29 240 Veiligheid op school

Nr. 76 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 februari 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over:

  • de brief van 19 april 2017 inzake Students Well Being rapportage PISA1 2015 (deel III) (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 13),

  • de brief van 22 december 2016 inzake de Monitor sociale veiligheid in en rond scholen (Kamerstuk 29 240, nr. 75),

  • de brief van 19 september 2016 inzake Reactie op verzoek commissie inzake het krantenartikel «Kinderombudsvrouw: Pestprotocol werkt nog niet goed genoeg» (Kamerstuk 29 240, nr. 74).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 december 2017 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 14 februari 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Arends

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de toenmalige Staatssecretaris en zien daarin aanleiding voor het stellen van een aantal vragen aan de Minister.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde brieven. Sociale veiligheid in en rond scholen is heel belangrijk voor het welzijn van leerlingen en docenten. De impact van pesten en je onveilig voelen heeft een grote impact op een kind en de gevolgen daarvan zijn nog jaren later te zien Deze leden constateren met genoegen dat Nederland het op dit terrein volgens het PISA rapport relatief goed doet en dat ook in Nederland de cijfers over pesten een neergaande lijn vertonen, alhoewel het nog te vroeg is om van een trend te spreken. Deze leden hebben nog wel enige vragen.

De leden van D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de rapporten rond sociale veiligheid in en rond scholen. Deze leden willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de verschillende brieven over sociale veiligheid in en rond scholen. Het is positief dat Nederlandse leerlingen in het algemeen tevreden zijn met hun leven, ongeacht achtergrond. Wel hebben deze leden enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Students Well Being rapportage PISA 2015 (deel III), de Monitor sociale veiligheid in en rond scholen en de reactie op het verzoek van de commissie inzake het krantenartikel «Kinderombudsvrouw: Pestprotocol werkt nog niet goed genoeg». Zij hebben daar nog enkele vragen over.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang inzake sociale veiligheid in het onderwijs.

Algemeen

De leden van de VVD-fractie constateren dat het onderzochte pestgedrag geen specifieke informatie geeft over online pesten, bijvoorbeeld via sociale media. Gezien alle media aandacht is dit een interessant deel van het pestgedrag bij kinderen en jongeren. Heeft de Minister meer informatie over specifiek online pestgedrag? En zo ja, wil de Minister dit ter kennisneming naar de Kamer sturen? Zo nee, kan dit uitgesplist worden bij een volgende monitor sociale veiligheid, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen in de onderliggende stukken weinig over hoe docenten zelf vinden dat het gaat met de sociale veiligheid op scholen en of zij dit anders zien sinds de invoering van de zorgplicht voor sociale veiligheid op scholen anders dan hoe onveilig of veilig zij zich zelf voelen of te maken hebben met pestgedrag. Zijn de docenten en scholen van mening dat de invoering van de wet in 2015 ertoe heeft bijgedragen dat het sociale klimaat veiliger is geworden? Vinden leraren ook dat zij hierbij voldoende ondersteund zijn gezien de verantwoordelijkheid die bij scholen is neergelegd? Tevens vragen zij of de leraren van mening zijn dat zij ouders voldoende kunnen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid.

Deze leden hebben jaren geleden gevraagd om meer aandacht te geven hoe om te gaan met pesten in de opleiding van leraren en daarmee ook mee te nemen hoe om te gaan met een negatieve dynamiek in een klas. Kan de Minister aangeven of hier inmiddels aandacht aan wordt besteed in de lerarenopleidingen en op welke wijze? Zij vragen of de Minister tevens kan aangeven of leraren zich minder handelingsverlegen voelen om in te grijpen bij pesten in de klas. Hebben leraren voldoende kennis wat zij moeten doen bij pesten in de klas, of digitaal pesten?

De leden lezen in de onderliggende stukken weinig over digitaal pesten en de impact daarvan. Kan de Minister nader toelichten of digitaal pesten ook in de monitor en cijfers wordt meegenomen en wat de resultaten zijn. Kan hierbij ook worden aangegeven of er een verschuiving plaatsvindt van «gewoon» pesten naar digitaal pesten? Digitaal pesten is niet gebonden aan plek of tijd en vindt veelal plaats buiten schooltijd, maar werkt wel degelijk door op school en heeft een grote impact op de onderlinge verhoudingen in een klas. Kan de Minister aangeven op welke wijze in het kader van mediawijsheid scholen hiermee omgaan?

Helaas gebeurt het nog vaak dat in het geval van pesten, het slachtoffer is dat noodgedwongen een andere school zoekt om aan zijn of haar pesters te ontkomen. Veelal omdat ouders en leerling het gevoel hebben dat het pesten en de impact daarvan op de leerlingen onvoldoende serieus wordt genomen. Wordt dit bijgehouden en wordt in een dergelijk geval een school ook bevraagd wat de reden is dat een gepeste leerling noodgedwongen een andere school opzoekt? Deze leden vragen of het niet rechtvaardiger zou zijn dat bij ernstig en herhaaldelijk pestgedrag, de dader van school moet zodat het slachtoffer als hij of zij dat wenst op school kan blijven.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er een aantal jaren geleden een wetsvoorstel2 naar de Kamer is gestuurd over incidentenregistratie. Daarin stond dat scholen verplicht waren om een incident te melden mocht zich dit voordoen. Dat voorstel is uiteindelijk teruggetrokken3, waardoor er nu geen centrale gegevens zijn over het aantal incidenten op scholen en de aard ervan. Wat is de mening van deze Minister over dit wetsvoorstel? Is hij bereid dit wetsvoorstel opnieuw in behandeling te nemen, zo vragen deze leden.

Het valt de genoemde leden op dat wanneer het kabinet spreekt over sociale veiligheid hier vaak pesten mee wordt bedoeld. Deelt de Minister de mening van deze leden dat sociale veiligheid verder gaat dan pesten alleen? Gaat dit ook om het creëren van een omgeving waarin leerlingen en docenten zich veilig en vertrouwd voelen en waarin gesprekken over ethische kwesties, geloofsovertuiging en seksuele diversiteit gevoerd kunnen worden? Is het mogelijk om dit te verbeteren, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel in het onderzoekskader 2017 4 als in de recente brochure «Ruimte in regels» vermeld wordt dat scholen naast de veiligheid ook het welbevinden van leerlingen moeten monitoren. Deze leden vragen waarom ook het welbevinden genoemd wordt, aangezien de wet bewust spreekt over veiligheid en in de wetsbehandeling nauwkeurig aandacht is besteed aan deze definitie. Zij vragen of het kabinet het risico onderkent dat scholen bij welbevinden veronderstellen dat ook sociale competenties in algemene zin bedoeld zijn, terwijl het welbevinden in de wetsbehandeling duidelijk in het kader van veiligheid is geplaatst en schoolgerelateerd dient te zijn. Zij vragen waarom de vermelding van het welbevinden noodzakelijk zou zijn en of het kabinet deze terminologie bij wijziging van het onderzoekskader of eventuele herziening van de brochure wil heroverwegen en een beknopte nadere duiding wil geven.

De leden constateren dat zowel in het onderzoekskader 2017 als in de recente brochure «Ruimte in regels» wordt gesproken over de verplichting om een gestandaardiseerd instrument te gebruiken, terwijl de wet spreekt over een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft. Deze leden merken dat de formulering van een gestandaardiseerd instrument bijdraagt aan de veronderstelling in het onderwijsveld dat een instrument moet worden ingekocht. De website van de inspectie blijkt bovendien als norm uit te dragen dat scholen een instrument van een aanbieder moeten afnemen. Deze leden vragen hoe het kabinet zich rekenschap geeft van het feit dat de wet scholen bewust ruimte biedt om zelf een instrument te ontwikkelen.

De voornoemde leden vragen hoe het kabinet uitwerking geeft aan het gegeven dat het wettelijke kader inzake veiligheid op scholen sinds 1 juli 2017 is aangevuld met de voorwaarde dat een nadere regeling van een representatief en actueel instrument bij algemene maatregel van bestuur dient te geschieden en niet in het toezichtskader5. Zij vragen in het bijzonder hoe het kabinet uitvoering geeft aan de mogelijkheid om bijvoorbeeld voor kleine scholen maatwerk te bieden. Gelet op de inhoud van instrumenten die in omloop zijn, zouden kleine scholen volgens deze leden prima in staat moeten zijn om een voor hun situatie geschikte vragenlijst te ontwikkelen. Zij vragen welke mogelijkheden het kabinet biedt aan kleine scholen en hoe deze ruimte onder de aandacht wordt gebracht.

De leden vragen of het kabinet ermee bekend is dat sommige gemeenten scholen benaderen met vragenlijsten inzake sociale veiligheid. Naar de mening van deze leden is het ongewenst dat scholen met dubbel werk worden opgezadeld en is het van belang om het (toe)zicht op sociale veiligheid daar te beleggen waar het hoort, namelijk bij de inspectie. Deelt het kabinet deze koers? Is het kabinet bereid hierover contact te zoeken met de VNG6, zo vragen de eerdergenoemde leden.

Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de toenmalige Staatssecretaris in de brief schrijft dat er een verschil zit in de cijfers tussen de monitor sociale veiligheid en de rapportage van de PISA. In de monitor wordt aangegeven dat in het primair onderwijs een daling is van 14% naar 10% gepeste kinderen, in het voortgezet onderwijs is er een daling van 11% naar 8%. De PISA rapportage spreekt echter van een percentage gepeste kinderen dat beduidend lager ligt. Namelijk op 3,3%. Kan de Minister aangeven waar dit verschil in zit? Aan welk cijfer hecht de Minister het meest? De leden ontvangen graag een toelichting hierop.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de resultaten van deze eerste monitor sinds de invoering van de wettelijke verplichting voor scholen om werk te maken van sociale veiligheid bemoedigend zijn. Minder leerlingen geven aan gepest te worden in 2016 dan in 2014. Ook onder lhbti-leerlingen en lhbti-personeel is het percentage gestegen dat zich veilig voelt op school, maar ten opzichte van andere groepen voelt deze groep zich minder veilig en heeft meer met pesten en geweldsincidenten te maken dan andere groepen. In de brief van 2 september 2016 hierover worden de maatregelen beschreven die zijn getroffen. Kan de Minister aangeven welke maatregelen inmiddels in werking zijn getreden en wat de ervaring hiermee is? Ook bij het veiligheidsgevoel van personeel op scholen is een stabilisering te zien van de cijfers. Kan de Minister meer inzicht aangeven in de gemaakte analyse en wat de rol van Stichting School en Veiligheid hierbij kan zijn?

Ten slotte vragen de leden of de Minister kan aangeven of hij voornemens is samen met het onderwijsveld maatregelen te treffen om het percentage van leerlingen dat te maken heeft met seksueel geweld in het voortgezet onderwijs naar beneden te krijgen.

De leden van de D66-fractie vinden het zeer zorgelijk om te zien dat lhbti-leerlingen en personeel zich minder veilig voelen op scholen en meer met pesten en geweldsincidenten te maken krijgen. In het regeerakkoord staat de afspraak om de positie van lhbti in het onderwijs te verbeteren, onder meer bij de opleiding voor docenten en in het mbo. Hoe gaat de Minister invulling geven aan deze afspraak? In de brief is te lezen dat de toenmalige Staatssecretaris ook de inzet had om de veiligheid te vergroten. Ondersteunt de Minister het beleid uit het vorige kabinet of wordt er een andere lijn ingeslagen? Wat zijn concrete maatregelen die scholen kunnen treffen om de positie van lhbti-leerlingen en personeel te verbeteren?

De leden lezen dat in 2016 65% van de scholen actief beleid voert op veiligheid. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze stijgende lijn van scholen, die actief beleid voeren, blijft? Zij vragen of de Minister kan toelichten in welke mate basisscholen aandacht besteden aan seksuele voorlichting. Deze leden merken op dat er een verschil is tussen het veiligheidsgevoel van het personeel in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Kan de Minister duiden waarom hier zo’n scherp verschil is, zo vragen zij.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de positie van lhbti-leerlingen en lhbti-personeel zorgelijk blijft. Kan de Minister aangeven in hoeverre de ingezette maatregelen, zoals beschreven in de brief van 2 september 2016, om de veiligheid en de sociale acceptatie van deze groep op school te vergroten, leiden tot de gewenste resultaten? In deze brief staat vermeld dat in het najaar van 2016 de ITS7-monitor «Sociale Veiligheid in en rond scholen» uitkomt en dat er dan opnieuw specifiek in wordt gegaan op seksueel grensoverschrijdend gedrag en de sociale veiligheid van lhbti-leerlingen en leraren. De genoemde leden constateren dat er bij het verschijnen van deze monitor geen nieuwe maatregelen worden aangekondigd, ondanks dat er in de monitor wel wordt genoemd dat de positie van lhbti-leerlingen en lhbti-personeel zorgelijk blijft. Is de Minister van mening dat de ITS-monitor juist aanleiding geeft om extra maatregelen te nemen, zo vragen deze leden.

Leerkrachten kunnen een belangrijke rol spelen in het signaleren van kindermishandeling. Is er voldoende aandacht voor het herkennen van signalen en risicofactoren van kindermishandeling? Wordt er voldoende gewerkt met casuïstiek over kindermishandeling bij lerarenopleidingen? Is de Minister van mening dat leerkrachten voldoende weten hoe zij kindermishandeling kunnen signaleren en hoe zij hier vervolgens actie op kunnen ondernemen? Wordt er tevens voldoende aandacht besteed aan kindermishandeling in de lessen, zodat ook kinderen zich bewust worden van wat kindermishandeling is en wat zij kunnen doen als zij zelf hiermee te maken hebben? Deze leden vragen of hier extra aandacht voor nodig is. Is er doorgaans voldoende samenwerking tussen school, Veilig Thuis, en sociale wijkteams met als doel kindermishandeling aan te pakken? En zijn leraren voldoende toegerust om gesprekken over (vermoedens van) kindermishandeling met kinderen of ouders te voeren wanneer dat noodzakelijk is? Is de Minister bereid om maatregelen te nemen om deze samenwerking te verbeteren, zo vragen deze leden. De leden van deze fractie constateren dat ook het veiligheidsgevoel van personeel op scholen in het voortgezet onderwijs een punt van aandacht blijft. De voorganger van de Minister schrijft dat op dit punt nadere analyse aanknopingspunten kan bieden voor de verdere gezamenlijke inzet van sociale partners op de programmalijn «Veilig, gezond en vitaal werken». Kan de Minister aangeven wat de uitkomst is van deze nadere analyse? Heeft dit geleid tot aanpassing van de genoemde programmalijn of andere maatregelen? Als dit het geval is dan willen de voornoemde leden graag weten welke dit zijn.

De leden van de SP-fractie merken op dat de onderzoekers constateren dat scholen in het voortgezet onderwijs meer incidenten melden met seksuele uitbuiting en dat zes procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs aangeeft slachtoffer van seksueel geweld te zijn geweest. De Monitor sociale veiligheid in en rond scholen geeft daarnaast aan dat er nauwelijks veranderingen zijn op het gebied van sociale veiligheid voor lhbti-leerlingen en -personeel. Nog steeds worden zij vaker gepest of zijn vaker slachtoffer van geweld dan niet-lhbti-leerlingen en -personeel.

De voormalig Staatssecretaris stelt in zijn brief dat een overgrote meerderheid van scholen in de uitwerking van de kerndoelen gelukkig veel aandacht besteden aan het vergroten van de seksuele weerbaarheid van leerlingen. Uit het inspectierapport «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, een beschrijving van het onderwijsaanbod op scholen»8 blijkt echter dat op de onderdelen seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid volgens 80 tot 90 procent van de schooldirecteuren op school aandacht wordt besteed. Op 10 tot 20 procent van de scholen dus niet. Deze leden vragen de Minister of hij dit een acceptabel percentage vindt gezien de resultaten uit onder andere de Monitor sociale veiligheid in en rond scholen. Tevens vragen zij of de Minister alsnog bereid is om financiële sancties op te leggen dan wel bestuurlijk in te grijpen als scholen geen aandacht besteden aan zowel seksuele diversiteit, conform de aangenomen motie van het lid Jasper van Dijk9, als seksuele weerbaarheid.

Ook willen de leden weten wat de visie van de Minister is op het tegengaan van (cyber)pesten door zowel leerlingen als onderwijspersoneel en wat hij vindt van het ingezette beleid door zijn voorganger. Graag ontvangen zij een reactie hierop.

Students Well Being rapportage PISA 2015 (deel III)

De leden van de VVD-fractie lezen in de PISA rapportage dat Nederlandse leerlingen minder dan gemiddeld sporten op school. Terwijl juist de les lichamelijke opvoeding sociale vaardigheden aanleert en kinderen respect voor elkaar leert hebben en met elkaar leert om gaan. De leden zijn van mening dat lessen lichamelijke opvoeding met aandacht voor winst en verlies tot betere omgang en meer respect kunnen leiden. Deelt de Minister dit? Zo ja, wat gaat de Minister daar aan doen? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de cijfers van PISA blijkt dat deelnemende leerlingen in Nederland minder gepest worden dan deelnemende leerlingen in andere landen. Ook is het goed om te lezen dat in Nederland, de (sociaal economische) afkomst van een kind niet bepalend is voor pesten waar in andere landen kinderen met een lage sociaal economische status veel vaker worden gepest. De leden vragen de Minister of duidelijk is wat de reden hiervan is. Tevens vragen deze leden of kan worden aangegeven of in Nederland de invoering van het leggen van de zorgplicht bij scholen gezorgd heeft voor deze in internationaal opzicht relatief goede cijfers, of dat Nederland het op dit vlak altijd relatief goed heeft gedaan.

De leden van de D66-fractie zijn over het algemeen positief gesteld over de uitkomsten van het PISA rapport, toch zijn er een aantal uitkomsten die verontrustend zijn. Het onderzoek laat zien dat kinderen die sociaal buitengesloten worden vaker ongelukkig zijn. Wat kunnen scholen doen tegen sociale buitensluiting van kinderen? Deze leden merken op dat Nederlandse kinderen internationaal vergeleken minder vaak verwachten een universitaire diploma te behalen. Kan de Minister dit verklaren? Daarnaast is 27% van de sociale segregatie op Nederlandse scholen te verklaren door het verschil in sociale achtergrond tussen leerlingen op het voorbereidend beroepsonderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Wat is de reactie van de Minister hierop? Tot slot is er een lichte toename in het voorkomen van eetstoornissen onder tienermeisjes. Zij vragen of de Minister kan toelichten wat er wordt gedaan aan preventie van eetstoornissen op scholen.

Reactie op verzoek commissie inzake het krantenartikel «Kinderombudsvrouw: Pestprotocol werkt nog niet goed genoeg»

De leden van de SP-fractie lezen in de reactie dat wordt gesteld dat het aantal leerlingen dat aangeeft gepest te worden in zowel po10 als vo11 is gedaald in 2016. De leden zijn verheugd dit te lezen, maar elk kind dat gepest wordt, is er uiteraard één teveel. Dat er nog veel werk aan de winkel is, beamen de leden van deze fractie. Tevens staat in deze reactie dat voor het tegengaan van pesten het uiteindelijk aankomt op de dagelijkse situatie in en om de school. Hierbij wordt onder andere genoemd «de leraar die niet wegkijkt». Leraren ervaren een hoge werkdruk door onder andere te grote klassen en te weinig handen in de klas of op het schoolplein. Vindt de Minister dat deze hoge werkdruk door te grote klassen en het ontbreken van onderwijsassistenten of conciërges op scholen een belemmering (kunnen) vormen voor het signaleren en tegengaan van pesten op school, ondanks de welwillendheid van leraren om pesten tegen te gaan? Kan hij zijn antwoord toelichten? Zo ja, wat voor actie(s) gaat de Minister ondernemen om per direct een einde aan de werkdruk te maken, zodat het voor leraren ook beter mogelijk wordt een rol te spelen in het tegengaan en bespreekbaar maken van pesten, zo vragen de voornoemde leden.

II. Reactie Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en media

Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde van het verslag. Op een enkel punt heb ik bijna gelijkluidende vragen samengevoegd.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister meer informatie over specifiek online pestgedrag heeft? En zo ja, wil de Minister dit ter kennisneming naar de Kamer sturen? Zo nee, kan dit uitgesplist worden bij een volgende monitor sociale veiligheid, zo vragen deze leden.

In de monitor sociale veiligheid in en rond scholen (hierna: de veiligheidsmonitor) wordt onderzocht op welke wijze kinderen worden gepest. Er wordt bijgehouden of dit persoonlijk, via briefjes, via telefoongesprekken of online gebeurt. Deze cijfers over de jaren 2014 en 2016 kunt u terug vinden in de veiligheidsmonitor en zijn tevens online terug te vinden op de website Onderwijs in cijfers. Ook in de komende monitor wordt onderzocht of en op welke wijze kinderen worden gepest.

De leden van de CDA-fractie vragen of de docenten en scholen van mening zijn dat de invoering van de wet in 2015 ertoe heeft bijgedragen dat het sociale klimaat veiliger is geworden? Vinden leraren ook dat zij hierbij voldoende ondersteund zijn gezien de verantwoordelijkheid die bij scholen is neergelegd? Tevens vragen zij of de leraren van mening zijn dat zij ouders voldoende kunnen aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid.

De vragen zoals door de leden van de CDA-fractie geformuleerd zijn in de monitor niet aan leraren voorgelegd. Bij de evaluatie van de wet nemen we dit mee.

Wel blijkt uit de laatste veiligheidsmonitor dat de eerste resultaten van de inzet op schoolveiligheid voorzichtig merkbaar zijn. Dit heeft mijn voorganger, Staatssecretaris Dekker, u gemeld in de aanbiedingsbrief bij de monitor (Kamerstuk 29 240, nr. 75). Er is volgens de onderzoekers een toenemende aandacht voor veiligheid op scholen. Het veiligheidsgevoel van leerlingen en personeel is bovendien stabiel hoog. Ook blijkt dat er in 2016 minder leerlingen zijn gepest dan in 2014. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over de effectiviteit van het beleid, maar de eerste metingen geven een gunstig beeld. Desalniettemin is en blijft er nog werk aan de winkel. Ieder kind of personeelslid dat met geweld te maken heeft of zich niet veilig voelt is er één te veel.

Kan de Minister aangeven of hier inmiddels aandacht aan wordt besteed in de lerarenopleidingen en op welke wijze, vragen de leden van de CDA-fractie? Zij vragen of de Minister tevens kan aangeven of leraren zich minder handelingsverlegen voelen om in te grijpen bij pesten in de klas. Hebben leraren voldoende kennis wat zij moeten doen bij pesten in de klas, of digitaal pesten?

Er zijn geen actuele gegevens beschikbaar over de handelingsbekwaamheid van leraren op dit punt. In de lerarenopleidingen wordt wel al enige jaren aandacht besteed aan het omgaan met pesten (en sociale veiligheid in het algemeen) op school. Zo is in 2015 door Stichting School en Veiligheid in samenspraak met vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen (LOBO en ADEF) de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» opgesteld. De richtlijn bevat handvatten om studenten tijdens hun opleiding kennis en vaardigheden op te laten doen op het gebied van sociale veiligheid, zodat zij voldoende zijn toegerust wanneer zij eenmaal voor de klas staan. Ook wordt bij de herijking van de generieke kennisbasis expliciet aandacht besteed aan het omgaan met sociale veiligheid in het algemeen en pesten en seksuele diversiteit in het bijzonder. Stichting School en Veiligheid is uitgenodigd om deel te nemen aan de gesprekken rond de herijking.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten of digitaal pesten ook in de monitor en cijfers wordt meegenomen en wat de resultaten zijn. Kan hierbij ook worden aangegeven of er een verschuiving plaatsvindt van «gewoon» pesten naar digitaal pesten?

Zoals aangegeven in antwoord op soortgelijke vragen van de VVD-fractie, wordt in de veiligheidsmonitor ook onderzocht op welke wijze wordt gepest (persoonlijk, via briefjes, via telefoongesprekken of online).

Als we kijken naar deze cijfers zijn er volgens de onderzoekers geen grote verschillen tussen 2016 en 2014.

Voor het primair onderwijs geldt dat zowel in 2016 als in 2014 de leerlingen aangaven voornamelijk persoonlijk gepest te worden (respectievelijk 67 procent en 70 procent), gevolgd door op een andere manier dan in de antwoordopties beschreven stond (respectievelijk 38 procent en 34 procent). In beide jaren blijkt cyberpesten, in de vorm van chatgesprekken, via e-mail, telefoon of sociale media, nauwelijks voor te komen. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat in beide jaren persoonlijk pesten het vaakst voorkomt. In meer dan 40 procent van de gevallen gebeurt pesten – volgens de leerlingen die er slachtoffer van zijn – persoonlijk. Daarna volgt pesten via internet (19 en 21 procent) en pesten op een andere manier dan in de antwoordopties beschreven staat (24 procent). Alleen het pesten via briefjes wordt in 2016 minder vaak gemeld dan in 2014 (9 procent in plaats van 11 procent).

Kan de Minister aangeven op welke wijze in het kader van mediawijsheid scholen hiermee omgaan met digitaal pesten, vragen de leden van de CDA-fractie?

Via Mediawijzer.net zet ik in op het bevorderen van een verstandige, kritische, creatieve en veilige manier van omgaan met media. Mediawijzer.net informeert scholen over een breed scala aan thema’s op het gebied van mediawijsheid, waaronder digitaal pesten. Zo maakt Mediawijzer.net inzichtelijk welke lespakketten of -ideeën er zijn op het terrein van de aanpak van digitaal pesten.

In relatie tot digitaal pesten kunnen scholen gebruik maken van het expertisecentrum Mediawijzer.net. Bij dit netwerk zijn meer dan 1.100 organisaties, bedrijven, zelfstandig professionals en instellingen op het gebied van mediawijsheid aangesloten.

Helaas gebeurt het nog vaak dat in het geval van pesten, het slachtoffer is dat noodgedwongen een andere school zoekt om aan zijn of haar pesters te ontkomen. Veelal omdat ouders en leerling het gevoel hebben dat het pesten en de impact daarvan op de leerlingen onvoldoende serieus wordt genomen. De leden van de CDA-fractie vragen of dit wordt bijgehouden en wordt in een dergelijk geval een school ook bevraagd wat de reden is dat een gepeste leerling noodgedwongen een andere school opzoekt? Deze leden vragen of het niet rechtvaardiger zou zijn dat bij ernstig en herhaaldelijk pestgedrag, de dader van school moet zodat het slachtoffer als hij of zij dat wenst op school kan blijven.

De school dient een actueel beeld te hebben van de sociale veiligheid. Daar hoort bij dat de school weet wanneer leerlingen vertrekken, omdat zij zich niet veilig voelen. Dit is bekend bij de school, maar er is geen centrale registratie. De scholen moeten een veiligheidsbeleid hebben, de veiligheid monitoren en een persoon aanwijzen die de veiligheid coördineert en dient als aanspreekpunt voor pesten. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ziet hierop toe en bevraagt scholen op de uitvoering van het beleid.

Met u vind ik het betreurenswaardig als een slachtoffer van pestgedrag moet uitwijken naar een andere school. In het plan van aanpak tegen pesten is bewust de nadruk gelegd op het voorkomen van pesten en het bevorderen van een sociaal veilig schoolklimaat. Voorkomen is immers beter dan genezen en bovendien is de «schuldvraag» vaak moeilijk te beantwoorden. Pesten gebeurt vaak in groepen en is soms onderdeel van een ingewikkeld groepsproces.

