Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2016
In vervolg op het verzoek van uw Kamer bij de regeling van werkzaamheden op 18 mei
(Handelingen II 2015/16, nr. 84, Regeling van Werkzaamheden) jongstleden, informeer
ik u hierbij over de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de Wmo
2015.
De belangrijkste conclusie die ik uit de uitspraak inzake de gemeente Utrecht trek
is dat de CRvB bevestigt dat huishoudelijke verzorging een prestatie is die onder
de Wmo 2015 valt. Ik ben blij dat de CRvB bevestigt dat er altijd maatwerk geleverd
moet worden, voor iedereen die dat nodig heeft. Dat staat naar mijn oordeel ook helder
in de wet. Maatwerk is een van de uitgangspunten van de hervorming van de langdurige
zorg. Een en ander is ook steeds zo besproken met uw Kamer en gemeenten. Na deze uitspraak
van de CRvB kan over dit alles dus geen twijfel meer bestaan.
Deze uitspraak van de CRvB is in overeenstemming met de wijze waarop ik de Wmo 2015
heb bedoeld. Op grond van de wet bestaat, indien na een zorgvuldig – met wettelijke
waarborgen omgeven – onderzoek blijkt dat aan de geldende voorwaarden is voldaan,
recht op maatschappelijke ondersteuning. Daaronder valt ook huishoudelijke verzorging.
Dat vraagt om een persoonlijk gesprek met de burger en een luisterend oor van de gemeente.
De Centrale Raad stelt daarbij duidelijk dat geen enkel aanknopingspunt gevonden is
dat de overheid met de nieuwe Wmo heeft willen breken met de Wmo 2007 – waar huishoudelijke
hulp al een onderdeel van was. Dat stemt me tevreden, want dat was namelijk ook nooit
de intentie.
Verder spreekt de CRvB in de zaak tegen de gemeente Utrecht uit dat de omvang van
de basismodule van 78 uur schoonmaak op jaarbasis niet berust op objectieve criteria,
vastgesteld op basis van onafhankelijk onderzoek. Hierdoor kan niet beoordeeld worden
of de genoemde 78 uur in het algemeen toereikend is voor een schone en leefbare woning,
dan wel voor schone en draagbare kleding.
In de zaak betreffende de gemeente Aa en Hunze spreekt de CRvB uit dat de gemeente
een cliënt niet mag doorverwijzen naar private schoonmaakondersteuning en dat de algemene
voorziening op basis waarvan de doorverwijzing plaatsvond geen algemene voorziening
is in de zin van de Wmo 2015. In de zaak betreffende Rotterdam trekt de CRvB de conclusie
dat de wijze waarop de gemeente huishoudelijke verzorging toekent een duidelijke maatstaf
mist en in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
Rode draad in bovenstaande uitspraken is dat er sprake moet zijn van onafhankelijk
onderzoek en van maatwerk. Dit in lijn met de wet en de bedoeling daarvan.
Mijn beeld is dat een groot deel van de gemeenten de Wmo 2015 uitvoert in overeenstemming
met de uitspraken van de CRvB. Voor een aantal gemeenten betekenen deze uitspraken
dat ze hun beleid en handelen zullen moeten aanpassen. Ik zal de gemeenten direct
informeren over deze belangrijke uitspraken die de CRvB heeft gedaan en hen actief
oproepen hun beleid en uitvoering van de Wmo 2015 ingeval dat nodig is zo snel als
mogelijk in lijn te brengen met de uitspraken die zijn gedaan.
Ik vertrouw erop dat gemeenten hiermee voortvarend aan de slag gaan en zal hier ook
op actief toezien. Ik zal gemeenten die dit nalaten aanspreken, waarbij ik uiteraard
de gebruikelijke stappen van de escalatieladder in acht zal nemen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn