29 538
Zorg en maatschappelijke ondersteuning

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 2 februari 2005

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 9 december 2004 overleg gevoerd met staatssecretaris Ross-van Dorp van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).

Hierbij zijn aan de orde:

– de brief van de minister en staatssecretaris van VWS d.d. 23 april 2004 inzake zorg en maatschappelijke ondersteuning (29 538, nr. 1);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 23 september 2004 ter beantwoording van commissievragen terzake (29 538, nr. 4);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 2 december 2004 ter beantwoording van heringediende commissievragen.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Verbeet (PvdA) merkt op dat uit hoorzittingen is gebleken dat men vrijwel unaniem de filosofie achter de WMO steunt, maar dat men buitengewoon onzeker en bezorgd is over de uitwerking en de voorwaarden, omdat er onvoldoende waarborgen zijn voor kwaliteit en toetsing en onvoldoende financiële mogelijkheden en bevoegdheden voor gemeenten. Verder had men zorgen over behoud van voldoende en goede werkgelegenheid. In de motie-Vietsch c.s. staat dat alleen de enkelvoudige huishoudelijke hulp van de AWBZ naar de gemeente mag worden overgeheveld en dat de overige zaken eventueel op een later moment kunnen volgen. Dit is echter geen carte blanche voor de WMO. Zorgvuldigheid gaat boven snelheid. Zij wil daarom van de staatssecretaris eind januari een planning ontvangen, waarin wordt beschreven wanneer de Kamer informatie krijgt over de voortgang van het overleg met de VNG, de wijze waarop de implementatie wordt vormgegeven en welk budget op welk moment beschikbaar komt. Zij wil ook weten welke proefprojecten er komen, wanneer de resultaten bekend zijn, wat de criteria zijn voor het al dan niet overgaan van AWBZ naar WMO, welke gevolgen dat heeft voor de invoeringsdatum van de wet en wat het voor rechten van burgers betekent wanneer in een gemeente een proefproject wordt gehouden.

Mevrouw Verbeet overhandigt de staatssecretaris het advies van de CG-raad (Chronisch zieken en gehandicaptenraad), de ouderenorganisaties en de Federatie van ouderverenigingen, met de titel «Burgers hebben er recht op te weten wat zij van de overheid kunnen verwachten». Zij wil hierop graag een reactie van het kabinet ontvangen.

Mevrouw Verbeet ziet kansen in het realiseren van een breed samenhangend aanbod van collectieve en individuele voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn en zorg, maar in zijn voorlopige uitwerkingen, stelt de WMO haar vooralsnog teleur. Zij wil de WMO echter niet al bij voorbaat afschieten, want zij wil de ogen niet sluiten voor de reële vraagstukken van een uit de krachten groeiende AWBZ, een toekomstig tekort aan werkers in de zorg en het slechte functioneren van de keten wonen, welzijn en zorg in steden, wijken en dorpen.

Van een wettelijk recht op zorg is straks geen sprake meer. De WMO wordt een voorzieningenstelsel, waarvan de invulling geheel aan gemeenten is. Het komt dus op de uitwerking aan. Het gaat dan om de vragen of burgers aanspraak kunnen maken op de zorg en welzijn die zij nodig hebben en of de voorzieningen toegankelijk zijn voor iedereen die ze nodig heeft. Gemeenten krijgen een «begrensde vrijheid» om eigen bijdragen te heffen. Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat stapeling van eigen bijdragen in AWBZ en WMO mensen in financiële problemen brengt? Hoe wordt verder voorkomen dat GGZ-cliënten heen en weer worden geslingerd tussen AWBZ, WMO en zorgverzekeringswet?

Het kabinet wil met de WMO de maatschappelijke samenhang versterken, maar deze doelstelling krijgt nog geen inhoud. Mevrouw Verbeet vindt dat de overheid op zijn minst verantwoordelijk is voor de infrastructuur, welzijnswerk, dienstverlening en verenigingsleven dat dit mogelijk moet maken. Zij vraagt of de staatssecretaris kan toelichten hoe zij wil bereiken dat de WMO niet alleen een vangnet wordt, maar ook een stelsel dat is gericht op versterking van de maatschappelijke samenhang in wijken en dorpen, waar een brede doelgroep gebruik van kan maken.

Het kabinet geeft de WMO het motto «niet leunen, maar steunen». Nederland telt veel mantelzorgers en vrijwilligers die dagelijks belangeloos hulp aan anderen bieden. Het kabinet doet er goed aan dit sombere en negatieve motto te verruilen voor een positieve aanpak die de bestaande initiatieven bij mensen juist versterkt. De druk op mantelzorgers moet niet verder worden vergroot. Is de staatssecretaris bereid een visienota te schrijven over de informele zorg, zoals de palliatieve zorg, de buddyzorg en de vriendendiensten? Krijgen gemeenten voldoende budget om de nieuwe bevoegdheden voor burgers waar te maken? Wordt daarbij rekening gehouden met demografische ontwikkelingen? Oormerking van het budget, zeker in de beginjaren, is van groot belang. Krijgen gemeenten voldoende bevoegdheden? Kunnen zij afdwingen dat bepaalde voorzieningen geleverd worden, ook als deze voor zorgaanbieders en verzekeraars commercieel niet aantrekkelijk zijn? Kunnen gemeenten eventueel langjarige afspraken maken met herkenbare en betrouwbare partners? Moeten alle voorzieningen Europees worden aanbesteed?

Mevrouw Verbeet is van mening dat de gemeenten een verordening op moeten stellen, waarin duidelijk staat waar mensen recht op hebben. De kwaliteit van de voorzieningen moet namelijk worden gegarandeerd. Huishoudelijke zorg is bijvoorbeeld meer dan poetsen. Die heeft ook een grote preventieve waarde. Die kwaliteit moet bij de overgang naar de WMO worden gegarandeerd. Kan de staatssecretaris garanderen dat gemeenten gebruik blijven maken van de aanwezige kennis en deskundigheid bij de bestaande thuiszorgorganisaties? Kan zij beloven dat de werkgelegenheid in de thuiszorg niet op de tocht komt te staan?

In de plannen wordt niet voorzien in bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor individuele cliënten. De burgers moeten echter wel tegenmacht kunnen geven. Alleen inspraak in het WAO-plan door belangenorganisaties is daarvoor niet genoeg. Mevrouw Verbeet is blij dat het kabinet overweegt gemeenten wettelijk te verplichten een verordening op te stellen, op basis waarvan burgers hun beklag kunnen doen. Dat lijkt haar een stap in de goede richting, maar vooralsnog komen er slechts prestatievelden. Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat er al te grote verschillen in het voorzieningenpakket per gemeente ontstaan als er èn geen protocollen zijn èn geen kwaliteitsnormen èn geen bewaking ervan?

De heer Mosterd (CDA) merkt op dat er straks door de invoering van de WMO een breed aanbod van taken zal zijn op lokaal niveau. Er moet daarom één loket zijn waar de mensen te weten kunnen komen of zij bij de WMO of de AWBZ moeten zijn.

De WMO bestaat uit drie bestaande wetten. De Welzijnswet en de Wet voorziening gehandicapten voeren de gemeenten al uit. Daar komen gefaseerd de taken van de AWBZ bij. Door te beginnen met de enkelvoudige huishoudelijke hulp kan de WMO zorgvuldig worden ingevoerd. Er moeten pilots komen om te bezien of en wanneer de hele huishoudelijke hulp naar de WMO kan. Daarbij moet van te voren worden bekeken hoe de verdeling over de verschillende sectoren moet zijn, hoe met de verbreding moet worden omgegaan en welke organisaties daarbij moeten worden betrokken. Het gaat dan niet alleen om de gemeenten, maar ook om de verschillende aanbieders die straks te maken hebben met deze zaken en de mensen waar het om gaat, de cliëntenorganisaties.

De heer Mosterd vindt dat mensen verantwoordelijk zijn voor de gebruikelijke zorg, maar dat die gebruikelijke zorg niet bij de taken van de mantelzorgers moet worden opgeteld, want het verlenen van mantelzorg is soms al erg zwaar. Hij wil dan ook extra aandacht vragen voor de mantelzorg. Hij heeft dat vastgelegd in tien punten die hij van belang acht. Hij overhandigt die aan de staatssecretaris met het verzoek daar schriftelijk op te reageren. Hij vindt verder dat moet worden voorkomen dat mensen vereenzamen, verkommeren. Als zij niet een sociaal netwerk hebben om zich te redden en niet het geld hebben om zelf ondersteuning in te kopen, moet zij aanspraak kunnen maken op een pakket van diensten. Het is dan niet meer een verzekerd recht, maar het moet voor hen wel bereikbaar zijn en blijven. Dat moet in de WMO worden geregeld.

De heer Mosterd is blij met de eigenbijdrageregeling en het anticumulatiebeding. Mensen gaan daardoor niet een hogere eigen bijdrage voor AWBZ en WMO betalen dan zij nu betalen voor alleen de AWBZ. Het primaat van de eigen bijdrage ligt bij de AWBZ. Als de eigen bijdrage daar vol is, hoeft men dus niet meer te betalen bij de WMO. Als de eigen bijdrage voor de WMO is betaald en er een eigen bijdrage komt voor de AWBZ moet dat echter ook worden verrekend. Er is nog enige studie nodig om dat op een goede manier vorm te geven.

De heer Mosterd is er voor dat de PGB blijft bestaan in de WMO. Hij vraagt de staatssecretaris hoe zij denkt dat op een goede manier vorm te geven.

De opbouw van een wet moet zeker in het begin transparant zijn. De heer Mosterd meent dat het budget dat van het Rijk naar de gemeenten gaat daarom tijdelijk moet worden geoormerkt, want dan weet iedereen waar hij aan toe is.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) is voorstander van een wet die vermaatschappelijking ondersteunt, maar aan deze WMO kleven nogal wat bezwaren. Zij vindt het eigenlijk een wet voor «minder» ondersteuning. Zij heeft de visie van GroenLinks over een andere WMO wat uitgebreider op papier gezet. Zij biedt deze visie, «Werk aan meedoen en ontmoeten», aan aan de staatssecretaris. Zij vindt dat het in de WMO moet gaan om het behoud van zorg die nu in de AWBZ zit, complexe huishoudelijke zorg en ondersteunende en activerende begeleiding. Verder mogen mantelzorgers niet zwaarder worden belast, want zij zijn vaak al zo zwaar belast, dat veel van hen hun werk op moeten zeggen of ziek worden.

Voor vermaatschappelijking is het belangrijk dat iedereen die tot een kwetsbare groep behoort, een persoonlijke ambassadeur krijgt als zij in een wijk komen te wonen waar zij niemand kennen. Die kan dan als link fungeren tussen die mensen en de wijk. Ook zou in de WMO een belanghebbendenraad moeten worden opgenomen, want er zijn ook groepen mensen die geen vertegenwoordiger hebben.

Mevrouw Tonkens heeft het idee dat het met de WMO vooral gaat om het tegengaan van de stijgende kosten. De staatssecretaris zegt wel steeds dat het geen bezuinigingsoperatie is, maar wat lost zij dan op met deze wet? Een probleem dat wordt genoemd is dat er te weinig personeel zou zijn. Minister De Geus is van mening dat er korte termijn twee miljoen mensen werkloos zullen zijn. Met name voor laaggekwalificeerde mensen is geen werk. In de zorg zijn er echter banen genoeg en daar zijn mensen voor nodig. Wellicht kunnen die twee zaken aan elkaar worden gekoppeld. Een ander probleem dat de staatssecretaris zegt op te lossen, is het gebrek aan samenhang. Het welzijnsbeleid en de WVG vallen al onder de gemeenten. Niets belet hen daar meer samenhang in te brengen. Met de overheveling van sommige delen van de AWBZ naar de WMO komt er niet meer samenhang, maar juist een nieuwe scheiding tussen hetgeen wel onder de AWBZ valt en hetgeen bij de gemeenten komt te liggen. Welzijnsvoorzieningen kunnen een goede bijdrage leveren aan het voorkomen van zorg. Deze wet zou dan ook moeten worden gebruikt om zorg en welzijn beter aan elkaar te knopen, zodat welzijn inderdaad zorg voorkomt.

Met deze wet ontstaat een aantal nieuwe problemen. Verzekerde rechten gaan verloren. Wat de staatssecretaris «eigen verantwoordelijkheid» noemt, vindt mevrouw Tonkens een mooi woord voor «familieverantwoordelijkheid» en dat is weer een mooi woord voor «vrouwenverantwoordelijkheid». Het zijn namelijk over het algemeen vrouwen die mantelzorg verlenen en die krijgen het hierdoor een stuk zwaarder. Hoe verhoudt dat zich tot de doelstelling van het kabinet om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen?

Mevrouw Tonkens vindt dat het PGB behouden moet worden. Dat is een reden om de verzekerde rechten in de AWBZ te houden. De staatssecretaris wil dat niet. Hoe gaat de staatssecretaris het PGB dan vormgeven? Verder zou zij graag zien dat gemeenten een budget krijgen, waarbij rekening wordt gehouden met de populatie en dat ze, als ze meer ouderen en/of gehandicapten hebben, meer geld krijgen.

Het algemene welzijnsbeleid komt er in deze wet erg schraal van af. In de praktijk wegen individuele zorgbehoeften altijd zwaarder dan collectieve, vaak preventieve voorzieningen. Dat is begrijpelijk, maar niet goed. Daarom moet worden voorkomen dat gemeenten voor die keuze komen te staan. Dat betekent dat het welzijnsbeleid voorlopig apart moet worden geoormerkt. Bovendien moeten er minimumnormen worden geformuleerd als het gaat om het aantal sociaal werkers dat nodig is. De maatschappelijke opvang komt er in de wet ook buitengewoon schraal vanaf. De Federatie opvang heeft voorgesteld crisisopvangteams op te richten. Die moeten eigenlijk onder de prestatievelden vallen. Dat is noodzakelijk om het ambitieuze beleid van het kabinet ten aanzien van huiselijk geweld vorm te geven.

Een aantal voorzieningen dreigen tussen wal en schip te vallen. Dat zijn onder andere de tolkvoorziening voor doven en de subsidieregeling voor informele zorg, waar onder andere buddyzorg onder valt. Waarom wacht de staatssecretaris de evaluatie op die punten niet af en neemt zij op basis daarvan een besluit?

Verleden week heeft de Kamer het manifest «WMO alleen maar zo» gekregen. Dat manifest is ondertekend door allerlei organisaties, die vier miljoen mensen vertegenwoordigen. In het manifest wordt gesproken over recht op zorg, wettelijke verankering van WVG, keuzemogelijkheid voor PGB, toereikende middelen die zijn geoormerkt, een minimumniveau aan voorzieningen, prestatieafspraken, onafhankelijke toetsing, medezeggenschap en ondersteuning van mantelzorgers. Mevrouw Tonkens staat achter alle deze punten.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD) merkt op dat de WMO lijkt ingegeven door de wens de druk van de vergrijzing op de AWBZ te verlichten. De AWBZ is echter een verzekering voor onverzekerbare ziektekosten en bedient dus ook andere mensen dan ouderen, zoals gehandicapten en mensen die langdurig psychiatrische zorg nodig hebben. Deze mensen moeten zo veel als mogelijk actief kunnen deelnemen aan de samenleving. In veel gevallen doen zij daarvoor een beroep op de naaste omgeving. Wil de WMO kans van slagen hebben, is het een vereiste dat gemeenten beschikken over een sociale kaart van hun bevolking.

Mevrouw Van Miltenburg is het ermee eens dat de enkelvoudige huishoudelijke hulp uit de AWBZ wordt gehaald. Dit is voor haar een belangrijke reden om positief te zijn over de WMO. Huishoudelijke verzorging is een onderdeel van het dagelijks leven. Het is geen verzorging van een persoon, maar verzorging van zijn woning. Als iemand bepaalde taken niet meer kan uitvoeren en daar hulp bij nodig heeft, kan ondersteuning soms maken dat zo iemand langer zelfstandig kan blijven. In die zin werkt het preventief. Zij vindt het dan ook goed als de enkelvoudige huishoudelijke hulp in de WMO wordt georganiseerd.

In de WMO draait alles om de begrippen eigen verantwoordelijkheid, welzijn, zorg en ondersteuning. Wat bedoelt de staatssecretaris met deze begrippen? De verantwoordelijkheden van de verschillende partijen moeten duidelijk worden omschreven. Dat voorkomt verwarring. Het loopt nu namelijk vaak al op de definiëring van de begrippen mis. De rechter moet toetsen, maar het is hem onduidelijk waaraan hij moet toetsen, omdat bepaalde definities niet zijn omschreven.

De staatssecretaris wil met deze wet het welzijnsdeel uit de AWBZ-verzekering overhevelen naar de gemeenten, waarbij zij zorg verengt tot medische en lichaamsgebonden handelen. Mevrouw Van Miltenburg is echter van mening dat de care, waar de AWBZ over gaat, meer is dan dat. Het gaat om alle vormen van verzorging, zonder welke iemand niet meer zelfstandig kan functioneren, vanwege een beperking op medische grondslag.

Wat betreft de overheveling van de WVG naar de WMO heeft mevrouw Van Miltenburg meer reserves. Binnen de WVG is sprake van een wettelijk gegarandeerd minimum aan voorzieningen. De WMO kent dat minimum niet, want de staatssecretaris wil de gemeenten de grootst mogelijke beleidsvrijheid geven. Het niveau van de gemeentelijke financiën mag echter niet het niveau van de voorzieningen bepalen. De cliëntondersteuning is verankerd in de WVG en die moet ook overgeheveld worden naar de WMO.

Het voorstel van de staatssecretaris om het werkterrein van MEE-Nederland uit te breiden met alle kwetsbare mensen, gaat mevrouw Van Miltenburg te ver. De bijzondere belangenbehartiging van mensen met een verstandelijke handicap mag niet in gevaar komen. Wat haar betreft komt er in de WMO een hardheidsclausule, die zo geformuleerd is dat minimumzorg niet gelijk staat aan maximumzorg. Daarnaast moet in de WMO een systematiek worden ingebouwd die is gebaseerd op de zes categorieën van de ICF (Internationale classificatie van het menselijk functioneren). De mate van de beleidsvrijheid van de gemeente moet daarbij afhankelijk worden gesteld van de mate van de beperking van de aanvrager.

Mevrouw Van Miltenburg is van mening dat er een wettelijke plicht moet komen voor gemeenten om naast of in plaats van individuele voorzieningen een PGB-regeling aan te bieden.

De WMO schept een verplichte relatie tussen gemeenten, zorgkantoren en AWBZ-instellingen, die er eerst niet was. Om te voorkomen dat hulpbehoevende mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd, zullen gemeenten ook als loket moeten gaan fungeren voor AWBZ-voorzieningen. Gemeenten, zorgkantoren en AWBZ-instellingen moeten verder samen gaan werken. Welke instrumenten wil de staatssecretaris de gemeenten geven om daadwerkelijk de regie te kunnen voeren?

De grootste bedreiging van een goede WMO is de toename van de administratieve lastendruk. De VNG heeft al aangegeven dat gemeenten straks een substantieel deel van het beschikbare budget nodig hebben voor de administratieve uitvoering van de WMO. Dat is geld dat nu aan zorg wordt uitgegeven. Mevrouw Van Miltenburg wil goed in de gaten kunnen houden of de WMO wel de mensen bereikt, waarvoor die is bedoeld. Maar aan rapporten en een brij aan cijfermateriaal over de gemeenten heeft zij geen behoefte. Wat nodig is, is een landelijke, dus uniforme benchmark, die zich moet beperken tot drie gegevens, uitgedrukt in een cijfer van 1 tot 10: een goed financieel welzijnsbeleid, tevredenheid van de gebruiker en tevredenheid van aanbieders van zorg en welzijn. Een 6 op alle drie die onderdelen is voldoende en dan zal de Rijksoverheid zich er niet mee bemoeien, maar als er een onvoldoende wordt gescoord, zal de Rijksoverheid ingrijpen. Gaat de staatssecretaris deze suggesties overnemen?

Mevrouw Van Miltenburg wil tot slot een nieuwe naam voor de WMO voorstellen. De huidige naam leidt namelijk tot veel verwarring, omdat meerdere wetten dezelfde afkorting hebben, zelfs binnen VWS. Daarom stelt zij voor om deze wet de «wet op de maatschappelijke participatie» te noemen. Dan is duidelijker waar het om gaat en het is ook veel positiever.

De heer Nawijn (LPF) steunt de grondgedachte voor de WMO. Er moet een oplossing worden gevonden voor de onbeheersbare groei van de AWBZ. Het kernpunt van de wet is dat gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten kunnen waarmaken en de financiering en de implementatie moeten kunnen verzorgen. Hij neemt aan dat de gelden voor de WMO geoormerkt worden en dat het een doeluitkering wordt. Verder wil hij graag weten wat de gevolgen zijn voor de kleine gemeenten en wat het inhoudt voor lokale belangenbehartiging.

De heer Nawijn vraagt speciale aandacht voor de gevolgen van de stelselwijziging van de AWBZ en de WMO voor Nederlanders die in het buitenland verblijven en met name voor hen die van een AOW-uitkering rond moeten komen. De regering heeft gezegd dat er een sociale-verzekeringsverdrag is, zodat in bepaalde landen lokaal hulp kan worden gegeven. In Spanje bestaat echter geen verpleeghuishulp en thuishulp. Hij vraagt de staatssecretaris om zo snel mogelijk mee te delen voor hoeveel Nederlanders in het buitenland er iets verandert als gevolg van de WMO en waaruit de verandering dan bestaat.

De Maatschappelijke ondernemersgroep is bezorgd over het standpunt van de VNG, die pleit voor een smalle wet die uitsluitend is gericht op kwetsbare burgers. Volgens die groep moet ook worden gekeken naar preventieve en collectieve activiteiten. Wat is het standpunt van de staatssecretaris terzake?

Een belangrijke vraag is hoe de kwaliteit zal worden gemeten. De inspectie voor de Volksgezondheid is gekoppeld aan zorginstellingen, maar speelt geen rol bij de WMO. Moet de kwaliteit dan door de gemeenten worden gecontroleerd?

De WMO gaat uit van lokale sterke cliëntenorganisaties. Hoe wil de staatssecretaris dat organiseren? De heer Nawijn vraag of de WMCZ (Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen) daarvoor moet worden aangepast? Moet er een klachtrecht komen? De WMO leidt ertoe dat de zorgaanbieders moeten gaan onderhandelen met gemeente waar degene aan wie zorg wordt verleend, woont. Er wordt dus niet langer onderhandeld met één zorgkantoor. Kost dat niet meer tijd? Gaat de staatssecretaris dat clusteren?

Als iemand thuis verblijft zonder verblijfindicatie, zal hij voor de huishoudelijke zorg een beroep moeten doen op de WMO, voor de verpleging op de AWBZ en voor de dagbesteding op de domeinen arbeid en onderwijs. Is het mogelijk om voor deze mensen één loket te creëren, zodat zij weten waar zij terecht kunnen?

De heer Nawijn is van mening dat de PGB's die nu verstrekt worden onder de AWBZ ook onder de WMO moeten blijven bestaan.

De zorggerelateerde huishoudelijke zorg is erop gericht mensen niet in de zware zorg terecht te laten komen. Is de staatssecretaris niet bang dat als die hulp uit de AWBZ wordt gehaald, mensen eerder in een verzorgings- of verpleegtehuis terecht komen en zij dus weer duurder uit is? Hoe wil zij dat probleem oplossen?

De heer Rouvoet (ChristenUnie) merkt op dat de WMO niet alleen maatschappelijk, maar ook politiek lastig bleek te liggen. Als een politieke uitweg is bij de begrotingsbehandeling de motie-Vietsch ingediend. Daarin werd gezegd dat deze kabinetsperiode alleen de Welzijnswet, de WVG en de enkelvoudige huishoudelijke hulp zou worden geregeld en dat er pilots zouden worden gehouden. Daarmee heeft de Kamer driftig aan de rem getrokken om te voorkomen dat de WMO te snel wordt ingevoerd. De pijn zit volgens hem niet in de Welzijnswet en de WVG, maar in de aanspraken, het recht op hetgeen nu van de AWBZ naar de WMO wordt overgeheveld. In de WMO is geen sprake van een verzekerd recht. Hij vindt dat er iets moet komen in de sfeer van waarborgen en landelijke prestatie-eisen, zodat er een landelijk vastgesteld basisniveau van voorzieningen is en mensen weten waar zij op kunnen rekenen.

De heer Rouvoet vindt dat de gelden die naar gemeenten gaan voor WMO geoormerkt moeten zijn, om te voorkomen dat er oneigenlijke afwegingen worden gemaakt. Er is nu in het kader van de AWBZ een vrijstelling van BTW-heffing op de huishoudelijke verzorging. Als dat gaat veranderen onder WMO mag dat niet een verkapte korting richting gemeenten worden, maar dan zal het WMO-budget moeten worden opgehoogd met 19%.

Het is juist voor kleinere gemeenten belangrijk dat er protocollen worden opgesteld voor de invoering. De staatssecretaris geeft echter nogal tegenstrijdige signalen af. Een protocol vergelijkbaar met het WVG-protocol vindt zij onwenselijk, maar zij vindt protocollen wel weer belangrijk voor kleine gemeenten.

De heer Rouvoet is voor handhaving van het PGB. Verder vindt hij het van belang dat er een visienota komt over informele zorg, palliatieve zorg, maar ook buddyzorg, want dan is bekend hoe dat in de toekomst gestalte kan krijgen.

De heer Bakker (D66) is buitengewoon terughoudend als het gaat om de WMO. Hij is bezorgd over de grondgedachte van de WMO als het gaat om het overhevelen van zorg, waarop nu een verzekerde aanspraak bestaat, naar een voorziening waarvan men als individuele gehandicapte of zorgbehoevende maar moet afwachten of die voorziening er is en of die van voldoende niveau is. Hij wordt ook niet vrolijk van de gemeenten. Hij zag de VNG-nieuwsbrief op dit punt en daar droop de gretigheid van af. Het ging echter vooral om de positie en belangen van de gemeenten en niet om de belangen en de positie van de mensen waarom het gaat. De VNG heeft benadrukt dat overheveling van een AWBZ-pakket van substantiële omvang noodzakelijk is om een complexe stelselwijziging te rechtvaardigen.

Er komt nu een wet die de WVG, de Welzijnswet en de enkelvoudige huishoudelijke hulp bevat. De heer Bakker heeft daar geen bezwaar tegen. Het is nu niet de vraag wanneer volgende fasen in werking gaan, maar of er volgende fasen in werking zullen gaan. De gedachte is dat er een betere afstemming ontstaat tussen welzijn, wonen, zorgvoorzieningen enz. Er ontstaan echter altijd nieuwe knippen als een deel wordt overgeheveld, waardoor daar weer nieuwe afstemmingsproblemen ontstaan. Er mag van hem wel geëxperimenteerd worden, maar hij wil dan wel weten wat de rechten van mensen zijn tijdens zo'n pilot of experiment. Het verzekerd recht kan dan niet ineens verdwenen zijn.

De tien punten die in het manifest van vakbonden en andere organisaties worden genoemd als voorwaarde voor de WMO sluiten nauw aan bij de opvattingen van de heer Bakker op dit punt. Een belangrijke voorwaarde vindt hij dat er sprake is van formele medezeggenschap van consumenten, cliënten, patiënten en mantelzorgers en hun vertegenwoordigende organisaties. Besluitvorming en controle door de gemeenteraad bieden niet voldoende garantie voor een in de dagelijkse praktijk voldoende kwalitatieve uitvoering van de wet. Hij vindt dan ook dat bij de gemeentelijke beleidsvorming en uitvoering cliëntenparticipatie een conditie sine qua non is.

De heer Bakker vraagt ten slotte hoe het zal gaan met de tolkenvoorzieningen, de Stichting vriendendiensten en de buddyzorg.

De heer Van der Vlies (SGP) merkt op dat met de WMO sprake moet zijn van ontkokering, ontschotting, deregulering, meer eigen verantwoordelijkheid van mensen, meer keuzevrijheid voor mensen en het zelfstandig zoeken naar oplossingen. De vraag is nu niet zozeer of de Kamer de filosofie van de wetgeving steunt, maar of zij in staat is een zodanige wet te formuleren dat er niets fout gaat en de dingen die gediend moeten worden, optimale kansen krijgen. Hij ziet er eerder een uitdaging in dan een moeilijke zaak die doorgeslikt moet worden. Die wet moet dan echter wel aan veel strenge voorwaarden voldoen.

Betrokkenheid van burgers regel je niet in de eerste plaats via afdrachten aan collectieve verzekeringen. Dat doet zelfs de immateriële kant van het begrip «solidariteit» niet. De vertechniseerde kant van solidariteit kan bij wet worden afgedwongen, maar moet niet doorschieten. In de AWBZ zijn verstrekkingen terecht gekomen die daar eigenlijk niet thuis horen, die niet vallen onder het originele recht op zorg. Maar ieder die hulp nodig heeft, moet die hulp wel krijgen. Er mag niemand tussen wal en schip raken.

Mantelzorg is het cement in de samenleving. De mantelzorgers kunnen dan ook niet worden gemist. Ondersteuning van de mantelzorg is daarom belangrijk, evenals de overbrugging bij te grote druk die mantelzorgers ondervinden. Daar moet voldoende in voorzien zijn in de komende structuur.

De heer Van der Vlies wil verder weten hoe breed of smal en hoe duidelijk of vaag de prestatievelden moeten zijn. Wat wordt er vastgelegd? Hoe gedetailleerd zijn de regels en hoeveel interpretatieruimte is er? De verankering op dat punt zou duidelijk aangegeven moeten worden. Veel onrust in de samenleving zou daardoor kunnen worden weggenomen. Er moet veel worden overgelaten aan de lokale democratie, maar het moet wel kunnen. Er zijn per gemeente verschillende kenmerken onder de bevolking. Zo is de ene gemeente meer vergrijsd dan een andere en heeft de ene gemeente meer voorzieningen voor ouderen en gehandicapten dan de andere. Daar moet als het gaat om de financiële middelen rekening mee worden gehouden. Het kan namelijk niet zo zijn dat onder de WMO de aantrekkelijkheid om dergelijke voorzieningen binnen de gemeente te huisvesten gaat afnemen.

De keuzevrijheid als het gaat om het PGB moet blijven bestaan. Dat moet in de wet verankerd worden. Verder mag de doventolkenvoorziening niet in de knel komen. De verdeling van de GGZ-sector over drie wetten lijkt de heer Van der Vlies vooralsnog niet transparant en wellicht problematisch. Daar moet in het wetgevingstraject aandacht voor zijn. Verder mag de dagbesteding niet vervallen bij VWS, voordat er een goede oplossing is gevonden in het kader van het arbeidsdomein bij SZW.

Er kunnen twee dingen worden gedaan. De staatssecretaris kan een wet maken met een uitvoerige memorie van toelichting en die snel naar de Kamer sturen, maar zij kan ook in januari een uitwerkingsnotitie sturen. De heer Van der Vlies heeft een voorkeur voor een uitvoerige memorie van toelichting, want dan ligt het meer verankerd in de wetsgeschiedenis.

Mevrouw Kant (SP) heeft in de kern drie zorgen als het gaat om de WMO: de mensen hebben geen recht meer op zorg, zijn overgeleverd aan de willekeur van gemeenten en er is geen garantie dat er voldoende geld zal zijn. Zij heeft de indruk dat onder het mom van eigen verantwoordelijkheid er een slinkse route is gevonden voor bezuinigingen op de AWBZ, tenzij de staatssecretaris er voldoende geld bij doet.

Er zit wel wat in dat daar waar de zorg nodig is, dicht bij de mensen, op het lokale niveau, meer dingen worden geregeld, want dat kan de zorg, de afstemming en de beoordeling van wat noodzakelijk is verbeteren. Onder een politiek gesternte, waarbij men sociale bedoelingen heeft en de zorg beter wil maken, het beter af wil stemmen en de rechten van mensen vast wil houden, kan het wel iets worden, maar onder dit politieke gesternte vindt zij het gevaarlijk.

Er zitten een aantal valkuilen in de wet. De eerste is dat door de overheveling naar de gemeenten het recht op zorg vervalt. In de brief van de staatssecretaris staat: de gemeente biedt ondersteuning in situaties die iedereen herkent als logisch en noodzakelijk. Dat zijn echter zeer vage begrippen. De staatssecretaris denkt daar vast anders over dan mensen die een beroep doen op die zorg. Daar denkt de ene gemeente ook anders over dan de andere. De wet leidt dan ook tot veel onrust, onder andere omdat er nog veel onduidelijk is. Wat gaat nu wel en wat gaat niet naar de gemeenten? Het gaat om maatschappelijke opvang, verslavingszorg, ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugd, sport. Maar wat daarvan? Die afbakening is niet helder.

Het idee achter de wet is dat dingen beter op elkaar kunnen worden afgestemd, maar volgens mevrouw Kant worden er met de WMO extra schotten geïntroduceerd. Binnen de geestelijke gezondheidszorg en de thuiszorg wordt bijvoorbeeld weer een extra schot geplaatst. Het ene deel van die zorg valt namelijk onder de gemeente en een ander deel onder de AWBZ. Dat lijkt haar niet bevorderlijk voor de afstemming van de zorg.

De tweede valkuil betreft het geld dat gemeenten gaan krijgen. Is dat wel geoormerkt? Zo ja, hoe lang blijft dat dan geoormerkt? Is het bovendien wel voldoende? Hoe gaan gemeenten dat geld besteden? Mevrouw Kant vindt het zorgelijk dat gemeenten het budget voor iets anders kunnen gaan bestemmen. Dat is volgens haar niet de bedoeling.

De staatssecretaris spreekt in de stukken over prestatievelden. Mevrouw Kant vindt dat geweldig klinken, maar vraagt zich toch af wat dat precies inhoudt. Er moeten volgens haar minimale kwaliteitseisen worden gesteld. Het moet duidelijk zijn wat gemeenten wel of niet moeten leveren. Het gaat dan om de vraag welke vormen van ondersteuning, zorg, alarmering, huishoudelijke hulp zij moeten leveren. Ook moet worden vastgesteld aan welke kwaliteitseisen de voorzieningen moeten voldoen. Verder moet worden vastgelegd hoe snel de zorg moet worden geleverd.

De derde valkuil betreft een nieuwe bron van ongelijkheid, namelijk de eigen bijdrage. De gemeenten krijgen de mogelijkheid om voor deze vormen van zorg eigen bijdragen te gaan vaststellen. Zij mogen vaststellen hoe hoog die bijdragen zullen zijn. Mevrouw Kant vindt het positief dat geregeld wordt dat die niet boven een bepaald niveau uit mogen komen, afhankelijk van het inkomen, maar zij is er niet voor dat gemeenten dat zelf mogen bepalen. In de antwoorden schrijft de staatssecretaris dat er geen verplichting is om meeropbrengst van de eigen bijdragen in te zetten voor zorg. De gemeenten krijgen er dus een melkkoe bij om gaten in de begroting te vullen. Dat kan volgens mevrouw Kant niet de bedoeling zijn.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris heeft op 23 april in de contourenbrief op hoofdlijnen de richting aangegeven, waarin zij een solidair, maar ook houdbaar stelsel van zorg, ondersteuning en welzijn wil ontwikkelen. Het wetsvoorstel op dit punt hoopt zij voor de zomer aan de Kamer voor te leggen. Zij is echter bereid op elke moment de laatste stand te bespreken. Zij is de Kamer dankbaar voor de motie-Vietsch, waarin staat dat er in 2006 een WMO komt, bestaande uit de Welzijnswet, de WVG en de enkelvoudige huishoudelijke zorg uit de AWBZ-aanspraken. Van haar had het breder gemogen, maar de Kameruitspraak is helder en biedt houvast en perspectief om verder te werken. Er komt echter geen WMO die in zijn voorzieningen identiek is aan de AWBZ.

De WMO is een behoorlijk ingrijpende operatie, want het gaat om de belangen van veel partijen. De staatssecretaris wil veranderingen doorvoeren, omdat de samenleving daarmee beter kan worden gediend en de solidariteit met zwakkeren in de samenleving beter gestalte kan worden gegeven. Een hervorming van het stelsel van zorg en welzijn is noodzakelijk wil men in de toekomst onder andere de vergrijzing op kunnen vangen. Het gaat echter ook om de mensen die AWBZ-zorg genieten en in hun gemeente recht hebben op een behandeling die iedere burger in een sociaal netwerk graag zou willen krijgen. Het feit dat zij AWBZ-gefinancierde zorg ontvangen, maakt hen wat dat betreft niet anders.

De basisgedachte die breed wordt gedeeld, is: reserveer de AWBZ voor de langdurige niet op herstel gerichte zorg en breng de ondersteuning die gericht is op beter participeren in de samenleving over naar de gemeenten. In de contourennota heeft de staatssecretaris een richting aangegeven, maar daarna is het denken doorgegaan. Er moeten principiële keuzes worden gemaakt. Het kabinet kiest voor een grotere rol voor gemeenten in wat nu nog tot het domein van verzekeraars behoort. Op die manier kan beter een samenhang worden aangebracht tussen wonen, zorg, welzijn en mobiliteit. De staatssecretaris wil met de WMO de verantwoordelijkheid voor zorg en ondersteuning helder verdelen tussen Rijk, gemeenten en burgers. Zij is van mening dat beleidsruimte voor gemeenten en horizontale verantwoording het uitgangspunt moeten zijn om bureaucratie te vermijden. Er moet worden gewaakt voor regelzucht uit wantrouwen en men moet durven los te laten. Het instrument «oormerken» moet dan ook met mate worden gebruikt en het liefst tijdelijk. Er moet geen verticale verantwoordingsplicht komen, waarbij de gemeenten hun beleidsplannen naar het Rijk moeten sturen.

Verzekerde rechten zijn voor mensen die zelf geen regie meer kunnen voeren, omdat zij zwaar chronisch zorgbehoevend zijn en omdat die zorg voor een individu onmogelijk te betalen is. De AWBZ is er dus niet om eenzaamheid te bestrijden. Met de WMO wil de staatssecretaris de groep vereenzamende ouderen, de licht verstandelijk gehandicapten en zorgmijdende psychiatrische patiënten bereiken. Dat kan alleen door lokaal, in de buurten en wijken het maatschappelijk werk in combinatie met het werk van de thuiszorg en andere actoren te stimuleren.

De staatssecretaris wil de AWBZ voor de toekomst beschikbaar houden voor die groep mensen die langdurige zorg nodig heeft. Daarom wil zij de oorspronkelijke betekenis van de AWBZ nadrukkelijker in beeld brengen en gaat zij de definitie van zorg strakker hanteren. In de loop van de tijd is de AWBZ uitgebreid met andere ondersteuningsactiviteiten. Die zijn ook belangrijk en verdienen daarom een logische plaats en dat is wat haar betreft de WMO.

Er zijn zeven prestatievelden:

1. het bevorderen van sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

3. het geven van informatie en advies;

4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

5. het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

7. de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid.

De staatssecretaris vindt dat op een zorgvuldige manier invulling moet worden gegeven aan deze prestatievelden. Veranderingen vragen gewenning en het vestigen van nieuwe praktijk. Daarom is goed communiceren belangrijk. Zij vindt het dan ook jammer dat zij moet constateren dat er indianenverhalen rond gaan over de WMO. Zo zijn er mensen die denken dat zij alle AWBZ-zorg kwijt raken. Dit soort angsten moeten zo snel mogelijk weggehaald worden.

Alleen de enkelvoudige huishoudelijke hulp en hetgeen gemeenten nu al doen gaan naar WMO. Als pilots uitwijzen dat verdere stappen niet wenselijk zouden zijn, gaat er verder niets van de AWBZ naar de WMO. Maar als uit de pilots blijkt dat een andere stap misschien nog wenselijk zou zijn, moet daar wel naar worden gekeken. Er moet vanuit het perspectief van de burger worden gekeken hoe de arrangementen het beste kunnen worden georganiseerd.

Gemeenten hebben bij de WMO niet per se een wettelijke zorgplicht, maar dat wil niet zeggen dat de wet vrijblijvend is. De wet geeft de gemeenten de opdracht om op een aantal prestatievelden een beleid te voeren, dat beleid via een plan kenbaar te maken aan de burgers, prestaties daadwerkelijk te leveren en daarover op een voor burgers begrijpelijke manier verantwoording af te leggen. Een van die prestatievelden betreft individuele voorzieningen voor mensen die dat nodig hebben en die dat zelf niet kunnen organiseren. Het gaat dan om de WVG-voorzieningen en de huishoudelijke zorg. In beginsel gebeurt dat echter zonder individuele zorgplicht. Cliëntenorganisaties en ook de Kamer hebben zorgen op dit punt. De staatssecretaris zegt daarom toe te zullen bezien of het mogelijk is om, zonder dat dat tot allerlei bureaucratie leidt, op onderdelen toch een zorgplicht voor gemeenten in te voeren. Zij denkt dan aan die voorzieningen die niet of moeilijk door algemene voorzieningen te vervangen zijn, zoals rolstoelen, huishoudelijke hulp, scootmobielen. Aan die zorgplicht is ook de verplichting van een verordening verbonden. Op grond daarvan staat dan de gang naar de rechter open.

De staatssecretaris wil in de WMO de verplichting opnemen dat de gemeenten de belanghebbende partijen bij de formulering van beleid betrekken. Zij denkt daarbij aan een bepaling dat een toetsingscommissie van belanghebbenden advies moet hebben uitgebracht, voordat B en W het plan aan de gemeenteraad mogen voorleggen. Daarvoor is het noodzakelijk dat belangengroepen ook lokaal georganiseerd zijn. Er lopen nu al gesprekken met het IPO om te kijken hoe de ondersteuning van de regionale patiënten- en cliëntenplatforms kan worden gestructureerd.

Verschillende belangenorganisaties hebben in hun manifest gevraagd om transparantie. De staatssecretaris is het daarmee eens. Zij overweegt dan ook om gemeenten in de wet te verplichten de informatie over de verschillende prestatievelden op een toegankelijke en onderling vergelijkbare manier te publiceren, zodat een benchmark mogelijk is. De (invoerings)kosten moeten echter zo minimaal mogelijk gehouden worden en bureaucratie moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Daarom wil zij zo veel mogelijk aansluiten bij de bestaande manieren van informatievoorziening. Zij voert daarover overleg met het ministerie van BZK. De VNG heeft al aangegeven een benchmarksysteem te willen ontwikkelen, zodat de prestaties van verschillende gemeenten ook daadwerkelijk vergeleken kunnen worden.

De staatssecretaris vindt het PGB een mooi instrument om vraagsturing vorm te geven, maar een wettelijke verplichting tot het hanteren van een PGB zou een inperking van de gemeentelijke beleidsvrijheid inhouden. Gemeenten moeten echter wel in de gelegenheid zijn om in hun verordeningen te bepalen dat zij voor een aantal benoemde verstrekkingen een geldbedrag zullen verstrekken in plaats van diensten of producten in natura. Zij wil dit punt eerst goed bekijken en met belangenvertegenwoordigers spreken over hoe dat vorm zou moeten krijgen, voordat zij een toezegging doet.

Er zijn ongeveer 2000 vrijwillige AWBZ-verzekerden in het buitenland die een restitutierecht hebben. Hun kosten worden dus vergoed. Daarnaast zijn er ongeveer 40 000 ziekenfondsverzekerden in het buitenland, waarvan ongeveer 8000 in Spanje. Die mensen hebben een zogenaamd aanvullend restitutierecht. Dat wil zeggen dat zij het meerdere van de zorgkosten, boven wat in het land waarin zij wonen gebruikelijk is, vergoed krijgen. Die aanvulling wordt gegeven uit een oogpunt van gelijke behandeling met particulier verzekerden. Met de komst van de Zorgverzekeringswet is iedereen gelijk verzekerd en kan onverkort het woonlandbeginsel worden toegepast. Dat gaat ook gebeuren. Zij kan zich voorstellen dat als het gaat om specifieke situaties van mensen, zorgverzekeraars bereid kunnen zijn om iets aanvullends te doen. Zij zal ook kijken wat er bij zorgverzekeraars aan ideeën leven op dat punt.

De staatssecretaris heeft groot respect voor mantelzorgers. Zij vormen inderdaad het cement en zij houden het hele zorg- en ondersteuningssysteem overeind. Zij wil hen een goede ondersteuning bieden, zodat zij kunnen blijven functioneren. Daarom heeft zij in de WMO de mantelzorgondersteuning een wettelijke grondslag gegeven. Mantelzorg is overigens in principe indiceerbare zorg en geen gebruikelijke zorg. Zij zal nader bezien of de zogenaamde respijtzorg niet beter in de AWBZ verankerd kan worden. Zij is bereid om een bredere visie op de mantelzorg te geven. Het gaat dan ook om buddyzorg en vriendendiensten.

De Welzijnswet en de WVG worden al door de gemeenten uitgevoerd. Na veel aanloopproblemen doen de meeste gemeenten het goed. Veel gemeenten zijn al enthousiast aan de slag gegaan en bekijken hoe de samenhang beter kan worden georganiseerd. Dat staat in schril contrast met de suggestie dat zij het niet zouden willen. Er zijn al goede suggesties gedaan om de WMO handen en voeten te geven. Van gemeenten zal gevraagd worden regie te voeren op de samenhang tussen wonen, zorg, ondersteuning, welzijn, mobiliteit en veiligheid. De staatssecretaris vindt overigens niet dat de regievoering alleen geregeld kan worden door hiërarchische bevoegdheden. Daar zijn ook andere manieren voor. In de keten van sociale infrastructuur en maatschappelijke ondersteuning, voorliggend aan AWBZ-zorg, moet de gemeente echter invloed kunnen uitoefenen. Zij zal met de VNG bespreken hoe de regiefunctie versterkt kan worden. Zij is bereid zo nodig de samenwerking tussen gemeenten en zorgpartijen, zoals het CIZ en de zorgkantoren, wettelijk af te dwingen.

De uitvoering en het daadwerkelijk verstrekken van producten en diensten kan meestal het best aan private partijen worden overgelaten. De staatssecretaris zal dan ook in de wet opnemen dat het primaat van de uitvoering bij private partijen ligt. Het is niet verboden dat gemeenten het zelf doen, maar er rust wel een bewijslast bij de gemeente dat er in dat geval geen private partij is die de taak onder redelijke condities wil en kan uitvoeren. Gemeenten hebben de mogelijkheid om binnen de WMO subsidies te verstrekken of aan te besteden. Bij aanbesteding moet de gemeente goed weten welke producten en diensten zij wil inkopen. Dat is de reden waarom zij in het implementatietraject gemeenten een gereedschapskist wil geven met daarin een stappenplan, aandachtspunten en concrete voorbeelden voor het doen van aanbestedingen. Daarnaast zal het ondersteuningsbureau dat in samenwerking met de VNG wordt opgezet een helpdeskfunctie vervullen.

Met de WMO wil de staatssecretaris ruimte creëren voor lokaal maatwerk. De gemeenten moeten hiervoor kwaliteitsnormen definiëren en toezicht houden op de kwaliteit. Zij moeten in hun beleidsplan aangeven welke maatregelen zij nemen om de kwaliteit te waarborgen, welke kwaliteitseisen zij stellen en hoe zij het toezicht op de naleving daarvan gaan regelen. Hiermee wordt kwaliteit transparanter dan nu het geval is. Overigens zal ook de ontwikkeling dat gemeenten steeds vaker overgaan tot aanbesteding ertoe leiden dat men gedwongen is van te voren expliciet vast te leggen aan welke kwaliteitseisen het in te kopen product of dienst moet voldoen.

Door de slechte economie van dit moment is het nu geen probleem om voldoende zorgpersoneel te vinden, maar als de economie aantrekt, zal het probleem van schaarste zich weer snel voordoen. Beperking van de werkgelegenheid in de zorg is voor de staatssecretaris absoluut niet aan de orde. Gezien de ontwikkelingen zullen er straks eerder mensen te weinig zijn dan dat er over zijn.

Als het gaat om de financiën, is niet alleen van belang welk bedrag gemeenten krijgen, maar ook de verdeling, de groei van de middelen en de manier waarop die middelen ter beschikking worden gesteld, spelen een rol. De staatssecretaris heeft met gemeenten afgesproken dat voor de extra taken de middelen schoon aan de haak overgaan. Het is dus geen bezuinigingsoperatie. Er wordt echter wel rekening gehouden met de te ontvangen eigen bijdragen, zoals ook onder het AWBZ-regime het geval zou zijn geweest. De bedragen die in de brief van 23 april zijn genoemd, zijn dus indicatief. De eigen bijdrage die nu onder de AWBZ worden geïnd, is niet inbegrepen in het bedrag.

De verdeling van het geld zal na het eerste jaar gebeuren volgens de verdeelsleutelsystematiek van het Gemeentefonds. Het eerste jaar wordt nog de historische verdeling gebruikt. Op dit moment wordt een onderzoek verricht naar een verklaringsmodel, met objectieve factoren die het gebruik kunnen verklaren. Het gaat er dus om de middelen te doen aansluiten bij het gebruik. Er zal dan ook rekening mee worden gehouden dat het om een beleidsterrein gaat waarbij de demografie een belangrijke rol speelt en de kosten anders kunnen stijgen dan via de normale accressystematiek van het Gemeentefonds. Om er zeker van te zijn dat de middelen die uit de AWBZ overgaan naar de WMO, daadwerkelijk worden besteed aan de taken waarvoor ze zijn bedoeld, zal de staatssecretaris die middelen via een tijdelijke doeluitkering verstrekken. De over te hevelen bedragen bevatten geen BTW. Zij overlegt met haar collega van Financiën om de bestaande BTW-vrijstelling voor geïndiceerde huishoudelijke zorg te handhaven.

Gemeenten moeten uiteraard ook gecompenseerd worden voor de uitvoeringskosten. Van de kant van de VNG is al een bedrag genoemd van 10% van de middelen die overgaan. De staatssecretaris wil echter eerst met de VNG praten over de uitvoeringsmodaliteiten en kijken hoe zo onbureaucratisch mogelijk, zo lichtvoetig mogelijk te werk kan worden gegaan. Daarna zal het bedrag worden bepaald.

Een belangrijk beheersinstrument voor gemeenten is de mogelijkheid om een eigen bijdrage te vragen. Dat moet dan naar draagkracht, want ook de mensen met weinig financiële mogelijkheden moeten die eigen bijdrage kunnen betalen. De staatssecretaris zal de Kamer, als het gaat om de eigen bijdragen, schriftelijk berichten over de anticumulatie, de precieze vormgeving daarvan en de relatie met de bijzondere bijstand.

In de brief van 23 april stond dat de doventolkenvoorziening ook naar de gemeenten zou overgaan. De staatssecretaris zal echter nader bezien of het op die manier wel voldoende zorgvuldig kan geschieden. Daar zijn twijfels over, ook bij haar. Als het niet zorgvuldig kan, moet het op een andere manier gebeuren. Het hoeft niet per se via de AWBZ. Er zijn ook nog andere mogelijkheden.

Voor de staatssecretaris staat vast dat op 1 januari 2006 er geen mensen tussen wal en schip mogen vallen. Daarom is van belang voor de mensen die nu huishoudelijke hulp ontvangen de overgang goed te regelen. Zij zal het CIZ (Centrum indicatiestelling zorg) verzoeken om in 2005 geen indicaties voor huishoudelijke zorg af te geven voor langer dan een jaar. Daarmee wordt in ieder geval voor de enkelvoudige huishoudelijke hulp de overgangsproblematiek beperkt. Verder zal per gemeente inzicht worden gegeven in wie tot 1 januari 2006 huishoudelijke hulp ontvangt. Gemeenten kunnen daar dan op inspelen. Zij is verder van plan om mensen die nu al een indicatie voor huishoudelijke zorg hebben en die in 2006 doorloopt die indicatie ten laste van de AWBZ te laten houden voor maximaal nog een jaar. Daarmee worden bestaande aanspraken dus zo veel mogelijk geëerbiedigd.

De communicatiestrategie is erop gericht alle burgers en betrokken veldpartijen goed te informeren over de WMO, vooral omdat zij zullen moeten participeren. Daarom moet niet alleen vanuit Den Haag worden verteld hoe het moet. Het gaat er vooral om goed te luisteren naar het veld hoe het kan en die ervaringen te delen met alle gemeenten. Gemeenten moeten tijdig, in het vroege voorjaar, beschikken over alle informatie die noodzakelijk is voor de invoering in 2006. Het gaat dan om de huishoudelijke verzorging, het aanpassen van de huidige WVG-verordeningen en mogelijke aanpassingen van de Welzijnswet. De instrumenten moeten in april 2005 gereed zijn, zodat de gereedschapskisten, stappenplannen, scenario's op basis waarvan gemeenten direct aan de slag kunnen, er liggen.

In proeftuinen en pilots zal worden nagegaan hoe de nieuwe sturingsfilosofie gekoppeld kan worden aan de diverse prestatievelden. Daarnaast wordt, in overeenstemming met de motie-Vietsch, aan de hand van pilots bezien op welke wijze de onderdelen activerende, ondersteunende begeleiding en persoonlijke verzorging kunnen worden overgeheveld naar de WMO. De staatssecretaris zal de Kamer daarover berichten. Gemeenten zijn inmiddels uitgenodigd om zich op te geven voor proeftuinen of pilots. Er kan overigens niet worden geëxperimenteerd met verzekerde rechten. Er zal daarom moet worden bekeken of met gereedschappen kan worden gewerkt die erop lijken, zodat kan worden bekeken wat er nodig is als er iets zou gebeuren.

Het implementatietraject wordt aangestuurd door een gezamenlijke stuurgroep van VNG en VWS. De eindverantwoordelijkheid ligt bij VWS. Het veld en vooral de patiënten-, cliënten-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties worden via klankbordgroepen nauw betrokken bij het implementatietraject. De staatssecretaris zal in januari met een brief komen, waarin zij op de implementatie zal ingaan en zal aangeven hoe het overleg met de VNG op dat punt vordert. Zij zal dan ook aangeven wat er in de gereedschapskist komt.

MEE-Nederland moet ondersteuning blijven geven. De staatssecretaris zal met hen bespreken hoe zorgvuldig hun cliëntondersteuning gestalte kan blijven krijgen. Zij kent de ICF-classificatie niet, mij zij vindt het sympathiek klinken en zal daarnaar kijken.

Nadere gedachtewisseling

Volgens mevrouw Verbeet (PvdA) zit er een democratisch gat in de wet. De gemeenten moet wat haar betreft verantwoordelijkheid af kunnen leggen aan de gemeenteraad. Zij vraagt zich wel af aan wie samenwerkende gemeenten verantwoording af zouden moeten leggen.

Deze wet zou een stimulans moeten zijn voor extramuralisering, voor zover mensen dat zelf wensen, maar daar zitten nog te weinig stimulansen voor in. Verder vindt mevrouw Verbeet dat de kwaliteit niet alleen moet worden overgelaten aan de gemeenten en hun verordeningen, maar dat er in de wet afspraken moeten worden gemaakt over de kwaliteit van bijvoorbeeld het huishoudelijk werk.

De heer Mosterd (CDA) lijkt het niet goed als het geld voor de WMO op dezelfde manier wordt verdeeld als het geld uit het Gemeentefonds, aangezien er sprake zal zijn van een niet symmetrische verdeling van bepaalde zaken over het land. Daar moet goed naar worden gekeken.

De minister van OCW is bezig met pilots maatschappelijke stage. Dat appelleert ook aan verantwoordelijkheid nemen in de samenleving. De Mosterd zou graag zien dat de staatssecretaris kijkt of in bepaalde pilots dat punt ingebouwd kan worden.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks) vraagt of de staatssecretaris toen zij sprak over zorgplicht, bewust alleen sprak over materiële zaken en huishoudelijke zorg of dat dat toeval was. Verder zei de staatssecretaris dat mantelzorgers niet zwaarder belast moeten worden, maar in de contourennota staat dat mensen meer dan nu zelf oplossingen moeten bedenken in hun eigen sociale omgeving. Dat is toch ambtelijk Nederlands voor: mensen moeten meer mantelzorg gaan geven.

Mevrouw Tonkens vindt het inschakelen van private partijen geen oplossing voor het tegengaan van extra ambtenaren. Die ambtenaren moeten namelijk wel de prestatievelden uitwerken en de kwaliteit meten. Verder moeten zij vaststellen wie er recht heeft op een PGB. Daar gaan gemeenten ambtenaren of organisatieadviesbureaus voor inhuren, waardoor sprake is van meer overhead en bureaucratie. Daar zijn aanbestedingen geen antwoord op.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD) vraagt of als er zaken uit de AWBZ gaan, de premie dan naar beneden gaat en of dat dan betekent dat de belasting omhoog gaat. Verder vindt zij dat in de pilots ook gemeenten mee moeten gaan doen die het echt niet willen, omdat anders de voorlopers gaan bepalen hoe het er allemaal uit gaat zien en dan gaat het mis. Ten slotte vraagt zij wat er gebeurt als er als gevolg van de WMO wachtlijsten gaan ontstaan op het punt van welzijn. Er zijn nu al veel maatschappelijke dienstverleningsorganisaties met wachtlijsten. Hoe lang mogen die worden? Wanneer wordt er ingegrepen?

De heer Nawijn (LPF) vraagt of de jurisprudentie naar aanleiding van de WVG verdwijnt of dat daar rekening mee wordt gehouden in de nieuwe wet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie) dringt er bij de staatssecretaris op aan het wetsvoorstel ruim voor de zomer bij de Kamer in te dienen, want anders voorziet hij problemen bij de behandeling, zeker als de staatssecretaris vasthoudt aan de ingangsdatum van 1 januari 2006.

De Kamer heeft benadrukt dat naar aanleiding van de pilots zal worden bekeken of de wet wel moet worden ingevoerd. De staatssecretaris zegt echter steeds dat dan kan worden bezien op welke wijze dat gaat gebeuren. Voor de heer Rouvoet is echter nog steeds de «of»-vraag aan de orde.

Ten slotte vraagt de heer Rouvoet hoeveel geld er precies overgaat naar de gemeenten voor de enkelvoudige huishoudelijke zorg.

De heer Bakker (D66) hecht zeer aan een PGB in de WMO. Dat geldt ook voor het WVG-protocol. Als de Kamer hecht aan een werkwijze volgens dat protocol, moet er een wettelijke verankering komen. Verder vraagt hij wat de positie is van de onafhankelijke, objectieve en integrale indicatiestelling. Het gaat er daarbij om dat de behoeftestelling en verstrekking niet in één hand worden gelegd.

De heer Van der Vlies (SGP) zou de gemeente wat betreft het PGB de keuzevrijheid willen geven. Dat is iets anders dan een wettelijke verplichting, maar het zou dan wel het uiterste minimum moeten zijn. Hij wil het PGB namelijk wel behouden. Verder zou hij graag zien dat de wet in april bij de Kamer ligt, want dan is er wat meer ruimte voor een zorgvuldige parlementaire afhandeling.

Mevrouw Kant (SP) stelt voor om de wet niet in te laten gaan op 1 januari 2006, maar op 1 januari 2007. Dan kan de wet zorgvuldig worden behandeld en kan kritisch worden gekeken naar hetgeen de staatssecretaris naar aanleiding van de opmerkingen van de Kamer, nog zal verwerken in de voorstellen.

De staatssecretaris heeft gezegd dat het geen bezuiniging is en dat de middelen schoon aan de haak over gaan naar de gemeenten. Mevrouw Kant vraagt zich toch af of het wel helemaal in de haak is. Er komen namelijk kostenstijgingen aan voor de AWBZ, als het zo blijft en er vanwege de vergrijzing meer zorg nodig is. Gaan de gemeenten die stijging in de toekomst ook krijgen?

De staatssecretaris zal de Kamer in januari alles wat bij de financiële kwestie kan worden betrokken, schriftelijk doen toekomen. Zij zal dan ook ingaan op de vraag welk bedrag nodig is voor de enkelvoudige huishoudelijke hulp. Dat is afhankelijk van het aantal indicaties dat is gesteld. Als zij daar zicht op heeft, kan zij het bedrag bepalen. Verder zal zij dan ingaan op de vraag of gemeenten de eigen bijdragen aan andere dingen kunnen uitgeven.

Extramuralisering hangt samen met het budget. Als er een goede verdeelsleutel is, die aansluit bij de realistische behoefte, is dat al een hele stap vooruit. In de contourennota staat welke mensen op grond waarvan in de AWBZ thuis zouden horen. Dat betekent ook iets voor gemeenten. De Kamer krijgt daar uiteraard bericht over.

De staatssecretaris realiseert zich dat wat zij heeft toegezegd over kwaliteit niet de hele lading dekt van wat in het manifest wordt gevraagd. Zij stelt voor dat voor de huishoudelijke verzorging ook in de nieuwe situatie het kwaliteitsregime blijft gelden dat nu geldt. De formulering in de kwaliteitswet biedt daar ruimte voor.

De suggestie van de heer Mosterd over de pilots neemt de staatssecretaris mee. Dat geldt ook voor de suggesties van mevrouw Tonkens over belanghebbendenraad en cliëntenparticipatie.

Mantelzorgers worden ingezet als mensen zware zorg nodig hebben. Het is de bedoeling van de staatssecretaris om door in te zetten op preventie en sociale netwerken, ervoor te zorgen dat mensen uit de zware zorg worden gehouden. Als het allemaal goed gaat werken, zou er dus minder mantelzorg gegeven hoeven worden. Ondersteuning van mensen die mantelzorg verlenen, blijft echter nodig. Het gaat dan niet alleen om een steunpunt, maar ook om sociale netwerken. Het gaat namelijk vaak om mensen die niet naar een steunpunt toegaan om hulp te vragen.

De AWBZ-premie daalt als er iets uit het pakket wordt gehaald.

Als er een wet komt, zullen gemeenten zich daaraan moeten houden, ook als zij niet willen. Het is belangrijk dat iedereen mee kan doen aan het implementatietraject. De staatssecretaris is al bezig om daar gereedschappen voor te ontwikkelen.

Het is niet de bedoeling dat er wachtlijsten komen als het gaat om welzijn. Er moet juist worden geprobeerd om ruimte te creëren voor mensen om eigen initiatieven te ontplooien.

De staatssecretaris zal schriftelijk ingaan op de vraag van de heer Nawijn wat er in de nieuwe wet juridisch gezien gebeurt met aanspraken. Verder zal zij zorgen dat de wet zo snel als mogelijk bij de Kamer ligt.

Er moet uiteindelijk een houdbaar stelsel komen. Daarom wil de staatssecretaris kijken hoe er voor kan worden gezorgd dat zaken die niet direct met zware zorg van doen hebben, op een andere manier toch goed kunnen worden georganiseerd. Dat hoeft niet altijd een verzekerd zorgrecht te zijn.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Blok

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Rijpstra (VVD), Koser-Kaya (D66), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Tonkens (GroenLinks), Joldersma (CDA), Van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (LPF), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Hermans (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA).

Plv. leden: Rouvoet (ChristenUnie), Verdaas (PvdA), Griffith (VVD), Bakker (D66), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), De Ruiter (SP), Ormel (CDA), Van Gent (GroenLinks), Koomen (CDA), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Varela (LPF), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA).

Naar boven