28 980
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders)

nr. 13
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 3 december 2003

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 1 december 2003 overleg gevoerd met de minister van Justitie over het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) (28 980).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Justitie,

De Groot

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Justitie

Maandag 1 december 2003

10.15 uur

De voorzitter: De Pater-van der Meer

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten:

Eerdmans, Griffith, Jager, Rouvoet, De Pater-van der Meer, Van der Staaij, Vos, De Wit en Wolfsen,

en de heer Donner, minister van Justitie.

Aan de orde is de behandeling van:

Het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Penitentiaire beginselenwet (plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders) (28980).

De heerJager(CDA)

Voorzitter. De CDA-fractie is blij met het voorliggende wetsvoorstel. In het verleden heeft onze fractie erop aangedrongen, de veelplegers adequaat aan te pakken. Deze aanpak behelst in onze visie niet alleen het gedurende langere tijd opsluiten van deze dadercategorie, maar ook een ruime aandacht voor het resocialisatieproces van deze groep daders. Door middel van deze wetswijziging en het resocialisatieproces moet duidelijk worden gemaakt dat de samenleving een dergelijk gedrag absoluut niet accepteert. Voorgesteld wordt om de aanpak gefaseerd in te voeren, te beginnen in de grote steden, aangezien daar de overlast van de bedoelde categorie daders het grootste is. Na elke fase in dit proces is het wellicht goed, te evalueren hoe de aanpak verloopt en hoe de ontwikkelingen zich verhouden met de bestaande en beschikbare capaciteit. Is de minister bereid, een dergelijke tussentijdse evaluatie aan de Kamer te verstrekken?

Van vele zijden is kritiek geleverd op de aanpak, onder andere door de Centrale Raad voor de Strafrechttoepassing. De duur van de insluiting zou lang zijn in verhouding tot de delicten waarvoor de insluiting plaatsvindt. De aanpak van het gedrag van de veroordeelde gedurende de insluiting kan die duur rechtvaardigen. Voor een deel kun je je wellicht vinden in die kritiek, maar er wordt aan voorbijgegaan dat het opleggen van de voorgestelde maatregel in de wetgeving slechts dan tot de mogelijkheden behoort wanneer een verdachte een nieuw feit pleegt nadat hij binnen een periode van vijf jaar al drie keer eerder onherroepelijk is veroordeeld en de sanctie ten uitvoer is gelegd. Indien iemand in genoemde periode drie keer is veroordeeld voor mishandeling of opzettelijke vernieling, mag je je toch afvragen of een passende behandeling om de agressie in te tomen niet tot de mogelijkheden moet behoren. Hetzelfde geldt in feite voor de notoire winkeldieven. Zij veroorzaken veel overlast en zorgen ervoor dat behoorlijke financiële investeringen moeten worden gedaan om winkeldiefstal te voorkomen en te bestrijden.

De aanpak van deze groep laat echter onverlet dat er voldoende aandacht moet zijn en blijven voor de groep "first offenders". Daarbij moet worden bedacht dat een "first offender" dit in vele gevallen pas is wanneer hij of zij voor de eerste keer wordt betrapt. Wanneer die aandacht verslapt, kan dat voor deze verdachten een mogelijke rechtvaardiging zijn om opnieuw een dergelijk feit te plegen, aangezien het toch niet zo'n vaart loopt. Verslapping van de preventieve en repressieve aanpak kan ertoe leiden dat deze mensen meerpleger en vervolgens veelpleger worden. Bij de aanpak van veelplegers moet het de inzet zijn om dit te voorkomen, omdat anders een situatie dreigt te ontstaan van "dweilen met de kraan open". Een goede afstemming tussen preventie, repressie en resocialisatie is een eerste vereiste bij de aanpak van veelplegers. Hoe verhoudt de inzet van de reclassering voor de veelplegers zich met hetgeen ik zojuist heb gezegd over een goede afstemming?

Zoals de minister in de toelichting al heeft benadrukt, zijn enkele mogelijkheden van de via deze wijziging te bereiken aanpak ook onder de huidige wetgeving mogelijk, maar worden deze niet altijd toegepast. Daarnaast word ik regelmatig geconfronteerd met de opmerking dat de dader eerder het politiebureau verlaat dan het slachtoffer. Dat is meestal het geval bij zaken op heterdaad; veelal wordt dan gewezen op het slechte systeem. Mijn fractie is van mening dat dit meer te maken heeft met de werkwijze van de politie. De politie heeft immers de mogelijkheid om iemand zes uur vast te houden ten behoeve van verhoor. In feite kun je verdachten pas laten gaan nadat een gesprek heeft plaatsgevonden met het slachtoffer om vast te stellen wat er precies heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer zal dan binnen een termijn van zes uur schriftelijk of mondeling aangifte hebben moeten doen. Pas dan kan een afdoend verhoor van de verdachte plaatsvinden en zal het aldus niet voorkomen dat de verdachte eerder op straat loopt dan het slachtoffer. Is de minister wellicht voornemens op dit punt tot een aanwijzing over te gaan?

Tegelijkertijd heeft de afdoening via de zogenaamde snelrechtprocedures niet altijd een positief effect op de aanpak van bepaalde groepen stelselmatige daders. De zaak wordt immers direct op de zitting gebracht, terwijl dezelfde verdachte dezelfde dag of een dag later wederom wordt aangehouden voor een soortgelijk delict. Die zaak wordt dan gedagvaard voor een andere zitting. Een en ander heeft alles van doen met snellere doorlooptijden, doch de kwaliteit van de rechtspraak werd of wordt daarbij wellicht wel eens uit het oog verloren. Dat dergelijke zaken niet altijd direct worden onderkend, heeft in feite te maken met de geautomatiseerde systemen, die onvoldoende zijn ingericht op het meervoudig aanbrengen op zittingen. Is daaraan inmiddels iets gedaan of niet? Wellicht brengt het voorliggende wetsvoorstel juist in dit soort gevallen voordelen met zich, nu de aanpak meer persoonsgericht wordt voorgesteld, waarbij een bepaalde categorie veelplegers van tevoren vast staat en hun zaken zoveel mogelijk worden gebundeld, evenals de achtergrondinformatie rondom de persoon van de dader.

In de nota van wijziging is over het uitbrengen van de rapportage onder andere opgenomen, dat blijkt dat met de totstandkoming van een advies nogal veel tijd is gemoeid. Is dat de belangrijkste reden voor het niet meer uitbrengen van een dergelijk rapport of zijn er wellicht andere redenen, zoals in de toelichting genoemd?

Wordt het afschaffen van de rapportage eerst dan tot de mogelijkheden gerekend wanneer de risico-inventarisatie, die vanaf 1 januari 2005 door de reclassering kan worden opgesteld, van toepassing is? Of is de minister voornemens dit al veel eerder te doen, bij de invoering van het wetsvoorstel?

Wij kunnen ons vinden in de voorliggende wetswijziging en in de door de minister gegeven toelichting daarop. Wij zeggen hem dank voor de antwoorden die hij heeft gegeven op de door ons gestelde vragen.

MevrouwVos(GroenLinks)

De heer Jager zei dat voor hem van belang is dat aan de detentie ook reïntegratie en resocialisatie worden gekoppeld. Een van de problemen met het voorstel is volgens mij dat voor 440 mensen van de 1000 een sober programma, zonder enige vorm van reïntegratieprogramma, wordt beoogd. Dat betekent dus: geen resocialisatie. Wat vindt hij daarvan?

De heerJager(CDA)

Ik ga ervan uit en hoop dat de minister in die zin zal reageren dat ook het sober regime inhoudt dat er een vorm van resocialisatie plaatsvindt. Anders heeft het weinig zin om veelplegers op deze manier aan te pakken.

De heerWolfsen(PvdA)

Het is wel geruststellend dat de heer Jager vindt dat in alle gevallen een programma moet worden aangeboden, inclusief nazorg. Dat is een onderwerp dat ik dadelijk ook zal aansnijden.

De heerJager(CDA)

Als je helemaal geen programma aanbiedt, zul je zien dat de mensen nadat zij zijn vrijgelaten weer vervallen in hetzelfde stramien. Dat levert dan alleen maar meer overlast op.

De heerWolfsen(PvdA)

Voorzitter. Wij hebben een paar jaar geleden gestemd voor de Wet strafrechtelijke opvang verslaafden (SOV). Het onderhavige wetsvoorstel is een soort veralgemenisering van die wet. Ik neem meteen de angst van de minister weg. Wij zullen dit wetsvoorstel ook van harte steunen. Wij steunen namelijk de krachtige aanpak door de minister van de veelplegers, met name de mensen voor wie roven en stelen gepaard gaat met geweld of bedreiging met geweld. Dat kun je niet krachtig genoeg aanpakken. Hoewel het wetsvoorstel op de keper beschouwd volstrekt overbodig is, is het in zijn verschijningsvorm eigenlijk een mooi wetsvoorstel. Mensen die hebben bewezen immuun te zijn geworden voor straffen kun je via deze maatregel toch een tijdje, tot maximaal twee jaar, van de straat houden. De mensen die immuun zijn geworden voor straf moet je, om in dezelfde terminologie te blijven, weer receptief maken voor straf. Daarom zijn de programma's zo ontzettend belangrijk.

De SOV kent mooie programma's. Hoe ziet de minister die programma's nu voor zich? Hoe krijgen die vorm en inhoud, met name de nazorg? Zorg, huisvesting, arbeid en inkomen zijn van essentieel belang, zegt de minister. Hoofdcommissarissen zeggen dat de mensen moeten worden gedetineerd in hun eigen regio. Hoe lopen de programma's nu feitelijk? Hoe zien de behandelplannen eruit enz.? Hoe wordt omgegaan met de screening? Hoe wordt omgegaan met de spijtoptanten, mensen die eerst niks willen maar later toch wel willen meewerken?

Ik vind het wel een mooie wet, want er kunnen maatregelen worden opgelegd van één dag tot maximaal twee jaar en er zijn ook nog heroverwegingsmogelijkheden; de rechter kan de aanpak tussentijds afbreken. Het OM heeft al aangegeven dat het deze maatregel alleen zal gaan gebruiken voor de speciale groep van extreme veelplegers, dus ook beleidsmatig zit het wel goed, denk ik. Maar hoe zal de selectie van de potentiële klanten verlopen? Is er een lijst van bekend? Zijn de informatiesystemen van de politie op elkaar afgestemd? Piept het systeem als er een veelpleger wordt aangehouden? En wordt iemand ook gewaarschuwd dat het om de laatste "gewone" veroordeling gaat en dat hij de volgende keer ISD of SOV krijgt?

Ik zei het al, op de keper beschouwd is het wetsvoorstel volstrekt overbodig, want de recidiverende en bedreigende winkeldieven en straatrovertjes kunnen nu al straffen krijgen van twaalf tot zestien jaar, dus veel meer dan met deze maatregel. Ook voor kale mishandeling kan er een straf tot drie jaar worden opgelegd, dus in deze zin is het veeleer een strafbeperkende dan een strafuitbreidende maatregel. Toch zullen wij er vóór stemmen, omdat wij het beleid van de minister krachtig willen steunen. En eerlijk gezegd willen wij natuurlijk niet de indruk wekken dat wij het beleid van de minister niet zouden steunen, dus alleen al daarom stemmen wij vóór.

De heerEerdmans(LPF)

Voorzitter. Op welk artikel van het Wetboek van Strafrecht baseert de heer Wolfsen zijn uitspraak dat een stelselmatige winkeldief een straf van zestien jaar kan krijgen?

De heerWolfsen(PvdA)

Op artikel 312, in relatie met een prachtige recidivebepaling die ergens helemaal achter in dit wetboek staat. Iemand die het een keer helemaal heeft uitgelezen, is dit artikel tegengeko men. Het is artikel 421, waarin staat dat voor iemand die binnen vijf jaar recidiveert, de straf met een derde kan worden verhoogd, mits dit artikel ten laste wordt gelegd. Hiermee kun je dus zestien jaar opleggen aan een gewelddadige winkeldief.

De heerEerdmans(LPF)

Maar wij praten nu over misdrijven waarop een straf tot vier jaar staat, dus met een derde erbij kom je nog niet uit op twaalf of zestien jaar.

De heerWolfsen(PvdA)

Een winkeldief die met geweld dreigt, kan twaalf jaar krijgen; bij herhaling binnen vijf jaar kan dit met een derde verhoogd worden. Maar goed, ik zeg er wel bij dat ik de minister een fles wijn aanbied als hij kan aantonen dat deze recidivebepaling ooit gebruikt is. En ik zou hem een goed diner willen aanbieden als hij kon aantonen dat dit voor honderd veelplegers zou zijn gebruikt.

MevrouwVos(GroenLinks)

Het smeren en fêteren neemt nu wel grote vormen aan_

De heerWolfsen(PvdA)

De heer Jager zei het ook al, er zou veel meer kunnen dan wij veelal denken, als het OM en de politie even stelselmatig werkte als een stelselmatige dader. Daar ontbreekt het vaak aan.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. De heer Wolfsen zet het scherp aan dat dit wetsvoorstel volstrekt overbodig is. Hoe kan hij het dan toch volmondig steunen? Is dit alleen een symbolische daad? Dit doet veronderstellen dat hij niet zo serieus met wetsvoorstellen omgaat.

De heerWolfsen(PvdA)

De minister heeft in zijn toelichting gesteld dat deze wet een krachtige signaalwerking heeft. Dit ben ik met hem eens. Je zou kunnen zeggen dat het wetgeving is om schoon schip te maken. De Raad van State heeft soortgelijke kritiek; de minister brengt daartegen in dat de aanpak van de veelplegers tot nu toe geen prioriteit heeft gekregen door een gebrekkige samenwerking in de strafrechtelijke keten en vooral doordat processen-verbaal soms gebrekkig worden uitgewerkt. Voor de winkeldief die de heer Eerdmans beschreef, wordt er een proces-verbaal van één A4'tje opgemaakt, dat niets bijzonders bevat. Als er een goed proces-verbaal wordt gemaakt en als de zaak goed wordt aangebracht, leidt dat tot succes. Ik heb een krantenartikel meegebracht, een artikel dat in Trouw van 7 juni 2003 stond, met de volgende kop: "OM tevreden over straffen veelplegers." Er worden zaken van winkeldieven verzameld, soms de oogst van niet meer dan een dag, wat dan zes winkeldiefstallen zijn. Daarvoor krijg je bij de Haagse rechtbank een halfjaar. Fantastisch, zo behoort het.

De heerDe Wit(SP)

Voorzitter. Ligt het, nu de heer Wolfsen eigenlijk al vijf minuten bezig is geweest met het opsommen van punten van kritiek op de huidige praktijk bij de aanpak van veelplegers, niet voor de hand om de minister te vragen, nu eerst eens de praktijk op orde te brengen voordat hij de aanpak van de minister blind steunt?

De heerWolfsen(PvdA)

Er kan inderdaad al veel meer dan veel mensen denken. Maar wij willen iedere schijn voorkomen dat wij de minister zouden willen hinderen bij een krachtdadige aanpak van veelplegers. Dat is eigenlijk de kern van mijn verhaal. De heer Jager, die waarschijnlijk ook voor de wet zal stemmen, heeft eenzelfde soort kritiek. Wij moeten die schijn vermijden, zo werkt de politiek. Ik herhaal dat het niet nodig zou zijn, als het OM en de politie even geraffineerd en stelselmatig zouden werken als de daders.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik heb hier grote moeite mee. Ik herinner u eraan dat juist uw fractie indertijd juichend het kabinet heeft gesteund in de aanpak van de bolletjesslikkers. Nu loopt de PvdA-fractie voorop met uitspraken dat het zo niet gaat en dat zij moeten worden teruggestuurd, desnoods zonder dagvaarding. De fractie van GroenLinks heeft dat overigens altijd gezegd. Wij voeren hier toch echter geen wetten in puur als symbool, wij voeren toch wetten in omdat wij weten dat het noodzakelijk is en dat het niet anders mogelijk is dan via een wet? Straks zitten wij over twee jaar weer hier en zegt u tegen de minister dat de wet moet worden afgeschaft, omdat zij onzin is. Waar bent u in hemelsnaam mee bezig?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De heer Wolfsen is zeer uitgesproken in zijn opvatting dat het wetsvoorstel volstrekt overbodig is, maar toch steunt hij het van harte. Ik sluit mij aan bij vragen van de collega's. De eerlijkheid van de heer Wolfsen siert hem, maar in feite zegt hij dat hij in dit geval de politieke uitstraling belangrijker vindt dan de verantwoorde wetgevingstaak. Hij zal dat toch iets zorgvuldiger moeten wegen.

De heerWolfsen(PvdA)

Wat mevrouw Vos doet, is een beetje appels met peren vergelijken. Bij de bolletjesslikkers gaat het om beleid, in dit geval gaat het om wetgeving. Met het beleid hebben wij twee jaar geleden aanvankelijk ingestemd.

MevrouwVos(GroenLinks)

Daarvoor is een noodwet gemaakt.

De heerWolfsen(PvdA)

Dat klopt. Het beleid hebben wij toen gesteund op basis van de informatie die wij toen kregen van minister Korthals, dat het probleem niet zo omvangrijk was en dergelijke. Na een jaar bleek dat de feiten volstrekt anders waren. Toen hebben wij gezegd dat wij niet moesten volharden in die verkeerde aanpak, maar het beleid moesten veranderen. Na een jaar heeft de minister ons daarin gelijk gegeven.

De heer Rouvoet heeft voor een deel gelijk als hij zegt dat wij de wetgeving dan niet moeten invoeren. Maar, zoals de minister zelf ook zegt, er is veel meer mogelijk dan wij willen. Je moet met de wet een signaal geven dat wij de aanpak van de stelselmatige daders serieus nemen en daarvoor een sterk beleid opzetten. Als deze wetgeving de minister kennelijk helpt, alhoewel zij formeel niet nodig is, steunen wij hem daarin. Zo simpel ligt het.

Ik was bij de succesvolle aanpak in de praktijk. Ook in Tilburg wordt door het OM projectmatig gewerkt met goede resultaten. Ik heb de minister al geciteerd. Onder het kabinet-Balkenende I met een daadkrachtige aanpak zou deze wet misschien niet nodig zijn. Onder het kabinet-Balkenende II met minder regels zou zij eigenlijk formeel niet mogen, maar toch komt deze wet er.

Wij hebben wel zorgen. Deze wetgeving kan ook leiden tot een soort van luiheid. Er komt een inrichting voor stelselmatige daders. Ik sprak zojuist over de gebrekkige coördinatie, de sobere PV's, de succesvolle Tilburgse en Haagse aanpak, de tenlastelegging en recidivebepaling, straffen die niet volledig worden uitgezeten, voorwaardelijke straffen die niet prompt ten uitvoer worden gelegd als mensen niet voldoen aan de voorwaarden, taakstraffen die niet volledig ten uitvoer worden gelegd en waarbij mensen het maar erbij laten zitten. Als de minister zegt dat deze wet voor hem geen reden is om dat beleid sterker te maken, omdat de mensen vanzelf wel die inrichting inlopen, en als deze wet leidt tot die luiheid en tot die traagheid, zal mij dat grote zorgen baren. Wil de minister die zorgen bij ons wegnemen?

Er is nu veel geld beschikbaar en er zijn veel cellen beschikbaar. De heer Paas, partijgenoot van de minister en wethouder in Groningen, heeft een prachtig rapport geschreven over de heroïne-experimenten. Hij zegt dat het in de bestrijding van de criminaliteit een geweldig groot effect zal hebben, als er 1000 plaatsen zouden komen voor medische verstrekking van heroïne aan heroïneverslaafden. Ik vraag de minister om in overleg te treden met zijn collega van VWS. Ook op dat ministerie speelt de discussie, omdat er geen geld zou zijn om die plekken te creëren. Ik heb uitgerekend dat een budgettair-neutrale omzetting van deze 1000 plekken in 750 plekken voor stelselmatige daders en 1000 plekken voor heroïneverslaafden, een beperking van de maatschappelijke schade in het kwadraat zou zijn. De justitiële capaciteit kan dan beter worden benut en steden zouden rustiger worden. Wil de minister, voordat het wetsvoorstel wordt aangenomen, in overleg treden met de colleges van de grote steden en hen vragen wat zij liever hebben, die 1000 plekken of 750 plekken en 1000 plekken voor heroïneverslaafden. In zijn beleidsbrief over de stelselmatige dader schrijft de minister dit zelf ook. Ik lees alleen de laatste zin voor: besluitvorming over eventuele uitbreiding en verdieping van de experimenten met de heroïneverstrekking kan derhalve zeer relevant zijn voor het veelplegersbeleid. Het staat verstopt in noot 4 op blz. 12 van die mooie brief, maar het staat er wel degelijk. Het zou bestuurlijk moedig zijn als je dat gaat combineren.

De heerJager(CDA)

Ik heb een vraag aan de heer Wolfsen wat betreft de heroïneverstrekking. In de beantwoording van de vragen vanuit de Kamer geeft de minister onder andere aan dat er nadrukkelijk sprake is van heroïneverstrekking en dat dit heel positieve effecten heeft. Als dat geïncorporeerd wordt in deze maatregel, zit het er toch al voor een belangrijk deel in verweven?

De heerWolfsen(PvdA)

Dat ben ik met u eens. Wat wij echter ook gezien hebben bij de Justitiebegroting, is dat iedereen discussieert over zijn eigen begroting. Wat wij moeten voorkomen, is dat wij weliswaar deze wet aannemen, maar dat straks bij VWS die plekken er niet komen. Laten wij een deal maken, mijnheer Jager, en zeggen dat wij dit samen belangrijk vinden. Laten wij die 1000 plekken voor heroïneverslaafden creëren, aanbevolen door uw partijgenoot uit Groningen, een man uit de praktijk, een wethouder die precies weet hoe het in elkaar zit. Laten wij daarbij zeggen: desnoods zijn wij bereid om wat minder kosten te reserveren voor de plekken voor veelplegers. Kunnen wij samen afspreken dat wij daar zo'n groot belang aan hechten dat wij dit ook proberen te realiseren?

De heerJager(CDA)

Ik wacht eerst het antwoord van de minister af op uw vragen.

De heerWolfsen(PvdA)

Voorzitter. Wij denken over een amendement op artikel 38m, eerste lid, onder punt 3. Daar staat: indien de verdachte verslaafde is, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek. Deze wet beoogt een veralgemenisering van de SOV-maatregel. Ik zou de minister hierbij willen vragen of hij bezwaren zou hebben tegen een amendement, ertoe strekkende dat het niet beperkt wordt tot de verslavingsproblematiek, dan wel of hij zelf de wet in die zin zou willen aanpassen. Immers, de minister zegt ook in zijn toelichting dat het gaat om verslaving, alcohol, huisvesting, gebrekkige maatschappelijke binding, enz. Welnu, dit artikel zou volgens ons amendement dan komen te luiden: de maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van verslavingsproblematiek en andere bij de verdachte aanwezige en de kans op recidive bevorderende problematieken. Daarmee veralgemeniseer je ook de behandeling in die inrichting, terwijl dit nu beperkt is tot de verslavingsproblematiek en SOV-georiënteerd is.

Ik heb een beetje zitten tobben over de afsluiting van mijn inbreng. Ik dacht: moet ik de minister nu vragen of hij even succesvol is als zijn grootvader? Immers, zijn grootvader heeft ooit een soortgelijke wet ingediend.

MinisterDonner

Die maatregel is nooit ingevoerd en na de oorlog weer ingetrokken!

De heerWolfsen(PvdA)

Het is grappig dat de minister dit weet. Zijn grootvader heeft dit gedaan in de jaren twintig en toen moesten die inrichtingen ook gebouwd worden, maar toen brak de crisis uit en was er geldgebrek. Tegelijkertijd wijs ik op het volgende en daarmee kom ik terug op de luiheid en op hetgeen waar zo'n wet toe kan leiden. De dreiging van die wet zou er wel eens toe geleid kunnen hebben dat mensen creatiever werden met straffen. De grootvader van de minister heeft gezegd: laten wij beginnen met de gedetineerden overdag in één cel of een gemeenschappelijke ruimte te stoppen. De minister doet er nu de nacht ook bij, maar zijn grootvader begon met de dag. Vervolgens zijn elektronisch arrest, taakstraffen en geldboetes ingevoerd, alsmede een diversiteit in regimes. Het zou wel eens kunnen zijn dat die wet, die dreigend boven de markt hing, heeft gestimuleerd tot grote creativiteit. Ik vroeg mij daarom even af: moet ik nu zeggen dat ik hoop dat de minister méér succes heeft dan zijn grootvader en dat deze wet wel wordt ingevoerd? De oude wet is trouwens ook ingevoerd maar is later weer ingetrokken, in 1986 pas. Of moet ik zeggen dat ik hoop dat de minister evenveel succes heeft? Immers, dan komt de wet niet in werking, maar ontstaat er wel een geweldige "boost" aan creativiteit bij het OM en bij de politie, waardoor de wet niet meer nodig is. Ik wacht daarom nog even tot de tweede ronde om er een afsluitende opmerking over te maken.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik wil hierbij een opmerking maken over de veralgemenisering van de SOV. Wat mij bijstaat van de discussie over de SOV, is dat wij heel veel gesproken hebben over het programma dat in die twee jaar zou worden aangeboden. Hier wordt het veralgemeniseerd en wij weten eigenlijk nog niets van de programma's buiten de verslavingsprogramma's. Die verslavingsprogramma's kennen wij al, maar van hetgeen er daarbuiten is, weten wij nog niets, terwijl het wel breed veralgemeniseerd wordt tot veelplegers. Is dat voor u een overweging om te zeggen: wij moeten daar eerst meer van weten voordat wij met de wet van start kunnen? Het is toch een beetje raar dat nu de werking heel breed wordt, terwijl wij niet weten wat er gaat gebeuren? Wij weten wel dat het voor velen van de doelgroepen waarschijnlijk zinloos zal zijn, omdat zij niet voor behandeling in aanmerking komen.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik ben het eens met de heer Rouvoet. In navolging van de heer Jager ga ik ervan uit dat die programma's er gewoon komen. Gebeurt dat niet, dan houdt de minister ons een klein beetje voor de gek.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Wilt u niet weten waar het over gaat?

De heerWolfsen(PvdA)

Dat heb ik gevraagd. Ik wil weten wat die behandelplannen precies inhouden. Bij de SOV is dat heel goed: eenderde-eenderde-eenderde. Ik ga ervan uit dat het hier ook gebeurt en dat er ruimte is voor spijtoptanten. Belangrijk is dat de rechter nu vaak die twee jaar gewoon oplegt, omdat er een mooi programma onder ligt. De rechter kan ook een dag, een week of een maand opleggen, oplopend tot twee jaar. Als er geen programma onder ligt, verwacht ik dat een rechter geen twee jaar zal opleggen, maar bijvoorbeeld een maand of een halfjaar. Wat u vraagt is dan ook volstrekt relevant.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik zou bijna denken dat de partij van de heer Wolfsen in het kabinet zit, want ondanks zijn kritiek op deze minister zegt hij toch achter hem te staan en hem te steunen.

De heerWolfsen(PvdA)

In zijn beleid.

MevrouwVos(GroenLinks)

U spreekt over de overbodigheid van deze wet. U heeft zelfs gezegd dat wij de wet misschien niet eens moeten invoeren. In de nota naar aanleiding van het verslag staat letterlijk dat er 440 plaatsen in sobere detentie komen zonder enige vorm van reïntegratieprogramma. Wat is uw oordeel daarover? Kunt u zelfs met deze invulling van de wet toch de minister zo van harte steunen?

De heerWolfsen(PvdA)

Dat moet een misslag zijn. De heer Jager wil dat niet, wij willen dat niet, u wilt dat niet, de hele Kamer wil dat niet; dat zal dus niet gebeuren.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister wil dat wel, maar toch staat u van harte te juichen achter deze minister.

De heerWolfsen(PvdA)

Dat zal hij vandaag corrigeren. Dat hoop ik althans.

De heerDe Wit(SP)

Ook ik heb uit het betoog van de heer Wolfsen begrepen dat hij vindt dat er altijd behandelingen moeten plaatsvinden. Voor verslaafden gebeurt dat al. Wat moet er naar zijn mening gebeuren voor niet-verslaafden? Dit weekend was mevrouw Ross in het nieuws in verband met het bekende probleem van de dwangverpleging. Aan welke behandelingen denkt de heer Wolfsen?

De heerWolfsen(PvdA)

Ik denk aan soortgelijke behandelingen als in de SOV. Ik ben er wel eens op bezoek geweest. In het begin wordt er met de veroordeelde een behandelplan opgesteld. Ik vind de vraag wat moeilijk te beantwoorden, omdat ik in de praktijk heb gezien dat het maatwerk is. Daarom heb ik gepleit voor een veralgemenisering van lid 3. Je moet behandelprogramma's op maat bieden: wat zijn uw problemen, waarom bent u immuun geworden voor straf, hoe maken wij u weer ontvankelijk voor straffen, wat is in uw geval nodig? Ik ga uit van behandelplannen op maat waarbij alles mogelijk moet zijn.

MevrouwGriffith(VVD)

Voorzitter. Mijn fractie is een voorstander van deze aanpassing van het Wetboek van Strafrecht in verband met stelselmatige daders. Wij kunnen ons met name sterk vinden in de aandacht voor de persoon van de dader in plaats van alleen de gepleegde strafbare feiten. Het succes van dit wetsvoorstel staat of valt natuurlijk met de uitvoering. Daarom hebben wij een paar vragen aan de minister.

Een van de eerste vragen heeft te maken met de rol van de rechterlijke macht. De minister heeft reeds aangegeven dat het op basis van de huidige wetgeving mogelijk is veelplegers langer te detineren, maar in de praktijk komt dat heel weinig voor, hoewel de rechter kijkt naar de persoon van de dader en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. Recentelijk is in Amsterdam zelfs gebleken dat de rechterlijke macht geen hogere straffen oplegt ondanks de eis van het openbaar ministerie. Hoe wil de minister garanderen dat er daadwerkelijk zwaardere straffen worden opgelegd?

Mijn fractie zou het op prijs stellen als er nu alvast een nulmeting wordt gehouden, zodat wij bij de evaluatie in 2006 weten welke straffen de rechters nu opleggen aan recidiverende daders. De minister heeft aangegeven dat er pas in 2006 een evaluatie komt. Zoals wij ook bij andere onderzoeken hebben gezien, zegt dat onderzoek nog niet zoveel omdat je geen nulmeting hebt. Je hebt niet kunnen vergelijken. Wij zouden het dan ook zeer op prijs stellen als er nu reeds wordt gestart met een nulmeting, zodat wij kunnen kijken wat er in het verleden is gebeurd. Dan kan de evaluatie in 2006 in verband met de stelselmatige daders gewoon plaatsvinden.

De heerWolfsen(PvdA)

Vroeg mevrouw Griffith nu welke straffen er kunnen worden opgelegd? Dat staat toch gewoon in de wet?

MevrouwGriffith(VVD)

Nee, dat vroeg ik niet. Het ging er mij om dat er hogere straffen kunnen worden opgelegd.

Ik kom op de extra motivering. Op dit moment worden door de rechterlijke macht vrij veel standaardvonnissen uitgesproken. Wij zouden het op prijs stellen als er in dit wetsvoorstel een bepaling zou worden opgenomen waarmee de rechter gevraagd wordt om extra te motiveren waarom hij al of niet tot een strafverzwaring komt. De rechters moet gevraagd worden om maatwerk te leveren. Al die standaardvonnissen bieden geen zicht op het onderzoek dat de minister in 2006 wil entameren.

De minister wil de subgroepen verslaafden, al of niet met een psychiatrische achtergrond, illegalen en overigen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen autochtoon en allochtoon. De minister heeft recent in een interview gezegd dat voor allochtonen bekeken moet worden welke gevoelswaarde een straf heeft. Is de minister voornemens de wet op dit punt aan te passen? Wil hij het onderscheid allochtoon-autochtoon introduceren? Zo ja, dan zou dit het juiste moment zijn. Ik zou het ook heel prettig vinden om te horen wat de minister met dat onderscheid bedoelt. Tot nu toe kent ons strafrechtbeleid geen onderscheid tussen autochtonen en allochtonen. Ik kan mij daar helemaal in vinden en ben in de war gebracht door de laatste uitingen van de minister. Ik ga nog maar niet in op de definitie van allochtoon. Stel dat iemand één ouder afkomstig uit Australië heeft. Geldt hij dan als allochtoon?

De minister heeft aangegeven dat het heel belangrijk is dat de rechter beschikt over alle informatie. Voor een deel kan de informatie gehaald worden uit de justitiële documentatie, maar er is ook informatie voorhanden die gaat over zaken die nog lopen. Kan de minister eindelijk een keer duidelijk uitspreken of ook die informatie in het persoonsdossier van de verdachte gevoegd kan worden, zodat de rechter daarvan kennis kan nemen? Hierover bestaat onduidelijkheid in het land. Het gaat niet alleen om de officiële informatie waarin staat dat de verdachte al veroordeeld is, maar ook om lopende zaken. In sommige steden wordt gewoon op een A4'tje gezet wat er allemaal gedaan is, welke waarschuwingen een verdachte heeft gekregen. Mag de rechter daarvan kennis nemen? Mag het in het dossier worden opgenomen?

Ik kom op de richtlijnen. De minister geeft aan dat er een aanwijzing van het openbaar ministerie zal komen, waarin zal worden opgenomen welke subgroepen er zijn. Wij vinden het jammer dat die informatie op dit moment niet beschikbaar is. Misschien heeft de minister er al informatie over. Zo nee, wanneer zal die informatie wel beschikbaar zijn?

Wij moeten streven naar uniform beleid. In hoeverre zullen de richtlijnen aangepast worden zodat voor elke officier duidelijk wordt welke eis gesteld moet worden? Wij hebben nu de gewone Polarisrichtlijnen, maar die zijn niet aan dit wetsvoorstel aangepast. Gaat dat gebeuren en zo ja, wanneer? Zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Essentieel in dit wetsvoorstel is een op de persoon toegesneden eis, die kan variëren van een maand tot twee jaar. Wat bedoelt mevrouw Griffith nu precies met uniformiteit in de eis?

MevrouwGriffith(VVD)

Wij kennen in Nederland maximumstraffen. Er kan maximaal twee jaar geëist worden. Bij winkeldiefstal of straatroof kun je natuurlijk wel iets voorschrijven, bijvoorbeeld bij vijf winkeldiefstallen een eis van een jaar of anderhalf jaar. Als je dat aan elke officier van justitie overlaat, krijg je daarin grote ongelijkheid. Ik kan mij voorstellen dat Den Haag dan negen maanden eist en Rotterdam twee jaar. Ik wil daarvoor graag een aanwijzing.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Wil mevrouw Griffith meer in algemene zin de rekwireervrijheid van het openbaar ministerie ter discussie stellen?

MevrouwGriffith(VVD)

Wij hebben nu een rekwireervrijheid, maar ook een rekwireerbeleid waarin wordt gestreefd naar een bepaalde uniformiteit. Natuurlijk wordt gekeken naar de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het strafbaar feit zich heeft voorgedaan. Het is echter niet raar om bij een bepaald aantal winkeldiefstallen aan te geven dat aan een specifieke strafmaat moet worden gedacht. Dat gebeurt nu ook, bijvoorbeeld bij de wietteelt. Dan wordt de eis ook op het aantal hennepplanten gebaseerd.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Dit is een misverstand. Ik stelde de vraag omdat wij bij dit wetsvoorstel nadrukkelijk de stap maken van een zaaksgerichte naar een persoonsgerichte benadering. Daarom ligt dat hier iets anders dan bij de voorbeelden die u gaf.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik denk van niet. Het is goed te streven naar een bepaalde uniformiteit en daarvoor kaders vast te leggen. Daarbinnen kan dan weer worden gekeken naar een persoonsgerichte aanpak.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik heb nog een vraag over het rekwireerbeleid. Ik zei net al dat op diefstal met bedreiging van geweld negen jaar staat. Als je dat feit binnen vijf jaar opnieuw pleegt, loopt het maximum op tot twaalf jaar. Dat is een gigastraf. Waar ligt uw prioriteit? Als iemand dat voor een tweede of derde keer doet en kan worden opgesloten volgens deze maatregel zonder behandelplan, zegt u dan: nee, maak er dan maar geen gebruik van, maar maak gebruik van de reguliere straffen? Wanneer kies je voor de straf en wanneer voor de maatregel?

MevrouwGriffith(VVD)

In de stukken is duidelijk gedefinieerd wat een veelpleger is. Dat heeft op dit moment topprioriteit. Elke gemeente zal een lijst moeten maken van notoire veelplegers. Gelet op de bedoeling van het wetsvoorstel, is het goed om die stelselmatige daders langer op te sluiten. Anders dan u ben ik niet van mening dat iedere veelpleger ook een behandeling moet hebben. Een man van 55 die zwaar verslaafd is, kun je volgens mijn fractie wel degelijk opsluiten als er, naast het werken aan afkicken, geen ander behandelplan is.

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is raar. Je kunt dan veel beter het gewone strafcircuit ingaan, waarin zelfs veel langere straffen kunnen worden opgelegd dan zo'n sobere maatregel van beperkte duur.

MevrouwGriffith(VVD)

Dat noemen ze kale detentie. Volgens de huidige wet- en regelgeving kan dat al, maar het gebeurt niet. Dat was het probleem. De dreiging uit het wetsvoorstel kan juist een stimulans zijn om die straf op te leggen.

De heerWolfsen(PvdA)

Vanwege dat behandelen.

MevrouwGriffith(VVD)

Dat hoeft niet als dat niet nodig is. Je moet ook kijken naar kansrijke groepen.

Ik kom bij mijn laatste punt, namelijk de nazorg. Voor een deel is sprake van een justitiële verantwoordelijk heid, voor een ander deel van een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De minister geeft toe dat een betere aansluiting moet plaatsvinden tussen de justitiële en maatschappelijke voorzieningen. Hij zegt dat hiervoor voorstellen worden ontwikkeld. Recent is in Amsterdam bij de SOV gebleken dat de eerste mensen die uit dat traject kwamen, in een soort niemandsland terechtkwamen. Voor een woning, werk of uitkering is er niemand die hen opvangt. Wil het wetsvoorstel slagen, dan moet er een goede overdracht zijn tussen de justitiële invulling en het maatschappelijke traject. Het blijft echter onduidelijk wie de Kamer hierop kan aanspreken. De minister heeft aangegeven dat het openbaar ministerie de regie voert bij het justitiële traject. De gemeente vervult de regierol bij het gemeentelijke traject. Kan de minister aangeven waar zijn verantwoordelijkheid ophoudt? Als deze mensen in de samenleving terugkomen, is nazorg heel belangrijk, maar wie kunnen wij daarop aanspreken? Wie zorgt voor een goede overdracht tussen de twee instanties en hoe wordt dat gegarandeerd? Gaat het niet goed, dan vervallen deze mensen in herhaling. Er worden voorstellen ontwikkeld, maar wanneer gaan die naar de Kamer?

De heerDe Wit(SP)

De fractie van mevrouw Griffith stemt in met de bezuinigingen op de reclassering. Met andere woorden, haar vraag is ingegeven door de enorme verschraling die plaatsvindt bij het terugbrengen van deze mensen in de samenleving.

MevrouwGriffith(VVD)

U ziet dat heel goed. De VVD heeft wat dat betreft een heel consistente lijn. Wij hebben tegen het amendement gestemd om de bezuinigingen op de reclassering terug te draaien.

De heerJager(CDA)

Kan mevrouw Griffith zich vinden in een regierol van het Arrondissementaal Justitieel Beraad en een coördinerende rol van Justitie in de buurt, die in ieder geval in de vier grote steden aanwezig is? Dan zijn de gemeentelijke instanties ook betrokken.

MevrouwGriffith(VVD)

Het AJB en JIB zijn fantastische instellingen, maar ik ben bang dat de minister van Justitie niet thuis geeft als het gaat om woning, werk en inkomen. Daar gaat het mij om. Ik wil weten wie wij daarop kunnen aanspreken. Ik kan het AJB er niet op aanspreken als iemand uit de gevangenis komt en vervolgens geen woning en geen werk vindt. Het risico van herhaling is dan heel groot. Daarmee wordt het streven van de minister, het terugdringen van de recidive met 25%, absoluut niet gehaald. Ik ben het ermee eens dat de minister van Justitie ons aanspreekpunt moet zijn, maar ik hoor dat graag uit zijn mond.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik kan de VVD niet volgen. Mevrouw Griffith pleit voor nazorg. Tegelijkertijd heeft de VVD ingestemd met een forse bezuiniging op de reclassering. Mevrouw Griffith heeft ook gezegd dat niet iedereen die volgens deze maatregel wordt opgesloten, behandeld hoeft te worden. Als zij nazorg wil, dan moet iedereen toch op een goede manier worden behandeld?

MevrouwGriffith(VVD)

Nazorg heeft betrekking op inkomen, woning en werk. Dit betekent niet meteen dat, als iemand uit detentie komt, hij een behandelprogramma moet krijgen voor sociaal gedrag, heroïneverslaving of het voeren van sollicitatiegesprekken. Dat zijn twee aparte trajecten. Nazorg vind ik belangrijk in het kader van woning, werk en inkomen. Resocialisatie begint al in de gevangenis zelf. Dat is het laatste onderdeel. Er kan een groep zijn die zeker behandeling moet hebben. Er zullen echter ook groepen zijn die gewoon een kale detentie moeten hebben.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik begrijp mevrouw Griffith niet helemaal. Zij wil weten wie er verantwoordelijk is. De gedetineerden zitten vast onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie, dus is hij ook verantwoordelijk voor de omstandigheden waaronder ze worden vrijgelaten. Mevrouw Griffith is wel heel erg soepel. Zij geeft de minister de ruimte om zich niet helemaal verantwoordelijk te voelen. Hij doet het AJB, maar op die manier is iedereen verantwoordelijk en in de praktijk dus niemand. Zij kan toch gewoon zeggen dat de minister verantwoordelijk is.

MevrouwGriffith(VVD)

De minister is verantwoordelijk zo lang het om zijn justitiële taken gaat. Ik weet echter niet of de minister verantwoordelijk moet worden gehouden voor de woning van de ex-gedetineerde of voor werk. Ik vind niet dat dit behoort tot de kerntaken van de minister van Justitie. Als hij daar wel de verantwoordelijkheid voor wil nemen, omdat hij dit als onderdeel ziet van de resocialisatie, dan hoor ik dat graag. De PvdA vindt blijkbaar dat de minister van Justitie wel verantwoordelijk is voor woning en werk van ex-gedetineerden.

De heerWolfsen(PvdA)

De minister is verantwoordelijk voor het aanbod. Ze zitten vast onder zijn verantwoordelijkheid. Hij heeft ook zelf aangegeven dat zorg, huisvesting, arbeid en inkomen van essentieel belang zijn. Welnu, dan moet je het aanbieden als ze vrijkomen. Of ze er vervolgens gebruik van maken, is hun eigen verantwoordelijkheid.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik zie het niet voor mij dat de minister stapt naar een woningbouwvereniging om daar dingen af te dwingen. Het is een stuk niemandsland; niemand is daarvoor verantwoordelijk. Dus zegt de minister: als het gaat om justitiële aangelegenheden, is de minister van Justitie daarvoor verantwoordelijk of de officier van justitie en als het gaat om de gemeente, is de gemeente verantwoordelijk. Er zijn verschillende mensen die in dat traject verantwoordelijk zijn voor alles en nog wat. Ik vind dat dit heel goed geregeld moet worden en daar gaat deze discussie over. Vandaar mijn vraag aan de minister, wie wij als Kamer daarop kunnen aanspreken. U zegt dat dit de minister van Justitie is. Welnu, dat hoor ik dan graag van hem, want ik spreek hem daar graag op aan.

De heerEerdmans(LPF)

Voorzitter. Een crimineel virus teistert Nederland. Stelselmatige daders zijn verantwoordelijk voor 60% van de criminaliteit in Nederland en ze kosten de overheid zo'n € 700.000 per jaar. En in de grote steden maken deze daders het werken en leven van de winkeliers bijkans onmogelijk. Deze grote groep onverbeterlijke criminelen maakt van Nederland een onveilig land. Deze mensen doen grote afbreuk aan het rechtsgevoel en er is wat betreft de Lijst Pim Fortuyn maar één oplossing: deze mensen moeten van de straat worden gehaald. Tegen iedereen die altijd roept dat straffen niet helpt, zou ik willen zeggen: jawel, het helpt enorm als wij deze relatief kleine groep een tijdje opsluiten en weghouden uit de samenleving. De samenleving moet worden beschermd tegen deze veelplegers. Het is zoals de minister schrijft, het is een vicieuze cirkel van opsluiten, vrijlaten, veroordelen, opsluiten, vrijlaten, veroordelen, opsluiten, vrijlaten, veroordelen enz. Die vicieuze cirkel moet worden doorbroken. Daarom is de LPF zeer te spreken over het voorliggende wetsvoorstel.

MevrouwVos(GroenLinks)

Vindt u het wetsvoorstel niet veel te slap? Een klein deel van de mensen wordt maar opgesloten en dan nog wel voor een periode van ten hoogste twee jaar. Als ik u zo hoor, zou u ze het liefst levenslang willen opsluiten en allemaal.

De heerEerdmans(LPF)

Over levenslang zullen wij morgenavond praten als het gaat over terrorisme. Wij zijn ook niet helemaal tevreden over het wetsvoorstel. Wij beschouwen het als een stap in de goede richting, maar levenslang voor veelplegers lijkt ons een wat bizar voorstel.

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik chargeerde uiteraard, maar slechts een relatief klein deel van de mensen zal worden opgesloten. Dus ik zou van u verwachten dat u vindt dat wat de minister voorstelt, absoluut tekort schiet.

De heerEerdmans(LPF)

Ik kom ook met twee amendementen en aan het eind van mijn betoog zal ik nog een paar vragen stellen die in die richting gaan, want helemaal tevreden ben ik inderdaad niet.

Voorzitter. Iemand die voor de vierde keer iemand mishandelt of voor de vierde keer een winkelier besteelt of voor de vierde keer een straatroof pleegt, wordt met dit wetsvoorstel voor maximaal twee jaar uit de roulatie genomen, letterlijk en figuurlijk. Dan zeg ik inderdaad: de samenleving heeft lang genoeg last gehad van deze figuren.

Voor mijn fractie is het ook belangrijk dat de veelpleger met deze nieuwe wetgeving daadwerkelijk wordt aangepakt en bestraft. In het wetsvoorstel wordt als punt gemarkeerd de vierde keer dat men in de fout gaat binnen vijf jaar. Ik plaats daar toch wat kanttekeningen bij. Immers, de veroordeling tot plaatsing in de inrichting is een maatregel en geen straf, net zoals we de SOV en de tbs kennen. Is het nu ook zo dat er naast die maatregel door de rechter ook een celstraf kan worden opgelegd? Dat is een belangrijke vraag omdat mijn fractie namelijk expliciet in de wet zou willen vastleggen dat er naast de maatregel een celstraf kan worden opgelegd. Misdaad moet altijd vergolden en bestraft worden. Voor mijn fractie is het onacceptabel dat voor misdrijven die normaal gesproken met vier jaar worden bestraft, het voortaan zou gaan om een maatregel van maximaal twee jaar.

Een andere lacune in het wetsvoorstel betreft de aanpak van de onverbeterlijke veelplegers nadat de maatregel is uitgevoerd, dus na de twee jaar in een inrichting. Wat gebeurt er met criminelen die vervolgens hun criminele carrière voortzetten en hun daden blijven plegen? In het wetsvoorstel wordt niets geregeld over de manier waarop deze onverbeterlijke criminelen kunnen worden aangepakt. Het is heel simpel: ook iemand die na de straf honderd keer een diefstal pleegt, blijft nu via het Wetboek van Strafrecht bedreigd met een straf van maximaal vier jaar. Ik heb het over eenvoudige mishandeling of diefstal; de maximale straf daarvoor in het Wetboek van Strafrecht is vier jaar. Wat gebeurt er als deze criminelen na hun detentie en hun terbeschikkingstelling in die inrichting gewoon voortgaan? Wij vinden dat de regel van de meerdaadse samenloop, die er nu voor zorgt dat straf wordt kwijtgescholden doordat meerdere diefstallen op één hoop worden geveegd, waardoor de maximale straf vier jaar is plus een maximale uitbreiding van eenderde, moet worden afgeschaft. Wij vinden dat een junk die al meer dan twintig inbraken en winkeldiefstallen op zijn naam heeft staan zonder tussentijds te zijn gepakt, ook voor die individuele daden kan worden bestraft. Er kan dan dus niet worden gezegd: u hebt het twintig keer gedaan, maar als u het veertig of honderd keer had gedaan, had dat niet uitgemaakt, want wij geven u gewoon de straf van vier jaar plus eenderde. Dat vinden wij te weinig en te kort. Wij hopen dat de minister de meerdaadse samenloop voor deze onverbeterlijke categorie wil schrappen.

De heerDe Wit(SP)

U maakt zich zorgen over de mensen die na die twee jaar in de samenleving komen en dan opnieuw in de fout gaan. Is dat eigenlijk een pleidooi om ook de mensen die volgens het wetsvoorstel eigenlijk niet in aanmerking komen voor behandeling, in die twee jaar te behandelen om daarmee het risico uit te sluiten dat het na twee jaar weer fout gaat?

De heerEerdmans(LPF)

Dat begrijp ik niet.

De heerDe Wit(SP)

Slechts een deel van de mensen die twee jaar als veelpleger worden opgesloten, komt voor behandeling in aanmerking. Ongeveer 400 mensen worden afgeschreven en krijgen geen behandeling. Dan kun je op je vingers natellen dat die mensen in recidive vervallen en weer dezelfde fouten begaan zodra zij vrijgelaten zijn. Dat is ook uw zorg. Pleit dat er niet voor om ook die 400 mensen intensief te behandelen?

De heerEerdmans(LPF)

Zij vallen niet voor niets buiten de categorie. Dat is precies waarom zij niet onder deze terbeschikkingstelling vallen, maar ik ben het wel met u eens dat deze lieden langer dan nu het geval is – omdat zij via de draaideur weer op straat komen – moeten worden vastgezet. Wij vinden dat iemand die honderd keer een diefstal pleegt, veel zwaarder zou moeten worden bestraft, omdat nu het plafond van vier jaar blijft gelden. Mijn amendement richt zich op de categorie die zelfs na twee jaar behandeling in de inrichting nog steeds doorgaat met de criminele carrière. Dan houdt het echt een keer op en dan moeten wij de meerdaadse samenloop schrappen, want dan loopt het gewoon uit de hand. Anders denkt iemand: ik doe het gewoon nog een keer, want het maakt nu niets meer uit; ik krijg immers toch niet meer straf dan die vier jaar.

De heerDe Wit(SP)

Mijn vraag ging niet zozeer om nog meer en langer straffen, maar juist om de behandeling van de mensen die opgegeven zijn.

De heerEerdmans(LPF)

Mijn amendement richt zich natuurlijk op de categorie die wél in de inrichting komt. Het is dus een aardige vraag, maar ik kan daar niets mee.

De heerDe Wit(SP)

Ik vroeg u om een antwoord op die vraag.

De voorzitter:

De heer Eerdmans antwoordt en gaat daarna verder.

De heerEerdmans(LPF)

Ja, de heer Eerdmans geeft nog één keer antwoord. Ik denk dat ik het best met de heer De Wit eens kan zijn. Ik zou de jeugdige veelplegers het liefst allemaal in Den Engh hebben, maar wij hebben het hier over oudere, volwassen veelplegers. Die vallen dus buiten dat opvoedingsregime. Je zult hen wel moeten behandelen. Daar hebben wij geen plaatsen voor. Zij vallen buiten deze maatregel. Het is dus een beetje een hulpeloze groep. Ik kan het niet anders zeggen. Ik vind het een heel vervelende groep. Wat onze fractie betreft, wordt die groep dus langdurig opgesloten. Wij willen de onverbeterlijke dieven en straatrovers dus meer straf geven dan nu mogelijk is.

Ik sluit af met een paar kleine vragen. Zij zijn ook gericht tot mevrouw Vos, die mij terecht vroeg hoe het allemaal gaat lukken. De eerste vraag is vrij eenvoudig: kan deze maatregel ook worden toegepast op het "twee op één cel"-regime? Met andere woorden: ziet de minister ook deze veelplegers een gedeelde cel krijgen? Ik reken even met de heer Wolfsen mee. Als ik uitga van 4000 à 5000 veelplegers en meerplegers, ben ik heel snel klaar: als zij allemaal met z'n tweeën in één cel kunnen gaan zitten, zijn wij meteen van de hele groep af. Ik weet natuurlijk dat er harddrugsverslaafden en psychoten tussen zitten en die moeten niet met elkaar in één cel worden gezet, maar er is ook een behoorlijke groep niet-psychotische mensen bij en die zouden uitstekend met z'n tweeën of met meer in één cel gezet kunnen worden.

In de memorie van toelichting wordt gesproken over een beperkt beveiligingsregime in de tweede periode. Wat is dat voor een regime? Een open of een halfgesloten? Hoe groot is dan het gevaar van ontspanning?

Mijn laatste vraag betreft het gedragsbeïnvloedend programma. Er wordt gezegd dat met de mensen aan de slag wordt gegaan in de inrichting. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Het gaat mij nu niet om de SOV, maar om de overige gevangenen.

De heerDe Wit(SP)

Voorzitter. Uit de cijfers blijkt dat Nederland zo'n 19.000 veelplegers heeft, waarvan er 4.000 zeer actief zijn, zoals de minister het omschrijft. Volgens schattingen van de politie zou het opsluiten van 1.000 veelplegers 200.000 delicten per jaar schelen, een indrukwekkend cijfer dus.

Ook mijn fractie realiseert zich dat het buitengewoon moeilijk is om beleid te maken voor in hoofdzaak zwaarverslaafde criminelen, die dag in dag uit misdaden plegen om voor hun verslaving drugs te kunnen kopen. Vaak zijn zij niet vatbaar voor gedragsbeïnvloeding. De minister heeft met het wetsvoorstel een aantal doelen voor ogen, in de eerste plaats het beveiligen van de samenleving, in de tweede plaats het beëindigen van de recidive voor in ieder geval een periode van twee jaar en ten slotte, waar mogelijk – het is heel voorzichtig geformuleerd – het oplossen van de problematiek, waarbij het hoofdzakelijk om verslavingsproblematiek gaat. Verder zegt de minister dat de celregimes kunnen verschillen en dat het uiteindelijk "slechts" om de 4.000 zeer actieve veelplegers gaat. Uit het wetsvoorstel heb ik opgemaakt dat twee op één cel voor veelplegers mogelijk wordt. Ook maakt de minister onderscheid tussen kansloze en kansrijke mensen waar het gaat om de behandeling. De eerste groep wordt, zo begrijp ik, in feite afgeschreven, terwijl de tweede groep in aanmerking komt voor behandeling.

Voor mijn fractie is nu vooral de vraag aan de orde, in hoeverre dit wetsvoorstel voor de veelplegers iets toevoegt aan het instrumentarium dat nu al in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen voor de straftoemeting, mede omdat wij al de SOV-maatregel kennen. De minister zegt dat de rechterlijke macht niet altijd gehoor geeft aan een vordering van het openbaar ministerie om de SOV-maatregel op te leggen, met als gevolg dat wij in toenemende mate deze veelplegers in onze samenleving waarnemen. Vervolgens zegt de minister dat het wetsvoorstel eigenlijk een signaal is. Nu kennen wij symboolwetgeving en dit zou dus signaalwetgeving zijn. Wat is dit signaal dan? Beoogt dit wetsvoorstel dat de rechter meer gaat kijken naar de mogelijkheid van de SOV-maatregel, of is het een oproep aan de rechterlijke macht om veelplegers nog zwaarder te straffen? Wat is signaalwetgeving eigenlijk?

Mijn fractie is er voorstander van dat er nieuwe wetten worden gemaakt als dat nodig is. Er moet dan wel voldaan zijn aan twee voorwaarden: de bestaande wetten moeten niet deugen en er moet echt behoefte zijn aan nieuwe wetgeving. Uit de resultaten die enkele weken geleden in Amsterdam naar buiten zijn gebracht, blijkt dat van de 10 personen met een SOV-maatregel er inmiddels weer 7 zijn teruggevallen in het oude patroon. De voorlopige resultaten in Amsterdam laten zien waar het in feite aan schort: de deelnemende instanties, zoals gemeente en reclassering, sluiten niet goed op elkaar aan en falen ook in de uitvoering van hetgeen er zou moeten gebeuren op drie terreinen: huisvesting, arbeid/inkomen en schuldsanering. Bij interruptie heb ik al mijn verbazing uitgesproken in de richting van mevrouw Griffith omdat hier eigenlijk toch al de effecten bloot worden gelegd waarmee wij straks te maken krijgen als dit voorstel voor stelselmatige daders wordt ingevoerd, namelijk dat met name door bezuinigingen in de reclassering het de vraag is of al die veelplegers die worden opgesloten wel een zinvolle behandeling kunnen krijgen.

Er zijn gegevens over Amsterdam naar buiten gekomen, maar natuurlijk speelt dit niet alleen daar. De plaats waar ik woon, heeft ook ervaring met mensen die in de SOV zijn opgesloten, en daar zijn er van de zes drie weer in het oude patroon vervallen. Ofschoon wij de SOV nu niet evalueren, vind ik het toch belangrijk om op een ander aspect te wijzen. De SOV is gericht op zwaar verslaafden, maar in de praktijk blijkt dat het vaak gaat om zeer ernstig psychisch gestoorde mensen waarvan deskundigen zeggen dat zij die in het kader van de SOV niet op een goede manier kunnen behandelen. Dus gebeurt er niets. Voor alle duidelijkheid zeg ik er maar bij dat ik mij hierbij baseer op ervaringen die op dit punt in Heerlen zijn opgedaan. Wat komt er met dit nieuwe voorstel terecht van de behandeling van deze mensen die in die inrichtingen voor stelselmatige daders worden opgesloten? Is de behandeling alleen gericht op het afkicken, alleen op het straks weer kunnen functioneren in de samenleving, of wordt er ook wat gedaan aan hun vaak ernstige psychische problematiek? Als dat laatste niet gebeurt, vrees ik dat wij straks de problemen voor het oprapen krijgen, of wij het nu ISD of SOV noemen. Het is dan de vraag of dat dan wel de juiste keuze is voor die 400 mensen die in die soberder opvang voor stelselmatige daders worden gezet, maar in feite niet kunnen worden behandeld. Hebben juist die mensen niet een zodanig ernstige problematiek dat ze zullen zeggen dat ze niets willen en waarvan je je eigenlijk zou moeten afvragen of die problematiek niet zo ernstig is dat je ze een behandeling zou moeten opdringen, ook al omdat er na die twee jaar dan nog meer sprake zal zijn van terugval en recidive met alle nadelen voor de samenleving van dien?

Voorzitter. De minister heeft eigenlijk zelf al toegegeven dat de bestaande mogelijkheden in feite toereikend zijn. Is dit voorstel dan wel echt nodig? Als je dan al denkt aan het opbergen van die stelselmatige daders, waarom dan alleen in de vier grote steden? Ik kan zo enkele andere steden noemen die met dat probleem van de veelplegers zitten, maar buiten dit wetsvoorstel vallen. Wat zou volgens de minister de behandeling moeten zijn? Is die alleen gericht op de verslaving of ook op de dieper liggende problematiek? Worden mensen nu wel of niet opgegeven? Moet heroïneverstrekking niet veel prominenter een oplossing bieden voor deze mensen met dit soort problemen? Op dit punt sluit ik mij aan bij het pleidooi van de heer Wolfsen. Ten slotte wijs ik in dit verband op de suggesties die enkele commissarissen van politie in een hoorzitting van de Kamer naar voren hebben gebracht. Ik noem een snellere analyse van de knelpunten SOV, flexibele inzet van de behandelingstrajecten, de 24-uursbeschikbaarheid van hulpverleningsinstanties die grote tekorten vertoont – als men iemand oppakt, kan men nergens terecht, want het is tegenwoordig alleen maar tussen 09.00 en 17.00 uur – en de dossieroverdracht. Kortom, zijn die belangrijke (knel)punten die door de commissarissen van politie naar voren zijn gebracht, niet veel eerder de punten waarop wij ons zouden moeten richten vooraleer wij aan deze plannen rond de ISD beginnen?

