar nodig juridische borging.

  • TIKI adviseert om een «waterstof backbone» aan te leggen; een hoofdbuisleiding voor het transport van waterstof van en naar havens en industrieclusters. Het kabinet deelt dit advies, maar volgt daarbij een stapsgewijze aanpak, te beginnen met de Hyway27-studie die EZK onder haar regie in samenwerking met Gasunie en TenneT momenteel uitvoert. Daarnaast is het belangrijk dat lopende projecten zoals Porthos voortgaan.

  • Om het financieringsknelpunt op te lossen adviseert TIKI het Rijk om substantieel in energie-infrastructuur te investeren. Het kabinet constateert dat er al diverse instrumenten zijn en dat zij substantieel financieel bijdraagt. Het kabinet onderzoekt welke vormen van financiering eventueel aanvullend nodig en mogelijk zijn. Uitgangspunt hierbij is het «gebruiker betaalt»-principe. Het kabinet neemt de uitkomsten van het lopende Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de financiering van de energietransitie mee.

Samenhang en vervolgstappen

Deze aanpak van versterkte regie is essentieel om het proces van visievorming en het stellen van doelen naar concrete uitvoeringsprogramma’s en investeringen te versnellen. Dit betekent dat het kabinet de afspraken uit het Klimaatakkoord en de Visie op de basisindustrie 2050 in korte tijd wil zien terugvertaald in 1) de uitvoeringsprogrammering in het MIEK, 2) de uitvoeringsplannen voor CO2 en waterstof en 3) de investeringsplannen van de infrabeheerders. Dit vraagt het slim betrekken en integraal afwegen van lopende trajecten zoals de RES-en, CES-en en de borging van samenhang met de Rijksvisie op marktontwikkeling en het Programma Energiehoofdstructuur.

Het kabinet zet zich er middels het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie voor in samen met de andere stakeholders zorg te dragen voor een passend management van verwachtingen en te komen tot concretisering van plannen en spelregels. Dit zal een leertraject zijn, waarvoor het kabinet een tijdspad opstelt. Dit najaar wordt gestart met het opzetten en uitwerken van een safehouse en het afwegingskader. Tevens zal rond de jaarwisseling het eerste bestuurlijke overleg plaatsvinden om afspraken te maken over de spelregels en de invulling van de organisatie. Het kabinet verwacht dat partijen eind dit jaar de eerste resultaten van de CES-en kunnen laten zien, welke een basis geven voor een eerste MIEK.

1 Toekomstbeeld hoofdinfrastructuur industrie

De visie op de basisindustrie in Nederland schetst het belang van de (energie-intensieve) industrie voor Nederland als bron van directe en indirecte werkgelegenheid en als drijver van R&D en productiviteitsgroei. De waarde van de basisindustrie in Nederland wordt daarnaast ontleend aan de plaats in de waardeketens waar deze onderdeel van uitmaakt. De basisindustrie is een belangrijke leverancier voor hoog-toegevoegde waarde maakindustrie in Nederland. De huidige internationale context rond de COVID-19-uitbraak, maakt duidelijk dat nabijheid van basisindustriële productie cruciaal is voor zowel economische concurrentiekracht als voor continuïteit en leveringszekerheid van essentiële medische apparatuur en hulpmiddelen. Denk daarnaast aan staal en coatings voor (speciale) schepen en windmolens op zee, plastic(composieten) voor energiezuiniger vliegtuigen, auto’s en medische scanners, glas(vezel), bouwmaterialen, ingrediënten en verpakkingsmaterialen voor de voedingsmiddelenindustrie. Op dit moment kent Nederland goede randvoorwaarden voor industriële productie en hebben we vele ingrediënten in huis om ook in de toekomst een concurrerende, duurzame industrie te kunnen blijven huisvesten. Dit omvat onder meer een hoogopgeleide technische beroepsbevolking en gunstige ligging voor verhandeling en transport van industriële grondstoffen en goederen; van de mogelijkheden die de Noordzee biedt voor productie van grootschalige groene elektriciteit, tot de aanwezigheid van lege gasvelden voor opslag van waterstof en CO2 (CCS) en een buizennetwerk dat is aangelegd voor aardgas maar dat geschikt te maken is voor waterstof en groen gas4.

Het TIKI-advies ondersteunt deze visie en voegt hier belangrijke elementen aan toe over benodigde infrastructuur, zowel voor de bestaande industrie om te verduurzamen, als voor het verstevigen van de positie van Nederland als vestigingsplaats voor nieuwe industriële bedrijven. In haar advies volgt TIKI de indeling van de zes grote industriële clusters zoals ook in het klimaatakkoord gedefinieerd: de vijf geografisch geconcentreerde clusters (Noord-Nederland, Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Zeeland, Chemelot) en het zesde cluster verspreid over het land bestaande uit onder andere voedingsindustrie, papierindustrie en producenten van glas en bouwmaterialen.

Om richting 2030 en 2050 echt tempo te kunnen maken met betrekking tot verduurzaming en CO2-reductie van de industrie, is van alle partijen een extra inzet nodig. Wachten met besluiten over aanleg van infrastructuur brengt de transitie in gevaar. Besluiten over infrastructuur duren lang, gaan over grote bedragen, gepaard met onzekerheden en risico’s. Zowel infrabedrijven waaronder netbeheerders als industriële gebruikers proberen deze risico’s te beperken; de industrie wil daarom bij haar investeringen in de ombouw van de productieprocessen zicht hebben op de aanwezigheid van de juiste infrastructuur. En infrabedrijven hebben voor hun investeringsbesluiten zicht nodig op het gebruik en daarmee op de commitment of bereidheid van de industrie (om zich vast te leggen). Dezelfde coördinatieproblemen treden op bij de planning van additionele wind-op-zee projecten en de inzet van waterstof als energiedrager en grondstof (feedstock) voor de industrie. Doorbreking van deze vraagstukken van wederzijdse afhankelijkheid vraagt vertrouwen, lef, inzet en samenwerking van verschillende stakeholders en regie van de rijksoverheid om initiatieven aan te wakkeren, onzekerheden te reduceren en risico’s te mitigeren waar de markt nog niet werkt.

De industrie als stimulans van een bredere transitie

De TIKI is ingesteld om de problematiek in de industrie inzichtelijk te maken en hiervoor oplossingen aan te dragen. Het TIKI-advies beschrijft haar analyse terecht vanuit een breder systeemperspectief van een duurzame industrie in 2050. Daarmee sluit het advies aan op de Rijksvisie marktontwikkeling voor de energietransitie5. Door de infrastructurele behoefte van de industrie in samenhang te bekijken met de behoeften van andere sectoren (gebouwde omgeving, de glastuinbouw, de mobiliteitssector en de elektriciteitssector), kunnen de transities elkaar versterken. Deze behoeften kunnen concurreren in de tijd, maar vaak is het mogelijk juist synergie en schaalgrootte te realiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan CCU (het gebruik van afgevangen CO2), het leveren van CO2 en restwarmte aan de tuinbouw en restwarmte aan de gebouwde omgeving, maar ook aan een «waterstof backbone» die op termijn naast de industrie, een deel van de mobiliteit kan bedienen. Ook kan de industrie zelf bijdragen aan het oplossen van knelpunten in het energiesysteem, door tijdelijke pieken en dalen in het energieverbruik op te vangen (buffering en peakshaving). Al deze zaken maken dat de industrie een sleutelrol vervult in de bredere klimaattransitie. Zodoende kan de realisatie van de infrastructuur voor de industrie ook transities in andere sectoren goedkoper maken en stimuleren.

De oplossingen voor de industrie maken onderdeel uit van de gewenste ontwikkeling van het energiesysteem in Nederland. Een schets van het gewenste toekomstige energiesysteem kent per definitie onzekerheden. Beelden hiervan zullen stakeholders dan ook werkende weg bijstellen, mede aan de hand van voorstellen voor concrete projecten, innovatie- en kostenontwikkelingen. Scenario’s en routekaarten, zoals de scenario’s die de netbeheerders hebben laten ontwikkelen ten behoeve van de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–20506, zijn behulpzaam om voorstellen voor projecten en beleid op hun robuustheid te toetsen en oog te houden voor de integrale aspecten.

De infrastructuurbehoefte van de industrie

Het TIKI-advies schetst de ontwikkeling die de industrie moet doormaken om te komen tot een duurzame industrie en de klimaatdoelen te halen. Het zal nodig zijn om tegelijk en in samenhang verschillende technieken in te zetten, wat leidt tot behoefte aan meerdere typen infrastructuur. Deze worden hieronder benoemd.

Elektriciteit

Uitbreiding van het elektriciteitsnet ten behoeve van stijgende, industriële vraag naar elektriciteit is onvermijdelijk. De route weg van fossiel leidt naar meer vraag naar CO2-vrije elektriciteit. De netbeheerders voorzien daartoe 30 tot 40 miljard euro aan investeringen. Hoewel elektriciteit in de vorm van moleculen (zoals waterstof, ammoniak of methanol) gemakkelijker en goedkoper over grote afstanden te transporteren is dan elektronen an sich – zoals het TIKI advies ook aangeeft – is gebruik van elektriciteit weer efficiënter dan verbruik via eerst omgezette energiedragers, vanwege het conversieverlies. Uitbreiding van het elektriciteitsnet zal in samenhang moeten worden bekeken met andere ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod van elektriciteit (bijvoorbeeld elektrolyse voor waterstof). Om de noodzakelijke schaalsprongen te maken zal de komende jaren besluitvorming nodig zijn over hoe grootschalige elektrificatie van de industrie te koppelen aan grootschalige productie(uitbreiding) van het aanbod van CO2-vrije elektriciteit (op zee). Dit heeft grote economische en ruimtelijke implicaties die een integrale afweging vragen, al dan niet in Noordwest Europees verband.

In het Klimaat en Energie AO van 2 juli jl. (Kamerstukken 32 813 en 31 239) heb ik toegezegd na te zullen denken de manier waarop voor uw Kamer inzichtelijk kan worden en volgbaar is hoe de industrie elektrificeert en welke infrastructuur daarvoor nodig is. Het is niet aan het Rijk om de industrie te verplichten om te elektrificeren; het is aan hen om te verduurzamen en hiertoe zijn verschillende technologieroutes denkbaar, zoals waterstof, CCS en elektrificatie. Ook zal elektrificatie een functie zijn van hoe snel het aanbod van elektriciteit verduurzaamd kan worden. Ik zal begin 2021 met een Routekaart Elektrificatie (technologie outlook) inzicht geven in de te verwachten elektrificatiemogelijkheden van de industrie. De routekaart zal ook aangeven wat de omstandigheden moeten zijn waaronder de industrie die opties gaat gebruiken en welke knelpunten in de keten, marktwerking en/of wetgeving weggenomen dienen te worden. De ingestelde werkgroep Power2Industry (P2I) met vertegenwoordigers van de elektriciteitssector, industrie, netbeheerders en het Rijk zal de opdracht voor de routekaart en de afstemming uitvoeren.

Waterstof

Het TIKI-advies dicht waterstof terecht een belangrijke rol toe in de industrietransitie. Waterstof heeft grote potentie als energiedrager en grondstof voor brandstoffen en chemische producten. Deze waterstof kan in Nederland worden gemaakt of afkomstig zijn uit het buitenland. Voor transport naar afnemers is passende infrastructuur onmisbaar. Die analyse onderschrijf ik en is op belangrijke onderdelen al uitgewerkt in de Kabinetsvisie op waterstof die op 30 maart 2020 aan uw Kamer is gestuurd7.

Het TIKI-advies helpt om verdieping aan te brengen in de analyse door scherp de behoeften vanuit de industrie te articuleren en ook oplossingen aan te reiken, bijvoorbeeld rond een landelijke waterstofbackbone. Het kabinet beziet momenteel samen met verschillende stakeholders of en onder welke voorwaarden een deel van het gasnet kan worden ingezet voor het transport en distributie van waterstof. De mogelijke toekomstige vraag vanuit de industrie is een belangrijk onderdeel van dit onderzoek en het TIKI-advies levert hiervoor waardevolle input.

Het kabinet is voornemens om een cross-sectoraal advies over waterstof te vragen, om bij te dragen aan goed richten van publieke en private investeringen. Over inhoud en proces zal uw Kamer eerste helft 2021 worden geïnformeerd.

Op basis van de onderzoeksresultaten zal het Rijk besluiten of, en op welke wijze een waterstofbackbone voor Nederland in Noordwest Europees perspectief gerealiseerd kan worden om tot de gewenste schaalsprong te komen. Zoals in de Kabinetsvisie op waterstof aangegeven is het kabinet van mening dat voor de ontwikkeling van het waterstofnetwerk een publieke rol voor de hand ligt, zeker in de start- en ontwikkelfase. De realisatie van een netwerk voor het transport en de distributie van een nieuwe energiedrager als waterstof is complex en zal kenmerken hebben van een natuurlijk monopolie. In de toekomstige waterstofmarkt kan sprake zijn van zowel publieke als private netten. Het TIKI-advies ten aanzien van de ontwikkeling van infrastructuur voor waterstof ligt in lijn het de kabinetsvisie op waterstof. Ook het TIKI-advies benadrukt een sterke regierol voor het Rijk. De TIKI concretiseert dit door te adviseren om staatsdeelnemingen op grond van hun specifieke expertise aan te wijzen als beheerder van de hoofdinfrastructuur waterstof. Het kabinet zal dit onderzoeken.

CO2-afvang en -gebruik: CC(U)S

Om de klimaatdoelstellingen te halen is de inzet van CCS en CCU noodzakelijk. De ontwikkeling en realisatie van het eerste grootschalige CCS-project, Porthos, is hierbij van groot belang. Om er voor te zorgen dat partijen dit project tijdig kunnen realiseren, ervaringen delen en de markt tijd en vertrouwen te geven om dergelijke activiteiten te ontplooien, ondersteun ik de ontwikkeling en uitvoering van Porthos door staatsdeelnemingen Havenbedrijf Rotterdam en Gasunie en beleidsdeelneming EBN.

Proces en werkwijze van Porthos, en de rol van de rijksoverheid hierin ziet het kabinet als wenkend voorbeeld voor grootschalige projecten. De aanpak heeft geleid tot transparantie over te nemen stappen, risicoverdeling, versnelling van de besluitvorming en het stapsgewijs maken van afspraken richting het te nemen besluit en het uiteindelijk juridisch vastleggen hiervan.

Op termijn kunnen concrete CC(U)S investeringsplannen van de industrie in andere regio’s leiden tot uitbreiding van CO2-transport en opslaginfrastructuur. Ik verwacht dat een deel van de toekomstige CO2-transport ook per schip gaat plaatsvinden. Momenteel zijn er verschillende initiatieven, zowel publiek als privaat, die de mogelijkheden voor CCS voor een aantal industriële clusters onderzoeken. Zo zijn er vergevorderde plannen in de regio IJmuiden voor CCS (Athos) en wordt door de regio Zeeland verkend wat de verschillende opties voor CO2-transport zijn. Het Rijk ondersteunt deze studies met een subsidieregeling8. Dat de aanpak zoals ingezet bij Porthos werkt, blijkt onder meer uit de interesse die marktpartijen tonen voor CO2-transport en opslagactiviteiten, zoals het Aramis initiatief. ETS is een ander belangrijk instrument hiervoor. Zoals in de Rijksvisie marktordening is toegelicht, voorzie ik geen publieke netbeheerder voor CO2-transport vanwege het business-to-business karakter. Verder onderzoek ik of er obstakels zijn voor marktpartijen om CO2-opslag en transportactiviteiten uit te voeren en hoe ik deze eventueel kan wegnemen. Stimulering van (de ontwikkeling van) een markt door deelname van staatsdeelnemingen samen met andere marktpartijen is daarin een mogelijkheid. Middels de SDE++ kunnen CC(U)S-projecten binnen de afspraken in het Klimaatakkoord in aanmerking komen voor subsidie om de onrendabele top af te dekken.

Circulair

TIKI benoemt het belang van de circulaire economie. De industrie zal ook circulaire technieken moeten inzetten om klimaatneutraal te kunnen produceren. Hergebruik van metalen, plastics en ander recyclebaar afval zijn hiervoor essentieel. Om Nederland een mondiale voorsprong te geven in het verwerken van plastics is een schaalsprong noodzakelijk. Diverse plastic-grondstofproducenten onderzoeken grootschalig hergebruik van plastics (chemische en mechanische recycling). Een passende infrastructuur is daarbij belangrijk. Het kabinet zal een verkenning starten naar de benodigde infrastructuur voor transport van plastics voor recycling.

Internationale dimensie

Nederland ligt centraal in een groot industrieel cluster van Duitsland (NRW), België en Noord-Frankrijk en maakt onderdeel uit van het Antwerpen-Rotterdam-Rhein-Ruhr-Area (ARRRA) cluster. De al bestaande infrastructuur in en tussen deze gebieden laat zien dat deze clusters nu al sterk verbonden zijn. Duitsland heeft ambitieuze plannen ten aanzien van het gebruik van waterstof. Door verdere internationale samenwerking op het gebied van (energie)infrastructuur ontstaan kansen voor het maken van schaalsprongen waar de Nederlandse industrieclusters zoals Chemelot van kunnen profiteren. Vanuit dit bredere Europese perspectief ziet het kabinet Nederland een centrale hub worden voor CO2-vrije energiedragers9. Hierbij spelen naast buisleidingen ook de havens en aanlandingspunten voor elektriciteit van windparken op zee een rol. Nederland zoekt daarom samenwerking met de buurlanden op het gebied van waterstof, CO2-netwerken en hoogspanningsverbindingen. Internationale samenwerking kan leveringszekerheid vergroten en economische kansen bieden voor onze industrie en Nederlandse economie. Voorbeelden zijn de trilaterale chemiestrategie en HY310 waarin via publiek-private samenwerkingsinitiatieven Europees en nationaal beleid samenkomen.

