29 538
Zorg en maatschappelijke ondersteuning

nr. 105
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 2009

Hierbij zend ik u, ter informatie, de derde tussenrapportage in het kader van de evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die door het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt uitgevoerd1.

Deze derde deelrapportage geeft een eerste beeld van de ervaringen van Wmo-aanvragers met de manier waarop hun aanvraag is behandeld en van hun oordeel of zij door de gemeente voldoende gecompenseerd zijn voor hun beperkingen en voldoende kunnen participeren. Daarnaast wordt inzicht verschaft in de problemen die de mantelzorgers van deze aanvragers ervaren bij hun participatiemogelijkheden en in de ondersteuning die zij nodig hebben. Voor deze publicatie is gebruikgemaakt van gegevens die zijn verzameld bij 4055 mensen uit 81 gemeenten die begin 2008 een aanvraag hebben ingediend voor een individuele voorziening zoals hulp bij het huishouden, een rolstoel, een vervoersvoorziening of een woonvoorziening. Ook een deel van de mantelzorgers van deze aanvragers deden mee aan dit onderzoek.

Uit de tussenrapportage volgt het volgende eerste beeld over aanvragers van Wmo-ondersteuning. Ruim twee derde van de Wmo-aanvragers is 65-plusser en twee derde is vrouw. In totaal heeft 76% van de aanvragers alleen een lichamelijke beperking (bijv. moeite met lopen, waardoor zij bijvoorbeeld moeite hebben met het huishouden of de mobiliteit), 21% een combinatie van een lichamelijke en andere beperking (langdurige psychische klacht, verstandelijke handicap of psychosociaal probleem) en 3% alleen een niet-lichamelijke beperking. 43% heeft hulp bij het huishouden aangevraagd, 32% een vervoersvoorziening (vooral de regiotaxi of een vervoermiddel zoals een scootmobiel), 25% een woonvoorziening en 13% een rolstoel. Onderstaand worden enkele resultaten weergegeven van de ervaringen van Wmo-aanvragers en hun mantelzorgers.

– De meeste volwassen Wmo-aanvragers (ca. 85%) zijn tevreden over de mate waarin ze een huishouden kunnen voeren, zich in de buurt of regio kunnen verplaatsen en andere mensen kunnen ontmoeten. Aanvragers die zichzelf op de betreffende levensterreinen niet voldoende redzaam vinden, zijn vooral jongvolwassenen (18–54-jarigen), mensen met een ernstige beperking, met een slechter wordende gezondheid, met een langdurige psychische klacht of met ernstige vermoeidheidsklachten.

– Ondersteuning draagt in het algemeen positief bij aan de redzaamheid van mensen. Mensen zonder thuiszorg, woningaanpassingen of een vervoermiddel zoals een scootmobiel vinden zichzelf vaker onvoldoende redzaam dan degenen die hier wel over beschikken. Dat de ondersteuning in het algemeen bijdraagt aan de redzaamheid blijkt ook uit het feit dat bijna de helft van de aanvragers van mening is dat ze zonder de ondersteuning via de gemeente niet zelfstandig zouden kunnen blijven wonen, en dat 80% vindt dat ze door de ondersteuning minder afhankelijk zijn van anderen.

– Volgens ruim driekwart van alle aanvragers besteedt de gemeente bij het behandelen van de aanvraag genoeg aandacht aan hun persoonlijke situatie. De meeste aanvragers zijn tevreden over het indicatiegesprek of de medische keuring. 17% vindt echter dat er niet met de aanvrager werd «meegedacht». Vooral mensen van wie de aanvraag is afgewezen zijn hierover negatief.

– Ongeveer een zesde van de aanvragers kreeg een afwijzing of ze kregen iets anders dan gevraagd. Als belangrijkste reden voor de afwijzing noemen deze aanvragers dat degene die hun aanvraag beoordeelde, de beperking niet ernstig genoeg vond om in aanmerking te komen voor de voorziening (33% (van eerdergenoemde eenzesde)). Ongeveer een op de zes (17%) geeft aan dat vrienden en familie meer moeten helpen (dit zeggen alleen samenwonenden).

– Twee derde van de aanvragers zegt dat de mogelijkheid van een pgb niet met hen is besproken. De meesten vonden dat geen probleem, maar een vijfde van hen (12% van de aanvragers) had geïnformeerd willen worden over een pgb.

– Ongeveer 40% van de mantelzorgers weet niet of er respijtzorg is, meer dan de helft weet niet of er praktische hulp bestaat, 60% weet niet of financiële tegemoetkomingen voor mantelzorgers bestaan en 70% weet niet of er mogelijkheden voor emotionele ondersteuning zijn.

– Een groot deel van de mantelzorgers geeft aan behoefte te hebben aan ondersteuning. Zo zegt meer dan de helft een financiële tegemoetkoming nodig te hebben en heeft 27% tot 40% behoefte aan iemand die de zorg deels overneemt. Een groot deel van de mantelzorgers die behoefte hebben aan ondersteuning krijgt deze ook. Er blijkt ook een aanzienlijke onvervulbare behoefte te zijn: zo maakt ongeveer een kwart van de mantelzorgers die respijtzorg nodig hebben, hiervan geen gebruik.

De tussenrapportage laat geen rooskleurig beeld zien van de ondersteuning van mantelzorgers door gemeenten. Ik maak me zorgen hierom. Ik heb reeds een aantal initiatieven ontplooid om de lokale ondersteuning van mantelzorgers te versterken. Zo heb ik samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) en Mezzo (landelijke vereniging mantelzorgers en vrijwilligerszorg) een aantal basisfuncties voor de ondersteuning van mantelzorgers geformuleerd. Dit zijn functies waarop iedere mantelzorger – in één of andere vorm – zou moeten kunnen rekenen.

Het gaat om functies als advies en begeleiding, emotionele steun, praktische hulp en respijtzorg. Deze basisfuncties zijn naar alle gemeenten gestuurd met de oproep aan gemeenten om er actief mee aan de slag te gaan. Daarnaast is er onlangs een ondersteuningstraject voor gemeenten gestart voor de implementatie van de basisfuncties. Gemeenten krijgen een op maat gesneden advies hoe zij deze functies het beste in de eigen lokale situatie kunnen vormgeven. Verder worden in de tweede helft van 2009 voor gemeenten vier regionale conferenties over de basisfuncties georganiseerd waar «good practices» worden uitgewisseld.

Verder blijkt de bekendheid van het pgb laag te zijn. Ik zal de VNG wijzen op de lage bekendheid van de mogelijkheid van het pgb en vragen hoe ze deze bekendheid gaan verhogen.

Deze tussenrapportage is de derde in de reeks. De eerste tussenrapportage heeft een beeld gegeven van de totstandkoming en inhoud van het gemeentelijke Wmo-beleid in het eerste jaar na invoering van de wet per 1 januari 2007. De tweede tussenrapportage gaf een eerste indruk van de ervaringen die (zelfstandig wonende) mensen met matige of ernstige lichamelijke beperkingen hebben met de Wmo. Mede aan de hand van deze drie tussenrapportages, zal het SCP in december 2009 het eindrapport van de evaluatie van de Wmo afronden. In het eindrapport van de Wmo-evaluatie zullen daarmee de gegevens uit dit deelrapport in verband worden gebracht met gegevens over het gemeentelijk beleid. U krijgt vervolgens begin 2010 het kabinetsstandpunt op het eindrapport.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. Bussemaker


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven