29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 270 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2014

De recente ontwikkelingen in de wereld en in ons eigen land laten een steeds reëlere dreiging van terroristische aanslagen door jihadisten zien. Deze ontwikkelingen bevestigen de noodzaak om als Nederlandse overheid alles in het werk te stellen om aanslagen te voorkomen en te verhinderen dat onze open samenleving en democratie worden ondermijnd door destructieve krachten. Aanslagen op militairen en politieagenten in Canada en de VS, de verijdelde complotten in diverse westerse landen en de trends van radicalisering en uitreis naar Syrië en Irak, onderstrepen de gevaren.

Het nu voorliggende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 37 (DTN37, zie bijlage 1)1 laat zien dat we te maken hebben met een diffuus en steeds weer veranderend dreigingsbeeld. Het dreigingsniveau is vastgesteld op «substantieel». Dit betekent dat de kans op een terroristische aanslag in Nederland reëel is. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen die duiden op de voorbereiding van een aanslag. In deze brief ga ik onderstaand in op de belangrijkste elementen die de hedendaagse dreiging bepalen en de beleidsbevindingen behorend bij het DTN 37. Tevens is er als reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 29 754, nr. 259), een analyse van het mondiaal jihadisme en een reflectie op radicalisering als bijlage bijgevoegd2.

DTN 37

Internationale terroristische netwerken, de problematiek van de uitreizigers en hun terugkeer en de huidige, snelle wisselwerking tussen de gebeurtenissen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en jihadistische groepen in het Westen, zijn de belangrijkste elementen die de hedendaagse dreiging kenmerken. Bovendien hebben jihadistische groepen sinds de luchtaanvallen van de internationale coalitie expliciet fatwa’s en oproepen uit doen gaan aan geestverwanten in het Westen om ook daar aanslagen te plegen. Daarbij komt dat de deelname van Nederland aan de militaire coalitie die in Irak tegen ISIS vecht, ons nadrukkelijker in beeld heeft gebracht bij jihadisten.

De dreiging van een aanslag in Nederland hangt grotendeels samen met de aanwezigheid van westerse jihadisten in strijdtonelen in Syrië en Irak. Momenteel strijden er enkele duizenden personen uit Europa aan de zijde van vooral jihadistische groepen in Syrië. Onder hen zijn enkele vele tientallen uit Nederland uitgereisde jihadisten. Er gaat een reële dreiging uit van deze jihadisten op het moment dat zij terugkeren. Westerse jihadisten die getraind zijn in Syrië of Irak – ook Nederlanders – kunnen mogelijk worden ingezet voor aanslagplannen in het Westen of tegen westerse belangen elders door kern al Qa’ida, ISIS, Jabhat al Nusra (JaN) of andere groepen. Ook kunnen teruggekeerde jihadisten min of meer eigenstandig besluiten een aanslag te plegen in eigen land of daarbuiten zoals bij de aanslag door een Fransman in België (Joods Museum in Brussel) in mei 2014.

Hoewel de aandacht van media en politiek in de wereld momenteel sterk is gericht op ISIS, is de internationale terroristische dreiging breder en diffuser. Verschillende jihadistische terroristische groeperingen – kern al Qa’ida, filialen van al Qa’ida zoals JaN en AQAS (al Qa’ida op het Arabisch Schiereiland) en ook het van al Qa’ida afgescheiden ISIS – hebben al langer de intentie om het Westen, en daarmee mogelijk ook Nederland, te treffen met aanslagen. Deze terroristische groepen opereren door middel van transnationale netwerken waarin zowel jihadisten in het Westen als in het Midden-Oosten en Noord- Afrika actief zijn. Tot dergelijke netwerken behoren ook Nederlanders. De voortdurende onenigheid binnen de jihadistische beweging tussen kern al Qa’ida en ISIS kan hierbij een dreigingsverhogende factor betekenen.

De afgelopen periode is tevens gebleken dat ook jihadisten in het Westen verblijven en die niet in enig jihadistisch conflictgebied zijn geweest, kunnen overgaan tot het plegen van geweld in eigen land. Dit lijkt het geval te zijn geweest in Canada waar in oktober 2014 tot twee maal toe jihadisten, die in eigen land geradicaliseerd waren, aanslagen pleegden tegen militairen. Ook bij een terroristisch plot in Australië, dat in september 2014 werd verijdeld, was een sympathisant van ISIS betrokken die op het punt stond geweld te plegen. Ook in Nederland is iets dergelijks voorstelbaar. De dreiging in Nederland is, kortom, niet uitsluitend beperkt tot jihadgangers en terugkeerders.

Daarbij komt dat er zich een versnelling aftekent in de dynamiek tussen de jihadistische bewegingen in het Midden Oosten en Noord Afrika en jihadistische groepen in het Westen. Zo profiteren jihadistische groepen van de conflicten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, heeft de opkomst van ISIS een aantrekkende werking voor jihadisten van over de hele wereld, en maken jihadistische groeperingen handig gebruik van sociale media. Hierdoor gaat de proliferatie van jihadistische ideologieën razendsnel. De conflicten in het Midden Oosten en Noord Afrika dragen bij aan de proliferatie van jihadistische ideologieën en de herleving van jihadistische bewegingen wereldwijd en vice versa.

Met de geïntensiveerde aanpak van Jihadisme en het besluit van de Nederlandse deelname aan de internationale coalitie tegen ISIS, profileert Nederland zich echter nadrukkelijker dan voorheen als tegenstander van jihadistische bewegingen, waaronder ISIS. Dit hogere profiel maakt het meer voorstelbaar dat wij het mikpunt zullen worden van ISIS, maar ook van andere jihadistische groepen in Syrië, zoals Jabhat al Nusra. ISIS heeft al opgeroepen tot aanslagen in landen die aan de militaire missie deelnemen. Ook Jabhat al Nusra heeft betrokken landen gewaarschuwd voor aanslagen op hun eigen grondgebied. Verder roepen individuele jihadisten steeds meer op tot aanslagen in het Westen. Zo heeft nog recent een Nederlands lid van Jabhat al Nusra opgeroepen om een «daad te verrichten» tegen Nederland. Dergelijke openlijke dreigementen geven aan dat de motivatie van jihadisten om aanslagen in het Westen, en daarmee ook in Nederland, te plegen, is toegenomen. Maar wij moeten dit niet overdrijven. Ook vóórdat bekend werd dat Nederland mee zou doen aan de militaire missie, zagen jihadisten Nederland al als een vijand van de islam en als een bondgenoot van Amerika en Israël.

Beleidsimplicaties DTN37

Uit het DTN 37 blijkt dat de terroristische dreiging in Nederland substantieel is en blijft. Dit betekent dat de kans op een terroristische aanslag in Nederland reëel is. De tendens van een niet te onderschatten langdurige jihadistische dreiging zet door en neemt met de aanslagen in andere westerse landen steeds concretere vormen aan. Dit vraagt om scherp repressief en preventief optreden.

Het DTN 37 maakt wederom duidelijk dat de huidige dreiging een mondiaal probleem is. De bestrijding is dan ook een gedeelde internationale verantwoordelijkheid. Nederland is daarom internationaal zeer actief in onder meer de EU Kopgroep Foreign Fighters, in het Global Counter Terrorism Forum én door de deelname aan de militaire coalitie in Irak. Niet eerder is Nederlandse deelname aan een internationale militaire missie zo direct verbonden geweest met veiligheid in ons eigen land. Onze inzet in die regio is immers gericht op het bestrijden van groeperingen die het ook gemunt hebben op ónze veiligheid. Het zijn immers groeperingen die bereid en in staat moeten worden geacht in Europa aanslagen te plegen, dus ook in Nederland. De deelname van Nederland komt daarmee direct onze nationale veiligheid ten goede.

Binnenlands blijft de noodzaak voor de eerder ingezette integrale aanpak, zoals aangegeven, onverminderd groot. Ten aanzien van de dreigingsbepalende elementen uit DTN 37 is al sinds maart 2013 sprake van een geïntensiveerde inzet bij alle betrokken diensten en overheden. Deze lopende binnenlandse aanpak en samenwerking heeft een extra impuls gekregen door en is tevens geborgd in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253).

De dynamiek van de actuele dreigingssituatie vereist een breed palet aan mogelijke interventies, zoals inlichtingenmatige, strafrechtelijke, bestuurlijke en financiële maatregelen én investeringen in preventie. Bij de aanpak van de dreiging moeten steeds weer nieuwe afwegingen gemaakt worden. Zo is het tegenhouden van geradicaliseerde personen die willen uitreizen een weloverwogen keuze. Dit moet voorkomen dat zij elders verder radicaliseren, geweldservaring opdoen, ingezet worden bij terroristische acties in of tegen het Westen of als een magneet werken op nieuwe uitreizigers. Bovendien is het voor veiligheidsdiensten moeilijker zicht te houden op personen die ons land verlaten. Keerzijde van de maatregel is dat het voorkomen van een uitreis kan leiden tot frustratie en het risico dat betrokkene in Nederland geweld gaat plegen. Naast interventies om uitreis te voorkomen, dienen alle betrokken veiligheidsinstanties, inclusief het lokaal bestuur daarom met alle hen ten dienste staande instanties en bestuurlijke middelen, een scherp oog te houden op deze personen en zich in te spannen om ze uit het jihadistisch milieu te trekken.

De risico’s die uitgaan van jihadisten en jihadgangers worden met alle mogelijke middelen beperkt. Door adequaat optreden van politie en justitie zijn recent verschillende personen gearresteerd en zijn meerdere pogingen tot uitreis verijdeld. Op dit moment lopen er in Nederland in totaal ruim dertig «jihad-gerelateerde» strafrechtelijke onderzoeken naar circa zestig personen. Daarbij gaat het onder meer over verdenkingen van samenspanning tot deelname aan de gewapende strijd, voorbereiden terroristische handelingen, opruiing, bezitten en verspreiden van jihadteksten, faciliteren en bevorderen jihadgang en het voorbereiden van terroristisch handelen.

Een gerichte aanpak van de jihadistische beweging kan niet losstaan van een bredere aanpak gericht op het voorkomen van radicalisering. De aanwas van jongeren die zich aangetrokken voelen tot radicaal gedachtegoed, hun afsluiting van de samenleving en de haat waarmee dit gepaard kan gaan, vergt een gebalanceerde aanpak bestaande uit repressieve en preventieve maatregelen. Nederland heeft een lange ervaring met een dergelijke «brede, integrale benadering» van terrorisme.

Preventie, in de vorm van vroegsignalering van radicalisering, het delegitimeren van de jihadistische boodschap op het internet en elders, het versterken van de weerbaarheid van groepen tegen radicalisering en het succesvol uitvoeren van interventiestrategieën, is een absolute noodzaak om ook op de langere termijn de dreiging terug te dringen. Jihadistische propaganda speelt nadrukkelijk in op gevoelens van achterstelling en uitsluiting onder delen van de moslimgemeenschap. Zij pretendeert een alternatief te bieden, dat in religieuze termen wordt geduid. Via sekteachtige mechanismen worden daarvoor gevoelige jongeren losgeweekt van hun ouders en sociale omgeving, gehersenspoeld en opgezet tegen de samenleving3. Het beleid is erop gericht om deze wervingspogingen te ontmaskeren en tegen te gaan.

De Nederlandse bevolking is in algemene zin weerbaar tegen het jihadisme. De recente signalen die het kabinet daarnaast heeft ontvangen over de identificatie met de gewapende strijd in Syrië en Irak onder moslimjongeren in Nederland zijn echter zorgelijk. Met name de steun onder Turks-Nederlandse jongeren voor IS en het geweld dat jihadistische strijdgroepen gebruiken tegen niet- of anders gelovigen in Syrië en Irak, evenals extreme opvattingen over joden, zijn zeer verontrustend. Deze uitkomsten roepen de vraag op wat aan deze opvattingen ten grondslag ligt. De Minister van SZW heeft met de vier Turks religieuze organisaties afgesproken om hierover nader in gesprek te gaan. Vanzelfsprekend wordt tegen elke vorm van gewelddadig jihadisme, antisemitisme en het oproepen tot geweld opgetreden

Ten slotte zijn in het licht van de recente ontwikkelingen enkele voorzorgsmaatregelen genomen om de weerstand te verhogen tegen mogelijke aanslagen en wordt extra politietoezicht gehouden bij een aantal gebouwen en instellingen. Alle contraterrorisme-partners zetten zich in om de jihadistische beweging te bestrijden en de democratische rechtsstaat te beschermen. Maar of de onderscheiden maatregelen altijd het beoogde effect zullen hebben, is niet met zekerheid te zeggen. Harde veiligheidsgaranties zijn ook niet te geven.

Motie Van Ojik

In bijlage 2 van deze brief is een fenomeenanalyse van het mondiaal jihadisme en een reflectie op radicalisering bijgevoegd. Met deze analyse wordt tegemoet gekomen aan de vraag vanuit uw Kamer (Motie Van Ojik, Kamerstuk 29 754, nr. 259) naar een analyse van het fenomeen jihadisme en een reflectie op radicalisering. Het stuk is, net als het DTN een onafhankelijke analyse van de NCTV, geschreven door dezelfde specialisten die elke drie maanden het dreigingsbeeld schrijven. Het stuk vormt een aanvulling op de reeds gepubliceerde analyses die de afgelopen jaren over het fenomeen jihadisme en radicalisering verschenen en die ten grondslag liggen aan het Nederlandse CT-beleid, in het bijzonder het meest recente AIVD rapport «Transformatie van het jihadisme in Nederland».4 Ook bij de totstandkoming van het Actieprogramma zijn de elementen uit deze fenomeenanalyse leidend geweest. Mochten ontwikkelingen aanleiding geven tot een nadere duiding van het mondiaal jihadisme, dan wordt dit meegenomen in het dreigingsbeeld (DTN) van de NCTV.

Ook werd tijdens het debat van 4 september jl. door het lid Van Ojik (Motie Van Ojik, Kamerstuk 29 754, nr. 259) gevraagd naar recente onderzoeken en evaluaties van eerdere maatregelen. Een overzicht hiervan is in bijlage 3 bijgevoegd5. Bij het opstellen van dit Actieprogramma is onder andere gebruik gemaakt van deze onderzoeken en evaluaties. Hierbij zijn echter wel twee nuanceringen van belang. In de eerste plaats blijkt dat de effectiviteit van maatregelen ter voorkoming van radicalisering en terrorisme moeilijk te meten is. Ten tweede mag duidelijk zijn dat de eerdere evaluaties en onderzoeken betrekking hadden op de situatie destijds en dat er inmiddels sprake is van een heel andere dynamiek. De vraag of het huidige pakket maatregelen van het Actieprogramma ook voor de toekomst toereikend is, hangt mede af van de voortdurende ontwikkeling van de fenomenen radicalisering en terrorisme. Zij zullen in ieder geval worden meegenomen in de al geplande integrale evaluatie over de periode 2011–2015.

Tijdens het AO terrorismebestrijding van 10 maart 2011 (Kamerstuk 29 754, nr. 202) en in de Nationale Contraterrorismestrategie 2011–2015 heb ik u toegezegd het Nederlandse CT-beleid vijfjaarlijks integraal te zullen evalueren. Deze vijfjarige cyclus van evalueren geeft inzicht in de legitimiteit, proportionaliteit, werking en resultaten van de getroffen CT-maatregelen. Een eerste evaluatie naar het Nederlandse CT-beleid kreeg vorm door de «Evaluatie «Antiterrorismemaatregelen in het eerste decennium van de 21e eeuw». De tweede integrale evaluatie is dus voorzien over de periode 2011–2015. De basis voor deze evaluatie wordt gevormd door de strategische keuzes uit de Nationale Contraterrorismestrategie 2011–2015, en zal zich zowel richten op de beleidsmatige inzet, de resultaten van die inzet als de bijbehorende kosten6. Er is daarbij gekozen voor een evaluatiesystematiek die aansluit bij het evaluatiekader dat in de voorgaande evaluatie is ontwikkeld, aangevuld met een methodiek die programmering, uitvoering en management inzichtelijk maakt. Er is voor gekozen de evaluatie via het WODC te laten verlopen, in lijn met de wens van uw Kamer de evaluatie te laten verrichten door een objectieve partij. Oplevering van de Integrale evaluatie Nationale CT-strategie 2011–2015 is voorzien begin 2016.

Tot slot

Met de strijd in Syrië als katalysator is er internationaal een enorme dynamiek ontstaan die geleid heeft tot opleving van het mondiale jihadisme, culminerend in de vorming van ISIS. Het effect daarvan is dat ook Europa en daarbinnen Nederland worden geconfronteerd met veiligheidsproblemen die zich nog niet eerder op deze schaal en met deze omvang en ernst manifesteerden. Deze ontwikkeling heeft ons gedwongen tot intensivering en verbreding van bestaande maatregelen, tot aanpassingen van het instrumentarium en tot voorstellen voor nieuwe maatregelen, zoals verwoord in het Actieprogramma. Een optimale inzet spreekt ook uit de inmiddels geboekte voortgang als beschreven in de eerste voortgangsrapportage, die ik samen met mijn collega Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gelijktijdig met deze stukken aan uw Kamer aanbied.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Zie hiervoor ook de bijlage «Het mondiaal jihadisme; een fenomeenanalyse en een reflectie op radicalisering».

X Noot
4

«Transformatie van het jihadisme in Nederland -zwermdynamiek en nieuwe slagkracht», AIVD, juni 2014.

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 29 754,nr.232.

Naar boven