29 478
Regionale Benadering Westelijke Balkan

22 181
De situatie in voormalig Joegoslavië

nr. 2
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 augustus 2005

Graag bied ik u hierbij het verslag aan van mijn bezoek aan Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië en Servië en Montenegro van 11 tot 14 juli 2005. Aanleiding voor het bezoek was de tienjarige herdenking van de val van de enclave Srebrenica op 11 juli. Hiernaast bood mijn bezoek de gelegenheid bilaterale contacten aan te halen, waarbij met name aandacht is uitgegaan naar de verhouding met de EU en de NAVO en de stabiliteit in de regio.

In Sarajevo sprak ik met de voorzitter van het Bosnische presidentschap Ivo Miro Jovic en het Bosniak lid Suleyman Tihic, minister van Buitenlandse Zaken Mladen Ivanic, Hoge Vertegenwoordiger Lord Ashdown en andere vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap. Ook sprak ik met vertegenwoordigers van organisaties van nabestaanden van slachtoffers van Srebrenica. In Zagreb had ik ontmoetingen met minister van Buitenlandse Zaken Kolinda Grabar-Kitarovic, minister-president Ivo Sanader en president Stipe Mesic, alsmede met vertegenwoordigers van de pers en NGO's. In Skopje sprak ik met minister van Buitenlandse Zaken Ilinka Mitreva, premier Vlado Buckovski, vice-premiers Radmila Sekerinska en Musa Xhafieri. In Belgrado tenslotte had ik ontmoetingen met minister van Buitenlandse Zaken Vuk Draskovic van Servië en Montenegro, en met de Servische premier Vojislav Kostunica.

Srebrenica-herdenking en gesprek met nabestaanden

De tienjarige herdenking van de val van Srebrenica op 11  juli 2005 in Potocari verliep op zeer waardige wijze. Het aantal belangstellenden was bijzonder groot. Sprekers waren onder meer het Bosniak lid van het presidentschap Tihic, burgemeester Abdurahman Malkic van Srebrenica, de Britse minister van Buitenlandse Zaken Jack Straw, aanwezig namens de EU, VN Onder-Secretaris Generaal Mark Malloch Brown, ambassadeur voor Oorlogsmisdaden Pierre Prosper namens de VS en president Theodor Meron van het ICTY. De Servische president Tadic was eveneens aanwezig, maar heeft niet gesproken. Alle sprekers spraken hun afschuw uit over de massamoord in Srebrenica en benadrukten het grote belang om tien jaar na dato de verantwoordelijken, met name Radovan Karadzic en Ratko Mladic, te arresteren en voor het gerecht te brengen. De ceremonie werd besloten met een eredienst door het hoofd van de Moslimgemeenschap in Bosnië-Herzegovina, Mustafa ef.Ceric, waarna 610 geïdentificeerde slachtoffers werden begraven. Namens Nederland is een krans gelegd bij het monument.

Op verzoek van de organiserende instantie heb ik ervan afgezien een toespraak te houden tijdens de ceremonie. Tijdens mijn gesprek met de heer Tihic in Sarajevo op 12 juli gaf hij aan dat hij daartoe had besloten op grond van bezwaren van vertegenwoordigers van de nabestaanden. Toen ik hem erop wees dat één van de organisaties («Moeders van Srebrenica en Podrinje») schriftelijk had laten weten dat een speech welkom was, beriep de heer Tihic zich op de complexe situatie waarin hij zich had bevonden. Als hij een verkeerde beslissing had genomen, bood hij daarvoor zijn excuses aan. Volgens Tihic was mijn aanwezigheid zeer gewaardeerd – ik stond naast hem tijdens de ceremonie.

Op 12 juli sprak ik op mijn verzoek in Sarajevo met verschillende organisaties van nabestaanden, namelijk met de «Moeders van Srebrenica en Zepa», de «Moeders van Srebrenica en Podrinje», de «Vrouwen van Srebrenica,» de «Vrouwen van Podrinje» en de «Srebrenica Moeders».

Ik heb aangegeven dat Nederland zich als onderdeel van de internationale gemeenschap politiek medeverantwoordelijk achtte voor het niet kunnen voorkomen van de situatie waarin de massamoord heeft kunnen plaatsvinden. Nederland zou zich sterk blijven maken de daders voor het Joegoslavië tribunaal in Den Haag te krijgen. Ik ben ook ingegaan op de voortdurende Nederlandse bijdragen aan de wederopbouw in en rond Srebrenica, de economische ontwikkeling van de regio, en de zorg voor de nabestaanden. Ik heb tenslotte de wens uitgesproken om met de nabestaanden in dialoog te blijven.

Volgens de aanwezigen (uitgezonderd eerdergenoemde organisatie «Moeders van Srebrenica en Podrinje») was het goed dat ik niet had gesproken tijdens de ceremonie. Medelijden was niet nodig. Voorts verzochten zij mij niet van een massamoord maar van genocide te spreken. Niet de VN maar met name Nederland was naar hun inzicht tekort geschoten. De VN, de Nederlandse regering en met name het ministerie van Defensie moesten hun verantwoordelijkheid nemen. Eén der vertegenwoordigers eiste betaling van schadevergoeding aan de nabestaanden. Een andere organisatie verzocht Nederland de staat Servië en Montenegro te vervolgen voor het Internationaal Gerechtshof vanwege schending van het Genocide verdrag.

Ik heb gezegd niet onmiddellijk te willen reageren op het verzoek aangaande mogelijke stappen bij het Internationaal Gerechtshof. Ik sprak mijn verbazing uit dat met geen woord over de verantwoordelijken voor de misdaden in Srebrenica, Karadzic en Mladic, was gesproken. Ik heb er op gewezen dat de Nederlandse troepen onder VN-bevel stonden en dat derhalve de aansturing van Dutchbat, de verantwoordelijkheid voor hun optreden en de mogelijke aansprakelijkheid voor dat optreden niet langer bij Nederland lag. Nederland wilde echter ruimhartig hulp blijven bieden zoals het dat reeds vele jaren had gedaan. Ik heb de aanwezigen tenslotte bedankt voor hun komst.

Ik meen dat het aanhangig maken van een rechtzaak tegen Servië en Montenegro bij het Internationaal Gerechtshof op grond van het Genocide-verdrag niet opportuun is. Het Nederlandse beleid is er op gericht dat de verantwoordelijken voor de gebeurtenissen in Srebrenica hun individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet ontlopen. Dit betekent dat zij zich voor het ICTY zullen moeten verantwoorden. Ik teken hierbij aan dat het ICTY in 2004 in de zaak Krstic geoordeeld heeft dat in Srebrenica sprake is van genocide. Nederland steunt consistent en met volle overtuiging het ICTY, vanuit de overtuiging dat straffeloosheid met betrekking tot oorlogsmisdadigers niet acceptabel is. Een rechtzaak tegen Servië en Montenegro op basis van het Genocide-verdrag zou de aandacht afleiden van het vaststellen van de individuele aansprakelijkheid. Tenslotte wil ik er op wijzen dat Bosnië-Herzegovina reeds in 1993 een zaak onder het Genocideverdrag tegen Servië en Montenegro bij het Internationaal Gerechthof aanhangig heeft gemaakt. Deze zaak staat nog altijd op de rol, en zal begin 2006 worden voortgezet.

Politieke consultaties

Ik heb mijn gesprekspartners in de regio toegelicht dat Nederland gecommitteerd blijft aan de Europese perspectieven van de landen van de Westelijke Balkan, zoals die tijdens de EU-Top in Thessaloniki zijn toegezegd. De uitslag van de referenda in Nederland en Frankrijk betekent wel dat de conditionaliteit, inbegrepen ICTY-samenwerking, nog strikter zal worden toegepast. Landen zullen niet worden opgenomen in de EU wanneer niet volledig aan de voorwaarden is voldaan. Ook zal elk land op zijn eigen merites en voortgang worden beoordeeld, geen groepsgewijze toelating van landen, geen vastlegging van een tijdstip van toelating.

Kroatië, Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro heb ik nadrukkelijk aangesproken op de noodzaak van volledige samenwerking met het ICTY als voorwaarde voor verdere toenadering tot de EU en de NAVO.

Tegenover mijn Kroatische gesprekspartners heb ik aangegeven dat, hoewel de Kroatische voortgang op het pad naar onderhandelingen met en toetreding tot de EU prijzenswaardig is, het door de Kroaten gepresenteerde actieplan met betrekking tot Gotovina geen dode letter dient te blijven, maar volledig geïmplementeerd moet worden met als doel de structuren die Gotovina beschermen, te ontmantelen en hem te lokaliseren. Door volledige samenwerking met het ICTY kan het land ook een signaal geven aan de andere landen in de Balkan. Nederland zelf zal de situatie blijven evalueren en ook in nauw contact blijven met de hoofdaanklager van het ICTY, Carla Del Ponte. Mijn Kroatische gesprekspartners benadrukten de actie die zij reeds ondernomen hadden in het kader van hun actieplan. Zij lieten merken dat de politieke wil om hun werk te intensiveren aanwezig is. De komende weken zal moeten blijken of die wil in actie zal worden omgezet.

Tegenover mijn Bosnische gesprekspartners heb ik, onder uitspreken van waardering voor de geboekte vooruitgang, het grote belang van politiehervorming en de hervorming van het openbare omroepsysteem benadrukt om onderhandelingen te kunnen openen over een Stabilisatie- en Associatie Overeenkomst (SAO). Ook in Bosnië onderstreepte ik het belang van volledige samenwerking met het ICTY.

