29 477 Geneesmiddelenbeleid

Nr. 395 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 september 2016

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 29 juni 2016 over het afschrift van het antwoord m.b.t. reactie op samenvatting van gesprek van Geneesmiddelenbulletin van 2 mei 2016

De vragen en opmerkingen zijn op 13 juli 2016 aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 19 september 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Teunissen

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Inbreng PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het afschrift van de reactie op de samenvatting van het gesprek met het bestuur van het Geneesmiddelenbulletin. Zij vinden adequate en onafhankelijke informatie over nieuwe en bestaande geneesmiddelen aan voorschrijvers van groot belang, zodat voorschrijvers een zo goed en passend mogelijk geneesmiddel kunnen voorschrijven aan hun patiënten. Het Geneesmiddelenbulletin kan in belangrijke informatie voorzien. Genoemde leden hebben destijds met veel interesse kennis genomen van de evaluatie van het Geneesmiddelenbulletin, uitgevoerd door Significant. Zij onderstrepen de conclusie om informatie over geneesmiddelen meer gebundeld en afgestemd ter beschikking te stellen, zodat meer maatschappelijk rendement kan worden gehaald uit het werk dat het Geneesmiddelenbulletin verricht. Dat is ook in het belang van voorschrijvers, en zeker ook van hun patiënten.

De leden van de fractie van de PvdA kunnen zich daarom vinden in het beleid van de Minister om meer samenwerking tussen het Zorginstituut Nederland, IVM, Lareb, KNMP en het Geneesmiddelenbulletin als voorwaarde te stellen voor continuering van de subsidie voor het bulletin. Het is daarom een goed signaal dat alle partijen destijds hun samenwerking hebben beklonken, en direct aan de slag zijn gegaan om de samenwerking in te vullen. Zij vragen in hoeverre die samenwerking op dit moment optimaal verloopt. Wat gaat er goed, en wat kan er beter? Wat zijn de concrete resultaten van de samenwerking, en welke resultaten worden er nog dit jaar verwacht? Is de Minister tevreden over de voortgang van de samenwerking? Wanneer is de samenwerking volgens de Minister geslaagd en hoe zorgt zij dat deze resultaten geborgd blijven?

Bij een goede samenwerking hoort volgens genoemde leden ook dat samenwerkende partijen soms actief bijdragen aan activiteiten die het algemene belang van het samenwerkingsverband dienen, maar niet per se het individuele belang van een bepaalde samenwerkingspartner. Als een bepaalde activiteit het belang van een goede geneesmiddelenvoorziening voor patiënten dient, dan dient dit volgens genoemde leden altijd het bovenliggende belang te zijn. Zij hopen daarom dat, naast de overige partijen, ook het Geneesmiddelenbulletin de verwachtingen die voortkomen uit het samenwerkingsverband voortvarend oppakt in het belang van voorschrijvers en patiënten.

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen de ontwikkeling richting een digitaal Geneesmiddelenbulletin. Digitale verstrekking maakt informatie sneller en beter toegankelijk voor voorschrijvers, en past goed in de huidige ontwikkelingen met betrekking tot digitalisering. Zij constateren dat de Minister uit coulance wel een belangrijk deel van proceskosten vergoed heeft. Ook zij doen een oproep aan het Geneesmiddelenbulletin om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten, zodat publiek geld voortaan niet hoeft te worden besteed aan eventuele nieuwe proceskosten. Tot slot vragen zij de Minister hoe samen met het Geneesmiddelenbulletin in de toekomst situaties worden voorkomen waaraan mogelijk proceskosten verbonden zijn.

Inbreng SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van het antwoord van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de samenvatting van het gesprek met het Geneesmiddelenbulletin. Deze leden hechten grote waarde aan partijen die objectieve farmacotherapeutische informatie verstrekken. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

Zij vragen de Minister te reageren op de volgende stelling: een verregaande samenwerking tussen Zorginstituut Nederland, IVM, Lareb, KNMP en het Geneesmiddelenbulletin doet afbreuk aan de onafhankelijkheid van deze partijen.

Zij willen graag van de Minister weten wat nu eigenlijk precies de afspraken zijn van het samenwerkingsverband. Vervolgens zouden zij graag willen weten aan welke van die afspraken het Geneesmiddelenbulletin zich volgens de Minister niet houdt, en waarom dit dan zo is. Uit de in 2014 door onderzoekbureau Significant uitgevoerde evaluatie en de daarop volgende visie van de Minister bleek dat informatie minder versnipperd zou moeten worden aangeboden aan voorschrijvers. Wat is er tot nu toe aan gedaan om de betreffende informatie beter te ontsluiten?

Uit dezelfde evaluatie en visie bleek ook dat juist meerdere onafhankelijke bronnen erg gewaardeerd worden door het veld. Dit was bij de oprichting van de stichting Geneesmiddelenbulletin in 2010 ook één van de doelstellingen. Het op een centrale plaats aanbieden van informatie wil volgens deze leden dan ook geenszins zeggen dat de diverse partijen nader geïntegreerd moeten worden, en mogelijk hun onafhankelijkheid zullen verliezen. Deelt de Minister deze mening nog altijd? Zo nee, is dit dan een gewijzigd standpunt in vergelijking met de visie uit 2014? Op basis waarvan is de Minister van mening veranderd?1 2

De leden van de SP-fractie constateren dat uit de evaluatie in 2014 juist blijkt dat het Geneesmiddelenbulletin het grootste deel van zijn doelgroep bereikt. Kan de Minister aangeven in hoeverre het op papier verschijnen van het Geneesmiddelenbulletin bijdraagt aan dit succes? Ook lezen zij in de visie van de Minister dat de papieren en digitale versie naast elkaar moeten bestaan. Het verbaast deze leden dan ook dat het Ministerie VWS in de brief aan het Geneesmiddelenbulletin schrijft dat zij weigert bij te dragen aan de productiekosten voor de papieren versie, omdat dit niet aan zou sluiten bij het beleid. Naar welk, blijkbaar gewijzigd, beleid wordt hier verwezen? Is de Minister niet langer van mening dat zowel de digitale als de papieren versie van het Geneesmiddelenbulletin bestaansrecht hebben? Is het niet zo, als bijvoorbeeld Medisch Contact alleen nog maar digitaal zou verschijnen, dit een verschraling betekent in de bereikbaarheid en invloed van een dergelijk blad? Wanneer is dit besluit genomen, en komt door het niet bijdragen in de kosten het Geneesmiddelenbulletin financieel gezien in de problemen? Wat zijn hiervan de (mogelijke) gevolgen voor het voortbestaan van het Geneesmiddelenbulletin? Deze leden verwachten een uitgebreide toelichting op de hierboven geuite zorgen en gestelde vragen.

II. REACTIE VAN DE MINISTER

Ik dank de fracties voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de brief van 13 juni 2016 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan het Geneesmiddelenbulletin. Hieronder zal ik reageren op de verdere vragen en opmerkingen van de verschillende fracties.

In de bovengenoemde brief van 13 juni 2016 staat een hinderlijke fout die ik hierbij graag wil recht zetten. Onbedoeld is de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) genoemd als zijnde één van de vijf samenwerkende partijen. Ondanks dat er door alle partijen intensief wordt samengewerkt met de KNMP is het niet de KNMP maar het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat samen met de overige vier partijen (Zorginstituut Nederland, Lareb, Geneesmiddelenbulletin en het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik IVM) het samenwerkingsverband vormt.

Reactie op de inbreng van de PvdA-fractie

Zij vragen in hoeverre die samenwerking op dit moment optimaal verloopt. Wat gaat er goed, en wat kan er beter? Wat zijn de concrete resultaten van de samenwerking, en welke resultaten worden er nog dit jaar verwacht? Is de Minister tevreden over de voortgang van de samenwerking? Wanneer is de samenwerking volgens de Minister geslaagd en hoe zorgt zij dat deze resultaten geborgd blijven?

Na mijn visiebrief van 29 oktober 2014 aan uw Kamer zijn de vijf partijen de voorbereidingen gestart voor de samenwerking. Dit heeft op 27 mei 2015 geresulteerd in een intentieovereenkomst tot samenwerking. De samenwerking heeft geleid tot een aantal belangrijke resultaten gericht op het stroomlijnen van de farmacotherapeutische informatie aan de zorgverlener. De informatie van de partijen (met uitzondering van het Geneesmiddelenbulletin) wordt sinds februari 2016 volledig ontsloten via het Farmacotherapeutisch Kompas (FK). De ontsluiting van de informatie van het Geneesmiddelenbulletin wordt aan het einde van dit jaar gerealiseerd. De samenwerking heeft zich daarbij niet beperkt tot de genoemde partijen, maar ook de informatie van Ephor (geneesmiddelen voor ouderen) en het Kinderformularium (geneesmiddelen voor kinderen) wordt nu centraal via het FK ontsloten. Daarnaast verwijzen partijen naar elkaars website en wordt momenteel hard gewerkt aan het bouwen van deeplinks op de websites van de partijen waardoor het mogelijk wordt dat de bezoeker rechtstreeks naar een bepaald onderdeel van een website wordt verwezen. Ik ben zeer verheugd over deze ontwikkeling. Met dit resultaat is er een belangrijke stap gezet in de centrale beschikbaarheid van brede, onafhankelijke en betrouwbare farmacotherapeutische informatie.

Het stroomlijnen van informatie is echter meer dan alleen het ontsluiten van informatie. Zo is er actief gekeken naar mogelijkheden tussen partijen om de samenwerking verder te intensiveren door gezamenlijk op te trekken in bestaande activiteiten en (vernieuwende) ideeën om versnippering en overlap van informatie te verminderen. Dit sluit aan bij de constatering uit het evaluatierapport van het Bureau Significant. Er zijn ideeën om samen te werken op het gebied van proactieve communicatie over geneesmiddelen (CBG, Lareb, IVM en IGZ), gezamenlijke Medicijnjournaals en columns (allen), FTO (Farmaco Therapeutisch Overleg) materiaal over bijwerkingen (Lareb en IVM) en het ontwikkelen van een versiebeheer van de productkenmerken van een geneesmiddel (SmPC) door het CBG. Ook zijn er plannen voor het optimaliseren van de informatievoorziening op het gebied van geneesmiddelengebruik tijdens zwangerschap en lactatie door kennis van de Teratologie Informatie Service (TIS) te ontsluiten via het FK (Lareb en FK). Sinds de start van de samenwerking is er door partijen veel tijd en inspanning gestoken en geleverd om het gezamenlijke doel te bereiken. Dit vind ik zeer positief.

Aan het einde van dit jaar rapporteert het samenwerkingsverband mij over de ondernomen activiteiten en de geboekte resultaten. In het voorjaar van 2017 is de samenwerking twee jaar actief. Ik vind dit een geschikt moment voor een evaluatie. Hierbij zullen onder andere de verbeterpunten uit het evaluatierapport van Significant als uitgangspunt worden genomen om vast te stellen of het samenwerkingsverband erin geslaagd is haar vooraf bepaalde doelstelling in voldoende mate te bereiken. Uiteraard zal ik u hierover te zijner tijd informeren.

Tot slot vragen zij de Minister hoe samen met het Geneesmiddelenbulletin in de toekomst situaties worden voorkomen waaraan mogelijk proceskosten verbonden zijn.

Over de kwestie met betrekking tot eventuele toekomstige proceskosten heb ik bij eerdergenoemde brief van 13 juni jongstleden het Geneesmiddelenbulletin dringend geadviseerd om een rechtsbijstandsverzekering voor dergelijke kosten af te sluiten. De reden voor dit advies is dat ik me realiseer dat situaties waaraan proceskosten zijn verbonden in de praktijk niet altijd kunnen worden voorkomen. Van zo een situatie is sprake wanneer het Geneesmiddelenbulletin door initiatief van anderen in een gerechtelijke procedure beland, zoals in het afgelopen jaar voor het eerst het geval was.

Reactie op de inbreng van de SP-fractie

De SP vraagt de Minister te reageren op de volgende stelling: een verregaande samenwerking tussen Zorginstituut Nederland, IVM, Lareb, KNMP en het Geneesmiddelenbulletin doet afbreuk aan de onafhankelijkheid van deze partijen. Het op een centrale plaats aanbieden van informatie wil volgens deze leden dan ook geenszins zeggen dat de diverse partijen nader geïntegreerd moeten worden, en mogelijk hun onafhankelijkheid zullen verliezen. Deelt de Minister deze mening nog altijd? Zo nee, is dit dan een gewijzigd standpunt in vergelijking met de visie uit 2014? Op basis waarvan is de Minister van mening veranderd?

In de visiebrief van 29 oktober 2014 heb ik bij het aangaan van een intensieve samenwerking tussen partijen benadrukt dat dit met behoud van de eigen rol en verantwoordelijkheid van betrokken partijen dient vorm te krijgen. Een belangrijke verantwoordelijkheid van partijen is dat de informatie die zij ter beschikking stellen onafhankelijk moet zijn. In de visiebrief heb ik dit benadrukt en nu doe ik dit weer. Ik ben van mening dat een intensieve samenwerking de onafhankelijkheid van een partij niet in de weg staat. Samenwerking staat immers niet gelijk aan het aanpassen van het eigen professionele oordeel. In de afgelopen jaren is door partijen proactief gekeken naar mogelijkheden om gezamenlijk op te trekken zonder dat dit de goede uitvoering van de taak van partijen afzonderlijk in de weg staat. Uit een inventarisatie van partijen zelf van bestaande en nieuwe activiteiten waarbij een meerwaarde in de verbetering van de informatievoorziening kan worden bereikt, blijkt dat hier goede mogelijkheden voor bestaan zonder hierbij de onafhankelijkheid van partijen afzonderlijk te schaden.

Zij willen graag van de Minister weten wat nu eigenlijk precies de afspraken zijn van het samenwerkingsverband. Vervolgens zouden zij graag willen weten aan welke van die afspraken het Geneesmiddelenbulletin zich volgens de Minister niet houdt, en waarom dit dan zo is.

De afspraken van het samenwerkingsverband zijn vastgelegd in de intentieovereenkomst die alle vijf partijen hebben ondertekend op 27 mei 2015. Met deze overeenkomst verbinden partijen zich aan de afspraak de intentie en ambitie te hebben om samen goede, objectieve en betrouwbare informatie te verstrekken aan de voorschrijver, met als doel te sturen op gepast gebruik van geneesmiddelen. Partijen hebben de intentie uitgesproken te onderzoeken hoe zij samen de geneesmiddeleninformatie kunnen versterken, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en kracht.

Bovenstaande intentie gaat uit van een grote bereidheid van alle partijen om actief mee te denken en mee te werken aan het gezamenlijke doel. Dit vraagt ook van alle partijen een open blik te houden ten aanzien van suggesties die binnen het samenwerkingsverband worden gedaan. Deze houding is nodig ten gunste van het algemeen belang van de samenwerking en hiermee uiteindelijk de optimalisering van de farmacotherapeutische informatievoorziening in zijn geheel. Dat dit goed gaat, blijkt uit de positieve ontwikkelingen die ik u eerder in deze brief heb geschetst. Helaas zijn er ook vanuit een aantal partijen binnen het samenwerkingsverband signalen ontvangen dat de tijd en inspanning die in de samenwerking wordt gestoken niet evenredig is verdeeld over de partijen. In het bijzonder wordt gewezen op de minder actieve houding van het Geneesmiddelenbulletin binnen het samenwerkingsverband. Ik betreur dit en zie dit graag anders. In het samenwerkingsplan worden activiteiten gepresenteerd waarin het Geneesmiddelenbulletin prima een bijdrage zou kunnen leveren zonder haar onafhankelijkheid te verliezen. Ik wijs in dit verband op bijvoorbeeld het actief participeren via de informatiekanalen van de overige partijen. Bij een professionele samenwerking past dat partijen elkaar direct kunnen aanspreken op wat goed gaat en wat beter kan. Ook het Geneesmiddelbulletin is op een aantal momenten verzocht om in gesprek te gaan met de overige partijen over de (on)mogelijkheden en verwachtingen. Ik ga er vanuit dat alle partijen hiervan het belang zien en gehoor geven aan het verzoek.

