29 576
Agenda Vitaal Platteland

29 435
Nota Ruimte

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 december 2004

Mede namens de minister van VROM doe ik u deze brief toekomen.

In uw overleg op 14 oktober jl. heeft u een aantal moties betreffende de Agenda Vitaal Platteland (hierna: AVP) aangenomen. Van een aantal van deze moties heb ik reeds in het notaoverleg AVP op 4 oktober jl. aangegeven dat ik deze opvat als een ondersteuning van mijn beleid1.

Met deze brief wil ik aangeven hoe ik om zal gaan met de overige aangenomen moties. Deze moties betreffen deel 3 van de pkb Nota Ruimte die op 6 december door u zal worden behandeld. In deze brief geef ik aan in welke richting de minister van VROM en ik de door u aangenomen moties zullen betrekken bij de aanpassing van de Nota Ruimte.

Ten eerste betreft dit de motie van de leden Schreijer-Pierik, Van den Brink, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies (TK 2004–2005, 29 576, nr. 4) waarin de regering wordt opgeroepen het «nee, tenzij-regime» in de nabijheid van natuurgebieden niet van toepassing te verklaren en formeel geen «beïnvloedingsgebieden» aan te wijzen.

Ik ga ervan uit dat deze motie alleen betrekking heeft op natuurgebieden gelegen in de EHS niet zijnde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (VHR-gebieden) of beschermde (staats)natuurmonumenten (Nbwet-gebieden). Uw Kamer heeft immers ingestemd met de wijzigingen van de Natuurbeschermingswet 1998 waarin het beschermingsregime voor de nabijheid van VHR- en Nbwet-gebieden geregeld wordt.

Deze motie is mijns inziens op te splitsen in twee afzonderlijke onderdelen: in het «nee, tenzij-regime» in de nabijheid van natuurgebieden en in de beïnvloedingsgebieden.

Voor wat betreft het «nee, tenzij-regime» in de nabijheid van natuurgebieden zal ik uitvoering geven aan de motie door de Nota Ruimte aan te passen, zodanig dat het «nee, tenzij-regime» niet meer van toepassing is op gebieden in de nabijheid van de EHS, voor zover die niet vallen onder de Vogel- of Habitatrichtlijn, danwel de Natuurbeschermingswet.

Dit laat onverlet dat negatieve invloeden van voorgenomen activiteiten buiten de EHS op de natuurwaarden van de EHS worden getoetst aan een aantal milieu- en waterwetten en regels, te weten:

• Wet ammoniak en veehouderij (WAV)

• IPPC-richtlijn voor grote varkens- en pluimveebedrijven (ook met name ammoniak)

• Grondwaterwet (in verband met verdroging).

Daarnaast wil ik in dit verband nog de Reconstructiewet concentratiegebieden memoreren. De zogenaamde extensiveringsgebieden zijn er ook op gericht om zodanige duurzame condities te creëren dat de gewenste natuurwaarden in de EHS kunnen worden gerealiseerd dan wel duurzaam in stand kunnen worden gehouden.

Ten aanzien van de beïnvloedingsgebieden merk ik het volgende op.

Aan provincies is in de Nota Ruimte tevens gevraagd om in hun ruimtelijk beleid vast te leggen welke natuurkwaliteit moet worden beschermd en, uiterlijk in 2005, vast te stellen welke milieu- en waterkwaliteit daarvoor vereist is. Voor zover de milieu- en waterkwaliteit die nodig is voor natuurgebieden ook beïnvloed wordt door ruimtelijke besluiten, moet hiermee bij de besluitvorming rekening worden gehouden. De provincies is gevraagd hiervoor beïnvloedingsgebieden te bepalen.

Deze tekstpassage in de Nota Ruimte heeft ten onrechte de indruk gewekt dat hier een automatische planologische doorwerking van beïnvloedingsgebieden wordt gesuggereerd.

In de komende jaren worden stroomgebied- en natuurbeheersplannen opgesteld. In deze beheersplannen worden de invloeden van buiten het natuurgebied ook in beeld gebracht, waardoor zogenaamde beïnvloedingsgebieden zichtbaar worden. Aan de hand van de beheersplannen worden doelen en maatregelen vastgesteld. Op basis daarvan zal een keuze moeten worden gemaakt over de in te zetten instrumenten, waaronder mogelijkerwijs ook ruimtelijke maatregelen. Dit kan betekenen dat beïnvloedingsgebieden in voorkomende gevallen ruimtelijke consequenties ondervinden, maar dat hier afzonderlijke besluitvorming op provinciaal en lokaal niveau aan vooraf moet gaan.

Met deze aanpassing van de Nota Ruimte is de automatische planologische doorwerking van beïnvloedingsgebieden van de baan. Zij vormen dan alleen de basis voor eventueel te nemen ruimtelijke maatregelen.

Ten tweede wil ik reageren op de motie van de leden Schreijer-Pierik, Van den Brink, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies (TK 2004–2005, 29 576, nr. 5) waarin de regering wordt opgeroepen het «ja, mits-regime» formeel van kracht te verklaren voor agrarische bedrijven in bedoelde gebieden, en formeel vast te leggen dat functie- en bestemmingswijziging van bedoelde gebieden alleen op basis van vrijwilligheid zal plaatsvinden.

De regering interpreteert de motie als een oproep om duidelijkheid te bieden over de mogelijkheden voor de landbouw in «ruime jasgebieden» en de 1-op-1 begrensde beheersgebieden. Ook de regering wil op dit punt geen onduidelijkheid laten bestaan.

Anders dan uw Kamer is de regering echter van mening dat die duidelijk niet verkregen wordt door een «ja, mits-regime» voor agrarische bedrijven in de genoemde gebieden van kracht te verklaren.

Zoals ik op 4 oktober al heb aangegeven, is er in ruime jasgebieden en 1-op-1 begrensde beheersgebieden geen sprake van functie- en bestemmingswijziging.

In de Nota Ruimte zal duidelijk worden aangegeven dat het «nee tenzij-regime» niet van toepassing is op agrarische activiteiten in ruime jasgebieden en 1-op-1 begrensde beheersgebieden. Ook niet wanneer deze gebieden formeel als EHS begrensd worden. De kwaliteitsborging van deze natuurgebieden vindt plaats via beheersovereenkomsten in het Programma Beheer.

Ten slotte wil ik u nog informeren over het overleg dat er namens mij is gevoerd met de maatschappelijke organisatie naar aanleiding van de aangehouden motie betreffende de kwaliteitsborging van het natuurbeleid (Motie Kruysen, Vos; TK 2004–2005, 29 576, nr. 3).

Het kwaliteitsbeleid met betrekking tot de EHS zal de komende jaren steeds belangrijker worden om de doelstelling van het natuurbeleid «Behoud, versterking en ontwikkeling van de biodiversiteit» waar te kunnen maken. Met de terreinbeherende organisaties ben ik van mening dat de natuurkwaliteit niet iets vrijblijvends moet zijn.

Uitgangspunt voor de kwaliteitsborging van de natuurkwaliteit is de Landelijke Natuurdoelenkaart die eind 2005 zal worden vastgesteld.

Met betrekking tot de kwaliteitsborging is reeds een aantal acties in gang gezet. In de jaarlijkse Natuurbalans wordt op een hoog aggregatieniveau gerapporteerd over de ontwikkeling van de natuurkwaliteit en over eventuele knelpunten. Op dit moment wordt een monitoringssysteem voor de natuurdoelen opgesteld, waarmee periodiek zal worden gerapporteerd over de ontwikkeling van de realisatie van de natuurdoelen. Verder is het voor het daadwerkelijk realiseren van de afgesproken natuurdoelen belangrijk dat het beheerinstrumentarium beter gekoppeld wordt aan de natuurdoelen.

Het is van belang dat de monitoring zo is ingericht dat de geformuleerde natuurdoelen (input), het feitelijk beheer (output) en de resultaten in de praktijk (outcome) met elkaar in overeenstemming zijn.

Een belangrijk instrument om de gestelde natuurdoelen te behalen is Programma Beheer. Ik onderzoek in het kader van de revisie van Programma Beheer de mogelijkheid om te komen tot een systematiek waarbij uiteindelijk alleen beheerspakketten kunnen worden afgesloten die bij de vastgestelde natuurdoelen horen. Als dit niet leidt tot de gewenste resultaten in de praktijk zal het beheer moeten worden bijgesteld. Op deze wijze wordt de keten tussen enerzijds het beheerinstrumentarium en anderzijds de gewenste natuurdoelen gesloten. Tenslotte zal ik bij de nadere uitwerking van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) laten nagaan op welke manier in de ILG-contracten afspraken kunnen worden gemaakt over de kwaliteitsborging van de EHS.

Ik heb met de terreinbeherende organisaties afgesproken dat zij van begin af aan nauw zullen worden betrokken bij de nadere uitwerking en implementatie van de bovenvermelde acties.

Ik ben van mening dat met de weergegeven aanpak de komende jaren de realisatie van de vastgestelde natuurdoelen op een effectieve wijze kan worden geborgd. Over de resultaten hiervan zal ik u periodiek informeren.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

TK 2004–2005, 29 567, nrs. 6, 7,9 en 10.

Naar boven