29 576 Agenda Vitaal Platteland

Nr. 91 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2021

Zoals toegezegd in mijn brief van 24 november 2020 (Kamerstukken 33 576 en 29 684, nr. 201) informeer ik uw Kamer nader over de lerende evaluatie van het Interbestuurlijk Programma thema Vitaal Platteland.

In 2018 is het Interbestuurlijk Programma, waaronder het thema Vitaal Platteland (IBP-VP), van start gegaan. Op 24 november 2020 informeerde ik uw Kamer over de voortgang van IBP-VP (Kamerstukken 33 576 en 29 684, nr. 201). Het landelijke programma IBP-VP is eind maart gestopt. De samenwerking in de 15 zogenaamde IBP-VP-gebieden stopt niet.

De belangrijkste resultaten van het IBP-VP te vinden in het E-zine Vitaal Vooruit (te vinden via de weblink: https://ezine.werkplaatsvitaalplatteland.nl/vitaal-vooruit/cover/).

Op 24 maart jongstleden heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de uitkomsten gepresenteerd van de lerende evaluatie IBP-VP. Het rapport is op 15 april 2021 gepubliceerd (te vinden via de weblink: https://www.pbl.nl/lerende-evaluatie-ibp-vitaal-platteland).

De bevindingen uit de lerende evaluatie zijn:

  • 1. Het IBP-VP brengt in beeld wat daadwerkelijk opgavegericht werken behelst en wat dit belemmert. Het eerste knelpunt is dat opgavegericht, integraal werken ten behoeve van een «vitaal platteland» vergt dat (relatief eenvoudig te vermijden) scherpe inhoudelijke keuzen worden gemaakt over de inrichting van het landelijk gebied. Het tweede knelpunt is dat opgavegericht, integraal werken in het dagelijks werk van betrokkenen een extra inspanning vergt die niet altijd begrepen, ondersteund of gewaardeerd wordt.

  • 2. Horizontale samenwerking: het IBP-VP legitimeert «anders werken». Het IBP-VP heeft eraan bijgedragen dat partijen in de individuele gebieden anders zijn gaan werken, maar dit is op bovenregionaal niveau in mindere mate het geval.

  • 3. Verticale samenwerking: Rijk en regio komen nader tot elkaar, maar de relatie is niet evenwichtig. De nationale, sectorale programma’s zijn slechts beperkt afgestemd op de ervaringen, inzichten, mogelijkheden en knelpunten in de gebieden. De «regio aan zet» vraagt om een evenwichtiger interactie tussen de beleidsvorming in Den Haag en die in de regio, zodat samenhangende planvorming «slimmer en beter» wordt.

  • 4. Vitaal Platteland als transitiethema is nog onvoldoende uitgewerkt. De keuze om alleen in bescheiden mate inhoudelijk richting te geven aan de beoogde transitie, biedt veel ruimte voor eigenaarschap op regioniveau, maar maakt ook dat het inhoudelijke doel van het programma in de gebieden vooral wordt ingevuld in het licht van eerder gemaakte regionale keuzen.

  • 5. Het IBP-VP voegt slagkracht toe aan bestaande dynamiek rond een complex onderwerp, maar laat ook kansen onbenut. Aan aanvullende rollen is behoefte. Ten eerste is dat een rol die «richting geven» en «inkaderen» combineert: een regierol waarmee de organisatie op inhoud coördineert en helder communiceert vanuit welke (inter)nationale doelstellingen en vanwege welke (nationale) «transitie» plannen op regioniveau moeten worden uitgewerkt. Ten tweede ontbreekt een rol om de nieuwe geformuleerde verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden te consolideren. Frustratie overheerst over het idee dat de rijksoverheid sectorale programma’s «uitstort» over de regio.

Op basis van deze bevindingen schetst de lerende evaluatie de volgende handelingsperspectieven:

  • 1. Zet publieke waarden centraal. Het denken bij de overheden is te veel vanuit de markt en te weinig vanuit de vraag welke publieke waarden te bereiken.

  • 2. Werk aan een gezamenlijke visie voor de lange termijn. Redeneer vanuit de huidige problematiek, maar verbind die met de ambities voor de lange termijn.

  • 3. Creëer duidelijke kaders vanuit het Rijk: gebieden vragen daarom. De huidige situatie kenmerkt zich door een groot aantal afzonderlijke programma’s die in de regio integraal moeten worden uitgevoerd. Het Rijk zou zelf, als partner, betrokken kunnen zijn bij dit decentrale proces van integratie en prioritering, en zou daarbij tevens moeten zorgen voor de benodigde financiële en juridische instrumenten, evenals voor kennisontwikkeling en kennisdeling.

  • 4. Verbind beleidsvorming met beleidsuitvoering. Beleidsvorming en beleidsuitvoering zijn binnen het IBP-VP dichter bij elkaar gekomen, maar nog niet dicht genoeg.

  • 5. Werk aan een structuur om sectorale aansturing te doorbreken: maatschappelijke opgaven vragen daarom. Overheden zijn sectoraal georganiseerd en die verkokering belemmert de aanpak van de grote opgaven die op het laagste schaalniveau bij elkaar komen.

Ik ben alle bij het IBP-VP betrokkenen erkentelijk voor hun inzet voor dit programma.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven