29 576
Agenda Vitaal Platteland

nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2005

Tijdens de begrotingsbehandeling Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2005 heeft uw Kamer haar zorg uitgesproken over het beperkte budget voor landinrichting voor de landbouw.

Met de provincies heb ik op 26 januari jl. een werkconferentie georganiseerd om gezamenlijk een oplossing te vinden voor dit probleem. Rijk en provincies zijn het eens over de noodzaak van landinrichtingsmaatregelen voor de landbouw om de concurrentiekracht van de landbouw te versterken. In de overeenkomst bij deze brief staan de afspraken die Rijk en provincies hebben gemaakt (bijlage 1). In de daarbij overeengekomen drie punten hebben de partijen het probleem aanmerkelijk weten te verkleinen. Beide partijen zijn dan ook tevreden met deze uitkomst. In het vervolg van deze brief geef ik een korte uitleg over de drie overeengekomen punten.

Versnelde afronding van klassieke landinrichtingsprojecten

Eerder informeerde ik u over de resultaten en vervolgaanpak van de Taskforce Landelijk Gebied (29 200 XIV, nr. 89). Inmiddels heb ik met de provincies afspraken gemaakt over een financiële pakket voor deze versnelde afronding van € 90 miljoen. De voorstellen/plannen van aanpak van de provincies worden begin maart 2005 in het uitvoeringscontract 2005–2006 vastgelegd en hier worden de afspraken over onder andere «slimme dingen» doen nader geconcretiseerd. Daarbinnen hebben de provincies de ruimte om inhoud te geven aan de versnelling. In de werkconferentie zijn deze afspraken bekrachtigd.

Extra geld voor de landbouw

Om ook aan de behoefte aan nieuwe projecten voor de landinrichting voor de landbouw tegemoet te komen is het volgende overeengekomen. Uit de Koopmansmiddelen heb ik € 20 miljoen gereserveerd voor kavelruil. Door koppeling van deze middelen aan een zelfde bedrag vanuit de provincies ontstaat een bedrag van € 40 miljoen. Dit bedrag kan met een beoogde 50%-EU-cofinanciering uit het landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (via POP2) leiden tot een budget van € 80 miljoen voor de EU-programmaperiode van 2007–2013.

De inzet is daarom naadloos aan te sluiten bij Brusselse regelgeving. Ik merk hier wel bij op dat de ontwerpverordening plattelandsontwikkeling die het kader vormt voor POP2 nog in discussie is.

Ik wil een extra inzet van middelen vanuit de provincie zien te verdubbelen tot een bedrag ontstaat van maximaal € 160 miljoen (inclusief EU-middelen). Dat zou maximaal een extra rijksinzet vergen van € 20 miljoen voor de programmaperiode 2007–2013. Dit bepaalt mede mijn inzet bij de onderhandelingen over deze ontwerpverordening die het komende halfjaar worden gevoerd. Indien nodig zal ik mij ervoor inspannen om de ruimte voor deze extra € 20 miljoen te vinden. Ik zal de financiële consequenties in de begrotingsopzet voor 2006 zichtbaar maken.

Flexibiliteit

Op korte termijn (2005–2006) kan de voortgang van nieuwe integrale landinrichtingsprojecten problemen opleveren door onvoldoende financiële middelen voor landbouwdoelen. In 2005 en 2006 (proefperiode) worden nieuwe normkosten en normbijdragen voor inrichting ingevoerd. Dit biedt ruimte om via de normbijdrage voor de inrichting van de EHS tevens een bijdrage te leveren aan de landbouw. Bij een aantal integrale projecten hebben de provincies behoefte aan nog meer flexibiliteit in de uitvoering. Indien een provincie in 2005–2006 meer moet investeren in de landbouw om daarmee draagvlak te scheppen voor de uitvoering van de EHS, dan is dit mogelijk. In het Uitvoeringscontract 2005–2006 en het daaropvolgende ILG-contract met de provincies wordt op rijksdoelen gestuurd (EHS, landbouw, recreatie om de stad etc.). Gedurende de looptijd van het Uitvoeringscontract 2005–2006 en het eerste ILG-contract hebben de provincies de mogelijkheid om te schuiven tussen de rijksdoelen onder de voorwaarde dat aan het einde van de contractperiode de afgesproken rijksdoelen zijn bereikt. Een eventuele achterstand op de realisatie van EHS-doelen in de periode 2005–2006 wordt in de daaropvolgende ILG-periode (2007–2013) weer rechtgezet.

De nieuwe normkostensystematiek is onderdeel van de evaluatie van het Uitvoeringscontact 2005–2006 (proefperiode) met het oog op de invoering van het ILG.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman

BIJLAGE 1

Overeenkomst LNV-Provincies/IPO

1) Afronding Task force versnelling klassiek landinrichting

Binnen de bestaande afspraken krijgen de provincies zoveel mogelijk ruimte om op eigen wijze de versnelling in te richten. Alle provincies gaan snel aan de slag met de afronding van de klassieke landinrichting. Een aantal heeft al een effectief plan van aanpak conform de lijnen die zijn afgesproken: voor elke euro financiering van LNV (tot een maximum van 30 miljoen), één euro voorfinanciering van de provincie en de inzet om gezamenlijk, op initiatief van de provincies, een euro in te zetten via «slimme dingen». De terugbetaling wordt bilateraal geregeld tussen provincie en LNV en is afhankelijk van het reguliere financieringstempo.

Een aantal provincies past het plan van aanpak aan om de uitvoering van de landinrichtingsprojecten effectiever te laten zijn indien de kosten van voorfinanciering niet opwegen tegen de bereikte versnelling.

De plannen van aanpak worden begin maart definitief in het Uitvoeringscontract 2005/2006 vastgelegd.1

2) Flexibiliteit in de uitvoering van modulaire projecten

In 2004 is de 65:35 verdeling tussen EHS en flankerend beleid (voor landbouw) in modulaire projecten gehanteerd. In 2005 en 2006 (proefperiode) worden dit Normkosten per provincie. Deze nieuwe systematiek biedt ruimte om vanuit de EHS via de normbijdrage ook een bijdrage te leveren aan de landbouw. Het binnen de normbijdrage gehanteerde onderscheid in vijftig procent directe en vijftig procent indirecte kosten is indicatief en onderdeel van de evaluatie van de proefperiode 2005/2006. Indien een provincie in 2005/2006 meer moet investeren in de landbouw om daarmee draagvlak te scheppen voor de uitvoering van EHS dan kan dit. De norm moet echter wel aan het einde van de gehele periode worden gehaald. Een eventuele achterstand op EHS doelen wordt in de daaropvolgende ILG-periode (2007–2013) weer rechtgezet.

3) Structuurverbetering van de landbouw 2007–2013

LNV en provincies zetten in op het optimaal benutten van POP2, gericht op cofinanciering van 50%. Hiervoor zijn nieuwe, eenvoudige modules voor de landbouw nodig.

Minister Veerman zet € 20 miljoen Koopmansgelden (kavelruilmiddelen) in voor 10 jaar. De provincies zijn bereid een zelfde bijdrage er naast te zetten. Met de EU cofinanciering uit POP2 komt op deze wijze € 80 miljoen beschikbaar. Daarnaast wil minister Veerman voor elke extra euro van de provincies een euro inzetten tot samen met de EU middelen een maximum bedrag van € 160 miljoen is bereikt.

1) Uitvoeringscontract 2005–2006

Het UC 2005–2006 wordt opgesteld op basis van de beschikbare middelen. Waar nu nog onduidelijkheid is wordt op pragmatische wijze een oplossing geformuleerd, zodanig, dat voor maart het contract opgesteld kan worden. Resterende knelpunten worden in overleg tussen LNV en de afzonderlijke provincies – zo nodig in procesafspraken opgelost. Voor een aantal knelpunten wordt elders in dit verslag oplossingen geformuleerd. Afronding UC 2005/2006 uiterlijk begin maart (incl. task force).


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven