29 435
Nota Ruimte

29 576
Agenda Vitaal Platteland

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 december 2004

In uw brief van 14 december (zie bijlage) verzoekt u om een reactie te geven op de aangenomen moties en gedane toezeggingen naar aanleiding van de behandeling van zowel de Agenda Vitaal Platteland – voor zover deze nog niet is gegeven in de brief van 3 december 2004 (29 576 en 29 435, nr. 12) – als van de nota Pieken in de Delta. Tevens vraagt u om aan te geven op welke wijze de aangenomen moties verwerkt worden in de Nota Ruimte. Met deze brief ga ik, mede namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Economische Zaken, in op dit verzoek.

1.1 Agenda Vitaal Platteland

Zoals u in uw brief meldt, is in de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 3 december 2004 mede namens mij (29 576 en 29 435, nr. 12), reeds een inhoudelijke reactie gegeven op drie moties (29 567, nrs. 3,4 en 5), die betrokken zullen worden bij de aanpassing van het kabinetsstandpunt over de Nota Ruimte. Ik ben voornemens om u een dergelijk, gewijzigd kabinetsstandpunt (Planologische Kernbeslissing deel 3a) integraal voor te leggen. Dat wil zeggen de integrale, gewijzigde tekst van de Nota Ruimte, waarin de regering alle aangenomen moties – dus ook de aangenomen moties die zullen worden ingediend in het geplande Nota Overleg van 17 januari 2005 – in onderlinge samenhang afweegt, verwerkt en ter stemming aan u aanbiedt.

Over de motie Schreijer-Pierik c.s. (29 576, nr. 6) over het afzien van verdere clustering heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het Nota Overleg van 4 oktober 2004 (29 576, nr. 11) aangegeven dat het beleid erop gericht is om niet-grondgebonden en/of kapitaalsintensieve landbouw en de daaraan gerelateerde bedrijvigheid te bundelen in de greenports én in de landbouwontwikkelingsgebieden. Op PKB-kaart 1 in de Nota Ruimte zijn vijf greenports, drie landbouwontwikkelingsgebieden bloembollenteelt en tien landbouwontwikkelingsgebieden glastuinbouw aangegeven. In het Nota Overleg heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven dat het kabinet de bundeling van de grondgebonden landbouw niet zinvol acht. Hij heeft ook aangegeven dat het kabinet, buiten de in de Nota Ruimte genoemde locaties, de bundeling van niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw wil stimuleren en gelijktijdig ruimte schept voor zorgvuldige decentrale afwegingen. Uit het oogpunt van economie, milieu, landschappelijke kwaliteit en infrastructuur (verkeer, water, energie en logistiek) biedt bundeling veel voordelen. Dit bundelingsbeleid maakt onderdeel uit van het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen (paragraaf 2.3.2.6.). Een beleid waar juist ruimte voor zorgvuldige, integrale en decentrale afwegingen, afgestemd op lokale en regionale behoeften en mogelijkheden voorop staat. Specifiek voor de glastuinbouw heeft het rijk gekozen voor een grotere vrijheid voor provincies om, desgewenst, naast de bovengenoemde gebieden, nieuwe regionale glasconcentratiegebieden aan te wijzen, mits gekoppeld aan een regionale herstructureringsopgave. Indien bij deze opgave sprake is van bedrijfsverplaatsing en/of sanering van verspreid liggend glas dan ben ik van mening dat hier alleen sprake van kan zijn als dit op vrijwillige basis geschiedt. Met de ruimte voor ruimte regeling biedt het rijk in ieder geval een instrument aan om te voorzien in voldoende flankerend beleid voor de betrokken bedrijven. Het is aan de provincies om dit beleid vorm te geven. Op deze wijze geïnterpreteerd, ondersteunt de motie het door het kabinet verwoorde beleid en daarmee is het niet nodig de Nota Ruimte op grond van deze motie te wijzigen.

Over de motie Schreijer-Pierik c.s. over gemengde bedrijven, niet-grondgebonden landbouwbedrijven en intensieve veehouderij in de uitvoeringsprogramma's van de nationale landschappen (29 576, nr. 7) heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit al gezegd dit te zien als ondersteuning van het beleid. Daar waar deze bedrijven geen beletsel vormen voor de kwaliteit van het nationale landschap, zullen deze naar zijn overtuiging onderdeel zullen uitmaken van de integrale uitvoeringsprogramma's die de provincies zullen opstellen. Gegeven de sturingsfilosofie van dit kabinet is het aan de provincie om te bepalen hoe de kernkwaliteiten van een nationaal landschap worden uitgewerkt. De afweging óf deze bedrijven wel of geen beletsel vormen voor de ontwikkeling van dat landschap zal dus uiteindelijk door de provincies worden gemaakt. Ik ben voornemens om uitvoering te geven aan deze motie door aan de vierde zin van de tweede alinea van paragraaf 3.4.3. van de Nota Ruimte («Nationale landschappen bieden daarnaast ruimte voor de aanwezige regionale en lokale bedrijvigheid») toe te voegen: «, inclusief niet-grondgebonden landbouwbedrijven en intensieve veehouderij» en aan de achtste alinea van deze paragraaf aan de gegeelde PKB-tekst op pagina 127 van de Nota Ruimte toe te voegen: «Ditzelfde geldt ook voor de verschillende in het betreffende gebied aanwezige (agrarische) bedrijven».

Over de motie Snijder-Hazelhoff/Scheijer-Pierik over kavelruil en landinrichting als structuurverbeterende instrumenten (29 576, nr. 9) heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het Nota Overleg al gezegd dit te zien als ondersteuning van het beleid, met dien verstande dat er pas nieuwe projecten kunnen worden gestart wanneer er nieuw geld komt óf wanneer lopende projecten zijn afgehandeld. Uitvoering van deze motie vindt – wanneer aan de orde – plaats in de begroting van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, maar leidt niet tot een tekst(aanpassing) in de Nota Ruimte.

Van de motie Van der Ham over bosaanplant rondom steden (29 576, nr. 10) heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het Nota Overleg aangegeven deze als een ondersteuning van het beleid te zien. In aansluiting daarop wil ik benadrukken dat ook in de Nota Ruimte expliciet in een gegeelde PKB-passage aan provincies wordt gevraagd om ruimte te vinden voor: «parken, groengebieden, sportterreinen en «groene» en «blauwe» recreatiemogelijkheden in en om de stad. In de ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten wordt de balans tussen bebouwing en groen en blauw integraal meegenomen.» (blz 91 van 29 435, nrs. 1–2). Daarmee is de aandacht voor groen in en om de stad voldoende verankerd in het beleid. De uitvoering van het beleid in de Nota Ruimte voorziet in het maken van afspraken met provincies over die uitvoering, het monitoren van de uitvoering daarvan en in het geval van groen in en om de stad ook in toetsing van de streekplannen op de doorwerking van het beleid van de Nota Ruimte. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding de tekst van de Nota Ruimte op dit punt aan te passen.

Wat betreft de toezeggingen die gedaan zijn tijdens het Nota Overleg met uw Kamer over de Agenda Vitaal Platteland kan ik u het volgende meedelen. Minister Veerman heeft gemeld te komen met een toekomstvisie op de landbouw. Inmiddels is het Ministerie van LNV gestart met een project dat in 2005 zal resulteren in een dergelijke visie. Tevens heeft Minister Veerman toegezegd uw Kamer een brief over de Nederlandse inzet ten behoeve van de Plattelandskaderverordening te doen toekomen. U bent hierover reeds geïnformeerd bij brief d.d. 17 november jl. ter voorbereiding van de Landbouw-Visserijraad van 20 november 2004.

Inzake de toezegging dat, waar het kan, in de uitvoeringscontracten die gesloten worden met de provincies geanticipeerd zal worden op de WILG meld ik u het volgende. Momenteel worden de uitvoeringscontracten tussen rijk en provincies voorbereid. Inzet is om dit zo veel mogelijk volgens de ILG-gedachte te doen. Dit betekent onder meer dat het rijk stuurt op rijksdoelen en concrete afspraken maakt met de provincies over prestaties en middelen. De afspraken hebben betrekking op twee jaar en worden gemaakt met de afzonderlijke provincies (dus 12 stuks). De verplichtingenruimte voor het jaar 2006 zal begin 2005 worden opengesteld, waardoor de provincies ruimer kunnen programmeren en invulling wordt gegeven aan de tweejarigheid.

Er kan nu nog niet geheel conform het ILG-gedachtegoed gewerkt gaan worden, waardoor de jaren 2005 en 2006 duidelijk een overgangsperiode zijn.

Zo dient nog met de huidige instrumenten (Landinrichting en SGB) gewerkt te worden, doordat de (W)ILG er nog niet is. Ook is het rijk voor de verantwoording gehouden aan de huidige begrotingssystematiek.

Over de toezegging dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal onderzoeken of het zo is dat de doelen in verband met de realisatie van de EHS een belemmering vormen voor landinrichting t.b.v. grootschalige landbouw, kan ik het volgende melden. In overleg met de provincies wordt dit onderzocht; vooralsnog zijn hier nog geen aanwijzingen voor gevonden. In dit verband verwijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tevens naar de besteding van de z.g. Koopmansgelden, die resulteren in een extra impuls in de landinrichting.

1.2 Pieken in de Delta

De regering is begonnen met de uitvoering van de motie Snijder-Hazelhoff c.s. over het maximaliseren van bijdragen van alle regio's en een evenwichtige ontwikkeling van regio's onderling (29 697, nr. 4). Zoals de staatssecretaris van Economische Zaken tijdens het Algemeen Overleg op 15 september 2004 heeft aangegeven, zal het kabinet er voor zorgen dat indien er structuurfondsen naar de rijke lidstaten komen, dat ook Nederland daar zijn aandeel van krijgt. Wat betreft de verdeling van deze gelden zal op voorhand geen enkele regio worden uitgesloten. In lijn met Pieken in de Delta, wil het kabinet inzetten op de kansen in alle regio's. Ook vindt over dit onderwerp nauw overleg plaats met de provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), onder meer tijdens reguliere overleggen met deze instanties. Ook zijn het Interprovinciaal overleg (IPO) en de VNG vertegenwoordigd in een ambtelijke werkgroep die input levert voor de opstelling van Nederland in de onderhandelingen over de verordeningen van het structuurbeleid in de periode 2007–2013. De uitvoering van de motie leidt overigens niet tot een tekst(-aanpassing) in de Nota Ruimte.

Het kabinet heeft aangegeven meerwaarde te zien in Europese grensoverschrijdende en transnationale samenwerking, een onderdeel van het EU-structuurbeleid. De staatssecretaris van Economische Zaken organiseert in dit kader samen met de betrokken provincies een aantal conferenties over grensoverschrijdende samenwerking en de rol van structuurfondsen daarbij. De eerste conferentie is op 29 november jl. gehouden met de provincies Overijssel en Gelderland en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijnland-Westfalen. In 2005 volgen in elk geval nog conferenties in Noord-Nederland en met Vlaanderen. Beoogd resultaat is dat er gezamenlijke agenda's en projecten uit voortkomen, die met Structuurfonds-middelen (mee) kunnen worden gefinancierd.

Zoals verwoord in de Nota Pieken in de Delta en de Nota Ruimte, liggen economische kerngebieden in beginsel in een nationaal stedelijk netwerk, of hebben ze daarmee belangrijke relaties. In deze kerngebieden bevinden zich de belangrijkste concentraties van stuwende werkgelegenheid en ze worden gekenmerkt door de aanwezigheid van één of meer universiteiten en/of door (belangrijke relaties met de) mainports. De motie-Snijder-Hazelhoff / Bakker die betrekking heeft op economische kerngebieden en andere gebieden waar vernieuwende ontwikkelingen worden opgestart (29 697, nr. 6), wordt uitgevoerd: de regering zal Pieken in de Delta niet als een blauwdruk hanteren, maar wel als richtinggevend. Datzelfde geldt voor de Nota Ruimte, die in ruimtelijke zin aan deze nota ten grondslag ligt. Deze verheldering zal in de Nota Ruimte worden opgenomen. Dit betekent in de praktijk twee dingen. Ten eerste, als gebieden in de toekomst voldoen aan de criteria van een economisch kerngebied dan zullen ze ook als zodanig worden behandeld. Zowel het nationaal ruimtelijk beleid als het regionaal-economisch beleid van het rijk zullen dan daarop worden aangepast.

Daarnaast zal het kabinet gebieden waar zich ontwikkelingen voordoen die van belang zijn voor de nationale economie – ook al liggen ze buiten de economische kerngebieden – niet in de kou laten staan. Dit geldt nu al voor bijvoorbeeld de Stedendriehoek. Zo kan Deventer, als één van dertig steden die in het grotestedenbeleid is opgenomen, aanspraak maken op de middelen van dit beleid en is het bedrijventerrein De Mars in Zutphen één van de Topprojecten herstructurering in het Actieplan Bedrijventerreinen. Daarnaast heeft de staatssecretaris van Economische Zaken toegezegd om voor de zomer van 2005 de Kamer verder te informeren over de wijze van uitvoering van de Nota Pieken in de Delta.

De motie Bakker c.s. over maximale aansluiting op initiatieven in het kader van toptechnologieregio Zuidoost-Nederland (29 697, nr. 7) heeft reeds uitvoering gekregen in het recente besluit van het kabinet inzake de uitvoering van vier speciale programma's in het kader van de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte, te weten de Noordvleugel en de Zuidvleugel van de Randstad, het Groene Hart en Zuidoost-Brabant/Noord-Limburg. Dit kabinetsbesluit zal ik u separaat aanbieden. Het programma Zuidoost-Brabant/Noord-Limburg is de uitwerking van het in de Uitvoeringsagenda aangekondigde programma Brabantstad/Zuidoost-Brabant. Doel is de versterking van de internationale concurrentiepositie, het geven van een impuls aan de economische innovatie op het terrein van kennis en technologie, hoogwaardige bedrijvigheid en ruimtelijke kwaliteit in en rond de Brainport Eindhoven/Zuidoost-Brabant en het daaraan gelieerde economisch kerngebied en innovatieve hot spot Venlo en omgeving. Met de aanpassing van dit laatste programma geeft het kabinet uitvoering aan de in de motie uitgesproken wens tot samenwerking over de provinciegrenzen heen. Bij de evaluatie van het programma in 2006 zal het kabinet bezien of voldoende recht wordt gedaan aan de eis van grensoverschrijdende samenwerking en of (verdere) uitbreiding van het programma gewenst is. Uitvoering van deze motie leidt daarmee niet tot wijziging van de tekst van de Nota Ruimte, maar zal wel terugkeren in een geactualiseerde versie van de Uitvoeringsagenda Nota Ruimte.

De regering geeft eveneens uitvoering aan de motie Snijder-Hazelhoff/Van Dijk en Bakker over de IPR voor nieuw te vestigen bedrijven (29 697, nr. 8). Nederland is een grote voorstander van een gelijk speelveld op de interne markt; zeker voor lidstaten met een vergelijkbare economische ontwikkeling. Het is één van de essentiële voorwaarden om te komen tot een gezonde economische omgeving. Regionale steun moet hierbij een uitzondering zijn en zich beperken tot die gebieden waar dit het hardst nodig is. Investeringssteun aan individuele bedrijven beschouwt het kabinet hierbij als één van de meest concurrentievervalsende vormen van staatssteun. Het kabinet kan zich dan ook vinden in de voorstellen van de Commissie om deze steun verder te beperken. Op grond van recente conceptvoorstellen van het DG Mededinging van de Commissie, zal Nederland na 2006 waarschijnlijk geen investeringssteun meer kunnen verlenen aan grote bedrijven. Wanneer deze mogelijkheden in de nieuwe periode (2007–2013) wel zouden blijven bestaan, zal het kabinet zich inzetten voor een level playing field ten opzichte van andere lidstaten – met specifieke aandacht voor grensregio's – opdat ongewenste grenseffecten worden tegengegaan. De uitvoering van de motie leidt overigens niet tot een tekst(-aanpassing) in de Nota Ruimte.

De regering is begonnen met de uitvoering van de motie Van Dijk/Snijder-Hazelhoff en Bakker over een vervolg op het Kompas voor het Noorden (29 697, nr. 9). Het is nu nog te vroeg om tussenresultaten te kunnen melden. Conform de motie zal het kabinet voor de zomer van 2005 hierover een brief aan de Kamer sturen. In de Nota Ruimte wordt de noodzaak van een regionaal toegespitste aanpak om het faseverschil van Noord-Nederland met andere delen van Nederland weg te werken reeds onderkend (paragraaf 1.2.2, p.12). De uitvoering van de motie leidt daarom niet tot een tekstaanpassing in de Nota Ruimte.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

S. M. Dekker

BIJLAGE

– Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

– Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

– Staatssecretaris van Economische Zaken

Den Haag, 14 december 2004

Op 3 december jl. is op verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een brief naar de Kamer gestuurd waarin wordt ingegaan op de moties ingediend tijdens de behandeling van de Agenda Vitaal Platteland. Deze brief gaat inhoudelijk in op drie moties (waarvan twee aangenomen en één verworpen, in totaal zijn zes moties aangenomen). De brief gaat niet in op de stand van zaken van de, tijdens dit debat gedane toezeggingen.

Bij de stemmingen over de ingediende moties tijdens de behandeling van de Nota Pieken in de Delta op 5 oktober 2004 heeft de Kamer vier moties aangenomen.

Namens de vaste commissies voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Economische Zaken verzoek ik u de Kamer voor 1 januari 2005 een (meer uitgebreide) reactie te geven op de aangenomen moties naar aanleiding van de behandeling van de Agenda Vitaal Platteland, van Pieken in de Delta en de gedane toezeggingen tijdens deze debatten. Tevens verzoek ik u hierbij aan te geven op welke wijze verwerking hiervan plaatsvindt in de Nota Ruimte.

De griffier van de commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Van der Leeden

Naar boven