29 521 Nederlandse deelname aan vredesmissies

Nr. 381 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN DEFENSIE, VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juni 2019

Hierbij informeert het kabinet uw Kamer over de samenhang van de Nederlandse inspanningen in het kader van snelle reactiemachten (hoofdtaak 1) en missies en operaties (hoofdtaak 2) tot en met 2021. Deze brief bouwt nadrukkelijk voort op de brief over de inzet snelle reactiemachten in 2019 van 19 oktober 2018 (Kamerstuk 29 521, nr. 369) en op de brief over de toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties van 15 juni 2018 (Kamerstuk 29 521, nr. 363), waarin uw Kamer werd geïnformeerd over een aantal besluiten over Nederlandse militaire bijdragen aan missies en operaties. Sindsdien heeft zich een aantal relevante ontwikkelingen voorgedaan, die zowel een actualisatie van de Nederlandse besluitvorming vereisen als het belang onderstrepen om Nederlandse militaire bijdragen aan snelle reactiemachten en aan missies en operaties in samenhang te beschouwen. De ontwikkelingen betreffen in het bijzonder de aanvullende taakstelling voor de krijgsmacht in het kader van het NATO Readiness Initiative (NRI), waarover uw Kamer voor het eerst is geïnformeerd in het verslag van de bijeenkomst van de NAVO Defensieministers van 7 en 8 juni 2018 (Kamerstuk 28 676, nr. 293), de ontvangst van enkele verzoeken voor bijdragen aan missies en operaties en het aflopen van het mandaat voor de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de bredere veiligheidsinzet in Irak per 31 december 2019 en aan de vooruitgeschoven NAVO-aanwezigheid (enhanced Forward Presence) in Litouwen per 31 december 2020.

In deze brief wordt achtereenvolgens ingegaan op de strategische kaders voor de internationale veiligheidsinzet en de rol van de krijgsmacht daarin, de gereedheid, Nederlandse inspanningen in het kader van respectievelijk hoofdtaak 1 en hoofdtaak 2, financiële aspecten en enkele concluderende opmerkingen.

Strategische kaders

In de Geïntegreerde Buitenland en Veiligheidsstrategie1 (GBVS), de Defensienota2 en de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking3, die uw Kamer op respectievelijk 20, 26 maart en 18 mei 2018 toegingen worden de strategische kaders geschetst voor de internationale inzet voor de veiligheid van Nederland en de wereld en de rol van de krijgsmacht die het kabinet daarbij voor ogen heeft. Actief internationaal beleid is voor dit kabinet een nationaal belang.

Dit doen we in een wereld die onveiliger wordt en aan verandering onderhevig is. Dreigingen zijn complex, divers en onvoorspelbaar. De kwetsbaarheid van Nederland en van mensen over de hele wereld is toegenomen. We hebben als land veel verbindingen met de rest van de wereld. Ook de veiligheid van Nederland is dus verknoopt met die van de buitenwereld. We zien dat alle drie de hoofdtaken meer inzet vergen vanwege de toegenomen instabiliteit.

Hoofdtaak 1 – Bescherming eigen en bondgenootschappelijk grondgebied

In een wereld die onveiliger wordt en aan verandering onderhevig is, moeten, naast investeringen in diplomatie en ontwikkelingssamenwerking, onze slagkracht en het voortzettingsvermogen worden versterkt. Binnen de NAVO groeit daarom de inzet ten behoeve van collectieve verdediging, terwijl crisismanagement en capaciteitsopbouw van derde landen cruciaal zijn als vooruitgeschoven verdediging. De Russische annexatie van de Krim heeft het belang onderstreept van geloofwaardige afschrikking door het bondgenootschap. Tijdens de NAVO-Toppen in Wales (2014), Warschau (2016) en Brussel (2018) is besloten tot de versterking van de reactiemachten van de NAVO en is toenemend nadruk gelegd op implementatie van initiatieven voor de verbetering van de gereedheid van eenheden en het voortzettingsvermogen. Het NATO Readiness Initiative (NRI) is daarvan het meest recente voorbeeld. De NAVO is van fundamenteel belang voor de veiligheid van Nederland, maar ook in EU-verband is de afgelopen periode gewerkt aan het versterken van het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Ook Europa moet op veiligheidsterrein meer verantwoordelijkheid nemen.

Hoofdtaak 2 – Bevordering internationale rechtsorde

Zoals aangegeven in de GBVS en in de Defensienota investeert Nederland – gezien de druk op de internationale rechtsorde en de instabiliteit in de regio’s rond Europa – in vredesmissies en crisisbeheersingsoperaties, mede omdat dit een vorm van forward defence is. Deze inzet richt zich primair op de instabiele regio’s rondom Europa en vooral daar waar de Nederlandse veiligheid en belangen in het geding zijn. Het kabinet hecht aan de rol van Nederland als betrouwbare partner en de Nederlandse fair share als het gaat om inzet van de krijgsmacht in militaire missies. In dat kader streeft Nederland naar een proportionele bijdrage aan de internationale inspanningen om dreigingen voor Europa en Nederland tegen te gaan en de internationale rechtsorde te versterken. Dat beroep doen onze partners ook op Nederland. Zoals tevens benadrukt in de Kamerbrief over de toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties van 15 juni 2018, acht het kabinet het onverminderd van belang dat de inzet van de krijgsmacht waar mogelijk deel uitmaakt van een geïntegreerde aanpak. Het voorkomen en duurzaam oplossen van conflicten vraagt naast militaire inzet bovenal een inclusieve politieke oplossing en de aanpak van grondoorzaken door middel van ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast vergt het bestendigen van stabiliteit een lange adem. Waar nodig en mogelijk zet het kabinet bij inzet van de krijgsmacht in op meerjarige betrokkenheid, die ook de effectiviteit van de Nederlandse bijdrage ten goede komt. De Nederlandse bijdragen aan missies en operaties vinden plaats in samenwerking en nauwe afstemming met internationale partners en zijn daarbij ook in de bredere diplomatieke relaties met deze partners van groot belang.

In de GBVS en de Defensienota wordt tevens nadrukkelijk aandacht geschonken aan het belang van conflictpreventie. Om conflictpreventie rond de grenzen van Europa en het Koninkrijk te bevorderen, investeert Nederland – zoals aangegeven in de GBVS – in de informatie- en inlichtingenpositie, kennis en capaciteit om conflict- en crisisdreigingen eerder te identificeren (early warning) en te voorkomen (early action). Hiertoe zet het kabinet in op een integrale conflictpreventieagenda die veiligheids-, migratie- en BHOS-prioriteiten verbindt. Zoals toegezegd door de Minister van Defensie tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Defensie op 21 november 2018, zal uw Kamer binnenkort per brief nader worden geïnformeerd over de rol die de krijgsmacht in dit opzicht kan vervullen.

Hoofdtaak 3 – Leveren van bijstand

Defensie ondersteunt in binnen- en buitenland de civiele autoriteiten, bijvoorbeeld bij het ondersteunen van de rechtshandhaving, het uitvoeren van rampenbestrijding of het verlenen van humanitaire hulp. Sommige taken, zoals het ruimen van explosieven, zijn structureel bij Defensie belegd. Binnen dit kader levert Defensie ook op verzoek van rederijen Vessel Protection Detachements voor het beschermen van koopvaardijschepen tegen piraterij. Deze hoofdtaak heeft ook een relatie met hoofdtaak 1, bijvoorbeeld indien Nederland host nation support levert aan coalitietroepen van overzee bij aankomst en doortocht door Nederland voor oefeningen en operaties in (Oost-)Europa.

Gereedheid

Inzet, nationaal en internationaal, is een kerntaak van de krijgsmacht. De krijgsmacht is de afgelopen jaren veelvuldig en langdurig ingezet waarmee een groot beroep is gedaan op mens en materieel, waaronder diverse capaciteiten, schaarse ondersteuningsmiddelen, voorraden en munitie. Inzet van militairen, materieel en voorraden heeft impact op het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht en staat in directe relatie met het plan voor het herstel van de gereedheid en geoefendheid van de krijgsmacht.4 Uw Kamer is middels de (vertrouwelijke bijlage bij de) inzetbaarheidsrapportage (Kamerstuk 34 919, nr. 37) geïnformeerd over de uitdagingen waar de defensieorganisatie voor staat, wat nodig is voor het herstellen van operationele eenheden en welke ontwikkelingen hierop een effect hebben. Het herstel van de gereedheid van de krijgsmacht vraagt om jarenlange aandacht en middelen en staat, conform de afspraken in het regeerakkoord die zijn uitgewerkt in de Defensienota, voorop.

Nederlandse inspanningen hoofdtaak 1 (snelle reactiemachten 2020–2021, opbouw NRI en bijdrage enhanced Forward Presence)

Snelle reactiemachten: NAVO

Enhanced NATO Response Force (eNRF)

Nederland stelt in 2020 en 2021 militaire eenheden gereed voor de enhanced NATO Response Force (eNRF). De enhanced NATO Response Force bestaat uit land-, lucht- en maritieme componenten. De eNRF is opgebouwd uit eenheden met verschillende reactietijden variërend tussen de 2 en 45 dagen. Elk jaar wisselen de bijdragen van de NAVO-landen. De eenheden met de kortste reactietijd zijn onderdeel van de Very high readiness Joint Task Force (VJTF). Eenheden met een iets langere reactietijd maken deel uit van de Initial Follow-on Forces Group (IFFG). De overige eenheden die toebedeeld zijn aan de eNRF maken deel uit van de Follow-on Forces Group (FFG).

Voor de bijdrage aan de enhanced NATO Response Force geldt dat de gevraagde capaciteiten knellen met de op dit moment beschikbare capaciteit. Vooral het voortzettingsvermogen is beperkt als gevolg van de verkleining van de krijgsmacht. Dit is onderwerp van gesprek tussen Nederland en de NAVO (SACEUR). Ditzelfde is ook aan de orde bij de gevraagde capaciteiten voor het NATO Readiness Initiative dat hieronder wordt beschreven.

NATO Readiness Initiative (NRI)

Bij de NAVO staat verbetering van de gereedheid van eenheden en de capaciteit om snel versterkingen aan te kunnen voeren, centraal. Het NATO Readiness Initiative (NRI), dat tijdens de Top in Brussel (2018) is aangenomen, maakt deel uit van de implementatie daarvan. Doel van dit initiatief is om het huidige «gat» in de gereedheid tussen VJTF en IFFG op te vullen door de gereedheid van eenheden te verhogen en zo de gezamenlijke pool van eenheden met een hoge gereedheid te versterken.

Het is de bedoeling dat in 2019 eenheden worden geïdentificeerd die voor langere tijd deel gaan uitmaken van het initiatief. Uiteindelijk worden deze eenheden met de al bestaande NATO Response Force samengevoegd in wat dan zal gaan heten de adapted NATO Response Force. In 2024 dient het NRI geïmplementeerd te zijn.

De NAVO heeft inmiddels bij afzonderlijke bondgenoten een concrete vraag neergelegd naar bijdragen met zowel gevechtseenheden – waaronder bataljons, fregatten en gevechtsvliegtuigen – als (gevechts)ondersteuning – zoals vuursteun, logistiek, medische ondersteuning en tankervliegtuigen.

Uitvoering geven aan de vraag betekent een aanzienlijke uitdaging voor de krijgsmacht, nu deze nog bezig is met herstel van de gereedheid. Dit geldt niet alleen voor Nederland. Daarom is in het NRI opgenomen dat de capaciteiten in dit stadium nog niet direct volledig aan de (gereedheids)normen van het NRI hoeven te voldoen. Wel moeten bondgenoten inzicht geven in het groeipad van de gereedheid, inclusief voorraden, die nodig zijn voor inzet in het hoogste deel van het geweldsspectrum.

Bij het inventariseren van de mogelijke Nederlandse bijdrage aan het NRI is rekening gehouden met de bestaande verplichtingen, waaronder de toezeggingen aan eNRF, de inzet in eFP, Afghanistan en Irak en de beëindiging van MINUSMA. Het op niveau brengen en houden van de Nederlandse bijdrage aan het NRI is een factor die een rol gaat spelen bij besluitvorming over verlenging van bestaande verplichtingen en eventuele bijdragen aan toekomstige missies en operaties.

De NAVO zal tijdens de Defensie ministeriële bijeenkomst op 26 en 27 juni a.s. een tussenrapportage presenteren over de toezeggingen van de bondgenoten. Uw Kamer zal een dezer dagen, middels de geannoteerde agenda, nader over deze bijeenkomst worden geïnformeerd.

Snelle reactiemachten: EU

EU Battle Group (EUBG)

Nederland levert samen met Duitsland in de tweede helft van 2020 de kern van een EU Battle Group (EUBG). De Nederlandse inbreng in deze EUBG wordt gevormd door twee compagnieën van de luchtmobiele brigade, aangevuld met Apache en Chinook helikopters. Ook een C-130 transportvliegtuig staat ter beschikking van de EUBG. In 2021 is geen deelname aan de EUBG voorzien.

Nederland heeft vaak beklemtoond dat de EUBG een goed concept is, omdat het in voorkomende gevallen de EU in staat stelt om indien er een crisis uitbreekt snel te reageren. Tot nu toe is de EUBG nog nooit ingezet. Over de procedures die gelden voor de inzet van snelle reactiemachten, is uw Kamer geinformeerd in de Kamerbrieven ter zake van 27 januari 2015 en van 19 oktober 2018 (Kamerstuk 29 521, nrs. 279 en 369).

Bijdrage aan Enhanced Forward Presence (Litouwen)

De vooruitgeschoven NAVO-aanwezigheid in de Baltische staten en Polen dient als geruststellende maatregel voor deze landen en ter afschrikking van Rusland. Uw Kamer werd eerder gemeld dat het mandaat voor de Nederlandse bijdrage aan deze vooruitgeschoven NAVO-aanwezigheid in Litouwen loopt tot en met 2020. Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor een verandering in de opstelling van Moskou, heeft het kabinet besloten het mandaat voor de Nederlandse bijdrage aan de NAVO-aanwezigheid in Litouwen te verlengen tot en met 2021 met een jaarlijks ijkmoment. Met deze tijdige mandaatsverlenging geeft Nederland uiting aan betrouwbaar Bondgenootschap en biedt het duidelijkheid aan de Bondgenoten, met name Litouwen en framework nation Duitsland dat de multinationale battlegroup in Litouwen leidt. Nederland blijft verder van mening dat de relatie met Rusland moet bestaan uit geloofwaardige afschrikking enerzijds en dialoog anderzijds.

De Nederlandse bijdrage aan de vooruitgeschoven NAVO-aanwezigheid wordt bepaald aan de hand van de benodigde capaciteit in de battlegroup en de beschikbare capaciteit in Nederland. Nederland levert in de eerste helft van 2020 artillerie-capaciteit en in de tweede helft van 2020 een gemechaniseerde compagnie, inclusief ondersteuning. Daarnaast levert Nederland in 2020 staffunctionarissen voor de staf van de multinationale battlegroup.

Nederlandse inzet hoofdtaak 2: missies en operaties tot en met 2021

Zoals in het strategisch kader geschetst, richt de Nederlandse inzet onder hoofdtaak 2 zich primair op de instabiele regio’s rondom Europa en vooral daar waar de Nederlandse veiligheid en belangen in het geding zijn. In de Kamerbrief over de toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties van 15 juni 2018 (Kamerstuk 29 521, nr. 363) is uw Kamer geïnformeerd over voorziene besluitvorming over Nederlandse inspanningen in verschillende missies en operaties, waaronder in Afghanistan, de Sahel en Irak. In de begeleidende artikel-100 brief over de Nederlandse inzet in Afghanistan 2018–2021 van 15 juni 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 630) worden de meerjarige, geïntegreerde en strategische kaders5 voor de Nederlandse bijdrage aan de Resolute Support missie geschetst. Datzelfde geldt voor de Nederlandse veiligheidsinzet in de Sahel tot en met 2021, waarover uw Kamer is geïnformeerd in de artikel 100-brief over de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA in 2019 en de veiligheidsinzet in de Sahel 2019–2021 van 14 september 2018 (Kamerstuk 29 521, nr. 368). Ten slotte is de Kamer geïnformeerd over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de bredere veiligheidsinzet in Irak in 2019 in de gelijknamige artikel-100 brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637).

De ontvangst van enkele verzoeken voor bijdragen aan missies en operaties, in combinatie met het aflopen van het mandaat voor de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de bredere veiligheidsinzet in Irak in 2019 per 31 december 2019, vergt een gedeeltelijke actualisatie van de besluitvorming, die hierna wordt toegelicht. De besluiten bouwen nadrukkelijk voort op de eerder genoemde brief over de toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties van 15 juni 2018.

Afghanistan (Resolute Support)

Voor de ontwikkelingen in het kader van de Nederlandse inzet in Afghanistan verwijst het kabinet naar de Voortgangsrapportage, die uw Kamer op 24 mei jl. is toegegaan.6 Daarin wordt tevens vermeld dat Nederland net als Duitsland ook ondersteuning wil kunnen bieden binnen het Duits-Nederlandse Special Operations Advisory Team (SOAT) aan de Afghan Territorial Force 888 (ATF888) indien deze, gedurende een beperkte periode, buiten Noord-Afghanistan wordt ingezet. Bij alle operaties van het Duits-Nederlandse SOAT in Afghanistan gelden dezelfde randvoorwaarden, zoals ten aanzien van de medische voorzieningen en de beschikbaarheid van vuur- en luchtsteun.

Anti-ISIS coalitie en bredere Nederlandse veiligheidsinzet Irak

Zoals aan uw Kamer gemeld in de artikel 100-brief van 14 september 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 637) levert Nederland in 2019 een bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak. Deze bijdrage vindt plaats in het kader van de bevordering van de internationale rechtsorde en heeft als doel de situatie in Irak en de regio te de-escaleren. Het mandaat voor de Nederlandse bijdrage loopt tot en met 31 december 2019.7 Hoewel ISIS op 23 maart in Syrië territoriaal werd verslagen is de dreiging die uitgaat van ISIS nog niet verdwenen en is de voedingsbodem voor gewelddadig extremisme nog steeds aanwezig. Nederland ondersteunt momenteel de luchtcampagne van de coalitie in Irak met de inzet van een Target Support Cell (TSC) en Processing, Exploitation and Dissemination (PED)-capaciteit, waarmee wordt voorzien in een essentieel onderdeel van het zorgvuldige targeting proces dat voorafgaat aan luchtaanvallen van de coalitie. De trainingsbehoeften van de Iraakse en Koerdische strijdkrachten blijven op de afzienbare termijn bestaan. Dat geldt ook voor de meer institutionele steun die de NAVO-capaciteitsopbouwmissie (NATO Mission in Iraq, NMI) biedt aan de (hervorming van de) veiligheidssector. De ontwikkelingen in de strijd tegen ISIS onderschrijven het belang van de voortzetting van de Nederlandse bijdragen aan de versterking van de Iraakse veiligheidssector, als onderdeel van de geïntegreerde Nederlandse inzet in Irak. De inzet is erop gericht de behaalde successen in de strijd tegen ISIS te bestendigen en de veiligheid en stabiliteit van Irak te versterken.

In het licht hiervan heeft het kabinet besloten om het mandaat voor de Nederlandse bijdragen aan de veiligheidsinzet in Irak te verlengen tot en met 31 december 2021, met een jaarlijks ijkmoment om ontwikkelingen en behoeftes op de grond in acht te nemen. Het is daarbij voor het kabinet in ieder geval van belang een goede balans te houden in de inzet in Irak op federaal niveau en in de Koerdistan Autonome Regio (KAR). Over de invulling van de Nederlandse bijdrage in 2020 en 2021 wordt uw Kamer dit najaar per brief geïnformeerd.

Zoals aan uw Kamer gemeld in de Voortgangsrapportage van 18 april jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 651)heeft de Verenigde Staten een aantal bondgenoten, waaronder Nederland, benaderd met een verzoek om zowel militaire als niet-militaire steun te verlenen aan een veiligheidsmechanisme dat moet voorkomen dat er in Syrië een machtsvacuüm en dientengevolge nieuwe instabiliteit ontstaat. Op dit moment bestudeert het kabinet het verzoek van de VS en maakt het een voorlopige technische inventarisatie. De Kamer zal binnenkort middels een aparte kennisgevingsbrief nader worden geïnformeerd over dit verzoek. Een internationaalrechtelijke grondslag is en blijft een voorwaarde voor Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS.

Sahel

In het kader van de Nederlandse veiligheidsinzet in de Sahel, zoals uiteengezet in de hierboven genoemde Kamerbrief over de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA in 2019 en de veiligheidsinzet in de Sahel 2019–2021, informeert het kabinet uw Kamer dat Nederland, als onderdeel van de bijdrage aan EUCAP Sahel Niger, ook trainingsmodules zal verzorgen aan Nigerese mobiele grensteams om grensbeheer te versterken (Compagnie Mobile de Contrôle des Frontières). Deze modules worden uitgevoerd door KMar-functionarissen. Nederland ondersteunt, samen met Duitsland, de oprichting en operationalisering van deze grensteams tevens met een financiële bijdrage aan EUCAP Sahel Niger.

In aanvulling op de genoemde Kamerbrief maakt het kabinet van de gelegenheid gebruik om de Kamer te informeren over het besluit om, op verzoek van Duitsland vanaf december 2019 tot eind 2020 twee militairen te plaatsen ter ondersteuning van een radar detectie eenheid van het Duitse contingent op Kamp Castor in Gao. Deze Counter Rockets, Artillery and Mortars (C-RAM)-eenheid heeft als taak vroegtijdig raketaanvallen op Castor te detecteren. De Nederlandse militairen zijn afkomstig uit een binationale eenheid van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC). Op deze wijze wordt de Nederlands-Duitse samenwerking in Mali voortgezet.

United Nations Mission to support Hodeidah Agreement (UNMHA, Jemen) en bredere inzet op VN Peacekeeping

Op 17 januari werd met het aannemen van resolutie 2452 door de VN Veiligheidsraad de United Nations Mission to support the Hodeidah Agreement (UNMHA) ingesteld. Deze politieke waarnemingsmissie heeft als doel het ondersteunen van de uitvoering van het Stockholm Akkoord dat in december 2018 tussen de Jemenitische strijdende partijen werd gesloten. Daarmee moet de basis gelegd worden voor verdere onderhandelingen die leiden tot een duurzame vrede in heel Jemen.

De VN heeft meerdere uitvragen aan lidstaten verstuurd met het verzoek om waarnemers bij te dragen aan UNMHA. Voor Nederland is een politieke oplossing van het conflict in Jemen en stabiliteit in de regio van belang, onder andere vanwege handelsrelaties, vaar-en handelsroutes en het wegnemen van een voedingsbodem voor terrorisme. Een eventuele bijdrage aan UNMHA past ook binnen de meerjarige, actieve betrokkenheid van Nederland (als donor) in Jemen. Verder geeft Nederland hiermee een concreet vervolg aan de inspanningen die gedurende het VNVR lidmaatschap, bij onderhandelingen in de VN-Mensenrechtenraad en in EU-verband zijn gepleegd om meer aandacht te vragen voor de humanitaire situatie en het conflict in Jemen. Ook om effectieve humanitaire hulp te kunnen leveren is implementatie van het staakt-het-vuren in Hodeidah essentieel aangezien 70% van de mensen in nood in Jemen afhankelijk zijn van aanvoer via de havens van Hodeidah, Ras Isa en Saleef.

In het licht hiervan onderzoekt het kabinet momenteel of Nederland middels een bijdrage van een viertal waarnemers (militaire waarnemers en politiefunctionarissen) tegemoet kan komen aan deze verzoeken. Daarvoor geldt dat aan de noodzakelijke randvoorwaarden in het missiegebied moet zijn voldaan, zoals ten aanzien van de medische voorzieningen. Nederland voert hierover momenteel overleg met de VN. De Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd, wanneer daar aanleiding toe is.

Naast de beoogde nieuwe bijdrage aan de VN-missie in Jemen (UNMHA), blijft Nederland, zoals aangegeven in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 19 november 20188 en de Evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan Missies en Operaties in 20189, bijdragen leveren aan VN-missies in het Midden-Oosten (UNDOF, UNTSO, UNIFIL). Bovendien blijft het kabinet zich ook na de beëindiging van de Nederlandse militaire operaties in MINUSMA per 1 mei jl. en van de Nederlandse bijdrage aan UNMISS in Zuid-Soedan per 1 september a.s. (Kamerstuk 29 521, nr. 375), actief inzetten op het terrein van VN Peacekeeping.

Op diplomatiek vlak blijft Nederland een voortrekkersrol spelen bij de verdere uitwerking van het Action for Peacekeeping Initiative van de Secretaris-Generaal van de VN, dat vorig jaar tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de VN Veiligheidsraad tot stand kwam. Hoewel het kabinet zich er van bewust is dat de modernisering van UN peacekeeping een proces van lange adem is, heeft het kabinet de ambitie om, met gebruikmaking van de ervaringen uit MINUSMA, actief in te zetten op het boeken van tastbare resultaten bij het vergroten van de effectiviteit van UN Peacekeeping, zowel in VN-missies als op het VN-hoofdkwartier, onder meer op het gebied van inlichtingen, force generation en de geïntegreerde benadering. Het kabinet zet er daarbij op in om Nederlanders met ervaring op strategische posities binnen de VN en in VN-missies te plaatsen. Ook financiert Nederland projecten die de effectiviteit van VN-vredesmissies versterken, op het terrein van inlichtingen en coördinatie van force generation voor VN-missies.

Daarnaast levert Nederland personele en financiële bijdragen ten behoeve van de training van met name Afrikaanse troepen ten behoeve van VN-missies. Dat gebeurt onder meer in het kader van ACOTA (pre-deployment training van eenheden van Afrikaanse troepenmachten in Burkina Faso, Niger en Uganda ter voorbereiding op inzet in VN-missies en missies van de Afrikaanse Unie). Voor wat betreft de personele steun is onder dit kabinet voor het eerst gewerkt met langere rotaties. Daarnaast levert Nederland bijdragen via verschillende trainingen van de Nederlandse School voor Vredesmissies (SVV) voor Afrikaanse militairen en politiefunctionarissen ter voorbereiding op het vervullen van staffuncties binnen VN-missies, en Protection of Civilians (PoC) trainingen ten behoeve van de opbouw van PoC-trainingscapaciteit van Afrikaanse strijdkrachten.

Ten slotte onderzoekt het kabinet de komende periode mogelijkheden voor additionele bijdrage(n) aan VN-missies, inclusief een bijdrage via rotatieschema’s van EU-lidstaten. Nederland ondersteunt in dat verband actief een initiatief van Ierland om op basis van de behoeftes van de VN en de capaciteiten van geïnteresseerde EU-lidstaten afspraken te maken over mogelijke bijdragen aan VN-missies. Mocht er aanleiding toe zijn, dan zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd.

Financiering

De kosten die worden gemaakt voor de gereedstelling ten behoeve van het NRI, de eNRF en de EUBG worden betaald uit de gereedstellingsbudgetten van de Defensieonderdelen. Daarnaast worden additionele kosten gemaakt ten behoeve van de voorbereiding van daadwerkelijke inzet. Dit zijn bijvoorbeeld kosten om de beschikbaarheid van transport te kunnen garanderen. Hiervoor moeten contracten worden afgesloten met diverse private leveranciers. Deze kosten worden betaald uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV).

De kosten die gemoeid zijn met de bijdrage aan eFP zijn opgenomen in het BIV voor de duur van de huidige inzet (tot en met 2021). De kosten van de hiervoor genoemde ondersteuning van het Duitse contingent op Kamp Castor in Gao worden geraamd op 400.000 euro per jaar en komen ten laste van het BIV.

Het kabinet maakt van de gelegenheid gebruik om u nogmaals te informeren over het besluit van het kabinet, naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Budget Internationale Veiligheid (BIV) waarover uw Kamer op 28 maart 2018 via de beleidsreactie van het kabinet is geïnformeerd (Kamerstuk 31 516, nr. 23), om het BIV budgetneutraal te ontvlechten. Dit besluit betekent dat het budget voor crisisbeheersingsoperaties, zoals opgenomen op artikel 1 van de Defensiebegroting, uitsluitend beschikbaar is voor financiering van internationale inzet, conform de afspraken zoals vastgelegd in de hierboven benoemde beleidsreactie. Rekening houdend met de onvoorspelbaarheid van internationale crises biedt deze flexibele begrotingsmethode een toekomstbestendige financiering van missies. Hiermee geeft het kabinet tevens opvolging aan de motie van de leden Ten Broeke en Servaes voorgesteld op 21 november 2014 (34 000, nr. 21)

Conclusie

Met deze brief en de eerdere brieven van 15 juni 2018 over toekomstige inspanningen in missies en operaties en van 19 oktober 2018 over de inzet snelle reactiemachten in 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de belangrijkste besluiten van het kabinet over de Nederlandse inspanningen in het kader van hoofdtaak 1 en hoofdtaak 2 tot en met 2021. Uiteraard acht het kabinet het daarbij van belang om voldoende flexibiliteit te behouden voor mogelijke inzet in het kader van missies en operaties in onvoorziene crisissituaties. Zoals in deze brief geschetst kunnen op de korte termijn (2019 – 2021) substantiële additionele bijdragen in het kader van tweede hoofdtaak vrijwel niet zonder directe impact voor verplichtingen in het kader van de eerste en derde hoofdtaak en/of het herstel van de gereedheid van de krijgsmacht worden gerealiseerd. Dit onderwerp zal ook worden meegenomen in de herijking van de Defensienota. Er is immers slechts een single set of forces die kan worden ingezet voor de drie hoofdtaken van de krijgsmacht. Dat vraagt derhalve iedere keer weer om een zorgvuldige afweging bij besluitvorming over verlenging van bestaande verplichtingen en eventuele bijdragen in het kader van een van de drie hoofdtaken van Defensie.

De Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Kamerstuk 33 694,nr. 12

X Noot
2

Kamerstuk 34 919, nr. 1

X Noot
3

Kamerstuk 34 952, nr. 1

X Noot
4

Kamerbrief Toekomstige Nederlandse inspanningen in missies en operaties, d.d. 15 juni 2018.

X Noot
5

Zoals tevens bedoeld in de motie Van Ojik (Kamerstuk 34 000-V, nr. 31 van 19 november 2014).

X Noot
6

Kamerstuk 27 925, nr. 651

X Noot
7

Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en de brede veiligheidsinzet in Irak in 2019 van 18 april 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 651)

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-02 nr. 1932

X Noot
9

Kamerstuk 29 521 nr. 380

Naar boven