Ik heb tegenover minister van Buitenlandse Zaken Ivanic begrip getoond voor het grote belang dat Bosnië-Herzegovina hecht aan spoedige deelname in het NAVO-Partnerschap voor de Vrede (PfP), zeker gezien de grote vorderingen die het land op het terrein van defensiehervorming heeft gemaakt. Ivanic kende de voorwaarden, hoewel deze volgens hem niet op dezelfde wijze op elk land werden toegepast. Ik heb gesteld dat de beslissing over PfP-lidmaatschap uiteraard niet alleen aan Nederland toevalt. Nederland was bereid hierbij te helpen, maar dit betekende dat ook Bosnië-Herzegovina het nodige moest doen om te voldoen aan de voorwaarden.

Macedonië heeft in 2004 een aanvraag gedaan voor het EU-lidmaatschap. Het belangrijke avis van de Europese Commissie wordt eind dit jaar verwacht. Macedonië heeft prijzenswaardige voortgang gemaakt bij de uitvoering van het Ohrid Framework Agreement, maar ik heb mijn collega Mitreva erop gewezen dat daadwerkelijke implementatie hiervan – evenals het doorvoeren van bredere economische en juridische hervormingen – een voorwaarde is voor een eventueel kandidaat-lidmaatschap. Minister Mitreva dankte Nederland voor de belangrijke steun – ook in financiële zin – ten behoeve van het hervormingsproces.

Macedonië hoopte bij monde van minister Mitreva dat de doorgevoerde defensiehervormingen zouden worden beloond met een uitnodiging voor het NAVO lidmaatschap tijdens de volgende NAVO-Top.

Tegenover de Servisch-Montenegrijnse minister van Buitenlandse Zaken Draskovic en de Servische premier Kostunica heb ik gesteld dat arrestatie en overdracht van Mladic en Karadzic een bredere betekenis zouden hebben, en blijk zouden geven van de intentie van de betrokken landen in de regio om met hun verleden af te rekenen op weg naar de Europese waardengemeenschap. Mijn gesprekpartners zeiden zich bewust te zijn van hun verplichtingen in deze. Servië en Montenegro verwachtte in oktober onderhandelingen over een SAO te kunnen beginnen, maar voortgaande verbetering in de samenwerking met het ICTY is daarvoor geboden.

Mijn collega Draskovic baseerde zijn beroep op PfP-lidmaatschap onder meer op basis van het feit dat andere landen zoals Wit-Rusland reeds het PfP-lidmaatschap was toegekend. Daarnevens zou toetreding de transparantie van de strijdkrachten en de veiligheidsdiensten bevorderen, en daarmee volledige samenwerking met ICTY vergemakkelijken.

Ik heb in Belgrado sterk aangedrongen op steun aan de Kosovo-Serven om deel te nemen in de Instellingen van Voorlopig Zelfbestuur (PISG) in Pristina. Hiermede zou Belgrado een constructief signaal afgeven. Wat de status van Kosovo betreft heb ik de bekende principes onderstreept: geen onvoorwaardelijke of onmiddellijke onafhankelijkheid voor Kosovo; geen terugkeer naar de status van vóór 1999, geen opdeling, geen wijziging van grenzen, geen vereniging met buurlanden. Het rapport van VN-vertegenwoordiger Eide over de uitvoering van de standaarden eind augustus zal moeten aangeven of en wanneer de statusbesprekingen gestart kunnen worden. Mijn gesprekspartners zijn bevreesd dat deelname van de Kosovo-Serven aan de PISG voor de Kosovo-Albanezen aanleiding zou zijn te kunnen stellen dat aan de standaarden was voldaan. Zij onderstreepten voorts de mantra van het Servische beleid voor Kosovo: less than independence, more than autonomy. Wij waren het erover eens dat bescherming van minderheden alsmede het decentralisatieproces van groot belang zijn.

Ik heb voorts benadrukt dat een voor het behoud van de Unie van Servië en Montenegro positief referendum een goed signaal zou geven aan Kosovo en zou aansluiten bij de Europese samenwerking en integratie, die eerder op het slechten van grenzen en barrières zijn gericht dan op het scheppen of verscherpen daarvan. Gesprekspartners stelden nadrukkelijk prijs op substantiële EU-betrokkenheid bij het referendum.

Tenslotte heb ik in de gesprekken in de diverse hoofdsteden aandacht besteed aan de noodzaak van regionale samenwerking tussen de landen in de Westelijke Balkan. Regionale samenwerking is een voorwaarde voor verdere aansluiting in het kader van het Stabilisatie- en Associatieproces, en essentieel voor de stabiliteit en economische ontwikkeling van de regio. Duurzame terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, en militaire en openbare veiligheid kunnen slechts door regionale samenwerking effectief worden aangepakt.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven