Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 28345 nr. 153 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 28345 nr. 153 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 januari 2016
Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de zevende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (VGR GIA).
Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) is volstrekt onaanvaardbaar. Bij de aanpak daarvan gaat het om alle vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties, ongeacht leeftijd, sekse, etniciteit en sociaal economische status. GIA komt zowel voor in huiselijke kring als in professionele setting.
De aanpak van GIA is inmiddels stevig verankerd in wetgeving: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), de Jeugdwet, de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Wet meldcode), de Wet tijdelijk huisverbod en de Europese richtlijn minimumnormen voor slachtoffers. Recent zijn de Goedkeurings- en Uitvoeringswet van het Verdrag van Istanboel, die de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld regelen, door zowel uw Kamer als de Eerste Kamer aanvaard. Het Verdrag treedt voor het Europese deel van het Koninkrijk op 1 maart 2016 in werking1. Het Verdrag geeft een belangrijke impuls aan het verder versterken en verbeteren van de aanpak van geweld tegen vrouwen.
Maar de aanpak van GIA blijft onze inzet vragen. Nog te vaak worden we opgeschrikt door gewelddadige incidenten met soms dodelijke afloop. Ze laten zien hoe hardnekkig geweld in afhankelijkheidsrelaties is en hoe moeilijk het soms is dit geweld te voorkomen. Daarom is en blijft een gezamenlijke aanpak van rijk, gemeenten, professionals en burgers onverminderd nodig.
Belangrijk is nu om voor een goed werkend stelsel te zorgen dat doet wat het moet doen: geweld in huiselijke kring voorkomen, het zo vroeg mogelijk signaleren en stoppen. Daarbij hebben de gemeenten de regie. Vanuit onze verantwoordelijkheid bevorderen wij de samenwerking tussen partijen en ondersteunen we de verdere doorontwikkeling en verbetering van het stelsel, in aansluiting op de praktijk. Ook met uw Kamer heb ik de afgelopen tijd daarover intensief van gedachten gewisseld.
Voortbouwend op hetgeen al in gang is gezet, richten we daarom ons vizier in 2016 op het volgende:
– gemeenten in staat stellen om op lokaal/regionaal niveau een goed werkend stelsel voor de aanpak van geweld in huiselijke kring te realiseren. De verbetering en doorontwikkeling van Veilig Thuis is daarbij speerpunt;
– professionals in staat stellen om de effectiviteit van hun aanpak te vergroten door hun deskundigheid en interdisciplinaire samenwerking te versterken.
In de afgelopen periode stond het werken met de meldcode centraal. De Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik (Taskforce) en Kamerlid Van der Burg (VVD) hebben voorstellen gedaan voor aanpassing van de meldcode.
In deel I van deze rapportage zet ik uiteen welke maatregelen ik in dit kader voorstel en hoe ik deze samen met gemeenten, Veilig Thuis, de Taskforce en andere partijen wil realiseren. Ook ga ik in op de maatregelen naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie van Kamerlid Kooiman (SP) en Kamerlid Bergkamp (D66) waarin de regering wordt gevraagd te zorgen voor een «combinatiepakket» van screening, training en toezicht voor alle relevante partijen die werken met de verplichte meldcode.
De te nemen maatregelen zijn ook een reactie op twee schriftelijke verzoeken van de vaste commissie van VWS. Het eerste is van 11 december 2015 waarin de commissie om een reactie vraagt op het nieuwsbericht op NU.nl van 9 december 2015 inzake: «gefuseerd meldpunt kindermishandeling schiet ernstig tekort». Het tweede is van 11 december 2015 waarin de commissie om een reactie vraagt op de brief van 4 december 2015 aan uw Kamer van Defence for Children over de «quickscan Werkwijze Veilig Thuis (2015)». Over beide onderwerpen zijn ook vragen door uw Kamer gesteld. De antwoorden hierop zal ik separaat aan u sturen.
In deel II ga ik in op het lopend beleid. Hieronder vallen de aanpak van daders (waaronder het huisverbod), preventie en gender en specifieke groepen. Ook ga ik in op een aantal toezeggingen en moties uit het Algemeen Overleg (AO) huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014 (Kamerstuk 28 345, nr. 131), de behandeling van het Verdrag van Istanboel op 3 juni 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 91, item 9), de VGR GIA van 15 juni 2015 (Kamerstuk 28 345/31 015, nr. 136), de AO’s GIA/Kindermishandeling van 15 april 2015 (Kamerstuk 28 345/31 015, nr. 134) en 24 september 2015 (Kamerstuk 28 345, nr. 140), het AO zedendelicten en seksueel misbruik/geweld van 24 september 2015 (Kamerstuk 28 345, nr. 140) en het AO Ouderenmishandeling van 7 oktober 2015 (Kamerstuk 28 345, nr. 141). Het gaat dan om toezeggingen en moties op het terrein van kindermishandeling, ouderenmishandeling, seksueel misbruik, de aanpak van geweld in huiselijke kring binnen het Koninkrijk en het onderzoek naar mogelijke misstanden bij de vrouwenopvanglocatie Heemskerk.
Tevens doe ik de toezegging gestand, die ik samen met de Minister van VenJ heb gedaan in onze brief aan uw Kamer van 13 november 20152 over de borging van het aanbod van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s).
Ten slotte heb ik tijdens het AO slachtoffers loverboys van 7 oktober 2015 een aantal toezeggingen gedaan dat opgenomen wordt in de brief van de Minister van VenJ en mij over de vervolgaanpak loverboyproblematiek. Deze brief wordt u separaat toegezonden.
De afgelopen maanden is met uw Kamer in diverse overleggen gesproken over het verbeteren van de effectiviteit van de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties, in het bijzonder de aanpak van kindermishandeling. Daarnaast zijn er verschillende adviezen, het actieplan aanpak kindermishandeling van Kamerlid Van der Burg, rapporten en onderzoeken verschenen die van belang zijn voor mijn inzet om samen met de Minister van VenJ de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling te verbeteren.
Ik schets hieronder eerst kort deze input, om vervolgens in te gaan op de door ons te nemen maatregelen.
Ingrediënten voor verbetering van de aanpak
Quick scan verplichte meldcode en rapport Inspectie VenJ
Om zicht te krijgen op het gebruik van de meldcode heb ik dit jaar een quick scan uitgevoerd. In de VGR GIA van 15 juni 20153 heb ik u geïnformeerd over het eerste deel van de quick scan, het onderzoek naar het gebruik van de meldcode onder (huis)artsen. In de tweede helft van dit jaar is het onderzoek uitgevoerd onder de andere beroepsgroepen in de (jeugd)gezondheidszorg en in de sectoren maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, kinderopvang en justitie (bijlage 14).
Uit deze quick scan komt naar voren dat de bekendheid van professionals in deze sectoren met de meldcode over het algemeen (zeer) goed is. De meldcode biedt ondersteuning en houvast bij het handelen. De bekendheid en het gebruik van de kindcheck is nog onvoldoende. Het voeren van een gesprek met het kind en/of de ouders wordt in de praktijk als lastig ervaren. De ondervraagde professionals hebben aangegeven dat ze behoefte hebben aan gesprekstechnieken, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het voeren van gesprekken met jonge kinderen en kinderen of volwassenen met beperkt verstandelijke vermogens. Professionals die alleen met ouderen werken, geven vaker aan belemmeringen te ervaren met het aangaan van het gesprek.
De Inspectie VenJ (IVenJ) heeft, in het kader van haar regulier toezicht, onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van de Wet meldcode bij justitiële instellingen, reclasseringsorganisaties, Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW’s) en Halt. Het inspectierapport «Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling» treft u hierbij aan (bijlage 25).
De IVenJ constateert op basis van dit onderzoek dat nog niet alle organisaties voldoen aan de genoemde wet en het uitvoeringsbesluit. Van de onderzochte RIBW’s beschikt een aantal niet over een (eigen) meldcode. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beschikt over een centrale meldcode voor alle justitiële inrichtingen. Echter, niet bij alle (penitentiaire) inrichtingen is bekend dat deze centrale meldcode er is en dat de inrichting deze moet toepassen. De reclasseringsorganisaties en Halt beschikken allen over een meldcode, maar ook hier kan de toepassing in de praktijk beter. De IVenJ adviseert de instellingen het werken met de meldcode te evalueren en de meldcode aan te vullen met ontbrekende elementen zoals de kindcheck.
Adviezen en actieplan aanpak kindermishandeling Van der Burg
In de afgelopen periode zijn er verschillende voorstellen gedaan om de aanpak van kindermishandeling te verbeteren. Het gaat dan om het adviezen van de Taskforce (u heeft hierover 22 september 2015 een brief ontvangen), de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen kinderen (NRM) (22 september 2015) en van de Kinderombudsman en Augeo (13 november 2015). Daarnaast heeft Kamerlid Van der Burg (VVD) een actieplan aanpak kindermishandeling ingediend tijdens het wetgevingsoverleg (WGO) Jeugd op 16 november 2015 (bijlage bij Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 149. Ten slotte heeft Defence for Children uw Kamer de Quickscan «Werkwijze Veilig Thuis» doen toekomen (4 december 2015).
De adviezen en het actieplan concentreren zich vooral op het verbeteren en het minder vrijblijvend maken van het gebruik (van stap 5) van de meldcode.
Het gaat dan om de volgende punten:
– Het nog verder vergroten van de bekendheid van de meldcode en met name de kindcheck;
– De behoefte om meer kinderen op de radar te krijgen door meer signalen te kunnen registreren en te koppelen;
– Het monitoren van kinderen en gezinnen waar hulp is ingezet om te weten of veiligheid structureel geborgd is en hulp effectief is.
Veilig Thuis
In het afgelopen najaar zijn alle 26 Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) bezocht door VWS, VenJ en VNG. Doel van het bezoek was om globaal inzicht te krijgen in de successen en knelpunten van de VT-organisaties. Uit deze ronde komt naar voren dat er in het afgelopen jaar een stevig fundament is gelegd, maar dat een forse doorontwikkeling nog noodzakelijk is.
Daarnaast worden de VT-organisaties geconfronteerd met een toename van het aantal adviesvragen en meldingen. De VT-organisaties geven een aantal verklaringen voor deze toename: het landelijk gratis telefoonnummer, de landelijke en lokale publiekscampagnes, maar ook het toegenomen aantal meldingen van de politie bij de VT-organisaties. De hoge werkdruk leidt, zo gaven de VT-organisaties aan, tot wachttijden. Ondanks de werkdruk is er extra aandacht voor eventuele crisiszaken, omdat alle binnenkomende meldingen hier direct op worden gescreend, zo stelden de VT-organisaties. De grote druk die er ligt op de formatie van Veilig Thuis, was voor de gemeenten van in elk geval een aantal Veilig Thuis regio’s (zoals Drenthe, Gelderland-Zuid, Hollands Midden en Groningen) aanleiding om extra financiële middelen beschikbaar te stellen voor het wegwerken van de wachttijden.
Het beeld van de hoge werkdruk en het ontstaan van wachttijden worden bevestigd door de deelonderzoeken van de tot nu toe 16 bezochte VT-organisatie die de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) sinds november 2015 hebben gepubliceerd. Doel van dit toezicht is om van alle VT-organisaties te bepalen in hoeverre zij voldoen aan (wettelijke) randvoorwaarden, in hoeverre zij zicht houden op de veiligheid en ervoor zorgen dat acuut onveilige situaties worden opgeheven. Daarnaast beoordelen de inspecties in hoeverre de VT-organisaties een aantal organisatie-aspecten op orde hebben, waaronder de inzet van gekwalificeerde professionals.
Voorlopige conclusie van de inspecties is dat geen van de VT-organisaties voldoet aan alle 24 verwachtingen van het toetsingskader6. Wel is sprake van een grote variëteit in de mate waarin VT-organisaties aan dit kader voldoen. Zo hebben niet alle VT-organisaties een actueel beeld van de veiligheid van alle leden van gezinnen en huishoudens, vooral bij zaken die op de wachtlijst staan. Bij crisissituaties wordt wel direct gehandeld.
Ik verwacht eind februari 2016 het landelijke rapport van de gezamenlijke Inspecties (IGZ en IJZ) over hun inspectiebezoeken aan de VT-organisaties. Zodra dit eindrapport ontvangen is, zal ik het rapport binnen de gebruikelijke termijnen aan u doen toekomen.
Te nemen maatregelen
Op basis van bovenstaande adviezen, het actieplan aanpak kindermishandeling van Kamerlid Van der Burg, genoemde rapporten en onderzoeken en de uitkomsten van de ronde bij Veilig Thuis wil ik in de komende tijd een aantal maatregelen nemen die de effectiviteit van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling moeten versterken. Deze maatregelen richten zich op:
1. het intensiveren van het gebruik van de meldcode en de kindcheck en het bevorderen van een betere informatie-uitwisseling;
2. stap 5 van de meldcode minder vrijblijvend maken door deze aan te vullen met een registratievereiste en aanscherping werkwijze Veilig Thuis;
3. verbetering en doorontwikkeling van de werkwijze Veilig Thuis.
Hieronder ga ik in op de inhoud van de maatregelen. De uitvoering ervan vraagt om een stevige en gecoördineerde aanpak, in samenspraak met gemeenten, VT-organisaties, professionals en organisaties zoals de Taskforce. De VNG heeft aangegeven dat door de inspectierapporten de betrokken wethouders eens te meer de urgentie voelen om de schouders er onder te zetten. VWS, VenJ en VNG werken op dit moment gezamenlijk een project uit waarin de maatregelen gericht op het doorontwikkelen en aanscherpen van de werkwijze van Veilig Thuis (punten 2 en 3) nader worden uitgewerkt. Deze nadere uitwerking doe ik u samen met de Minister van VenJ binnenkort toekomen.
Over de voortgang van de verschillende maatregelen wordt uw Kamer door middel van de voortgangsrapportages GIA geïnformeerd.
Opleiding en gespreksvaardigheden
Het belang van scholing is in het eerder genoemde WGO Jeugd van 16 november 2015 door uw Kamer breed onder de aandacht gebracht. Ook in het actieplan aanpak kindermishandeling van het Kamerlid Van der Burg wordt hier op gewezen. Dit belang onderschrijf ik ook. Daarom voer ik samen met mijn collega van OCW sinds 2013 het Plan van Aanpak GIA in opleidingen7 uit. Onlangs is in dat kader een campagne gestart om aanbieders van opleidingen te wijzen op het belang om de aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling en voor de meldcode (met inbegrip van de kindcheck) structureel te verankeren in de opleidingen. De resultaten van een monitor, waarin nagegaan wordt wat de stand van zaken van deze verankering is, komen in het voorjaar van 2016 beschikbaar. Op basis daarvan zal ik voor de zomer van 2016 met branche-, beroeps- en werkgevers-organisaties concrete afspraken maken over eventuele vervolgacties.
Eveneens wil ik, voortbouwend op de bestaande deskundigheidsbevordering over het toepassen van de stappen van de meldcode, nagaan op welke wijze we ondersteuning kunnen bieden om de gespreksvaardigheden van professionals verder te verbeteren, in aansluiting op de behoeften bij de werkvloer. Bij alle vormen van geweld in huiselijke kring is deze ondersteuning op gespreksvaardigheden van belang8.
Ik zal uw Kamer in de volgende VGR informeren over de uitkomsten hiervan.
Implementatie kindcheck
De implementatie van de kindcheck wil ik met kracht bevorderen door:
a. Een stappenplan kindcheck – in overleg met beroepsgroepen, waaronder bijvoorbeeld ook verloskundigen en kraamverplegenden, op te stellen en te implementeren. Met aandacht voor kinderen in de vrouwenopvang en het gegeven dat het ontbreken van kindsignalen geen reden mag zijn om te veronderstellen dat er niets aan de hand is;
b. Een tweejarig project gericht op het faciliteren van de implementatie van de kindcheck in de GGZ sector (2016 en 2017);
c. De invoering van een «alert» in het digitale registratiesysteem van huisartsen. Deze alert geeft automatisch aan dat de kindcheck moet worden toegepast als bepaalde ouderfactoren zijn geregistreerd. Deze invoering gaat gepaard met andere activiteiten die samen met huisartsenorganisaties en Augeo dit jaar zijn overeengekomen om het signaleren van kindermishandeling door huisartsen te vergroten.
Plan van aanpak gebruik meldcode en kindcheck in het justitiële domein
De Minister van VenJ gaat in overleg met de justitiële organisaties na welke verbeteracties nodig zijn. De betrokken justitiële organisaties hebben scherp op hun netvlies dat verbeteringen nodig zijn. Een plan van aanpak is in voorbereiding en wordt dit jaar door de betrokken organisaties uitgevoerd. We blijven monitoren in hoeverre de meldcode en de kindcheck in het justitiële domein goed worden gehanteerd.
Combinatiepakket voor gezondheidszorg en justitieel domein
Uw Kamer heeft een motie van Kamerlid Kooiman (SP) en Kamerlid Bergkamp (D66)9 aangenomen, waarin de regering wordt gevraagd te zorgen voor invoering van een «combinatiepakket» bestaande uit screening, training en inspectietoezicht voor alle relevante partijen die werken met de verplichte meldcode.
In overleg met de IJZ en de IGZ over deze motie zal in 2016 in ieder geval in de sector gezondheidszorg, en dan met name binnen de GGZ-sector, uitvoering worden gegeven aan deze motie. De IGZ reserveert ruimte hiervoor in haar werkprogramma van dit jaar. Ook VenJ zal aansluiten bij de uitvoering van de motie, naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de IVenJ.
Langs deze weg geef ik invulling aan de motie.
Betere informatie-uitwisseling
Zoals toegezegd in de voortgangsrapportage GIA van 15 juni 201510 hebben de Staatssecretaris van VenJ en ik een overzicht van wet- en regelgeving bij het uitwisselen van gegevens bij kindermishandeling laten maken (bijlage 311).
Het is een duidelijk overzicht van de juridische kaders van ketenpartners over hoe zij informatie over (vermoedens van) kindermishandeling met elkaar kunnen delen. Uit het overzicht blijkt dat beroepsverenigingen, juristen en professionals informatie mogen delen, mits zij dit legitiem en zorgvuldig doen. Daarbij zal de professional in elke concrete situatie van kindermishandeling opnieuw zorgvuldig dienen af te wegen welke informatie kan worden gedeeld en met wie (afwegingskader). Uit de analyse blijkt verder dat het samenspel van wet- en regelgeving weliswaar niet eenvoudig is maar onderling niet conflicteert.
Naast het feit dat de vijf stappen van de meldcode het professionals mogelijk maken om vroegtijdig te handelen bij vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld, zorgen zij er ook voor dat professionals zorgvuldig kunnen omgaan met informatie-uitwisseling. Handelen op basis van de meldcode draagt eraan bij dat wordt voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit bij het delen van gegevens. Knelpunten in informatie-uitwisseling worden vaak onterecht in stand gehouden met een beroep op privacy. Oplossingsrichtingen liggen in het versterken van de intersectorale samenwerking en een toenemend vertrouwen in elkaars professionaliteit. Het opgestelde afwegingskader biedt professionals hiertoe handvatten.
Ik wil daarom deze kennis over wet- en regelgeving en het afwegingskader verder verspreiden en met gemeenten, betrokken organisaties en beroepsgroepen afspraken maken over eventueel noodzakelijke aanpassingen van de werkwijze.
Veilig Thuis heeft een belangrijke spilfunctie in de aanpak van geweld in huiselijke kring. Daarom vind ik het van groot belang dat Veilig Thuis op de hoogte is van elke situatie waarin een professional tot de conclusie komt dat huiselijk geweld of kindermishandeling niet uitgesloten kan worden. Indien deze informatie wordt geregistreerd bij Veilig Thuis, komen verschillende signalen samen en kan Veilig Thuis een deskundige inschatting maken van de situatie. Dat betekent niet dat Veilig Thuis per definitie de verantwoordelijkheid voor de casus overneemt. In een dergelijke situatie registreert Veilig Thuis wel de gegevens over de door de professional gemelde situatie, maar maakt Veilig Thuis een inschatting of de hulpverlening door de betreffende professional volstaat en over de noodzaak om aanvullend onderzoek door Veilig Thuis te doen. Juist in de gevallen waarin een professional zelf al een goed beeld heeft van de situatie en al hulp verleent of organiseert, is het zeer goed denkbaar dat nader onderzoek op dat moment overbodig is. Wel is het van belang dat Veilig Thuis op de hoogte blijft van deze situatie, want mocht iemand anders (op een eerder of een later moment) over dezelfde situatie een melding doen, dan ontstaat daardoor een completer beeld van de situatie. Een nieuwe melding kan betekenen dat Veilig Thuis alsnog overgaat tot een aanvullend onderzoek of dat Veilig Thuis zelf ondersteuning, hulp of zorg inschakelt.
In stap 5 van de meldcode beslissen de professionals of er melding plaatsvindt (meldrecht) dan wel of zij zelf hulp inzetten. Ik ben voornemens te regelen dat de inzet van hulp bij kindermishandeling wordt geregistreerd. Een verplichting om in dergelijke gevallen persoonsgegevens te verstrekken aan Veilig Thuis vergt een wetswijziging. Deze wetswijziging bereid ik voor. Daarbij zal ik ook nadrukkelijk kijken naar de relatie met de verwijsindex risicojongeren.
Daarnaast beschikt Veilig Thuis over specifieke wettelijke bevoegdheden om in het kader van de meldfunctie persoonsgegevens te registreren van betrokkenen bij (vermoedelijke) gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling en om onderzoek te kunnen doen naar dergelijke gevallen. Deze bevoegdheden bieden nu al mogelijkheden om, zonder wetswijziging, meer signalen te registreren om zo bijvoorbeeld kinderen die (vermoedelijk) worden mishandeld op de radar te houden. De werkwijze van Veilig Thuis zal daarom op een aantal punten moeten worden aangescherpt. Deze werkwijze is onder leiding van de VNG neergelegd in het model handelingsprotocol en de afspraken die gemeenten hierover gemaakt hebben. Dit model handelingsprotocol moet worden aangepast. Dit zal onderdeel zijn van het eerder genoemde project van VWS, VenJ en de VNG gericht op de doorontwikkeling van Veilig Thuis. Het gaat om de volgende aanpassingen:
– Veilig Thuis verwerkt signalen van burgers voor zover mogelijk als melding, ook als deze melding niet onmiddellijk tot nadere vervolgstappen leidt (onderzoek of doorgeleiden naar het lokale veld). Doordat bij een melding niet alleen wordt geregistreerd wie contact heeft opgenomen met Veilig Thuis, maar ook wie het (vermoedelijke) slachtoffer is, bevordert dit dat Veilig Thuis signalen kan registreren, combineren en daardoor de veiligheid beter kan inschatten.
– Meldingen worden door Veilig Thuis niet meer veranderd in adviezen. Het huidige handelingsprotocol van Veilig Thuis verbindt aan een melding altijd een vervolgstap. Als er geen vervolgstap nodig is, wordt een melding omgezet in een advies en worden de persoonsgegevens van de betrokkenen verwijderd. Dit is onwenselijk omdat hiermee signalen over een kind niet meer terug te vinden zijn.
– Als Veilig Thuis heeft vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling, blijft Veilig Thuis in alle gevallen de veiligheid van het kind monitoren.
– Bij adviesvragen (stap 2 van de meldcode) blijft Veilig Thuis altijd ondersteuning bieden aan professionals en blijft Veilig Thuis de situaties monitoren waarover een adviesvraag is binnen gekomen. Professionals en burgers krijgen desgevraagd advies van Veilig Thuis over de te zetten vervolgstappen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Door na te gaan of de adviesvrager hiermee uit de voeten kan, door bijvoorbeeld afspraken te maken over vervolgcontact, blijft het betrokken kind of gezin op de radar, kan de adviesvrager zo nodig ondersteuning worden geboden en kan in overleg met hem of haar eventueel besloten worden om tot een melding over te gaan.
Op basis van de inspectierapporten tot nu toe en de ronde bij Veilig Thuis constateer ik dat naast de aanscherping en verbetering van de registratie bij Veilig Thuis (zie hierboven) op een aantal andere onderdelen nog verbetering en doorontwikkeling noodzakelijk is. Het gaat bijvoorbeeld om:
– de verdere opbouw van de interne organisatie;
– het maken van nadere samenwerkingsafspraken met partners als de wijkteams, zorgaanbieders, onderwijs, Openbaar Ministerie (OM) en politie, en de Raad voor de Kinderbescherming;
– de verdere ontwikkeling van een systeemgerichte aanpak;
– verdere deskundigheidsbevordering van de medewerkers, onder andere over de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring (zoals seksueel geweld, ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld);
– het wegwerken van de wachttijden;
– registratie en beleidsinformatie.
Zoals gezegd werk is momenteel samen met de Minister van VenJ en de VNG aan een gezamenlijk project waarin onder andere de bovenstaande maatregelen nader worden uitgewerkt. Deze nadere uitwerking zal ik samen met de Minister van VenJ binnenkort naar uw Kamer sturen.
Naast hulpverlening voor slachtoffers van GIA willen we nagaan hoe we daders gerichter kunnen aanpakken. Hiervoor is, zoals bekend, onder andere bij de Reclassering al ingezet op een speciaal diagnose instrument (B-SAFER) en op de ontwikkeling van een training voor de beëindiging van relationeel geweld (Borg). Het huisverbod maakt sinds 2009 bestuurlijk ingrijpen in crisissituaties mogelijk. Het OM werkt aan een nieuwe aanwijzing voor huiselijk geweld en kindermishandeling.
Recidiveonderzoek
Net als in 2013 ontvangt u met deze voortgangsrapportage de monitor «De strafrechtelijke recidive van plegers van huiselijk geweld» (WODC, 2015, bijlage 412). In deze monitor is de recidive na strafrechtelijke vervolging van huiselijk geweld in kaart gebracht. Daarbij hebben de onderzoekers dit keer ook aandacht besteed aan de strafrechtelijke recidive van huiselijk geweld na het huisverbod. Het onderzoek is gebaseerd op gegevens over vervolgden voor huiselijk geweld tussen 2007 en 2011 en de recidive daarna. We delen graag enkele van de inhoudelijke uitkomsten met u.
De gegevens over de zaken tussen 2007–2011 laten netto een daling zien van de recidive bij plegers van huiselijk geweld. Sinds 2002 is met het programma Privé geweld – publieke zaak 13 en de opvolgers daarvan expliciet en interdepartementaal aandacht besteed aan het terugdringen van huiselijk geweld. Mogelijk heeft deze landelijke, en ook steeds meer de lokale inzet, bijgedragen aan het terugdringen van herhaling van het huiselijk geweld.
Net als in de vorige monitor blijken plegers van huiselijk geweld ongeveer even vaak opnieuw met justitie in aanraking te komen als andere geweldplegers. Plegers van huiselijk geweld begaan wel vaker opnieuw dezelfde fout (opnieuw huiselijk geweld). De herhaling van hetzelfde strafbare gedrag bij huiselijk geweld kan te maken hebben met specifieke achtergrondfactoren (zoals gebruik van verdovende middelen) die moeten worden weggenomen om herhaling tegen te gaan.
Naast het in beeld brengen van de strafrechtelijke recidive van huiselijk geweld gaat het rapport specifiek in op het effect van het huisverbod op de strafrechtelijke recidive van huiselijk geweld. Plegers van huiselijk geweld die een huisverbod krijgen opgelegd blijken een «zwaardere» groep dan de plegers die niet uit huis werden geplaatst (ze zijn bijvoorbeeld al eerder met justitie in aanraking geweest en waren bekend bij het voormalige Steunpunt Huiselijk Geweld).
De onderzoekers concluderen dat zij, in tegenstelling tot eerder onderzoek 14, geen effect vinden van het huisverbod op de strafrechtelijke recidive. Het huisverbod wordt vaak op andere manieren ingezet dan oorspronkelijk door de wet was beoogd: Het kwam niet in plaats van politie-inzet of strafrechtelijke vervolging, maar daarnaast. Circa 80% van de huisverboden gaat samen met een strafrechtelijk traject.
Het huisverbod kan volgens de onderzoekers een probaat middel zijn om rust te creëren in een crisissituatie. Maar het is wellicht te veel gevraagd om te verwachten dat het huisverbod als zodanig (dus zonder de aanvullende strafmaatregelen) effect heeft op recidive bij een groep van zware geweldplegers (waar het in de praktijk nu vooral wordt ingezet). Misschien doorkruist de strafrechtelijke aanpak soms het hulptraject. We nemen deze bevinding mee in verdere optimalisering van de werking van het huisverbod, waarbij we ook zullen kijken naar inzet van het huisverbod bij minder zware plegers, bij wie het huisverbod mogelijk een meer «preventieve» werking kan hebben. Daarop ga ik in de volgende paragraaf nader in.
Om gericht daders van huiselijk geweld te kunnen aanpakken, is meer kennis nodig over de achtergrondfactoren van daders en de betekenis daarvan voor recidive. We vragen het WODC nader in kaart te brengen hoe we daarover meer specifieke kennis kunnen opbouwen. Daar komen we in de volgende voortgangsrapportage op terug.
Huisverbod
Zoals toegezegd15 heeft de Minister van VenJ onderzoek uitgezet om in kaart te brengen hoe het risicotaxatie- instrument Huiselijk Geweld (RiHG), dat wordt gebruikt om te beoordelen of er al dan niet een huisverbod moet worden opgelegd, aangepast kan worden voor gebruik in situaties van bijvoorbeeld kindermishandeling. Dit onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd aan de voortgangsrapportage16.
De onderzoekers geven aan dat eventuele aanpassingen in een RiHG in een breder kader moeten worden geplaatst. Dit heeft met een aantal contextuele factoren te maken, zoals de toenemende invloed van gemeenten bij de inzet tegen geweld in huiselijk kring vanwege de decentralisaties en het toenemende belang van hulpverlening bij het huisverbod.
Het onderzoek beschrijft twee fasen voor verdere optimalisering van het RiHG en vier mogelijke scenario’s voor verdere uitwerking. De scenario’s variëren grofweg van alleen de handreiking bij het RiHG aanpassen tot aan het formaliseren van de rol voor de hulpverlening bij het invullen van het RiHG. De scenario’s zijn gebaseerd op interviews en een expertmeeting. De onderzoekers geven zelf geen voorkeurscenario, omdat nadere uitwerking en onderzoek nodig is en input van meer belanghebbenden, alvorens een keus kan worden gemaakt.
De Minister van VenJ wil de bevindingen van dit onderzoek goed benutten om de werking van het huisverbod en het RiHG verder te optimaliseren. In overleg met vertegenwoordigers van lokale en landelijke partners (gemeenten, zorgverleners, politie en OM) gaat hij na hoe we tot een weging van de vier scenario’s kunnen komen. In deze gesprekken worden ook de bevindingen van het hiervoor genoemde onderzoek naar de recidive bij huiselijk geweld meegenomen. Dit overleg zal in het voorjaar van 2016 plaatsvinden. Wij komen in de volgende voortgangsrapportage terug op de follow-up van deze beide onderzoeken.
Koppeling RiHG aan dierenmishandeling
Ook is in 201417 toegezegd dat bij de herziening van het RiHG zal worden gekeken of er een meer expliciete koppeling kan komen met dierenmishandeling. Dierenmishandeling op zichzelf kan volgens de experts geen reden zijn voor een huisverbod. In het RiHG is de factor «geweld tegen huisdieren» opgenomen onder het kopje «psychisch geweld» (bij de tweede screening, «het verloop van een (gewelds)incident»). In de vervolggesprekken over het optimaliseren van de werking van het huisverbod zullen we mede nagaan of en hoe dierenmishandeling het best kan worden opgenomen.
Handreiking voor gemeenten beschikbaar
Tot slot is, zoals toegezegd18, nagegaan in hoeverre het bestaande informatiemateriaal zoals de handleiding voor burgemeesters en gemeenteambtenaren met betrekking tot het huisverbod kan worden geactualiseerd en gecommuniceerd. Regioplan heeft een geactualiseerde en uitgebreide handreiking laten maken. Deze is te vinden op onder andere www.huiselijkgeweld.nl.
Richtlijn strafvordering kindermishandeling
Het OM heeft de richtlijn strafvordering kindermishandeling opgesteld, deze is op 13 februari 2015 gepubliceerd in de Staatscourant (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015–4051.html). Deze richtlijn beoogt een uniforme afdoening van kindermishandelingzaken. Bij de bepaling van de strafmaat voor daders is de bescherming van kinderen het uitgangspunt, het geweld jegens hen moet stoppen. Uiteraard wordt rekening gehouden met hulpverlening die aan het gezinssysteem wordt aangeboden en vindt afstemming plaats op eventuele parallelle civielrechtelijke beslissingen.
Hiermee wordt voldaan aan de toezegging die tijdens het plenaire debat over kindermishandeling op 2 april 2014 om uw Kamer over deze richtlijn te informeren (Handelingen II 2013/14, nr. 70, item 9).
Politie
Ook de politie heeft speciale aandacht voor de aanpak van huiselijk geweld. Er is sinds 1 november 2015 een programmamanager huiselijk geweld en kindermishandeling gestart bij de politie. Zij zal zich onder andere richten op de ketensamenwerking met het OM en Veilig Thuis. Daarnaast gaat zij zich bezighouden met professionalisering binnen de politie op dit thema.
De politie experimenteert met pilots om het opnemen van meldingen van kindermishandeling via één 24-uurs loket te laten verlopen. De belangrijkste lijn hierin is om dit via de afdelingen zeden te laten verlopen, het zogenaamde front-office Zeden/kindermishandeling. Ook wordt in een aantal andere eenheden bekeken op welke wijze het opnemen van meldingen van kindermishandeling het beste is te organiseren. De concrete resultaten van deze experimenten worden opgenomen in een van de volgende voortgangsrapportages GIA.
Tijdens de behandeling van de Goedkeurings- en Uitvoeringswet bij het Verdrag van Istanboel op 3 juni 2015 is door uw Kamer naar voren gebracht dat migrantenvrouwen niet serieus worden genomen door baliemedewerkers van de politie. De Minister van VenJ heeft toegezegd om dit onder de aandacht te brengen. Hij heeft dit gedaan bij zowel de politie als bij de IND. Daarmee is deze toezegging afgedaan.
Vermogensdelicten binnen het huwelijk
Tevens is bij de behandeling van de Goedkeurings- en Uitvoeringswet van het Verdrag van Istanboel een motie aangenomen van het Kamerlid Berndsen-Jansen (D66), waarin wordt overwogen dat strafbaarstelling van vermogensdelicten binnen het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap een belangrijke bijdrage kan leveren aan de economische zelfstandigheid van met name vrouwen19. In deze motie wordt de regering verzocht om, rekening houdend met de modernisering van het huwelijksvermogensrecht, de mogelijkheid te onderzoeken om vermogensdelicten die gepleegd zijn binnen het huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap, strafbaar te stellen en vervolging wettelijk mogelijk te maken.
Eerder, in de VGR GIA van februari 201520, heeft de toenmalige Staatssecretaris van VenJ in reactie op vragen van het Kamerlid Van Tongeren (GroenLinks) bij de begrotingsbehandeling van VenJ in het najaar van 2013, de wenselijkheid van de handhaving van de vervolgingsuitsluitingsgrond tegen het licht gehouden. Mede gelet op de uitkomsten van overleg met het OM is toen geconcludeerd dat het schrappen van de vervolgingsuitsluitingsgrond niet geïndiceerd lijkt. Wanneer huwelijkspartners in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, maar ook wanneer is getrouwd onder huwelijkse voorwaarden en het huwelijk langere tijd duurt, is het zeer complex om aan te wijzen aan wie wat toebehoort, omdat alles wat binnenkomt aan de gemeenschappelijke boedel toekomt. Indien diefstal binnen het huwelijk vervolgbaar zou zijn, zouden zich dan ook onvermijdelijk bewijsperikelen voordoen. Het zou daarom gaan om een uitbreiding van de strafwet die waarschijnlijk lastig te handhaven is. Om die reden kwam de toenmalige Staatssecretaris van VenJ tot de conclusie dat het strafrecht voor dergelijke situaties niet geëigend lijkt te zijn.
We constateren dat er momenteel weinig inzicht is in dit fenomeen en er geen goed beeld bestaat van de uitvoeringsconsequenties van eventuele strafbaarstelling. Daarom hebben we besloten een onderzoek te laten uitvoeren om inzicht te krijgen in de problematiek en de impact die het eventuele opheffen van de vervolgingsuitsluitingsgrond voor de politie en het OM zullen hebben. Dit onderzoek start in 2016. Via de periodieke voortgangsrapportages GIA zullen we uw Kamer op de hoogte houden.
Resultaat- en effectmeting WE CAN Young 2012–2014
Met de voorliggende resultaatmeting (bijlage 621) van de campagne WE CAN Young (WCY) is onderzocht in hoeverre de doelstellingen van de campagne in de periode 2012–2014 behaald zijn (in termen van bereik en effecten) en welke werkzame mechanismen hierbij een rol spelen.
WCY is een peer to peer campagne in 15 gemeenten gericht op het vergroten van de seksuele weerbaarheid van jongeren, met de preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag als doel22. De campagne werd van 2012–2014 – als pilot – gesubsidieerd door het Ministerie van OCW.
De eerste tussenresultaten in 2014 boden voldoende aanknopingspunten voor een besluit om door te gaan. De campagne is in daarom in 2015 voortgezet met een eigen bijdrage van de gemeenten en cofinanciering door het Ministerie van OCW. Deze tweede fase loopt tot en met 2016 en is gericht op verankering en verduurzaming van de campagne. Zo krijgt de campagne lokaal een kwaliteitsimpuls door certificering van de lokale projectleiders via een train de trainer «Vlaggensysteem». Dit systeem geeft aan hoe om te gaan met seksueel overschrijdend gedrag van kinderen en jongeren.
Ook verwerkt het landelijke campagneteam de tussen 2012 en 2014 geleerde lessen in een beschrijving van de methodiek voor de databank sociale effectieve interventies van Movisie, het landelijk kennisinstituut sociale vraagstukken. Hierdoor wordt niet alleen een kwaliteitsslag gemaakt, maar ook de overdraagbaarheid van de campagne vergroot. Uitgangspunt is om de gemeenten op deze wijze in staat te stellen om WCY na 2016 voort te zetten. De resultaatmeting levert belangrijke input hiervoor.
Resultaten
• Bereik. Er zijn meer dan 1.800 changemakers geïnstrueerd om activiteiten voor WCY uit te voeren en meer dan 11.000 jongeren live bereikt met activiteiten. Daarnaast zijn naar schatting meer dan 90.000 jongeren via diverse social media bereikt.
• Activiteiten. Changemakers en jongeren hebben in het kader van WCY een groot aantal (3.139) uiteenlopende activiteiten ontwikkeld en uitgevoerd of daaraan deelgenomen, variërend van het uitdelen van flyers tot debatten en voorlichtingsbijeenkomsten.
• Effecten. De respons op de vragenlijsten was te laag om hierover harde uitspraken te kunnen doen. Uit zelfrapportages blijkt dat circa 40% van de changemakers een verandering in hun ideeën en/of gedrag constateert. Dit percentage ligt iets lager onder de door de changemakers bereikte jongeren. De meerderheid van de changemakers en jongeren geeft aan dat ze nieuwe kennis hebben opgedaan.
• Werkzame mechanismen. Intensieve, interactieve activiteiten met goede inhoudelijke informatieoverdracht en goede training c.q. begeleiding van changemakers, waarin aandacht besteed wordt aan educatie, activatie en mobilisatie, blijken het meest succesvol. Van belang is dat de educatie aansluit op het kennisniveau van jongeren en goed is afgestemd op hun ervaring en belevingswereld. De jongeren onderschrijven in dit verband ook de toegevoegde waarde van peer educatie: jongeren luisteren graag naar andere jongeren.
Aanbevelingen
De kracht van WCY is de inzet van jongeren in hun eigen gemeente. Ze krijgen veel ruimte om zelf acties in te vullen. Uit de evaluatie blijkt dat dit wel wat strakker kan. Zo pleiten de onderzoekers voor meer samenhang tussen educatie en activatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van de kennis over werkzame mechanismen om gendergelijkheid te bevorderen. Zo blijkt (uit ander onderzoek) dat het opwekken van empathie beter werkt dan discussie. De begeleiding en uitvoering van activiteiten kan ook verder worden verbeterd: meer sturen op kwaliteit dan kwantiteit en projectleiders en changemakers meer handvatten geven voor het bewaken van het proces. De wijze van onderzoek naar uitvoering, resultaten en effecten kan ten slotte meer worden toegesneden op de aanpak en doelgroep van de campagne: korte vragenlijsten en interviews.
Beleidsreactie
De resultaatmeting biedt voldoende aanknopingspunten voor een verbeterde doorstart, omdat er aanwijzingen zijn dat er mogelijk positieve effecten zijn te verwachten, te meer daar het onderzoek ook aanknopingspunten biedt voor verbeteringen. De resultaten en aanbevelingen uit het rapport zullen dus worden gebruikt als input voor de verbetering van de methodiek en de beschrijving daarvan voor de databank effectieve interventies, ten behoeve van de voortzetting en verdere uitrol van de campagne na 2016.
Follow-up genderscan
Gendergerelateerde factoren, zoals machtsverschillen en stereotype rolverwachtingen tussen mannen en vrouwen, vormen een belangrijke oorzaak voor het ontstaan en het voortduren van geweld in huiselijke kring. Daarom is vorig jaar er een genderscan uitgevoerd23 die geleid heeft tot een aantal aanbevelingen, dat ter hand zijn genomen in de follow-up van deze genderscan.
In dat kader is er op 5 maart 2015 is een bijeenkomst georganiseerd om met gemeenten en organisaties van politie, OM en Veilig Thuis na te gaan wat zij nodig hebben om de aanpak van geweld in huiselijk geweld genderspecifiek te kunnen aanpakken. Belangrijkste uitkomst van deze bijeenkomst was dat men zeker het belang van gender bij de aanpak onderschrijft, maar dat concrete handvatten nodig zijn om hiermee aan de slag te gaan. Daarom komt er een factsheet die nog eens onderbouwt waarom gender van belang is en die met behulp van een aantal concrete casussen laat zien wat werken vanuit het genderperspectief kan betekenen. Daarnaast wordt in de follow-up nagegaan hoe instrumenten, formats en werkprocessen bij de VT- organisaties en de veiligheidsketen (politie en OM) gendersensitief gemaakt kunnen worden. Ook gaat het erom de rol van gemeenten te versterken, waar het gaat om het sturen op gender in de uitvoering.
Het traject follow-up genderscan wordt voor de zomer van 2016 afgerond met een afsluitende bijeenkomst met beleidsmakers en hulpverleners. U wordt in de volgende voortgangsrapportage geïnformeerd over de uitkomsten.
Vrouwelijke Genitale Verminking
Wat betreft de aanpak van vrouwelijke genitale verminking (VGV) zijn twee toezeggingen gedaan die ik door middel van deze voortgangsrapportage afdoe.
Ten eerste heb ik tijdens de behandeling van de Goedkeurings- en Uitvoeringswet van het Verdrag van Istanboel op 3 juni 2015 toegezegd om na te gaan wat gedaan kan worden om betere cijfers over VGV te verzamelen. Pharos gaat in 2016 bij de VT-organisaties en de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) inventariseren hoe de registratie kan worden verbeterd met als doel om in 2018 betere cijfers beschikbaar te hebben. In dat jaar wordt de prevalentie- en incidentiestudie uit 2013 herhaald.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VenJ tijdens de behandeling van het Verdrag van Istanboel toegezegd om uw Kamer te informeren over de lage vervolgingscijfers bij VGV. Tevens hebben de Minister en de Staatssecretaris van VenJ tijdens het AO GIA/kindermishandeling van 15 mei 2015 toegezegd om samen met mij te bezien of in de keten verbeteringen nodig zijn ten aanzien van VGV. Hierover kan ik u het volgende melden.
Vóór 2009 is nog geen enkele VGV strafzaak in Nederland behandeld. Tussen 2009 en 2014 zijn in totaal 7 zaken ingestroomd bij het OM. In geen van deze zaken is een veroordeling specifiek voor VGV tot stand gekomen. Zaken zijn geseponeerd (wegens gebrek aan bewijs).
VGV-zaken zijn lastig bewijsbaar. Soms vanwege een internationale component (besnijdenis heeft niet in Nederland plaatsgevonden), of omdat ouders niet bekennen, het kind zich niet medisch wil laten onderzoeken en omdat soms de onduidelijkheid bestaat of het een besnijdenis of een aangeboren afwijking betreft.
Bij de politie zijn weinig signalen van VGV bekend. Zaken die bij VT-organisaties worden geregistreerd betreffen nagenoeg allen «dreigende» VGV. In die gevallen is dan meer het traject van de kinderbescherming aan de orde, om te voorkomen dat meisjes die risico lopen, besneden worden. Uit het onderzoek «Vrouwelijke Genitale Verminking in Nederland: omvang, risico en determinanten»(Pharos, 2013) komt naar voren dat de houding van de betrokken ouders ten opzichte van het wel of niet besnijden slechts gedeeltelijk is veranderd. Om trouw te blijven aan de eigen cultuur zouden ze hun dochter eigenlijk wel willen laten besnijden, maar dan in de lichte vorm. Toch laten de ouders hun dochters niet besnijden. De reden dat ze dat niet doen, ook niet in de lichte vorm (veranderd gedrag), heeft te maken met het feit dat de wet in Nederland streng is en gehandhaafd wordt, vanwege het bestaan van kinderbeschermingsmaatregelen, waardoor zij niet het risico durven te nemen gescheiden te worden van hun kind. De conclusie in genoemd rapport is dat de strafdreiging in Nederland een bijzonder sterke preventieve werking blijkt te hebben.
Mede gelet op de uitkomst van het door Pharos verrichte onderzoek is er op dit moment geen aanleiding om de strafrechtelijke aanpak nog verder te intensiveren. Gevallen die zich voordoen, pakt de strafrechtketen uiteraard gewoon op. Daarvoor zijn de huidige wettelijke mogelijkheden voldoende toereikend.
Aanpak van huwelijksdwang en achterlating
Op 6 juni 2013 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken (BuZa), de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), de Staatssecretaris van VenJ en mijzelf aan uw Kamer een brief24 gezonden over de uitkomsten van een zogenaamde «verkennersgroep» huwelijksdwang en achterlating. Deze brief bevatte een tiental acties om de ketenaanpak van huwelijksdwang en achterlating te versterken op het gebied van: signalering, een meldpunt voor slachtoffers en betrokkenen, een landelijk knooppunt voor professionals en het directer handelen in het buitenland.
Inmiddels zijn alle acties afgerond. Ik ben verheugd dat de ketenaanpak huwelijksdwang en achterlating is versterkt doordat onder meer:
– de wetgeving wordt / is aangepast (respectievelijk de Paspoortwet en de Wet tegengaan huwelijksdwang);
– er gewerkt is aan een betere signalering van (dreigende) huwelijksdwang door professionals zoals leraren, maar ook ambtenaren van de Gemeentelijke Basisadministratie. Zo is er in opdracht van SZW een gratis training beschikbaar om docenten en betrokken zorgprofessionals binnen het VO, MBO en HBO deskundiger en vaardiger te maken bij signalen van huwelijksdwang, achterlating en eergerelateerd geweld;
– het duidelijk is waar (mogelijke) slachtoffers terecht kunnen voor advies en ondersteuning. SZW herhaalt ieder jaar voor de zomervakantie de campagne «Trouwen tegen je wil» met informatie wat je moet doen als iemand moet doen bij dreigende huwelijksdwang of achterlating. Jongeren worden erop gewezen dat zij terecht kunnen bij Veilig Thuis en dat zij Veilig Thuis kunnen bereiken via het centrale landelijke telefoonnummer De campagne is zinvol gebleken; de bezoekersaantallen voor de sites zijn hoog en er komen daadwerkelijk meldingen binnen;
– er per 1 januari 2015 in de regio Haaglanden een Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) ingesteld is. Het LKHA is het kennis- en expertisecentrum voor professionals en hulpverlening, adviseert en ondersteunt professionals bij de aanpak van huwelijksdwang en achterlating en voert regie in complexe casuïstiek. Samen met de Nederlandse ambassades in het buitenland en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt het LKHA ervoor dat slachtoffers op een zorgvuldige en veilige wijze worden geholpen bij hun terugkeer naar Nederland. Het LKHA heeft, in opdracht van SZW, ook een brochure ontwikkeld die sinds 8 oktober 2015 beschikbaar is. Het doel is niet-juristen op hoofdlijnen inzicht te geven in het juridisch kader bij de aanpak van huwelijksdwang en achterlating. Professionals weten vaak niet welke rechten slachtoffers hebben en hoe zij slachtoffers hierover kunnen adviseren. De brochure gaat onder meer in op mensen- en kinderrechten en de aanpak via het strafrecht en civielrecht;
– op de relevante ambassades een landenspecifiek draaiboek is opgesteld zodat complexe cases snel en effectief kunnen worden opgepakt.
Daarnaast richt mijn collega van SZW zich op de preventie van onder meer huwelijksdwang, achterlating en eergerelateerd geweld. Op 5 januari 2015 is het actieplan zelfbeschikking 2015 – 201725 naar uw Kamer gestuurd (als opvolger van het plan van aanpak preventie huwelijksdwang 2012–201426). Dit actieplan moet ertoe leiden dat mensen zich bewust zijn dat ze het recht hebben om zelf keuzes te maken over hun eigen leven, bijvoorbeeld bij keuzes die spelen bij school, opleiding, werk of vrije tijd, partnerkeuze, scheiding, religie, seksuele oriëntatie. In de voortgangsbrief agenda Integratie die begin december 2015 naar de uw Kamer is gestuurd is een stand van zaken opgenomen.
Ik blijf de ketenaanpak volgen. Het is belangrijk dat hetgeen is ingezet, in de praktijk goed functioneert.
Actieplan aanpak kindermishandeling Kamerlid Van der Burg (VVD)
Zoals hierboven in deel I is aangegeven, heeft Kamerlid Van der Burg (VVD) in het WGO Jeugd op 16 november 2015 een actieplan aanpak kindermishandeling ingediend voor de verbetering van de aanpak kindermishandeling. De voorgestelde acties richten zich op signalering (de meldcode), bestrijding en behandeling van slachtoffers van kindermishandeling. Er zijn acht acties opgenomen. Een deel van deze acties is overgenomen in de extra maatregelen zoals genoemd in deel I: scholing, implementatie van de kindcheck en monitoring van kinderen die bekend zijn bij Veilig Thuis. Verder is in deel I gereageerd op het minder vrijblijvend maken van de meldcode. Hierna volgt nog een reactie op de overige vier acties.
Mevrouw Van der Burg verzoekt verder bewezen effectieve behandelingen voor kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling in multidisciplinaire centra aan te bieden.
De VNG is gevraagd zorg te dragen voor de uitrol van een multidisciplinaire aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling. Vanaf mei 2015 is per regio geïnventariseerd wat de stand van zaken is in de regio voor wat betreft de multidisciplinaire aanpak en welke ondersteuningsvragen de regio’s hebben. Op basis hiervan is op 27 november 2015 een concrete uitwerking aan de betrokken wethouders voorgelegd om te komen tot een landelijk dekkende infrastructuur voor multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld. Het plan van aanpak hiervoor is door de wethouders aanvaard.
Daarnaast komt op korte termijn de richtlijn kindermishandeling voor jeugdhulpverleners gereed waarin opgenomen is welke (ook effectief bewezen) interventies ingezet kunnen worden.
Mevrouw Van der Burg stelt tevens voor om «zoals al in de Jeugdwet is vastgelegd, in onveilige situaties voor het kind tijd en rust te creëren (bijvoorbeeld via inzet van het tijdelijke huisverbod) om zo voor het kind, liefst thuis en anders in een pleeggezin, een veilige situatie te creëren en deze ook duurzaam te laten zijn.» We onderkennen het belang hiervan. Daarbij is het belangrijk dat gemeenten en hulpverleners voldoende op de hoogte zijn van de verschillende interventies die zij voor handen hebben om de veiligheid van het kind te garanderen. Daar is de inzet van het huisverbod bij kindermishandeling een onderdeel van. De bekendheid van deze mogelijkheid moet dan ook waar nodig vergroot worden. De Minister van VenJ zet in 2016 in op een communicatietraject richting gemeenten. Daarnaast wordt in deze voortgangsrapportage onder deel II, paragraaf 1 het onderdeel «huisverbod» aangegeven dat er naar aanleiding van het onderzoek naar het RiHG gesproken zal worden met verschillende ketenpartners om de inzet van het huisverbod te optimaliseren. Ook via die weg zal de inzet van het huisverbod bij kindermishandeling versterkt en verbeterd worden.
Mevrouw van de Burg vraagt daarnaast te onderzoeken of het invoeren van een artikel in het Wetboek van Strafrecht waarin fysieke mishandeling van een kind strafbaar wordt gesteld, kan bijdragen aan een effectievere en daadkrachtigere bestrijding van kindermishandeling. De Minister van VenJ deelt het gevoel van urgentie om zo goed mogelijk op te treden bij de verschillende vormen van kindermishandeling.
Fysieke mishandeling van kinderen is reeds strafbaar op grond van de artikelen 300 en 304 Wetboek van Strafrecht. Indien uit overleg met OM en politie of uit onderzoek blijkt dat door aanvullende strafbaarstelling de effectiviteit van strafrechtelijke maatregelen kan toenemen, vormt dat mogelijk een aanknopingspunt om de vormgeving van de strafbaarstelling van kindermishandeling opnieuw tegen het licht te houden. Wij komen daar dan in een volgende rapportage op terug.
Tot slot verzoekt mevrouw Van der Burg om de kennis over de zogenaamde hechtingsproblematiek (onveilige hechting, intensievere screening bij dergelijke problematiek en behandeling daarvan) te verdiepen bij jeugdartsen en verpleegkundigen die werkzaam zijn bij consultatiebureaus en deze kennis te borgen binnen de jeugdgezondheidszorg.
Jeugdartsen en verpleegkundigen werken volgens de richtlijn secundaire preventie kindermishandeling. Het doel van deze richtlijn is de jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals te ondersteunen in het tijdig signaleren van (risico's op) kindermishandeling en handvatten te bieden om zo snel mogelijk adequaat te kunnen handelen. Een JGZ-professional dient voor een goed onderbouwde meningsvorming de signalen (staan beschreven in de richtlijn), de risicofactoren én de beschermende factoren te kennen. Hechting maakt eveneens onderdeel uit van deze richtlijn. Zo is er in de richtlijn aandacht voor de kwaliteit van de hechting van ouder en kind. Dit jaar zal het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid extra inzet plegen op de implementatie van de richtlijn. Naast deze richtlijn is er de zogenoemde Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak (LESA) Kindermishandeling. LESA is het resultaat van een landelijk overleg van huisartsen, jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen over samenwerking op het gebied van de signalering en aanpak van kindermishandeling. Ik wil bij hen onder de aandacht brengen dat het van groot belang is dat de kennis over hechtingsproblematiek goed geborgd is binnen de jeugdgezondheidszorg.
Dubbele toestemmingsvereiste
Om een kind te onderzoeken of te behandelen is toestemming van beide ouders nodig. Dit stuit in de praktijk soms op problemen als het gaat om (vermoedelijk) mishandelde kinderen. Ik heb u in het AO van 15 april 2015 laten weten dat ik verwachtte nog enkele maanden nodig te hebben voor het opstellen van het stappenplan voor professionals. Dit najaar is een concepthandreiking opgeleverd voor professionals waarin zij via een aantal stappen weten hoe te handelen om van beide ouders toestemming te krijgen en wat de relevante regels hierbij zijn. Ook zijn de mogelijkheden opgenomen als het niet lukt om van beide ouders toestemming te krijgen. Voor deze handreiking is uitgegaan van de huidige wet- en regelgeving en wordt gebruik gemaakt van praktijkvoorbeelden. Een en ander conform de afspraken die in 2014 zijn gemaakt met diverse veldpartijen en juridische experts. Op verzoek van de veldpartijen wordt in januari van dit jaar met juridische experts nogmaals een bijeenkomst georganiseerd over de concepthandreiking. De resultaten hiervan zullen hun weerslag krijgen in de handreiking.
Verplichte omgang met ouder na mishandeling
Tijdens het AO met uw Kamer van 15 april 2015 heeft de Minister van VenJ, op verzoek van het Kamerlid Van der Burg (VVD), toegezegd te onderzoeken wat de aard en omvang is van het probleem dat kinderen die, zonder dat zij aangeven dat zij dat willen, toch omgang moeten hebben met de ouder die hen seksueel heeft misbruikt of ernstig heeft mishandeld.
Hij heeft dit onder meer gedaan door deze vraag voor te leggen aan de expertgroep «gezag en omgang na partnerdoding» en door het raadplegen van mogelijk relevante rechtspraak en literatuur27. Bij deze brede, praktijkgerichte expertgroep zijn geen gevallen bekend waarin een kind, tegen zijn of haar wil, omgang heeft met de ouder die veroordeeld is voor seksueel misbruik of ernstige mishandeling van dit kind. Dat hiervan sprake is, wordt dus niet herkend door deze expertgroep. Anders kan het liggen bij beschuldigingen van seksueel misbruik, die bijvoorbeeld in het kader van een «vechtscheiding» worden geuit. In die gevallen kan van omgang wel sprake zijn, uiteraard met de benodigde waarborgen. Raadpleging van rechtspraak op rechtspraak.nl en literatuur leveren hetzelfde beeld op.
Gedwongen omgang tussen kinderen en ouders die zijn veroordeeld voor seksueel misbruik of ernstig geweld jegens deze kinderen komt dus, voor zover valt na te gaan, niet voor. Dat neemt niet weg dat alertheid geboden is. De veiligheid van het kind staat voorop, ook in situaties waarin eerder kindermishandeling heeft plaatsgevonden, al dan niet in een context van een «vechtscheiding». Veilig Thuis heeft altijd tot taak om alert op te treden bij signalen van kindermishandeling. Hetzij door zelf in actie te komen, hetzij door hulpverleners van de juiste expertise te voorzien.
Expertmeeting Münchausen by Proxy
In de VGR GIA van 15 juni 2015 ben ik kort ingegaan op het fenomeen Münchhausen by Proxy (MBPS) en het initiatief van het OM die op 11 juni 2015 een bijeenkomst organiseerde over MBPS. Ik heb in deze voortgangsrapportage toegezegd om in te gaan op de uitkomsten van de expertmeeting. De bijeenkomst had het doel professionals uit verschillende betrokken beroepsgroepen met elkaar te laten bespreken wat er nodig is om de praktijk en de samenwerking in deze complexe zaken te verbeteren. De betrokken professionals hebben op deze eerste bijeenkomst de verwachtingen over elkaar en de knelpunten die zij ervaren gedeeld en acties geformuleerd. Met deze bijeenkomst is de keten zelf aan de slag gegaan om dit fenomeen en de aanpak daarvan beter in beeld te krijgen. Ik juich dit initiatief toe en onderschrijf het belang van deze aanpak door de keten zelf.
GGZ en DBC
In het AO van 24 september 2015 heeft Kamerlid Kooiman (SP) de vraag gesteld gevraagd hoe kinderen ggz-hulp moeten krijgen, zonder dat er een stoornis is geconstateerd. Met de decentralisatie van de jeugdhulp is de keuze gemaakt de jeugd-ggz in de Jeugdwet onder te brengen en zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de financiering en uitvoering daarvan. Juist de Jeugdwet biedt mogelijkheden tot behandeling van problemen zonder een «stoornisvereiste». Denk hierbij bijvoorbeeld aan KOPP/KVO kinderen die (nog) geen psychische klachten hebben, maar wel gebaat kunnen zijn bij ggz-zorg die wordt ingezet om (latere) ernstige problemen te voorkomen. In de Jeugdwet wordt geen «recht op behandeling of aanspraak» gehanteerd. Wel is er een jeugdhulpplicht: gemeenten zijn gehouden om kinderen met psychische problemen en stoornissen naar het oordeel van een professional passende hulp en zorg te bieden. Dat geldt ook voor slachtoffers van kindermishandeling of seksueel misbruik: voor deze jeugdigen moet de gemeente een goed toegankelijk, kwantitatief en kwalitatief passend hulpaanbod organiseren. Hierin kan bijvoorbeeld het sociaal wijkteam of het maatschappelijk werk een rol spelen en indien nodig de GGZ.
Tevens kwam in dit AO het verzoek aan de orde om te voorzien in een gezins-dbc. Uw Kamer heeft hierover 8 december 2015 een brief ontvangen28, waarin ik reageer op een artikel over een gezins-dbc in Medisch Contact van november 2015.
Tijdens het AO met uw Kamer over ouderenmishandeling op 7 oktober 2015 heb ik een aantal toezeggingen gedaan, die ik hierbij afdoe.
Een van de toezeggingen betrof het te entameren onderzoek naar de aard en omvang van ouderenmishandeling. Uw Kamer heeft daarover, zoals toegezegd, separaat een brief ontvangen29.
De follow-up van de activiteiten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» zal in 2016 effectief zij beslag krijgen. Enkele centrumgemeenten zullen deelnemen aan de pilots over ontspoorde mantelzorg en in begin 2016 zal de Brede alliantie «Veilig financieel ouder worden» bijeenkomen om te spreken over concrete implementatie van het Startdocument, dat is opgesteld bij de oprichting van deze alliantie.
In het genoemd AO heeft uw Kamer ook verzocht om antwoord op een aantal andere vragen. Ten eerste een antwoord op de vraag of digitale toegang van kantonrechters tot het Centraal Levenstestamentregister mogelijk is. De Minister van VenJ heeft hierover gesproken met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Er bestaan geen principiële of technische bezwaren tegen digitale toegang tot het register noch zijn er technische belemmeringen. In voorkomende gevallen zou een kantonrechter dan snel en gemakkelijk het register kunnen raadplegen. De expertgroep van kantonrechters is hiervan op de hoogte gesteld. Samen met de Minister van VenJ wil ik in overleg treden met deze expertgroep en de KNB over het realiseren van deze mogelijkheid en daadwerkelijk gebruik maken van dit register.
Voorts heeft u verzocht om in de op te starten pilots over ontspoorde mantelzorg de goede voorbeelden te betrekken die Movisie heeft verzameld. Vanzelfsprekend zal ik dat doen. Deze (en andere) goede voorbeelden kunnen immers tot aanscherping van beleid dienen.
Daarnaast heeft uw Kamer verzocht om informatie over de mogelijkheid van registratie van ouderenmishandeling bij de politie en het OM. De Minister van VenJ heeft bekeken in hoeverre ouderenmishandeling apart geregistreerd zou kunnen worden door de politie. De uitkomst daarvan is dat politie dat niet apart kan registreren. De belangrijkste reden is dat de politie zich op dit moment moet concentreren op het voltooien van de reorganisatie en op de ICT systemen. Dat heeft de Minister van VenJ uitgebreid met uw Kamer besproken. Daarnaast is het lastig ouderenmishandeling zuiver te registreren. Het systeem van de politie is gericht op het registreren van incidenten. Ouderenmishandeling valt onder het bredere thema huiselijk geweld. Uit het eerste politiecontact is niet altijd duidelijk of er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen de oudere en de persoon die zich mogelijk schuldig maakt aan een vorm van mishandeling. Bij voorvallen die beleidsmatig onder de definitie van ouderenmishandeling vallen, kan spraken zijn van uiteenlopende delicten. Zo kan bij financiële uitbuiting sprake zijn van oplichting, verduistering, diefstal of afpersing. Deze gevallen worden niet onder ouderenmishandeling geregistreerd maar als financieel delict.
Tevens heeft uw Kamer gevraagd welke prioriteit vervolging van financiële uitbuiting bij het OM krijgt. Bij het OM hebben alle vormen van huiselijk geweld prioriteit. Financiële uitbuiting, een van de verschijningsvormen van ouderenmishandeling, valt daar ook onder. Het OM besteedt hier momenteel extra aandacht aan omdat deze specifieke vorm nog onvoldoende als huiselijk geweld wordt beschouwd. Het OM agendeert dit in de platforms met de officieren van justitie en bespreekt casuïstiek.
Daarnaast kan ik u melden dat de VNG gemeenten heeft gewezen op het belang van het vragen van een verklaring omtrent gedrag (VOG) aan zorgverleners die vallen onder de reikwijdte van de Wmo 2015. Het is evenwel nog te vroeg om uw Kamer te informeren over de wijze waarop gemeenten hiermee omgaan. Ik verwacht dat in het eerste kwartaal van dit jaar te kunnen doen.
Naar aanleiding van het voorstel van Kamerlid Krol (50Plus) over het instellen van een Raad voor Ouderenmishandeling heb ik uitgezocht welke vangnetten en waarborgen er voor zijn voor ouderen in een kwetsbare positie. Wellicht ten overvloede merk ik op, dat een analogie met de Raad voor de Kinderbescherming, die de heer Krol van 50PLUS tijdens het betreffende AO gesuggereerd lijkt te hebben, niet op gaat. De Raad behartigt immers de belangen van kinderen en die zijn per definitie in juridische zin handelingsonbekwaam; dat kan natuurlijk niet gezegd worden van mensen die oud en kwetsbaar zijn.
Er bestaat een scala aan mogelijkheden om uitbuiting door derden tegen te gaan. Naast alle informele mogelijkheden om derden te vragen om ondersteuning, bestaan ook verschillende formele mogelijkheden. Deze gelden overigens niet specifiek voor ouderen maar voor iedereen die niet (meer) in staat is om zelf beslissingen te nemen, bijvoorbeeld door een verstandelijke beperking, verslaving of dementie. Iemand die niet (meer) in staat is om zelf beslissingen te nemen, kan een mentor persoonlijke zaken laten behartigen. Een mentor neemt beslissingen over de verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding van de betrokkene; hij of zij is de wettelijke vertegenwoordiger en belangenbehartiger van de betrokkene. Als iemand niet in staat is zijn financiële zaken te beheren, dan kan een beschermingsbewindvoerder benoemd worden. Die beheert het geld en de goederen van de betrokkene. Als beschermingsbewind en/of mentorschap niet volstaat, kan een curator beslissingen nemen over geld, verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding van de betrokkene. Consequentie hiervan is dat de onder curatele gestelde handelingsonbekwaam wordt. Al deze mogelijkheden zijn met waarborgen omkleed, zoals benoeming via de rechtbank.
Ook heb ik toegezegd dat ik aan u zal rapporteren over de werking van Veilig Thuis specifiek voor de ouderendoelgroep. Bij alle VT-organisaties staat aandacht voor ouderenmishandeling op de agenda. Wel wordt deze aandacht verschillend ingevuld. Sommige Veilig Thuis organisaties hebben een specifieke aandachtsfunctionaris, andere VT-organisaties hebben al hun medewerkers geschoold voor ouderenmishandeling en organiseren een scholingsaanbod voor medewerkers van zorginstellingen. Sommige VT-organisaties geven aan hieraan de komende tijd meer aandacht te gaan besteden.
Tot slot doe ik hierbij mijn toezegging gestand om uw Kamer te informeren over de vraag of er voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een algemene maatregel van bestuur komt met betrekking tot de VOG-verplichting. Op grond van de Wkkgz wordt het Uitvoeringsbesluit Wkkgz vastgesteld; dit besluit is inmiddels op 1 december 2015 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2015, 447). Het besluit beperkt de VOG-verplichting tot situaties waarin sprake is van zorgverlening aan, of andere beroepsmatige contacten met, de meest kwetsbare cliënten. Het gaat om mensen die onder het bereik van de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen (zowel om intra- als extramuraal verleende zorg) en om mensen die in het kader van de zorgverzekering intramurale geestelijke gezondheidzorg ontvangen. De VOG-verplichting wordt beperkt tot nieuwe werknemers.
Tijdens het AO Zedendelicten en seksueel geweld/misbruik van 24 september 2015 heb ik uw Kamer toegezegd in deze voortgangsrapportage in te gaan op wat er gebeurt met betrekking tot de aanpak van seksueel geweld in de gehandicaptensector. Mensen met een licht verstandelijk beperking hebben immers een verhoogde kans om slachtoffer te worden van seksueel geweld. De gehandicaptensector is erg actief in het bespreekbaar maken en voorkomen van seksueel geweld bij hun cliënten. Zowel door de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt daarover materiaal ontwikkeld. Zoals in de eerder vermelde voortgangsrapportage van 15 juni 2015 is vermeld, is op mijn verzoek door de Universiteit van Maastricht een «wegwijzer» gemaakt om ouders en zorgprofessionals richting te geven in het beschikbare materiaal. Deze wegwijzer is dit voorjaar gereed gekomen en is te raadplegen op www.kennispleingehandicaptensector.nl. De instellingen kunnen deze materialen gebruiken bij het vormgeven van de preventie van seksueel geweld en het bespreekbaar maken van seksualiteit onder ouders, kinderen met een beperking en professionals. Seksualiteit is een vast bespreekpunt binnen het zorgplan.
Verder is het van belang aandacht te blijven besteden aan dit onderwerp. Ik heb er vertrouwen in dat de VGN zich actief daarvoor zal blijven inzetten. Een voorbeeld hiervan is de inzet van de VGN op het gebied van de loverboyproblematiek onder licht verstandelijk beperkten. In de brief over het vervolg Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek, die uw Kamer separaat ontvangt, ga ik hierop nader in.
Van 3 tot 6 november 2015 vond in Nederland de Wereldconferentie Vrouwenopvang plaats. Parallel aan de Wereldconferentie Vrouwenopvang heeft er op 5 november 2015 side event plaatsgevonden met de (ei)landen uit het Koninkrijk en Caribisch Nederland over de aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland, onder voorzitterschap van de Rijksvertegenwoordiger. Daarnaast was ook een aantal niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) aanwezig uit de verschillende landen. De directe aanleiding voor het organiseren van de bijeenkomst vormden de moties van de bijzonder gedelegeerden van Aruba tijdens de behandeling van de Goedkeurings- en Uitvoeringswet bij het Verdrag van Istanbul die vragen om meer uitwisseling en om een samenwerkingsprotocol voor het Koninkrijk op het thema huiselijk geweld30. Het side event vormde een eerste aanzet tot uitvoering van deze twee moties.
Het probleem van huiselijk geweld is op alle (ei)landen een belangrijk thema dat aandacht behoeft. De voortgang van de aanpak verschilt echter per eiland. Zo zijn op een aantal (ei)landen basisvoorzieningen aanwezig, zoals op Sint Maarten waar een opvanglocatie voor slachtoffers van huiselijk geweld is, terwijl op andere (ei)landen deze randvoorwaarden ontbreken. Om die reden en vanwege de kleinschaligheid van de (ei)landen, blijkt een groot draagvlak te zijn voor meer samenwerking op het thema huiselijk geweld, zowel tussen de overheden onderling als ook met de NGO’s. Tijdens de bijeenkomst is een aantal onderdelen van de aanpak van huiselijk geweld verkend waarop de samenwerking zou kunnen plaatsvinden, zoals de opvang van slachtoffers, het uitwisselen van kennis over de aanpak van huiselijk geweld tussen de (ei)landen en het gezamenlijk vormgeven van een publiekscampagne. De komende maanden zal door een werkgroep, bestaande uit betrokken medewerkers van de verschillende (ei)landen binnen het Koninkrijk, uitgewerkt worden op welke manier voor de bovenstaande onderdelen de samenwerking concreet vorm kan worden gegeven. In voorjaar van 2016 zal een vervolgbijeenkomst in de regio worden georganiseerd waar de uitkomsten van de werkgroep besproken zullen worden en getoetst worden op draagvlak.
Daarnaast heb ik voor de aanpak van huiselijk geweld op Caribisch Nederland (CN) aan de Jeugd en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland (JGCN) de opdracht gegeven een businessplan op te stellen voor het opzetten van een laagdrempelige meldstructuur, veilige opvang en permanente voorlichting via massamedia. Gedurende de opdracht werkt het JGCN daarbij samen met de Openbare Lichamen en andere ketenpartners. Ik verwacht het businessplan op korte termijn. Naar aanleiding van de resultaten uit het businessplan bekijk ik, in relatie tot het hierboven genoemde traject binnen het Koninkrijk, of en welke vervolgacties nodig zijn specifiek voor Caribisch Nederland. Ik zal uw Kamer in de volgende voortgangsrapportage daarover informeren.
Ook voor het thema mensenhandel is samenwerking met andere delen van het Koninkrijk gewenst. Uw Kamer heeft daarvoor de Minister van VenJ verzocht om in overleg te treden met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over hoe kennis over de aanpak van mensenhandel gedeeld kan worden met andere delen van het Koninkrijk. Daarover kan ik u het volgende melden. In het kader van de samenwerking met de Caribische delen van het Koninkrijk in de aanpak van mensenhandel wordt de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en medewerkers van haar bureau betrokken. Zo zijn onder andere de werkzaamheden van de Nationaal Rapporteur op een expertmeeting in Aruba in oktober 2014 toegelicht. Tevens worden uiteraard de rapporten van de Nationaal Rapporteur met de landen gedeeld.
Samen met mijn collega van VenJ zal ik, in het kader van het versterken van de samenwerking met de andere landen uit het Koninkrijk, bekijken of wij bepaalde onderdelen van de aanpak van mensenhandel en huiselijk geweld kunnen combineren.
Onderzoek Heemskerk
Zoals toegezegd in het AO van 24 september 2015 stuur ik u hierbij ter informatie het rapport van het onderzoek van mevrouw J. Haanstra naar aanleiding van de mogelijke misstanden bij de vrouwenopvanglocatie Heemskerk (bijlage 7a31), samen met een brief van de wethouder van de centrumgemeente Haarlem (bijlage 7b32).
Reactie
Het is goed dat er een onderzoek is gedaan en het rapport er ligt. In het onderzoek worden concrete aanbevelingen gedaan. De wethouder vraagt Blijfgroep snel een plan van aanpak op te stellen om deze aanbevelingen te implementeren.
De wethouder stelt op basis van het onderzoek ook vast dat de vermeende misstanden en de gedane uitlatingen hierover in de media kunnen worden weerlegd, dan wel genuanceerd.
Uit deze zaak blijkt maar eens te meer hoe belangrijk het is dat er tussen de centrumgemeente en de opvanginstelling het goede gesprek plaatsvindt over kwaliteit. Dit sluit aan bij de Wmo 2015. Immers, de Wmo 2015 bevat een basisnorm van kwaliteit die zowel gemeente als instellingen bindt. Het is aan de gemeenteraad om deze nader te concretiseren in aan de voorzieningen te stellen eisen. Daarnaast hebben de VNG en de Federatie Opvang in het kader van de Regio-Aanpak Veilig Thuis samen een kwaliteitsdocument opgesteld. In de afspraken die ik in mei 2014 heb gemaakt over extra middelen voor een kwaliteitsimpuls voor de vrouwenopvang, ben ik met de centrumgemeenten overeengekomen dat er in 2018 is toegegroeid naar een basiskwaliteit in de vrouwenopvang.
De Kamerleden Volp (PvdA) en Kooiman (SP) hebben vragen gesteld over het rapport. Deze worden separaat beantwoord.
Centra Seksueel Geweld
In de brief die ik samen met mijn collega van VenJ op 13 november 2015 aan uw Kamer stuurde33, heb ik u geïnformeerd over de tijdelijke extra financiële middelen (4,2 miljoen) die wij in 2016 en 2017 aan de gemeenten beschikbaar zullen stellen als overbrugging voor de borging van het aanbod van de Centra Seksueel Geweld (CSG’s). Wij hebben aan u toegezegd om u over de voortgang te informeren. Op 27 november 2015 hebben de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang met elkaar gesproken. Met deze overbruggingsmiddelen zijn zij in staat om vanaf 2018 een landelijk dekkende aanpak voor slachtoffers van seksueel geweld te realiseren en daarmee het aanbod van de CSG’s te borgen. Uitgangspunt daarbij is dat dit aanbod goed wordt ingebed in de regionale organisatie van de multidisciplinaire samenwerking met handhaving van de kwaliteit en de herkenbaarheid van de CSG’s. De beschikbare middelen zullen via de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang (DU-vrouwenopvang) worden toegedeeld aan 16 gemeenten waar al een CSG operationeel is dan wel waar de operationalisering is gepland in 2016. Op korte termijn maken mijn collega van VenJ en ik nadere afspraken met de VNG over deze tijdelijk financiering.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn
De akte van de aanvaarding daarvoor is op 18 november 2015 gedeponeerd bij de Raad van Europa. Uiteraard is het van belang dat het Verdrag ook gaat gelden voor het Caribisch deel van het Koninkrijk gaat gelden (Bonaire, Saba en Sint Eustatius). Daarvoor is een specifiek traject gestart (zie verder onder deel II).
Afhankelijk van de score van de VT-organisatie vragen de inspecties om verbetermaatregelen of – als aan een groot aantal verwachtingen niet is voldaan – om een verbeterplan en een interne audit. Is dit het geval dan hebben de inspecties tevens het voornemen om in 2016 een hertoets uit te voeren.
Daarmee geef ik ook uitvoering aan de toezegging bij de voortzetting van het Actieplan «Ouderen in veilig handen» (Kamerstuk 28 345, nr. 135, bijlage 1) om ook expliciet aandacht te besteden aan gespreksvaardigheden bij signalen van ouderenmishandeling.
Effectief uit huis geplaatst? Effectevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod, Regioplan, Amsterdam, 2013. Het onderzoek is gebaseerd op politiegegevens.
Deelnemers aan de expertgroep zijn: de raad voor de kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland, Slachtofferhulp Nederland, de Nationale Politie, de rechtspraak, het Psychotraumacentrum Wilhelmina Kinderziekenhuis en Veilig Thuis
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28345-153.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.