Uiteraard dient de school er alles aan te doen om de groepsdynamieken waarin vormen van pesten voorkomen te verbeteren. Dit hoort bij de zorgplicht voor sociale veiligheid die de school heeft. Zo moet de school alles doen wat in haar macht ligt om te voorkomen dat een leerling uitwijkt naar een andere school.

Een school kan maatregelen treffen tegen pesters. Een notoire pester kan worden geschorst of verwijderd of tijdelijk naar een Reboundvoorziening worden gestuurd.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er een aantal jaren geleden een wetsvoorstel12 naar de Kamer is gestuurd over incidentenregistratie. Daarin stond dat scholen verplicht waren om een incident te melden mocht zich dit voordoen. Dat voorstel is uiteindelijk teruggetrokken13, waardoor er nu geen centrale gegevens zijn over het aantal incidenten op scholen en de aard ervan. Wat is de mening van deze Minister over dit wetsvoorstel? Is hij bereid dit wetsvoorstel opnieuw in behandeling te nemen, zo vragen deze leden.

Het wetsvoorstel incidentenregistratie dat in 2011 door Minister van Bijsterveldt bij uw Kamer is ingediend en ingetrokken door het vorige kabinet, verplicht het bevoegd gezag van scholen en instellingen alle incidenten op een school of vestiging te registreren. Het gaat dan om incidenten zoals wapenbezit, seksueel misbruik, discriminatie, bedreiging en grove pesterijen.

Met de Wet veiligheid op school is een verfijndere en op pesten toegesneden monitoring van sociale veiligheid op schoolniveau geïntroduceerd waarbij de inspectie goed zicht kan hebben op de sociale veiligheid op scholen. Leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs zijn gebaat bij een uniforme en structurele pestaanpak, die bovenal is gericht op preventie van alle vormen van pesten. Daaraan draagt het wetsvoorstel incidentenregistratie niet bij.

Het wetsvoorstel Incidentenregistratie schreef enkel registratie bij zware incidenten voor zonder dat de inspectie over deze gegevens kan beschikken. Dat leidt tot veel extra bureaucratie zonder interventiemogelijkheden. Daarnaast is het de bedoeling dat aangifte gedaan wordt bij strafbare feiten. Registratie is dan overbodig.

De huidige wetgeving legt de nadruk waar deze wat mij betreft hoort te liggen: bij het voorkomen van alle vormen van pesten. Ik ben daarom niet bereid het wetsvoorstel opnieuw in procedure te brengen.

Het valt de leden van de GroenLinks-fractie op dat wanneer het kabinet spreekt over sociale veiligheid hier vaak pesten mee wordt bedoeld. Deelt de Minister de mening van deze leden dat sociale veiligheid verder gaat dan pesten alleen? Gaat dit ook om het creëren van een omgeving waarin leerlingen en docenten zich veilig en vertrouwd voelen en waarin gesprekken over ethische kwesties, geloofsovertuiging en seksuele diversiteit gevoerd kunnen worden? Is het mogelijk om dit te verbeteren, zo vragen deze leden.

Ik deel de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat sociale veiligheid verder gaat dan het voorkomen van pesten alleen. De wettelijke zorgplicht is ook breder dan dat en omvat ook de zorg voor het welbevinden van leerlingen. Kinderen moeten zich veilig en prettig voelen op school zodat zij kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen. Daar hoort ook bij dat gesprekken over ethische kwesties, geloofsovertuiging en seksuele diversiteit gevoerd kunnen worden in een veilige setting. Dat verdient de continue aandacht van alle betrokkenen bij het onderwijs. Ook in het kader van burgerschapsonderwijs is dit relevant. Gesprekken en discussies over zaken als geloofsovertuiging moeten op een respectvolle manier in een veilige setting plaatsvinden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel in het onderzoekskader 2017 14 als in de recente brochure «Ruimte in regels» vermeld wordt dat scholen naast de veiligheid ook het welbevinden van leerlingen moeten monitoren. Deze leden vragen waarom ook het welbevinden genoemd wordt, aangezien de wet bewust spreekt over veiligheid en in de wetsbehandeling nauwkeurig aandacht is besteed aan deze definitie.

Het toezicht van de inspectie is gebaseerd op (en beperkt tot) de wet en de uitleg die daar in de memorie van toelichting aan wordt gegeven. De inspectie stelt dus geen nadere eisen.15 De wet is expliciet over wat onder sociale veiligheid en het monitoren daarvan moet worden verstaan, en rekent ook het welbevinden van leerlingen daartoe. Onder meer: «Hiertoe regelt het wetsvoorstel (...) de monitoring van de sociale veiligheid (...). Hieronder valt ook het welbevinden van leerlingen» en: «Ook draagt de verplichte monitoring ertoe bij dat de inspectie inzage krijgt in de (...) gegevens over de veiligheidsbeleving en het welbevinden van de leerlingen op een school.» De inspectie sluit hier in het toezicht en de voorlichting over het toezicht nauwgezet bij aan.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of het kabinet het risico onderkent dat scholen bij welbevinden veronderstellen dat ook sociale competenties in algemene zin bedoeld zijn, terwijl het welbevinden in de wetsbehandeling duidelijk in het kader van veiligheid is geplaatst en schoolgerelateerd dient te zijn.

Zowel de wet, het toezicht van de inspectie als de voorlichting over het toezicht geven daartoe geen aanleiding. Zo wordt in voorlichtingsmateriaal bijvoorbeeld expliciet gesproken over «Welbevinden op school» of «positieve gevoelens over klas en klasgenoten». Ook in de instrumenten die voor monitoring worden gebruikt, en in de contacten van de inspectie met de aanbieders van deze instrumenten, wordt dit onderscheid gemaakt. Ook de gegevens die aan de inspectie ter beschikking worden gesteld beperken zich tot sociale veiligheid. Voor het in kaart brengen van sociale competenties zijn andere instrumenten nodig.

Zij vragen waarom de vermelding van het welbevinden noodzakelijk zou zijn en of het kabinet deze terminologie bij wijziging van het onderzoekskader of eventuele herziening van de brochure wil heroverwegen en een beknopte nadere duiding wil geven.

De communicatie over de zorgplicht en de monitoring als onderdeel daarvan, met inbegrip van de vermelding van het aspect welbevinden, sluit geheel aan bij de betreffende wetgeving. Aanpassing is dus niet nodig. Waar onduidelijkheid rond het toezicht zou kunnen ontstaan, is de inspectie erop gericht deze op te lossen door duidelijke communicatie. In de communicatie wordt, conform de wettelijke eisen die aan de monitoring worden gesteld in dit verband dan ook aandacht gegeven aan de drie aspecten (beleving en aantasting van veiligheid, en welbevinden) van sociale veiligheid.

De leden van de SGP-fractie constateren dat zowel in het onderzoekskader 2017 als in de recente brochure «Ruimte in regels» wordt gesproken over de verplichting om een gestandaardiseerd instrument te gebruiken, terwijl de wet spreekt over een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft. Deze leden vragen hoe het kabinet zich rekenschap geeft van het feit dat de wet scholen bewust ruimte biedt om zelf een instrument te ontwikkelen.

Zoals in voorgaande antwoorden op vragen van de leden van de SGP-fractie is aangegeven, is het toezicht van de inspectie gebaseerd op de wet en de uitleg die daar in de memorie van toelichting aan wordt gegeven. Dat is ook hier het geval. Scholen kunnen zelf het instrument kiezen dat ze voor monitoring willen gebruiken, als dat aan de wettelijke eisen voldoet: «Om dit te bereiken is van belang dat de school een instrument gebruikt dat aan verschillende eisen voldoet, zodanig dat de (...) gegevens valide zijn (...) en het op een betrouwbare manier meet. Het instrument moet de school inzicht geven in (...) hoe ervaren leerlingen de (..) veiligheid op school, hebben leerlingen te maken met aantasting van de (...) veiligheid (...), hoe is het gesteld met het welbevinden van leerlingen op school. Om een goed beeld te kunnen geven van de situatie op de school is van belang dat een gestandaardiseerd instrument wordt gebruikt, dat tenminste eens per schooljaar onder een representatief deel van de leerlingen wordt afgenomen.»16

Deze eisen zijn nodig omdat het belangrijk is dat de kwaliteit van de instrumenten die scholen gebruiken voor iedereen duidelijk en verzekerd is, en de instrumenten een goed beeld geven van de situatie. Bovendien wordt zo de belasting voor scholen zoveel mogelijk beperkt. Om die reden heeft de inspectie ook afspraken gemaakt met de uitgevers van monitoringsinstrumenten zodat die, voor scholen die dat willen, de gegevens namens en op verzoek van de school aan de inspectie ter beschikking kunnen stellen.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts hoe het kabinet uitwerking geeft aan het gegeven dat het wettelijke kader inzake veiligheid op scholen sinds 1 juli 2017 is aangevuld met de voorwaarde dat een nadere regeling van een representatief en actueel instrument bij algemene maatregel van bestuur dient te geschieden en niet in het toezichtskader.17 Zij vragen in het bijzonder hoe het kabinet uitvoering geeft aan de mogelijkheid om bijvoorbeeld voor kleine scholen maatwerk te bieden. Gelet op de inhoud van instrumenten die in omloop zijn, zouden kleine scholen volgens deze leden prima in staat moeten zijn om een voor hun situatie geschikte vragenlijst te ontwikkelen. Zij vragen welke mogelijkheden het kabinet biedt aan kleine scholen en hoe deze ruimte onder de aandacht wordt gebracht.

Er is een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding waarmee nadere invulling wordt gegeven aan de monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen en de wettelijke bepaling waar de leden van de SGP-fractie aan refereren wordt ingevuld. Deze invulling sluit aan op de huidige praktijk. Er verandert dus niets voor scholen. De huidige praktijk is gebaseerd op de wet, de memorie van toelichting op de wet en op het toezichtkader van de inspectie.

Binnen de huidige praktijk hebben scholen, dus ook kleine scholen, veel ruimte voor een eigen invulling van het beleid. Zo staat het hen vrij zelf een vragenlijst te kiezen om te voldoen aan de verplichting de sociale veiligheid op de school te monitoren. Dit is eenvoudig op tal van websites te vinden.

De leden vragen of het kabinet ermee bekend is dat sommige gemeenten scholen benaderen met vragenlijsten inzake sociale veiligheid. Naar de mening van deze leden is het ongewenst dat scholen met dubbel werk worden opgezadeld en is het van belang om het (toe)zicht op sociale veiligheid daar te beleggen waar het hoort, namelijk bij de inspectie. Deelt het kabinet deze koers? Is het kabinet bereid hierover contact te zoeken met de VNG18, zo vragen de eerdergenoemde leden.

Het toezicht op de sociale veiligheid en de monitoring die daarvan onderdeel is, berust bij de inspectie. Voor wat betreft de monitoring sluit de inspectie, zoals aangegeven in de memorie van toelichting, waar mogelijk aan bij gegevens die scholen in het kader van hun veiligheidsbeleid verzamelen. Het staat scholen vrij zelf een instrument voor monitoring en/of aanbieder van zo’n instrument te kiezen, mits dat aan de wettelijke eisen voldoet. Van dubbel werk zou dan ook geen sprake moeten zijn, tenzij een school er zelf voor zou kiezen meer dan één instrument voor monitoring te gebruiken.

Bij mij zijn geen signalen over een dergelijke belasting bekend. Indien toch sprake is van dubbele bevraging, bijvoorbeeld door een tweede bevraging vanuit de gemeente, is het aan de scholen om aan te geven dat dit inderdaad niet zinvol is.

Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen

De leden van de VVD-fractie merken op dat de toenmalige Staatssecretaris in de brief schrijft dat er een verschil zit in de cijfers tussen de monitor sociale veiligheid en de rapportage van de PISA. In de monitor wordt aangegeven dat in het primair onderwijs een daling is van 14% naar 10% gepeste kinderen, in het voortgezet onderwijs is er een daling van 11% naar 8%. De PISA rapportage spreekt echter van een percentage gepeste kinderen dat beduidend lager ligt. Namelijk op 3,3%. Kan de Minister aangeven waar dit verschil in zit? Aan welk cijfer hecht de Minister het meest? De leden ontvangen graag een toelichting hierop.

Er worden diverse onderzoeken gedaan naar pesten. Uit ieder onderzoek komen andere cijfers naar voren. Dit kan te maken hebben met verschillende factoren, zoals onder meer de gehanteerde definitie van pesten en de periode waarover wordt gerapporteerd.

Ter illustratie: in het PISA onderzoek wordt pesten (bullying) gemeten door een combinatie van items die in de veiligheidsmonitor worden gerapporteerd onder de term «ervaren geweld». De overkoepelende term uit de PISA rapportage «Any type of bullying» komt dan ook meer overeen met «ervaren geweld» uit de veiligheidsmonitor dan met pesten. Pesten wordt in de monitor direct gemeten door de vraag te stellen of leerlingen wel eens zijn gepest. In de monitor sociale veiligheid worden cijfers over het ervaren geweld gepresenteerd vanaf «één keer per maand», in de PISA rapportage vanaf «at least a few times a month».

Voor de vergelijkbaarheid over de jaren is het belangrijk om uit te gaan van dezelfde reeks cijfers. Voor veiligheid op scholen ga ik uit van de gegevens uit de veiligheidsmonitor, omdat hierin naast het pesten ook andere gegevens die zien op veiligheid zijn opgenomen. Gecombineerd met elkaar levert dit een goed beeld op van de veiligheidssituatie op scholen.

Kan de Minister aangeven welke maatregelen ter bescherming van lhbti-leerlingen en -personeel inmiddels in werking zijn getreden en wat de ervaring hiermee is, vragen de leden van de CDA-fractie?

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de positie van lhbti-leerlingen en lhbti-personeel zorgelijk blijft. Kan de Minister aangeven in hoeverre de ingezette maatregelen, zoals beschreven in de brief van 2 september 2016, om de veiligheid en de sociale acceptatie van deze groep op school te vergroten, leiden tot de gewenste resultaten?

In de brief van 2 september wordt ingegaan op lesmateriaal, initiatieven vanuit leerlingen, sociale veiligheid, de Onderwijsalliantie seksuele diversiteit, de rol van leraren, het toezicht door de inspectie en een aantal specifieke maatregelen voor het mbo. Ik ga hier, mede namens de Minister van OCW, kort in op enkele belangrijke maatregelen en de resultaten daarvan.

School en Veiligheid heeft, mede als partner in de Onderwijsalliantie seksuele diversiteit, onlangs twee rapporten uitgebracht die scholen ondersteunen op dit thema: Seks op school, werken aan seksuele integriteit in het onderwijs en Waar begin je? Met leraren en leerlingen in gesprek over respect voor seksuele diversiteit. Beide publicaties worden door veel scholen gewaardeerd bij de praktische ondersteuning bij onder andere het curriculum, maar ook bij het vormgeven van een seksueel integer leerklimaat. School en Veiligheid biedt voor po, vo en mbo een overzicht aan lesmateriaal op het gebied van seksualiteit, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit. Scholen kiezen daaruit een methode die past bij hun achtergrond en identiteit. Veelgebruikte methoden zijn bijvoorbeeld Lang leve de Liefde en Homo in de klas.

Verreweg het belangrijkste initiatief vanuit leerlingen zelf zijn de Gender and Sexuality Alliances (GSA’s) van het COC. Inmiddels hebben de meeste VO-scholen een GSA, waarvan Paarse Vrijdag de bekendste activiteit is. De GSA’s zijn een effectieve interventie in het bevorderen van sociale acceptatie van seksuele en genderdiversiteit. De komende vijf jaar zal de Minister van OCW deze activiteiten volledig blijven ondersteunen.

Voor het mbo is het thema «kritisch denken» toegevoegd aan de eisen voor loopbaan en burgerschapsonderwijs om onder andere de sociale weerbaarheid van studenten te vergroten. De monitor «sociale veiligheid in de mbo-sector» die dit jaar opnieuw uitkomt, zal weer aandacht besteden aan de sociale veiligheid van lhbt-studenten en voor het eerst ook aan seksueel grensoverschrijdend gedrag.

De leden van de CDA-fractie constateren dat ook bij het veiligheidsgevoel van personeel op scholen een stabilisering is te zien van de cijfers. Kan de Minister meer inzicht aangeven in de gemaakte analyse en wat de rol van Stichting School en Veiligheid hierbij kan zijn?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat ook het veiligheidsgevoel van personeel op scholen in het voortgezet onderwijs een punt van aandacht blijft. De voorganger van de Minister schrijft dat op dit punt nadere analyse aanknopingspunten kan bieden voor de verdere gezamenlijke inzet van sociale partners op de programmalijn «Veilig, gezond en vitaal werken». Kan de Minister aangeven wat de uitkomst is van deze nadere analyse? Heeft dit geleid tot aanpassing van de genoemde programmalijn of andere maatregelen? Als dit het geval is dan willen de voornoemde leden graag weten welke dit zijn.

Om meer inzicht te krijgen in de factoren die samenhangen met ervaren veiligheid/onveiligheid van personeel binnen het voortgezet onderwijs is aan de onderzoekers gevraagd de onderzoeksgegevens op dit onderdeel verder te analyseren. Dit heeft een beknopt rapport opgeleverd waaruit blijkt dat van de onderzochte tien factoren in de monitor, sekse van de personeelsleden en de op de school aanwezige onderwijsvormen de belangrijkste voorspellers voor de ervaren veiligheid zijn. De onderzochte factoren gezamenlijk verklaren echter maar beperkt de ervaren veiligheid van het personeel. Het rapport met de nadere analyse is aangeboden aan sociale partners verenigd in het Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds Voortgezet Onderwijs (Voion). Het rapport kunt u vinden op de website van de rijksoverheid.

Naar aanleiding van deze nadere analyse hebben sociale partners (verenigd in Voion) besloten aanvullend onderzoek te doen. Stichting School en Veiligheid zal samen met Voion onderzoeken welke factoren bepalend zijn voor ervaren sociale veiligheid op school door medewerkers en leerlingen.

De uitkomsten van het onderzoek zal Voion gebruiken in de reeds lopende programmalijn «Veilig, gezond en vitaal werken». Met dit programma ondersteunt Voion, samen met het werkveld, werkgevers en werknemers bij het verwezenlijken van veilig en gezond werk in een vitale school.

Ten slotte vragen de leden of de Minister kan aangeven of hij voornemens is samen met het onderwijsveld maatregelen te treffen om het percentage van leerlingen dat te maken heeft met seksueel geweld in het voortgezet onderwijs naar beneden te krijgen.

Seksueel geweld tegen kinderen in een schoolsetting bestrijden kan alleen samen met het onderwijsveld. In vervolg op het plan van aanpak veilige scholen dat eind 2017 is afgelopen, wordt ook met het voortgezet onderwijs gewerkt aan maatregelen die bijdragen aan een sociaal veilig schoolklimaat. In die veilige schoolsetting zou het aantal leerlingen dat op school te maken krijgt met seksueel geweld verder moeten afnemen.

De leden van de D66-fractie vinden het zeer zorgelijk om te zien dat lhbti-leerlingen en personeel zich minder veilig voelen op scholen en meer met pesten en geweldsincidenten te maken krijgen. In het regeerakkoord staat de afspraak om de positie van lhbti in het onderwijs te verbeteren, onder meer bij de opleiding voor docenten en in het mbo. Hoe gaat de Minister invulling geven aan deze afspraak?

De monitor «sociale veiligheid in de mbo-sector» die dit jaar opnieuw uitkomt, zal weer aandacht besteden aan de sociale veiligheid van lhbt- studenten en voor het eerst ook aan seksueel grensoverschrijdend gedrag. Wat betreft de opleiding van docenten: bij de tweedegraadslerarenopleidingen is de generieke kennisbasis vorig jaar geactualiseerd. De implementatie van de herijkte kennisbasis zal in het collegejaar 2018/2019 plaatsvinden. Sociale veiligheid wordt daarin expliciet meegenomen. Seksuele diversiteit komt bij drie onderdelen van de herijkte generieke kennisbasis nadrukkelijk terug: bij het onderdeel school en maatschappij, bij het onderdeel pedagogische functie van de school en bij het onderdeel ontwikkelingstheorieën. De herijking van de kennisbasis van de pabo’s wordt dit (voor)jaar afgerond. Er is in ieder geval expliciet aandacht voor sociale veiligheid, waaronder seksuele diversiteit.

Ondersteunt de Minister het beleid uit het vorige kabinet of wordt er een andere lijn ingeslagen? Wat zijn concrete maatregelen die scholen kunnen treffen om de positie van lhbti-leerlingen en personeel te verbeteren?

Beide Ministers ondersteunen het beleid uit het vorige kabinet op het terrein van sociale veiligheid en het vergroten van sociale acceptatie van lhbti. Vanuit het emancipatiebeleid versterkt de Minister van OCW de samenwerking met organisaties als COC en Rutgers om de voorlichting over seksualiteit, inclusief seksuele weerbaarheid en seksuele en genderdiversiteit, structureel te ondersteunen voor de komende vijf jaar. Daarnaast ondersteunt de Minister van OCW lhbti’s in levensbeschouwelijke kringen onder andere via projecten van het Landelijk KoördinatiePunt groepen kerk en homoseksualiteit (LKP), de alliantie van christelijke lhbt-organisaties (LCC), FORUM en Maruf – een (internationaal) platform voor moslim-lhbt’s. In de emancipatienota die binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd, wordt hier nader op ingegaan.

De leden van de D66-fractie lezen dat in 2016 65% van de scholen actief beleid voert op veiligheid. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze stijgende lijn van scholen, die actief beleid voeren, blijft?

De wet verplicht alle scholen een actief veiligheidsbeleid te voeren. De inspectie ziet er op toe dat de scholen aan deze wettelijke verplichting voldoen. Daartoe beschikt de inspectie over de monitorgegevens van de scholen. Bij het regulier toezicht wordt het sociaal veiligheidsbeleid beoordeeld.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan toelichten in welke mate basisscholen aandacht besteden aan seksuele voorlichting.

De inspectie heeft geconstateerd dat bijna alle scholen voorzien in de invulling van het kerndoelonderdeel «seksualiteit en seksuele diversiteit». Zoals aangegeven in de beleidsreactie op dit inspectierapport (Kamerstuk 27 017, nr. 102), geven vrijwel alle schoolleiders aan dat aan het thema «seksuele vorming» – waaronder seksuele voorlichting valt – aandacht wordt besteed. Daarbij hebben scholen de ruimte om zelf invulling te geven aan hun wettelijke opdracht en kunnen scholen daarbinnen hun eigen accenten zetten. Zo wordt in de onderbouw van het primair onderwijs soms alleen aandacht besteed aan seksuele vorming in het algemeen maar niet aan seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit, omdat leraren menen dat deze thema’s niet geschikt zijn voor deze leeftijdsgroep.

De leden van de D66-fractie merken op dat er een verschil is tussen het veiligheidsgevoel van het personeel in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Kan de Minister duiden waarom hier zo’n scherp verschil is, zo vragen zij.

Het verschil tussen het veiligheidsgevoel van docenten in het primair en voortgezet onderwijs is op dit moment lastig te duiden. In de nadere analyse die de onderzoekers van de monitor hebben uitgevoerd naar het veiligheidsgevoel van docenten in het voortgezet onderwijs gaan zij niet in op de verschillen tussen docenten in het primair en voortgezet onderwijs. Het onderzoek dat de Stichting School en Veiligheid samen met Voion zal doen (waaraan ik eerder heb gerefereerd in antwoord op vragen van de leden van de GroenLinks-fractie) geeft daar wellicht meer inzicht in.

De leden van de GroenLinks-leden constateren dat er bij het verschijnen van deze monitor geen nieuwe maatregelen worden aangekondigd, ondanks dat er in de monitor wel wordt genoemd dat de positie van lhbti-leerlingen en lhbti-personeel zorgelijk blijft. Is de Minister van mening dat de ITS-monitor juist aanleiding geeft om extra maatregelen te nemen, zo vragen deze leden.

De uitkomsten van de veiligheidsmonitor geven geen aanleiding tot het nemen van nieuwe maatregelen, wel om door te gaan met het beleid dat is ingezet. Uit de monitor blijkt dat lhbt-leerlingen zich iets veiliger zijn gaan voelen, hoewel de groepen te klein zijn om harde conclusies aan te verbinden.

Uit het rapport van Rutgers en SOA Aids Nederland, Seks onder je 25e (derde editie, 2017) blijkt overigens dat de sociale acceptatie van lhbti onder jongeren sterk gestegen is. Vijf jaar geleden keurde de helft van de jongens en een kwart van de meisjes het af als twee jongens elkaar zoenden op straat. In 2017 is dat percentage vrijwel gehalveerd naar 27 procent van de jongens en 13 procent van de meisjes. Juist deze vraag naar «zichtbaar lhbt kunnen zijn», wordt beschouwd als een goede graadmeter voor daadwerkelijke sociale acceptatie.

Leerkrachten kunnen een belangrijke rol spelen in het signaleren van kindermishandeling. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er voldoende aandacht is voor het herkennen van signalen en risicofactoren van kindermishandeling? Is de Minister van mening dat leerkrachten voldoende weten hoe zij kindermishandeling kunnen signaleren en hoe zij hier vervolgens actie op kunnen ondernemen?

Het vroegtijdig herkennen van signalen en het herkennen van risicofactoren van kindermishandeling is belangrijk in de aanpak van kindermishandeling. In de zevende voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties is uw Kamer geïnformeerd over de quickscan die is uitgevoerd om zicht te krijgen op het gebruik van de meldcode. Het onderzoek is uitgevoerd onder alle betrokken beroepsgroepen, waaronder de professionals uit de onderwijssector.19

Uit deze quickscan komt naar voren dat de bekendheid van professionals in deze sectoren met de meldcode over het algemeen (zeer) goed is. De meldcode biedt ondersteuning en houvast bij het handelen. Het voeren van een gesprek met het kind en/of de ouders wordt in de praktijk als lastig ervaren. De ondervraagde professionals hebben aangegeven dat ze behoefte hebben aan gesprekstechnieken, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het voeren van gesprekken met jonge kinderen en kinderen of volwassenen met beperkt verstandelijke vermogens.

Vanwege de behoefte van scholen aan ondersteuning bij het omgaan met kindermishandeling hebben verschillende partijen uit het onderwijs, de kinderopvang en oudervertegenwoordigers de Beweging tegen Kindermishandeling opgericht.20 De doelen van de Beweging zijn:

  • de dialoog aangaan met kinderen en hun ouders, de stem van kinderen actief betrekken, leeftijdsgebonden voorlichting voor kinderen over kindermishandeling;

  • actief samenwerking organiseren met collega’s en ketenpartners (waaronder Veilig Thuis);

  • het vergroten van kennis en handelingsbereidheid bij professionals uit onderwijs en kinderopvang over de meldcode.

De rol van het onderwijs bestaat in het geval van kindermishandeling vooral uit signalering en doorverwijzing naar de juiste instanties. Voor aankomende leraren zijn opleidingsmodules ontwikkeld over het werken met de meldcode, die opleidingen kunnen aanbieden. Daarnaast hebben de scholen zelf ook een verantwoordelijkheid voor de nascholing en verdere professionalisering van hun leraren op dit gebied.

Om hen daarbij te ondersteunen is een uitgebreide informatiefolder voor het po en vo over de meldcode kindermishandeling ontwikkeld over de wijze waarop leerkrachten aandacht kunnen besteden aan kindermishandeling en de melding daarvan. Deze informatie wordt door de Stichting School en Veiligheid actief onder scholen bekendgemaakt en verspreid.

Wordt er voldoende gewerkt met casuïstiek over kindermishandeling bij lerarenopleidingen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

In de lerarenopleidingen wordt al enige jaren aandacht besteed aan sociale veiligheid (dat wil zeggen, onderwerpen als kindermishandeling, pesten en seksuele diversiteit) op school. In 2015 is door Stichting School en Veiligheid in samenspraak met vertegenwoordigers van de lerarenopleidingen (LOBO en ADEF) de richtlijn «Competentieprofiel sociale veiligheid» opgesteld. De richtlijn bevat handvatten om studenten tijdens hun opleiding kennis en vaardigheden op te laten doen op het gebied van sociale veiligheid in brede zin. De opleidingen bepalen zelf hoe elk afzonderlijk onderwerp (kindermishandeling, pesten, seksuele diversiteit) precies wordt ingevuld en of en welke casuïstiek ze daarbij gebruiken.

Wordt er tevens voldoende aandacht besteed aan kindermishandeling in de lessen, zodat ook kinderen zich bewust worden van wat kindermishandeling is en wat zij kunnen doen als zij zelf hiermee te maken hebben? De leden van de fractie van GroenLinks vragen of hier extra aandacht voor nodig is.

Scholen zijn zich zeer bewust van hun rol en verantwoordelijkheid als het gaat om het signaleren van kindermishandeling. De primaire taak van scholen is kinderen onderwijzen, maar een kind leert pas goed als het zich veilig voelt en lekker in haar of zijn vel zit. Het signaleren van problemen bij kinderen, ook als de problematiek zich buiten de school afspeelt, en het omgaan met deze signalen, zijn dan ook een opdracht voor scholen en leraren. Kinderen zien niet altijd in dat het bij hun thuis niet veilig is en leraren kunnen hier een rol in spelen.

Scholen zijn verplicht om een Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te hebben en deze te hanteren bij vermoedens van kindermishandeling. Het geven van voorlichting over kindermishandeling is echter geen onderdeel van de kerndoelen. Het is aan scholen zelf of en hoe ze hier vorm en inhoud aan geven. Ze kunnen hierbij ondersteund worden door onder andere de Stichting School en Veiligheid.21 Er zijn verschillende lespakketten en goede voorbeelden in omloop die scholen kunnen gebruiken. Vanuit de Beweging tegen Kindermishandeling wordt gewerkt aan een bredere verspreiding en bekendmaking hiervan.

Is er doorgaans voldoende samenwerking tussen school, Veilig Thuis, en sociale wijkteams met als doel kindermishandeling aan te pakken, vragen de leden van de GroenLinks-fractie?

Sinds de invoering van passend onderwijs en de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten zien we dat er een toename is van de samenwerking tussen scholen en andere (zorg-)partijen. Over het algemeen is er op een school een zorgstructuur en een samenwerkingsrelatie met zorginstanties buiten de school (bijvoorbeeld met de jeugdgezondheidszorg en/of het wijkteam of jeugdhulpaanbieders).

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het Rijk steunt gemeenten, deelt en verwerft kennis, helpt netwerken op te bouwen en stimuleert professionals sectoroverstijgend samen te werken. Een goede samenwerking met wijk- en jeugdteams, Veilig Thuisorganisaties, politie en justitiële partners is belangrijk voor een sluitende en integrale aanpak en de veiligheid van jongeren/leerlingen. Dit is dan ook één van de doelen van de Beweging tegen Kindermishandeling.

En zijn leraren voldoende toegerust om gesprekken over (vermoedens van) kindermishandeling met kinderen of ouders te voeren wanneer dat noodzakelijk is, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks?

Scholen hebben de behoefte aan (meer) kennis over signaleren, over wat de school vervolgens kan en moet doen (en wat niet) en over het oefenen van vaardigheden (bijvoorbeeld in gesprek gaan met ouders over vermoedens van kindermishandeling). De eerder genoemde Beweging tegen Kindermishandeling zet zich ook op dit punt in.

Is de Minister bereid om maatregelen te nemen om deze samenwerking te verbeteren, zo vragen deze leden.

OCW faciliteert vanaf eind 2017 tot halverwege 2019 de projectleider in de startfase van de Beweging tegen Kindermishandeling in onderwijs en kinderopvang. De projectleider wordt ingezet voor het aanjagen en coördineren van activiteiten gericht op verbeteren van signalering en aanpak van kindermishandeling vanuit onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en ouderorganisaties door middel van het actief samenwerking zoeken met collega's en ketenpartners, vergroten van kennis bij professionals over de Meldcode, en het vergroten van handelingsbereidheid aan de hand van de stappen van de meldcode.

Uit het inspectierapport «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, een beschrijving van het onderwijsaanbod op scholen»22 blijkt echter dat op de onderdelen seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid volgens 80 tot 90 procent van de schooldirecteuren op school aandacht wordt besteed. Op 10 tot 20 procent van de scholen dus niet. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij dit een acceptabel percentage vindt gezien de resultaten uit onder andere de Monitor sociale veiligheid in en rond scholen.

De Minister van OCW en ik vinden met de SP-fractie dat dit percentage nog verder omhoog moet. Uit het inspectierapport bleek ook dat scholen deze thema’s zeker belangrijk vinden, maar dat ze niet altijd structureel onderdeel uitmaken van het schoolbeleid, waardoor er soms onvoldoende op wordt gestuurd. De inspectie stelde bij het aanbieden van haar rapport dat OCW duidelijker zou kunnen aangeven wat van scholen wordt verwacht op deze terreinen. In het regeerakkoord is daarom opgenomen dat de kerndoelen worden aangescherpt voor onder andere seksuele diversiteit. Bij deze aanscherping zal worden gekeken naar het hele betreffende kerndoelonderdeel, dus inclusief seksuele weerbaarheid.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie of de Minister alsnog bereid is om financiële sancties op te leggen dan wel bestuurlijk in te grijpen als scholen geen aandacht besteden aan zowel seksuele diversiteit, conform de aangenomen motie van het lid Jasper van Dijk, als seksuele weerbaarheid.

Zoals aangegeven in de brief van 8 september (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2688), met de reactie op de motie van het lid Jasper van Dijk, kan de inspectie al overgaan tot het treffen van bestuurlijke of financiële sancties, indien een school, ondanks opdrachten tot herstel, nalaat daaraan invulling te geven.23 Dit geldt ook voor de naleving van wet- en regelgeving omtrent de inhoud van het onderwijs, zoals het kerndoel rond seksualiteit en seksuele diversiteit.

Ook willen de leden van de fractie van de SP weten wat de visie van de Minister is op het tegengaan van (cyber)pesten door zowel leerlingen als onderwijspersoneel en wat hij vindt van het ingezette beleid door zijn voorganger. Graag ontvangen zij een reactie hierop.

Digitaal pesten, waaronder digitaal racisme, blijft een zorg in onze gedigitaliseerde maatschappij. In de veiligheidsmonitor is de leerlingen die aangeven gepest te worden gevraagd naar de manier waarop zij gepest worden. We zien een lichte daling in het pesten via internet. Zo geeft 19 procent van de gepeste leerlingen aan dat dit gebeurt via internet. Dit was in 2014 21 procent. Ook hier blijven wij de scholen, kinderen zelf en hun omgeving erop wijzen hoe belangrijk het is om niet weg te kijken. Hierbij is het blijven opdoen van kennis altijd noodzakelijk.

Kinderen en jongeren die worden gepest, kunnen hulp vinden op Pestweb.nl. Ook ouders en leraren kunnen op deze website terecht. Pestweb.nl is een platform tegen pesten, waaronder ook cyberpesten valt, met: een forum om met andere gepeste kinderen en jongeren ervaringen te delen, directe hulp om zelf het pesten te stoppen en goede voorbeelden om pesten tegen te gaan.

Ook kunnen deskundigen en scholen via het programma van Mediawijsheid.nl kennis opdoen over digitaal pesten of via de website van Kennisnet.

Het door mijn voorganger ingezette beleid rond sociale veiligheid – en alles wat daaronder valt – ondersteun ik. Het voorkomen en tegengaan van (alle vormen van) pesten en het creëren van sociale veiligheid is een belangrijke taak van elke school.

Students Well Being rapportage PISA 2015 (deel III)

De leden van de VVD-fractie lezen in de PISA rapportage dat Nederlandse leerlingen minder dan gemiddeld sporten op school. Terwijl juist de les lichamelijke opvoeding sociale vaardigheden aanleert en kinderen respect voor elkaar leert hebben en met elkaar leert om gaan. De leden zijn van mening dat lessen lichamelijke opvoeding met aandacht voor winst en verlies tot betere omgang en meer respect kunnen leiden. Deelt de Minister dit? Zo ja, wat gaat de Minister daar aan doen? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

Alle gezamenlijke activiteiten, al dan niet met competitieve elementen, kunnen onderling respect bevorderen. Dat geldt dus ook voor lichamelijke opvoeding. Tegelijkertijd kan bij gezamenlijke activiteiten ook de sociale veiligheid onder druk komen te staan, wanneer hier bijvoorbeeld in de begeleiding onvoldoende aandacht voor is, en een onwenselijke groepsdynamiek kan ontstaan. Daarom is het voor alle activiteiten op de school van belang dat er een goed sociaal veiligheidsbeleid is. Daarbij zie ik geen onderscheid tussen lichamelijk opvoeding en andere activiteiten.

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de cijfers van PISA blijkt dat deelnemende leerlingen in Nederland minder gepest worden dan deelnemende leerlingen in andere landen. Ook is het goed om te lezen dat in Nederland, de (sociaal economische) afkomst van een kind niet bepalend is voor pesten waar in andere landen kinderen met een lage sociaal economische status veel vaker worden gepest. Deze leden vragen de Minister of duidelijk is wat de reden hiervan is. Tevens vragen deze leden of kan worden aangegeven of in Nederland de invoering van het leggen van de zorgplicht bij scholen gezorgd heeft voor deze in internationaal opzicht relatief goede cijfers, of dat Nederland het op dit vlak altijd relatief goed heeft gedaan.

De resultaten in de PISA-2015 rapportage zijn gebaseerd op door leerlingen ingevulde vragenlijsten. Nederlandse leerlingen geven dus beduidend minder vaak aan dat zij gepest worden dan leerlingen in andere landen. Wat de reden is van het gegeven dat de (sociaal economische) afkomst van een kind in Nederland niet bepalend is voor pesten heeft PISA niet onderzocht. Mogelijk is er een relatie met het feit dat afkomst ook geen rol speelt als het gaat om het thuis voelen op school. PISA signaleert geen significante verschillen in het thuis voelen op school tussen leerlingen met een hoge en een lage sociaal economische status of tussen jongens en meisjes of tussen allochtone of autochtone leerlingen.

Er zijn geen eerdere PISA-gegevens over pesten in Nederland beschikbaar. Een vergelijking met eerdere jaren is dus niet mogelijk.

De leden van de D66-fractie zijn over het algemeen positief gesteld over de uitkomsten van het PISA rapport, toch zijn er een aantal uitkomsten die verontrustend zijn. Het onderzoek laat zien dat kinderen die sociaal buitengesloten worden vaker ongelukkig zijn. Wat kunnen scholen doen tegen sociale buitensluiting van kinderen?

Het percentage Nederlandse leerlingen dat zich buitengesloten voelt, is ook lager dan in veel andere landen, maar dat neemt niet weg dat hier aandacht voor moet zijn. Kinderen die buitengesloten zijn, zijn minder tevreden met hun leven en ook hun schoolprestaties leiden hieronder. De OESO geeft aan dat een gedisciplineerde en eerlijke leeromgeving belangrijk zijn om de sociale vaardigheden te ontwikkelen die nodig zijn om een goede relatie met leerkrachten en schoolgenoten op te bouwen. Ik acht het van belang dat leraren zich hier beter van bewust zijn en neemt dit mee als aandachtpunt in het door de NRO op te zetten onderzoeksprogramma rond PISA.

De leden van de D66-fractie merken op dat Nederlandse kinderen internationaal vergeleken minder vaak verwachten een universitaire diploma te behalen. Kan de Minister dit verklaren?

Het percentage leerlingen dat aangeeft een universitair diploma te halen, is in Nederland 17,4 procent. Dat wijkt nauwelijks af van het percentage leerlingen van 17,9 procent dat in het schooljaar 2015/2016 eindexamen vwo deed.

Daarnaast is 27% van de sociale segregatie op Nederlandse scholen te verklaren door het verschil in sociale achtergrond tussen leerlingen op het voorbereidend beroepsonderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Wat is de reactie van de Minister hierop, vragen de leden van de D66-fractie?

Uit de PISA gegevens blijkt dat kinderen van hoogopgeleide ouders minder vaak naar het beroepsonderwijs gaan en kinderen van laagopgeleide ouders juist vaker. Naar aanleiding van de PISA resultaten is Cito gevraagd een secundaire analyse te doen naar kansengelijkheid (inclusiviteit en fairness) in het onderwijs. Een van de conclusies is dat de verschillen in de relaties tussen achtergrondkenmerken, voorwaarden voor succes en onderwijsuitkomsten tussen de verschillende opleidingstypen in Nederland erg klein zijn.

Tot slot is er een lichte toename in het voorkomen van eetstoornissen onder tienermeisjes. De leden van de fractie van D66 vragen of de Minister kan toelichten wat er wordt gedaan aan preventie van eetstoornissen op scholen.

Gezonde leerlingen presteren beter, dat blijkt ook uit het PISA-onderzoek. Het programma de Gezonde School werkt aan gezondheid van leerlingen. Het vignet Gezonde School is een kwaliteitskeurmerk voor scholen die werken aan het verbeteren van de gezondheid van hun leerlingen. Na het behalen van minimaal één themacertificaat mag een school-locatie zich gedurende drie jaar een Gezonde School noemen. Eén van de pijlers is voeding en het signaleren van gewichtsproblemen.

Reactie op verzoek commissie inzake het krantenartikel «Kinderombudsvrouw: Pestprotocol werkt nog niet goed genoeg»

De leden van de SP-fractie stellen dat leraren een hoge werkdruk ervaren door onder andere te grote klassen en te weinig handen in de klas of op het schoolplein. Vindt de Minister dat deze hoge werkdruk door te grote klassen en het ontbreken van onderwijsassistenten of conciërges op scholen een belemmering (kunnen) vormen voor het signaleren en tegengaan van pesten op school, ondanks de welwillendheid van leraren om pesten tegen te gaan? Kan hij zijn antwoord toelichten? Zo ja, wat voor actie(s) gaat de Minister ondernemen om per direct een einde aan de werkdruk te maken, zodat het voor leraren ook beter mogelijk wordt een rol te spelen in het tegengaan en bespreekbaar maken van pesten, zo vragen de voornoemde leden.

Het aandeel leerlingen dat aangeeft gepest te worden is gedaald. Leraren zijn dus goed in staat om in hun klas een veilige omgeving te creëren waar het tegengaan en bespreekbaar maken van pesten een onderdeel van is. De redenen voor een hoge werkdruk verschillen van persoon tot persoon én van school tot school. Ik ben van mening dat de hoge werkdruk in het onderwijs een probleem is, maar herken niet het beeld dat leraren daardoor niet in staat zijn om een veilige schoolomgeving te creëren. Om de werkdruk in het primair onderwijs aan te pakken investeert dit kabinet structureel € 430 miljoen. Ik vind het belangrijk dat leraren in de klas inspraak hebben hoe dit geld besteed gaat worden en hierdoor een verschil gaan ervaren. Ik heb daarom ook het PO-front gevraagd om te komen met een plan.


X Noot
1

PISA: Programme for International Student Assessment

X Noot
2

Wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de registratie van incidenten (Kamerstuk 32 857)

X Noot
3

Kamerstuk 32 857, nr. 10

X Noot
4

Kamerstuk 33 905, nr. 12

X Noot
5

Voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht; nota van wijziging (Kamerstuk 33 862, nr. 12) en het gewijzigd amendement van de leden Bisschop en Bergkamp ter vervanging van nr. 8 waarmee de grondslag voor het vaststellen van nadere regels omtrent het monitoren van de veilgheidsbeleving van leerlingen in het wetsvoorstel terugkeert (Kamerstuk 34 130, nr. 10)

X Noot
6

VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten

X Noot
7

ITS: de Stichting Instituut voor Toegepaste Sociologie

X Noot
8

Kamerstuk 27 017, nr. 102

X Noot
9

Motie van het lid Jasper van Dijk over een sanctie voor scholen die weigeren aandacht te besteden aan seksuele diversiteit (Kamerstuk 30 950, nr. 113)

X Noot
10

po: primair onderwijs

X Noot
11

vo: voortgezet onderwijs

X Noot
12

Wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de registratie van incidenten (Kamerstuk 32 857)

X Noot
13

Kamerstuk 32 857, nr. 10

X Noot
14

Kamerstuk 33 905, nr. 12

X Noot
15

Wijziging van enige onderwijswetten in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school. Memorie van toelichting. Kamerstuk 34 130, nr. 3.

X Noot
16

Kamerstuk 34 130, nr. 3, p. 8.

X Noot
17

Voorstel van wet van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht; nota van wijziging (Kamerstuk 33 862, nr. 12) en het gewijzigd amendement van de leden Bisschop en Bergkamp ter vervanging van nr. 8 waarmee de grondslag voor het vaststellen van nadere regels omtrent het monitoren van de veilgheidsbeleving van leerlingen in het wetsvoorstel terugkeert (Kamerstuk 34 130, nr. 10)

X Noot
18

VNG: Vereniging van Nederlandse Gemeenten

X Noot
19

Brief van 12 januari 2016, Kamerstuk 28 345, nr. 153.

X Noot
22

Kamerstuk 27 017, nr. 102

X Noot
23

Motie van het lid Jasper van Dijk over een sanctie voor scholen die weigeren aandacht te besteden aan seksuele diversiteit (Kamerstuk 30 950, nr. 113).

Naar boven