Wanneer CO2 transport per pijpleiding niet haalbaar is, kan de mogelijkheid van CO2-transport per schip landinwaarts gelegen industrie voor CC(U)S ontsluiten en deze bedrijven een kosteneffectieve reductie mogelijkheid bieden. In 2019 is de beperking vanuit het London Protocol opgeheven, n.a.v. een voorstel door Nederland en Noorwegen. Onlangs is ook gebleken dat de huidige ETS-wetgeving het transport van CO2 per schip toelaat, mits de monitoring voldoende is geborgd. Gezamenlijk met andere lidstaten werkt de Nederlandse overheid monitoringsprotocollen uit om CO2-transport per schip zo snel mogelijk te realiseren.

De industrietransitie en deze kabinetsreactie op het advies van TIKI liggen in het verlengde van de voorstellen van de Europese Commissie met betrekking tot de Green Deal. Deze strategie bestaat uit zes pijlers waarin gecoördineerde maatregelen (wetgevend en niet-wetgevend) worden aangekondigd. Nederland verwelkomt bijvoorbeeld dat een integrale aanpak van energie-infrastructuur wordt gestimuleerd, waarbij de nadruk ligt op hergebruik van bestaande infrastructuur en de promotie van alternatieve brandstoffen voor transport en de industrie. Zie verder voor de Nederlandse inzet het BNC-fiche dat op 14 september 2020 aan de Tweede Kamer is aangeboden11.

2 Sterke regie noodzakelijk

Het TIKI-advies staat uitgebreid stil bij de noodzaak van meer Rijksregie op de ontwikkeling van infrastructuur voor de industrietransitie. Een proactieve regie van het Rijk draagt bij aan een nadrukkelijke versnelling van de besluitvorming. Wezenlijk daarbij is dat de industrie uit de zes clusters, infrabedrijven waaronder netwerkbedrijven en netbeheerders, het Rijk, decentrale overheden en energieproducenten in een vroeg stadium ieder vanuit een eigen verantwoordelijkheid in steeds nauwere afstemming besluiten nemen over investeringen in respectievelijk productieprocessen, infrastructuur, ruimtelijke inpassing en vergunningprocedures en energieproductie. Op grond van onderlinge afstemming ontstaan voor bedrijven (ook in de tijd) verschillende potentiële oplossingen om hun uitstoot te reduceren: elektrificatie, CCS, waterstof, groen gas, circulaire economie (CE) en warmte. Een stapsgewijze aanpak, die meegroeit met de investeringen en innovaties in de industrie, voorkomt padafhankelijkheid en zogenaamde lock-in situaties.

Het kabinet is het met deze analyse eens. In het door TIKI voorgestelde Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) zullen stakeholders keuzes afwegen en afspraken maken over de hoofdinfrastructuur die voor de duurzame industrie in de clusters noodzakelijk is. De Cluster Energie Strategieën (CES’en), het safehouse, uit te voeren verkenningen naar noodzakelijke infrastructuur en monitoring vormen bouwstenen om tot deze besluiten te komen. Het op te richten Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) gaat dit traject faciliteren en coördineren. Om haar regierol goed in te kunnen vullen en de partijen helderheid te geven over de kaders zal het rijk een afwegingskader opstellen.

Bij de invulling van het MIEK gaat het kabinet gebruik maken van de ervaringen die met het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) en het nationaal programma voor Regionale Energie Strategieën zijn opgedaan. Inpassing van MIEK in MIRT en CES in RES is niet passend door het verschil in karakter. In MIEK en CES participeert of ligt het initiatief bij de private sector en niet bij overheden zoals bij RES en MIRT. Het MIRT is gericht op de transport-/mobiliteitsbehoefte, het MIEK op energie- infrastructuur. De CES richt zich primair op de industrie, de RES op gebouwde omgeving en energieopwekking. Wel zal het kabinet de geleerde lessen uit MIRT en RES benutten en zorgen voor goede afstemming.

In het PIDI zullen alle stakeholders (departementen, basisindustrie uit de clusters, energieproducenten, decentrale overheden en infrabedrijven) participeren. EZK zal met het PIDI in samenwerking met deze stakeholders een programmabureau inrichten dat de processen met kennis en kunde ondersteunt (financieel economisch, bestuurlijk, juridisch, technisch). Voor de kennisfunctie zoekt zij de samenwerking met PBL. Met het PIDI en het MIEK geeft het Rijk invulling aan de regietaak. PIDI initieert acties en verkenningen, beoordeelt deze en agendeert beleidsvraagstukken. Het PIDI ondersteunt het versneld realiseren van afspraken in CES’en en op nationaal niveau over investeringen in en gebruik van infrastructuur die infrabedrijven en industrie en energieproducenten doen in respectievelijk infrastructuur, duurzame productieprocessen en energieproductie of -conversie.

Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK)

Het MIEK kent jaarlijks een bestuurlijk overleg, onder voorzitterschap van de Minister van EZK, waaruit een portfolio van projecten van nationaal belang voortkomt. Centraal staat het maken van afspraken over wat de projecten van nationaal belang zijn die ofwel een verkenning behoeven, ofwel in een verder stadium zijn en waarvan de voortgang bespreking behoeft. In het MIEK voor de industrie komen verschillende trajecten van projecten van nationaal belang bij elkaar: de nut en noodzaak discussie, het ruimtelijke traject, de businesscase, de investeringsbereidheid en de wijze van financiering, de prioritering en planning van projecten. Hierbij bepalen partijen prioriteiten van welke projecten wanneer moeten worden uitgevoerd en monitoren zij de voortgang van de uitvoering en afspraken. Het MIEK zal tweejaarlijks input krijgen van herziene CES-en en de wettelijke investeringsplannen van de netbeheerders.

In het MIEK komen de projecten aan de orde die van nationaal belang zijn, omdat ze een nationale schaal hebben of omdat het regionale projecten zijn die gevolgen hebben voor het nationale energiesysteem. De regionale CCS-projecten Porthos en Athos zijn voorbeelden van de laatste categorie, aangezien zonder dergelijke projecten een uitgebreider CO2-transportnetwerk minder aantrekkelijk wordt.

Het vormgeven van het MIEK zal nog dit jaar van start gaan. Het kabinet verwacht dat deze aanpak helpt de besluitvorming over projecten van nationaal belang te versnellen en daarmee de realisatie te bespoedigen. Uitgangspunt daarbij is dat alle partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden met een eigen mandaat aan tafel zitten. De besluiten die stakeholders in het MIEK nemen, zijn zodoende samenhangende beslissingen om de bevoegdheden en middelen van alle betrokken partijen op een gecoördineerde wijze in te zetten.

Afwegingskader

In het MIEK staat de industrietransitie centraal, maar het is voor infrabedrijven, het Rijk, decentrale overheden en energieproducenten belangrijk mee te wegen hoe de projecten van nationaal belang ten behoeve van de industrie zich verhouden tot de behoefte van de andere sectoren en dat deze elkaar kunnen versnellen.

Doel van het afwegingskader is verder te kunnen duiden of, en zo ja hoe een project van nationaal belang is. Daarbij gaat het met name om de vragen: wat het maatschappelijk en economisch belang is en hoe het past binnen de gewenste ontwikkeling van het energiesysteem in Nederland.

Aansluitend zal het afwegingskader richting geven:

  • aan de afweging van financiële instrumenten (cf. is voorgesteld in de Rijksvisie marktontwikkeling)

  • aan de integrale afweging en prioritering van voorstellen om te komen tot energie hoofdinfrastructuur voor de sectoren industrie, gebouwde omgeving, landbouw, transport en energie.

  • bij de invulling van de ruimtelijke inpassing (Programma energie hoofdstructuur).

  • om te bepalen wanneer EZK medefinanciert om risico’s te mitigeren en om besluiten te versnellen

  • aan het voldoende ruimte blijven bieden aan initiatieven vanuit de markt

  • om integrale afwegingen te kunnen maken en de systeemefficiëntie op nationaal niveau te borgen.

Elektriciteit, waterstof en CO2 vormen een samenhangend systeem waarbij het afwegingskader helpt keuzes te maken voor de juiste mix. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de combinatie waterstof en elektriciteit. Omdat gebruik van de infrastructuur door de industrie in de afweging een belangrijke rol speelt, zullen diverse infrastructuren ook in relatie tot elkaar en in relatie tot gebruik in andere sectoren moeten worden bezien om daarmee de optimale mix van systemen te bedienen12.

Dit strategische afwegingskader tegelijk helpen te duiden welke verwachtingen het Rijk heeft van de vragen die een CES beantwoordt en welke zaken in het MIEK thuis horen. Beslissingen die tot stand komen met behulp van het afwegingskader helpen langjarige afspraken te maken met investeerders in transitieprojecten waarin de overheid een rol heeft.

In deze integrale afweging komen beslissingen met betrekking tot MIEK en CES-en samen met onder meer de RES-en, de Nationale Aanpak Laadinfrastructuur, Transities Visies Warmte en de Noordzee Energie Outlook. Het Programma Energiehoofdstructuur, dat ruimtelijke ontwikkelingsrichtingen vastlegt op basis van een integrale ruimtelijke afweging, wijst ontwikkelingsrichtingen voor infrastructuren van nationaal belang aan.

Afspraken uit het MIEK

Het MIEK voor de industrie is gericht op het maken en vastleggen van afspraken die de industrie uit de clusters, overige energiegebruikers, infrabedrijven, overheden en energieproducenten maken over de gewenste energie- en grondstoffen hoofdinfrastructuur voor elektriciteit, waterstof, warmte, CO2 en koolstof in de vorm van plastic t.b.v. circulaire economie en de afspraken over het gebruik ervan. Daarbij zullen partijen vaak een gezamenlijke planvolgorde hanteren, waarbij zij in het kader van het MIEK allereerst toewerken naar besluiten over uit te voeren verkenningen (inclusief kosten /baten-analyses), planstudies en haalbaarheidsstudies naar investeringen in aanleg en gebruik van infrastructuur. Na dergelijke studies volgt dan de afspraak in het MIEK voor commitment aan concrete projecten. Deze afspraken moeten vervolgens voldoende zekerheid bieden voor het doen van investeringen en vragen waar nodig dan ook juridische borging. Bij het maken van afspraken dienen partijen de Europese en nationale mededingingsrechtelijke kaders in acht te nemen en wordt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) betrokken. Het MIEK voorziet hiermee in een samenstel van voorgestelde investeringen in projecten van nationaal belang.

De Omgevingswet kent procedures voor de ruimtelijke inpassing, die stakeholders in een vroeg stadium vraagt de omgeving te betrekken in het nadenken over opgaven en oplossingen. De MIEK verkenningen sluiten hier op aan. Hierbij maken we gebruik van de ervaringen bij het MIRT en Porthos die op vergelijkbare wijze werken13. Zo voorkomen we dat aan de MIEK-tafel vroegtijdig besluiten genomen worden zonder goede samenspraak in de regio.

