29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 796 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2023

Hierbij bied ik u, op grond van artikel 104 van de Wet op de rechterlijke organisatie, het jaarverslag van de Rechtspraak aan over het jaar 2022. Dit jaarverslag geeft inzicht in de resultaten die de Rechtspraak in 2022 heeft behaald en de daarvoor ingezette financiële middelen. Ik ben dankbaar voor het werk dat de medewerkers van de Rechtspraak, ondanks soms moeilijke omstandigheden, hebben verzet.

Net als in het jaarverslag over 2021 (Kamerstuk 29 279, nr. 713) besteedt de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) in het jaarverslag onder andere aandacht aan een aantal door rechters geconstateerde knelpunten in wetgeving en beleid. Ik waardeer het zeer dat de Raad het kabinet op deze wijze adviseert over onderwerpen waar wet- en regelgeving knellend is. In deze brief ga ik in op de stand van zaken in het werk om de in het Jaarverslag geconstateerde knelpunten aan te pakken.

Zoals u bekend, kent de Rechtspraak ook een aantal interne problemen, zoals een tekort in de rechterscapaciteit. Binnenkort informeer ik u, conform mijn toezegging tijdens het commissiedebat rechtspraak en mede in relatie tot het onlangs ingediende wetsvoorstel met betrekking tot de pensioneringsleeftijd van rechters, nader over de stand van zaken omtrent capaciteit bij de opleiding voor rechters en raadsheren in relatie tot het tekort aan rechters.

Familie- en jeugdrecht

Familie- en jeugdrechters hebben zorgen over diverse knelpunten. Dat betreft onder andere de mogelijkheid die in kinderbeschermingszaken (zoals bij een onder toezichtstelling of een gezagsbeëindigende maatregel) ontbreekt om snel onderzoek te laten doen. Dit beperkt de wettelijke mogelijkheid voor ouders tot contra-expertise, zo constateren de rechters.

Ook ik zie dat contra-expertise in kinderbeschermingszaken beperkt wordt ingezet, onder andere vanwege lange wachttijden bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), terwijl er wel geregeld behoefte is aan snelle inzet van contra-expertise. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is daarom momenteel met het NIFP, de Raad voor de Kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en Jeugdzorg Nederland in gesprek over oplossingsrichtingen op de korte- en lange termijn.

Daarnaast constateren rechters in de praktijk van de jeugdbescherming geregeld dat de gecertificeerde instelling een zogenoemd «perspectiefbesluit» neemt, waarin wordt beslist dat het perspectief voor de jeugdige niet meer ligt bij de eigen ouders. Dit besluit heeft tot gevolg dat de jeugdzorg niet meer werkt aan terugplaatsing van het kind bij de eigen ouders. Het perspectiefbesluit heeft geen wettelijke basis, wordt niet standaard voorgelegd aan de rechter en er is niet eenduidig voorzien in rechtsbescherming.

In mijn brief van 18 november 2022 over een plan ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming heb ik uw Kamer geïnformeerd dat wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor een rechterlijke toets van het perspectiefbesluit door hiervoor een wettelijke basis te creëren.1 In de tussentijd wordt het perspectiefbesluit zo snel mogelijk aan de kinderrechter voorgelegd via de geschillenregeling bij de ondertoezichtstelling of via een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing. Daarnaast loopt een procedure tot cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad om meer duidelijkheid te krijgen over het laten toetsen van het perspectiefbesluit binnen de huidige wettelijke kaders.

Verder wordt de hoger beroepstermijn van drie maanden bij jeugdbeschermingszaken en gezag- en omgangszaken door rechters als knellend ervaren omdat deze leidt tot onnodig lange behandeltijd. Als pas in de laatste week hoger beroep wordt ingesteld, kan het gerechtshof namelijk in de praktijk regelmatig niets meer betekenen, vanwege het verstrijken van de tijd en/of maatregel. Het voortduren van procedures kan ook een bepalende factor zijn bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel. Daarom pleit de Rechtspraak voor een kortere beroepstermijn. Aangezien dit tijdsverloop niet in het belang van het kind is, ben ik – mede door het reflectietraject van de familie- en jeugdrechters naar aanleiding van de toeslagenaffaire – in gesprek met de rechtspraak en de ketenpartners in de jeugdbescherming over de mogelijkheid de hoger beroepstermijn te verkorten.

Tot slot constateren rechters met betrekking tot het jeugd- en familierecht dat bij de samenwerking tussen gemeenten en rechtbanken bij het aanbieden van hulp in familiezaken in de praktijk uitvoeringsproblemen ontstaan, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag of de gemeente ook nog een eigen urgentieonderzoek (triage) kan doen. Hierdoor lopen de wachttijden op en verliest de rechter de regie over de zaak. Een wettelijke basis in (bijvoorbeeld) de Jeugdwet waarin de bevoegdheid van de rechter staat om te verwijzen naar een aantal vormen van hulpverlening, zou kunnen helpen bij een betere uitvoering van het zogeheten uniforme hulpaanbod in familiezaken. Net als de Rechtspraak zie ik dat hulpverlening in de praktijk niet altijd goed van de grond komt. Samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Rechtspraak is bekeken hoe we het gebruik van het uniform (jeugd)hulpaanbod kunnen bevorderen. In het vervolg daarop wordt momenteel een handreiking voor gemeenten opgesteld om de uitvoering van het hulpaanbod te bevorderen.

No cure, no pay

Bij de werkwijze van zogenoemde no cure, no pay-bedrijven bij belastingzaken valt de Raad de afwezigheid van een echt inhoudelijke reactie in de zaak vaak op, door het gebruik van gestandaardiseerde tekstblokken die niet zijn toegespitst op de zaak. De baten voor de burger zelf zijn vaak gering, terwijl de kosten voor de samenleving in de miljoenen lopen. Het verdienmodel zou minder aantrekkelijk kunnen worden door het systeem van vergoedingen aan te passen, zo bepleit de Rechtspraak. Dit signaal is ook bekend van andere organisaties.

Afgelopen maart is door de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst een plan van aanpak opgezet dat bestaat uit een pakket aan maatregelen en de financiële prikkel voor dit soort bedrijven weg te nemen om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure te starten of door te procederen met de overwegende reden om een proceskostenvergoeding of een vergoeding van immateriële schade te verkrijgen in zaken omtrent de bepaling van de Waardering onroerende zaken (WOZ) en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm).2 De Staatssecretaris komt met Prinsjesdag met een wetsvoorstel herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.

De problematiek speelt ook bij lokale heffingen waaronder parkeerbelastingen. Daarnaast speelt dit probleem in ieder geval ook bij de administratiefrechtelijke handhaving van verkeersovertredingen (de zogenoemde Mulderzaken), zo blijkt ook uit de antwoorden op de vragen van het lid Van Nispen hierover.3 In deze antwoorden heb ik u de acties die ik uitvoer, geschetst. Met de betrokken departementen en de rechtspraak zal op korte termijn nader worden verkend welke oplossingsrichtingen – naast de eerder aangekondigde maatregelen – ter hand kunnen worden genomen. Daarbij worden ook de uitkomsten van de invoeringstoets betrokken die wordt verricht op de verhoging van de proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep.

Niet tijdig beslissen

Voorts signaleert de Raad dat veel justitiabelen zich genoodzaakt zien om een beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen omdat organisaties er niet in slagen om binnen geldende termijnen besluiten te nemen. Na de rechterlijke uitspraak belanden deze zaken weer boven op de stapel van de uitvoeringsinstanties met het gevolg dat andere zaken bij de uitvoeringsorganisatie weer langer blijven liggen en de uitvoering nog verder in de knel komt.

Zoals u weet staat de vreemdelingenketen onder grote druk. De afgelopen periode was sprake van een hoge instroom van asielzoekers en de verwachting is dat de komende jaren de instroom hoog blijft. Het is voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet mogelijk om (met het huidige beleid en werkwijze) de instroom bij te houden. Dit zorgt voor oplopende voorraden en langere doorlooptijden. In veel gevallen worden wettelijke termijnen niet gehaald, waardoor beroepen tegen niet tijdig beslissen ingediend worden bij de rechtbanken. Dat is zorgelijk. Samen met de IND en de vreemdelingenketen in zijn geheel wordt gekeken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Zowel om de doorstroom te bevorderen, maar ook om grip te krijgen op de instroom.

Met betrekking tot het niet-tijdig beslissen noemt de Raad ook problematiek rondom tijdig beslissen door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. Ik heb deze knelpunten onder de aandacht van het desbetreffende ministerie gebracht en gevraagd te voorzien in een passende aanpak daarvoor. Datzelfde geldt voor de door de Raad geconstateerde knelpunten met betrekking tot vergunningverlening in relatie tot Natura-2000 gebieden en sociale zekerheidswetgeving.

Consumentenbescherming onder druk

Een knelpunt dat volgens de Raad eveneens aandacht behoeft is het onderwerp ambtshalve toetsing in consumentenzaken, dat zowel ziet op de toetsing van door ondernemers gehanteerde algemene voorwaarden (oneerlijke bedingen) als op de toetsing of ondernemers bij het aanbieden van hun producten voldoen aan hun wettelijke informatieverplichtingen (bij met name verkoop op afstand).

In de gevallen dat ondernemers met hun rechtsbijstandverleners (deurwaarders en incassobureaus) er in consumentenzaken voor kiezen om zaken niet meer aan te brengen bij de rechtbanken, faalt de consumentenbescherming als zaken onderhands worden geregeld op een manier die voor de consument ongunstiger is dan als de zaak wel aan de rechter zou zijn voorgelegd, aldus de Raad.

De Rechtspraak geeft hiermee een belangrijk signaal af. Dergelijke geluiden komen ook vanuit de consumentenorganisaties/schuldeisers, de incassobranche en de deurwaarders. Gezien de waardenspanning tussen het belang van eenvoudige laagdrempelige toegang tot het recht voor schuldeisers en het belang van consumentenbescherming tegen oneerlijke handelspraktijken, betreft dit een complex vraagstuk. Het is goed om te zien dat de Rechtspraak met in achtneming van de onpartijdige en onafhankelijke rol van de rechter actief deelneemt aan het maatschappelijk debat en betrouwbaar samenwerkt met ketenpartners en in relevante netwerken. In het kader van versterking van de toegang tot het recht, zal mijn ministerie aan een oplossing bijdragen door de dialoog op gang te brengen tussen de rechtspraak, de consumentenorganisaties en schuldeisers, de incassobranche en deurwaarders.

Knelpunten uit het Jaarverslag 2021

Ten aanzien van de knelpunten die de Raad aangaf in het Jaarverslag 2021 stel ik vast dat de Raad inmiddels een toegenomen aandacht heeft geconstateerd voor rechtsbescherming in de toelichtingen op nieuwe wetgeving en voor de verbetering van de toegang tot het recht. De Raad geeft ten aanzien van drie knelpunten uit het Jaarverslag 2021 aan dat de aanpak daarvan nog gaande is.

Dit betreft de hardnekkig of complexe onderwerpen schorsende werking bij bezwaarschrift omzetting taakstraf, ter beschikking gestelde vreemdelingen en het taakstrafverbod.

Met betrekking tot het knelpunt dat vaak geen schorsende werking wordt verleend bij het bezwaarschrift omzetting taakstraf, kan worden aangegeven dat in het wetsvoorstel voor een nieuw Wetboek van Strafvordering een bezwaarschrift zal worden aangemerkt als een gewoon rechtsmiddel, waaraan standaard schorsende werking wordt toegekend. In overleg met het Centraal Justitieel Incassobureau wordt momenteel bezien of in de huidige praktijk (vaker) op deze nieuwe regeling kan worden geanticipeerd.

Wat betreft het knelpunt van ter beschikking gestelden die de status van ongewenst vreemdeling hebben gekregen, zal uw Kamer nog een beleidsreactie ontvangen op het desbetreffende rapport van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de daarin gedane aanbevelingen.

Het kabinet heeft geen voornemen om, zoals de Rechtspraak verzoekt, het bestaande taakstrafverbod te laten vervallen of om te zetten in een bijzondere motiveringsplicht voor de rechter.

Slotwoord

Ik ben de Rechtspraak wederom zeer erkentelijk voor de signalering van de in hun praktijk ervaren knelpunten in beleid en wetgeving. Dit geeft de wetgevende en uitvoerende machten de gelegenheid relevante maatschappelijke problemen aan te pakken. Ik zal het nodige in het werk stellen om een passende aanpak te kiezen om de problemen op te lossen.

De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind


X Noot
1

Kamerstuk 31 839, nr. 913.

X Noot
2

Kamerstuk 29 279, nr. 776.

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2298.

Naar boven