Uit de in 2014 door onderzoekbureau Significant uitgevoerde evaluatie en de daarop volgende visie van de Minister bleek dat informatie minder versnipperd zou moeten worden aangeboden aan voorschrijvers. Wat is er tot nu toe aan gedaan om de betreffende informatie beter te ontsluiten?

U informeert naar wat er tot nu toe is gedaan om de informatie beter te ontsluiten. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord in reactie op de inbreng van de PvdA-fractie hierover.

Kan de Minister aangeven in hoeverre het op papier verschijnen van het Geneesmiddelenbulletin bijdraagt aan het succes? Ook lezen zij in de visie van de Minister dat de papieren en digitale versie naast elkaar moeten bestaan. Het verbaast deze leden dan ook dat het Ministerie VWS in de brief aan het Geneesmiddelenbulletin schrijft dat zij weigert bij te dragen aan de productiekosten voor de papieren versie, omdat dit niet aan zou sluiten bij het beleid. Naar welk, blijkbaar gewijzigd, beleid wordt hier verwezen? Is de Minister niet langer van mening dat zowel de digitale als de papieren versie van het Geneesmiddelenbulletin bestaansrecht hebben? Is het niet zo, als bijvoorbeeld Medisch Contact alleen nog maar digitaal zou verschijnen, dit een verschraling betekent in de bereikbaarheid en invloed van een dergelijk blad? Wanneer is dit besluit genomen, en komt door het niet bijdragen in de kosten het Geneesmiddelenbulletin financieel gezien in de problemen? Wat zijn hiervan de (mogelijke) gevolgen voor het voortbestaan van het Geneesmiddelenbulletin? Deze leden verwachten een uitgebreide toelichting op de hierboven geuite zorgen en gestelde vragen.

De evaluatie door Significant heeft inderdaad uitgewezen dat de papieren versie van het Geneesmiddelenbulletin het meest gebruikt wordt door de respondenten. Echter, in het evaluatierapport wordt hierbij wel de vermoedelijke verklaring gegeven dat de papieren versie standaard wordt meegestuurd met drie tijdschriften van beroepsverenigingen. Daarbij is eveneens geconstateerd dat een deel van de respondenten niet op de hoogte is van de digitale beschikbaarheid van het tijdschrift en de zoekfunctie op de website. Tegelijkertijd heeft de meerderheid van de doelgroep de voorkeur voor een digitale vorm, zoals een website, om op de hoogte te blijven van ontwikkelingen. Het rapport constateert dat de aansluiting op deze behoefte beter kan en doet de suggestie om een digitale nieuwsbrief naast de papieren versie uit te geven. Om niet voorbij te gaan aan het feit dat er behoefte is aan een papieren versie, ben ik van mening dat de papieren versie naast de digitale versie beschikbaar moet blijven.

Echter, ik ben geen voorstander, mede met het oog op de constateringen uit het evaluatierapport, een uitbreiding van de papieren versie te stimuleren door de meerkosten (ad € 115.000) te financieren waar de doelgroep zelf niet bereid is om meer financieel bij te dragen. Ik zou de ontwikkeling naar een meer digitale verspreiding van het bulletin daarentegen toejuichen. Deze ontwikkeling zou een forse besparing in de productie- en verspreidingskosten kunnen opleveren. Dit zou ten gunste zijn van de financiële positie van het Geneesmiddelenbulletin. Dit is overigens geen nieuw beleid. De digitale ontwikkeling is al een aantal jaar een strikte voorwaarde die gesteld wordt aan de jaarlijkse subsidie aan het Geneesmiddelenbulletin.


X Noot
1

Kamerstuk 32 568, nr. 1.

X Noot
2

Kamerstuk 29 477, nr. 299.

Naar boven