De planvorming en uiteindelijke gemeenschappelijke besluitvorming moet zijn weg vinden in de uitvoering van verschillende partijen. Dit betekent bijvoorbeeld dat netbeheerders projecten verwerken in hun investeringsplannen, dat de industrie hun investeringsbeslissingen tijdig nemen en tijdig contractueel commitment aangaan over het gebruik van infrastructuur, dat decentrale overheden vergunningstrajecten opstarten en de ruimtelijke inpassing wordt verwerkt, indien van toepassing en gewenst via de daartoe geëigende instrumenten, zoals het projectbesluit (voormalig Rijkscoördinatieregeling). Wederzijds commitment is daarbij noodzakelijk, doordat partijen wederzijds steeds hardere – veelal privaatrechtelijke – afspraken maken over planning, aansluiting en bijbehorende wederzijdse financiële verplichtingen.

Omdat de MIEK-aanpak nieuw is, zijn ervaringen opdoen en leren wat wel en niet werkt essentieel. Daarmee zijn kennisopbouw en -deling tussen CES’en belangrijke aspecten van het PIDI en het MIEK. Het MIEK moet borgen dat stakeholders bij grote infraprojecten ieder voor zich telkens het wiel moeten uitvinden, maar financiële, technische, juridische en operationele kennis delen en benutten. Het PIDI en het MIEK dragen op deze wijze bij aan «ontzorging» van grote projecten.

Het MIEK draagt ook zorg voor de monitoring van de voortgang van alle afspraken, verkenningen en projecten in de MIEK-portfolio. Hiervoor is opbouw van expertise bij de overheid noodzakelijk, EZK zal hiertoe het programmabureau PIDI versterken.

Cluster Energiestrategie (CES) en safehouse

Het proces om te komen tot een CES is vergelijkbaar met de processen om te komen tot een Regionale Energiestrategie (RES), maar start vanuit het perspectief van de projecten die de industrie gaat realiseren in het kader van het klimaatakkoord. Elk CES vormt de verdere energie- en infra-uitwerking van het Koplopersprogramma van een industriecluster. Het kabinet verwacht dat elke CES een concreet overzicht geeft van de industriële investeringen en de benodigde energie en grondstoffen infrastructuur voor een periode van ten minste 10 jaar en een doorkijk naar 2050. Stakeholders in de clusters kunnen projecten met een primair regionaal karakter direct in de regio oppakken. Versnelling van deze acties vraagt een goede decentrale regie. De clusters kunnen projecten van nationaal belang via de CES als voorstel inbrengen in het MIEK. Vanwege de samenhang tussen projecten van regionaal en nationaal belang bevatten de CES’en het totaal van deze ontwikkelingen. Het is van belang dat de CES-en in goede verbinding staan met de andere regionale processen rond de klimaatopgave, in het bijzonder de RES, om een goede synergie te borgen.

Op clusterniveau vraagt dit van de CES om partijen te stimuleren om afspraken te maken over:

  • welke investeringen de industrie en energieproducenten gaan doen die van betekenis zijn voor het gebruik van energie en infrastructuur;

  • welke investeringen infrabedrijven waaronder netwerkbedrijven en netbeheerders gaan doen die van betekenis zijn voor de industrie en energieproducenten;

  • de bijdrage die de investeringsplannen geven aan het realiseren van de klimaatafspraken

  • de samenhang met de belangen van andere sectoren en de RES-en en de samenwerking tussen de bedrijven in het cluster om optimaal gebruik te maken van de infrastructuur;

  • welke rol het Rijk en/of decentrale overheden nemen voor de ruimtelijke inpassing en vergunningprocedures;

  • welke volgende stappen en steeds verdergaande bestuurlijke en private afspraken gemaakt moeten worden voor tijdige realisatie van deze projecten van de industrie, infrabedrijven en energieproducenten.

Iedere CES kan verschillend zijn naar aard en behoefte van de regio. Cluster zes van branches kent bijvoorbeeld een grote geografische spreiding en deze CES zal dus in karakter afwijken van de geografisch geconcentreerde clusters. CES-en vragen wel vergelijkbaarheid van grootheden, om een goede basis te geven voor het MIEK overleg. Dit vraagt een aantal gemeenschappelijke spelregels over te betrekken partijen, te doorlopen proces, timing en aard van de voorstellen en het verwachte draagvlak. Het kabinet verwacht dat partijen eind dit jaar de eerste resultaten van de CES-en kunnen laten zien welke een basis geven voor een eerste MIEK.

Om uitwisseling van mededingingsrechtelijk en bedrijfsgevoelige informatie mogelijk te maken, stelt de TIKI een safehouse voor. Dit is een constructie met een onafhankelijke derde, zodat industrie en infrastructuurbedrijven (bedrijfs)vertrouwelijke data kunnen uitwisselen over investeringen, bedrijfsplannen en operationeel relevante zaken zonder de Mededingingswet te overtreden. De in uitvoering zijnde Energiemix-studie van Deltalinqs, Stedin en HbR kan een goede basis zijn om te leren hoe een dergelijk safehouse moet worden opgezet. PIDI zal dit plan in samenwerking met stakeholders verder uitwerken en waar nodig stimuleren en faciliteren.

Vervolgproces MIEK

De aanpak van MIEK, CES-en en safe house is nieuw en vraagt spelregels over aanpak, transparantie en besluitvorming. De stakeholders zullen gezamenlijk en met durf moeten werken aan de afstemming van verwachtingen, een uitwerking en concretisering van producten en processen en elkaar aanspreken op verantwoordelijkheden. Het kabinet zal dit najaar 2020 alle betrokken stakeholders uitnodigen voor een eerste bestuurlijk overleg om hierover afspraken te maken. Onderdeel van deze spelregels is onder andere het karakter van de besluiten, hoe deze tot stand komen en samenstelling van het Bestuurlijk Overleg. Tevens vraagt dit afstemming met andere lopende processen zoals in het kader van de omgevingswet en de tweejaarlijkse plannen van de netbeheerders. Vervolgens zullen de deelnemende partijen in 2021 de structuur verder opbouwen. Dit najaar starten de voorbereidingen voor het safehouse en het afwegingskader zodat in 2021 de resultaten kunnen worden gepresenteerd. Het zal een leertraject worden om op een andere manier te gaan samenwerken om tot een versnelde uitvoering van besluiten met beheersbare risico’s te komen. Het PIDI zal hiervoor een tijdspad opstellen.

Bij de inrichting van het Nationale Programma infrastructuur duurzame industrie zal ik Rijksbreed ondersteuning zoeken om te komen tot een integrale afweging van belangen. Ik zal uw Kamer periodiek op de hoogte houden via de reguliere rapportages, en waar nodig bij grote besluiten afzonderlijk informeren.

3 Draagvlak en ruimtelijke inpassing

De Nederlandse (onder)grond is druk bezet. Daarom zullen verkenningen naast de vraag over nut en noodzaak van infrastructuur en economische afwegingen aspecten van leefbaarheid en ruimtelijke inpassing meenemen en meewegen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan externe veiligheid, overlast bij aanleg en mogelijke milieuaspecten. Daaruit volgt dat het maatschappelijk draagvlak en de ruimtelijke inpassing vanaf een vroeg stadium op de agenda moeten staan van alle partijen rondom de CES en MIEK. Ook hier past een regierol voor het Rijk.

Met het Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH) geeft het Rijk een belangrijke bijdrage bij die ruimtelijke inpassing van de projecten. Het PEH wordt de opvolger van drie nationale structuurvisies (Structuurschema Elektriciteitsvoorziening, Structuurvisie Buisleidingen en Structuurvisie Windenergie Op Land). De ambitie van het PEH is tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen14.

Het PIDI neemt onder andere investeringsplannen van de netbeheerders elektriciteit en gas en infrastructuurplannen van andere infrastructuurbedrijven mee. Voor de ruimtelijke inpassing, de aandacht voor de kwaliteit van de leefomgeving en verkrijgen van ruimtelijk draagvlak is het essentieel dat deze plannen hun plek vinden in bestaande, bredere ruimtelijke planfiguren als de NOVI, POVI en GOVI en Omgevingsagenda’s. In de 5 geografisch geconcentreerde industrieclusters zijn deze ruimtelijke opgaven dermate complex dat het kabinet deze heeft aangewezen als NOVI-gebied. Hiermee committeren de overheden zich langjarig om toe te werken naar de daadwerkelijke gezamenlijke uitvoering van de verschillende opgaven.

Daarnaast hebben Rijk en provincies met het projectbesluit als opvolger van de Rijks- en Provinciale coördinatie Regeling een goed instrument in handen waarmee per project gekeken kan worden wie de geëigende bestuurslaag is om een projectbesluit over aanleg of wijziging van een industriële installatie, infrastructuur of energieproductie of -conversie vast te stellen. Momenteel loopt er een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de governance rond ruimtelijke ordening. Hierover zal het kabinet voor de zomer van 2021 rapporteren.

4 Financieringsopgave

Een grotere regierol van de overheid moet de projecten van nationaal belang eerder in beeld brengen en besluitvorming hierover naar voren halen. Keuzes voor versnelling kunnen zich uiten in het nemen van grotere risico’s dan gewoonlijk in de aanleg van infrastructuur. Bijvoorbeeld wanneer gekozen wordt voor overdimensionering en daardoor de partijen in eerste jaren van gebruik de capaciteit niet volledig benutten. Zekerheid over adequate financieringsmogelijkheden en investeringszekerheid zijn dan cruciaal voor dit soort langjarige investeringsbeslissingen.

Het kabinet onderschrijft de redenering van TIKI dat voor de transitie vanuit industrie en infrabedrijven langjarige afspraken en een integrale en ambitieuze financiële aanpak nodig zijn om de gewenste versnelling en schaalsprongen van infrastructuur te realiseren. Dit kan concrete, risicodragende financiële inzet van de overheid vragen als de markt met name grote, technisch risicovolle first-of-a-kind investeringen nog niet financiert en als het rendement pas op lange termijn zichtbaar is. Ook in het verleden heeft een actieve, financiële rol van de overheid de aanleg van spoorwegen en gasnetten met een schaalsprong versneld.

Staatsdeelnemingen en de overheid investeren nu reeds substantieel in infrastructuur. TenneT financiert bijvoorbeeld de aanleg van netten op zee en nieuwe hoogspanningslijnen en transformatorstations op land voor vanuit de eigen balans. Industrie en staatsdeelnemingen bereiden voor CCS investeringsbeslissingen ter waarde van honderden miljoenen euro’s door voor op basis van aanstaande SDE++ 202015. Voor de korte termijn bieden daarnaast de Europese fondsen een kans om versneld infrastructuur te realiseren. Connecting Europe Facility ondersteunt bijvoorbeeld de ontwikkelfase van Porthos.

Waar de reguliere aanpak niet volstaat of extra inzet nodig is zal het Rijk naar aanvullende publieke mogelijkheden gaan zoeken. Deze noodzaak voor extra medefinanciering zal uit de uit te voeren verkenningen moeten blijken. Hierbij blijft het uitgangspunt de-gebruiker-betaalt.

EZK zal in samenwerking met stakeholders gerichte verkenningen gaan uitvoeren om scherper zicht te krijgen op de rendementsvragen, verdienkansen en risico’s, en de noodzaak publieke financiering zichtbaar te maken. Zo doet het Rijk onderzoek Hyway27 gericht op een «waterstofbackbone» en voert zij deels met overheidsmiddelen concrete verkenningen naar nog prille CCS- en hoogspanningsprojecten. Het Rijk onderzoekt hoe zij het Programma Infrastructuur Duurzame Industrie voor de periode 2021–2025 van financiële middelen kan voorzien. Hiermee kan het programma tevens verkenningen (haalbaarheids- en FEED16-studies) naar concrete infrastructuurprojecten medefinancieren.

Het kabinet zet voor de publieke investeringen in op maximale benutting van de bestaande financieringsmogelijkheden. Als de partijen niet zelf met oplossingen kunnen komen met bestaande middelen en instrumenten, gaat het kabinet verkennen of externe partijen als de Europese Unie, Invest-NL, Groeifonds en private financiers kunnen bijdragen. Naar nut en mogelijkheden van aanvullende opties, zoals een publiek-privaat revolverend investeringsvehikel stelt het kabinet een verkenning in.

Het Rijk voert op dit moment een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uit naar de financiering van de energietransitie. Dit IBO moet aanbevelingen opleveren over kosten en prikkels die van belang zijn voor het toekomstige energiesysteem. Het kabinet verwacht de uitkomsten van het IBO voor de zomer van 2021. Dit kan een extra impuls geven om opnieuw te kijken naar de huidige financieringsvormen en het te verkennen investeringsvehikel.

Tot slot

Het kabinet is overtuigd van de urgentie van een goede infrastructuur voor waterstof, elektriciteit, CO2, stoom en warmte voor het nakomen van de klimaatafspraken met de industrie. De keuzes die we nu maken, zijn bepalend voor de mate waarin de industrie Nederland zal kiezen als locatie om te investeren in verduurzaming. Dit zal bepalend zijn voor onze toekomstige economische structuur en de rol die de Nederlandse industrie speelt in mondiale industriële waardeketens. Succesvolle verduurzaming in Nederland biedt kansen voor ons nationale verdienvermogen als onder meer circulaire energie- en grondstoffenhub, en de verduurzaming van de productieketens wereldwijd.

Naar aanleiding van het TIKI-advies agendeert het kabinet met deze brief een snelle, ambitieuze aanpak waarin overheid en industrie gezamenlijk met de andere stakeholders aan de slag gaan ter realisatie van plannen voor investeringen in industriële productieprocessen, infrastructuur en energieconversie en -productie. Met het instellen van een nationaal programma infrastructuur duurzame industrie (PIDI), het MIEK en de CES-en, het safehouse, versnellen van verkenningen naar gewenster hoofdinfrastructuur en onderzoeken van aanvullende financieringsopties zet het kabinet een belangrijke eerste stap om de benodigde versnelling in besluitvorming daadwerkelijk te realiseren. Het Rijk zal als regisseur optreden en bewaken dat de industrietransitie in samenhang wordt gezien met infrastructuur en energieproductie in andere sectoren. Het kabinet vertrouwt erop dat alle betrokken partijen bereid zijn zich ten volle committeren aan dit nieuwe besluitvormingsproces en spoedige uitrol van infrastructuur voor een duurzame industrie mogelijk te maken. Ten slotte wil ik mijn dank uitspreken richting TIKI voor zijn advies.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstukken 29 696 en 25 295, nr. 15

X Noot
2

Kamerstuk 32 813, nr. 497

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Zie voetnoot 1

X Noot
5

Kamerstuk 32 813, nr. 536

X Noot
6

Kamerstuk 32 813, nr. 493

X Noot
7

Kamerstukken 32 813 en 29 696, nr. 485

X Noot
9

Zie Kamerbrief Verduurzaming basisindustrie 2050, Kamerstukken 29 696 en 25 295, nr. 15.

X Noot
11

Kamerstukken: Fiche: Mededeling over een waterstofstrategie voor een klimaatneutraal Europa; Fiche: Mededeling over een EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem (Kamerstuk 22 112, nrs. 2919 en 2918).

X Noot
12

Ook TNO vraagt hiervoor aandacht in het recent verschenen rapport «Energie-infrastructuren van 2030» https://www.tno.nl/nl/aandachtsgebieden/strategische-analyses-beleid/transities-en-besluitvorming/

X Noot
13

Verschillen MIEK/MIRT: MIRT is gericht op de transport/mobiliteitsbehoefte, MIEK op energie infrastructuur. MIRT gaat niet over buisleidingen, MIEK leidt niet direct tot aanpassingen Rijksbegroting. Aan MIRT doen geen private partijen mee. Wel lessen trekken uit MIRT en regionale mobiliteitsplannen.

X Noot
14

Kamerstuk 31 239 en 30 196, nr. 317.

X Noot
15

Voor een aantal projecten kan de SDE++ ervoor zorgen dat investeringen die nog niet rendabel zijn, rendabel worden, rekening houdend met de kosten voor transport. De CO2-afvangende industrie die bijvoorbeeld aan Porthos aansluit, komt hiervoor in aanmerking, net zoals projecten bij de industrie zoals e-boilers en warmtepompen. Kosteneffectiviteit en marktconformiteit worden bewaakt door de tendersystematiek van SDE++. Bij Porthos werkt een consortium van staatsdeelnemingen (GasUnie, Havenbedrijf Rotterdam) en een beleidsdeelneming (EBN) aan realisering van de infrastructuur. De kosten hiervan brengt het vervolgens via onderling overeengekomen tarieven in rekening bij de gebruikers. Staatsdeelnemingen kunnen (eerste) ongereguleerde projecten realiseren die CO2 reduceren. Zodoende wordt de investering gedaan door staatsdeelnemingen die hier hun eigen kapitaal voor aanwenden, en die hun investering vervolgens terugverdienen via tarieven te betalen doorgebruikers, die in aanmerking komen voor SDE++. Naast de combinatie van SDE++ en netwerktarieven, kunnen ook Invest-NL en het Nationale Groeifonds mogelijk ook bijdragen aan passende financiering voor infrastructurele projecten, mits het aantoonbaar leidt tot BNP groei. Tevens werkt de rijksoverheid samen met bedrijven, banken en institutionele pensioenpartijen aan mogelijke aanvullende instrumenten, zoals PPS-en, garanties en green bonds.

X Noot
16

Front End Engineering Design

Naar boven