MevrouwGriffith(VVD)

Ik begrijp dat de heer De Wit de zorgen van de VVD-fractie deelt over de nazorg en de samenwerking tussen de lokale organisaties op het gebied van arbeid, werk en inkomen. Welke oplossingen heeft hij voor deze problematiek?

De heerDe Wit(SP)

De gemeenten dreigen weer een heel grote rol te krijgen. Het is de vraag of de gemeenten dit kunnen. Ik stel vast dat de reclassering te weinig mogelijkheden heeft om effectief op te treden. Ook moet de beschikbaarheid van hulporganisaties verbeteren. Zij moeten niet van negen tot vijf bereikbaar zijn, maar 24 uur per dag. Wat mij betreft kan de rol van de gemeenten dan veel geringer zijn, mits is voldaan aan de voorwaarde dat de mensen die ervoor zijn, ook beschikbaar zijn. Daar raken wij toch aan het punt dat op alle fronten wordt bezuinigd. Ik zie het dus heel somber in, tenzij de minister nog eens goed wil kijken naar de beschikbaarheid van middelen om dit te verbeteren.

De heerJager(CDA)

De heer De Wit heeft gesproken over verstrekking van heroïne. Ik neem aan dat hij dit niet als een oplossing op zich ziet, maar dat er ook uitzicht moet zijn op deelname aan een afkickprogramma.

De heerDe Wit(SP)

Heroïneverstrekking lost het probleem niet helemaal op. Heroïneverstrekking is een belangrijke voorwaarde voor mensen om een zekere rust te krijgen, maar er zal veel meer moeten gebeuren. Toch moeten wij niet de illusie hebben dat mensen die al twintig jaar zwaar verslaafd zijn, op korte termijn in een ander traject kunnen worden ondergebracht. Niets doen is de slechtste oplossing.

MevrouwVos(GroenLinks)

Voorzitter. De GroenLinksfractie erkent met de minister dat er op dit moment veel overlast bestaat en er onveiligheidsgevoelens bij burgers heersen ten gevolge van mensen die zeer regelmatig inbraken plegen, anderen lastig vallen of zich of straat misdragen. Wij zetten echter grote vraagtekens bij de oplossing waarvoor de minister heeft gekozen. De minister zegt als doel te hebben, de samenleving veiliger te maken en de recidive te verminderen. Mijn fractie vraagt zich af of dit kan worden bereikt met de wetgeving die de minister voorstelt. Mijn fractie begrijpt in dit kader niets van de enorme bezuinigingen op de reclassering. Het gaat vandaag vooral om de aanpak van de groep veelplegers. Ik begrijp uit het wetsvoorstel dat de minister onder veelplegers verstaat een groep van 12% van de verdachten, die ongeveer 20% van de geregistreerde en opgehelderde criminaliteit voor zijn rekening neemt. Daarnaast is er nog de groep meerplegers die voor 40% van de criminaliteit verantwoordelijk is.

Wat is nu de meerwaarde van het voorliggende voorstel? Zoals anderen al hebben gezegd, biedt de huidige wetgeving al de mogelijkheid om zwaardere straffen op te leggen aan mensen die herhaaldelijk in de fout gaan. Vrij recent is de nieuwe maatregel Strafrechtelijke opvang verslaafden ingevoerd, die is gericht op de groep mensen die verantwoordelijk is voor een groot deel van de overlast waarover de minister spreekt. De categorie veelplegers wordt gedomineerd door verslaafden aan harddrugs; zij vormen 60% van deze groep. Ook alcoholverslaving en psychische problemen spelen een rol. Slechts 22% is crimineel zonder dit type verslavingskenmerken. Wat mijn fractie betreft is de maatregel Stafrechtelijke opvang verslaafden juist bedoeld om dit probleem aan te pakken. Er is nog geen evaluatie van de maatregel beschikbaar, dus wij weten nog niet hoe effectief deze is. Wij vragen ons af waarom wordt overgegaan naar een nieuwe maatregel, zonder de huidige maatregel, die bedoeld is voor de grootste groep waar het om gaat, te hebben geëvalueerd en zonder te hebben bezien of de maatregel wel of niet werkt. In de nota naar aanleiding van het verslag merkt de minister overigens op dat het WODC heeft aangegeven dat behandeling van verslaafde criminelen, waarbij men naast methadon ook heroïne verstrekt, tot significant meer resultaten leidt op het gebied van het verminderen van crimineel gedrag. Welke conclusie verbindt de minister daaraan? Gaat hij inderdaad over tot het uitbreiden van projecten waarbij heroïne wordt verstrekt? Dat lijkt ons meer in de rede te liggen om de problemen op te lossen. Ik sluit mij overigens graag aan bij een aantal voorstellen die de heer De Wit op dit punt heeft gedaan, bijvoorbeeld het uitbreiden van de maatschappelijke opvang; de 24-uursopvang. Deze is bedoeld om mensen die problemen veroorzaken, snel van de straat te kunnen halen.

Een tweede punt is de behandeling die uiteindelijk aan deze mensen zal worden gegeven. Wij hebben er grote problemen mee dat in het plan van de minister van de 1000 mensen die worden gedetineerd, er 440 een sobere detentie krijgen, zonder enige vorm van reïntegratieprogramma. Dat is voor mijn fractie echt niet acceptabel. Als wij dat gaan doen, sluiten wij mensen maximaal twee jaar op en halen hen uit de samenleving, zonder enige vorm van behandeling of resocialisatie. Waar is de minister dan mee bezig? Dit leidt niet tot een veiliger samenleving. Als deze mensen vrijkomen, zullen zij het gewoon weer gaan doen. Wij vinden dit niet de manier waarop de minister een dergelijke maatregel mag toepassen. Waar komt het aantal van 440 mensen die zonder enige vorm van reïntegratie zouden kunnen worden opgesloten, trouwens vandaan? Is dit aantal gebaseerd op praktijkgegevens? De minister heeft aangegeven dat deze mensen ook kunnen worden opgesloten in meerpersoonscellen. Geldt dit ook voor mensen die geen enkel reïntegratieprogramma krijgen?

Wat de huidige mogelijkheden en de wetgeving in iets bredere zin betreft, vraagt mijn fractie zich af wat er mis is met de huidige praktijk. Het gaat om veel, maar relatief lichte criminaliteit. Op dit moment is het zo dat een verdachte wordt veroordeeld voor de bewezen verklaarde feiten die hem ten laste worden gelegd. De rechter vonnist op basis van deze feiten en houdt daarbij rekening met de persoon van de dader en met de eerder begane feiten. Op grond daarvan kunnen er al zwaardere straffen worden opgelegd. Op dit moment wordt geen rekening gehouden met de in het proces-verbaal niet uitgewerkte feiten, maar wordt volstaan met de mededeling dat de verdachte heeft bekend nog tientallen andere delicten te hebben begaan. Dat is blijkbaar het punt waarbij de minister wil aanhaken. Hij wil ook feiten waarvoor geen proces-verbaal is opgemaakt, betrekken bij het opleggen van maatregelen en het opsluiten van de persoon. Hoe gaat dit werken? De minister heeft al aangegeven dat een persoon die blijkbaar al eerder is veroordeeld, minimaal drie keer in de afgelopen vijf jaren, slechts een relatief licht feit behoeft te begaan om onder deze maatregel te kunnen vallen. Hoe staat het dan met de rechtszekerheid op basis van dit wetsvoorstel? Op basis van wat voor relatief lichte feiten kan een persoon maximaal twee jaar worden opgesloten? Kan de minister iets preciezer aangegeven om wat voor type feiten het in deze gevallen zou moeten gaan? Moet een verdachte bekentenissen afleggen van alle andere feiten waarvoor geen proces-verbaal is opgemaakt, maar die blijkbaar wel worden betrokken bij het opleggen van de straf? Wat is de bewijslast op basis waarvan een rechter moet overgaan tot het opleggen van de maatregel?

De minister geeft aan dat het al voldoende is als het dossier een duidelijk beeld geeft van de verdachte, ook al worden niet alle feiten ten laste gelegd. Op dat punt hebben wij een aantal kritische vragen te stellen.

De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag dat het in snelrechtprocedures nodig noch mogelijk is om uitgebreid in te gaan op de voorgeschiedenis van de verdachte. Rapportage ontbreekt namelijk vaak. De minister zegt dat de door hem voorgestelde aanpak een zo groot mogelijk inzicht moet geven in de criminele carrière. Alle partners in de keten moeten hun informatie bundelen om een zo goed mogelijk beeld te schetsen. Blijkbaar is echter het probleem dat de informatievoorziening niet goed is en dat de partners in de keten niet goed samenwerken. Hoe is het dan mogelijk om deze nieuwe maatregel uit te voeren? Betere samenwerking en informatievoorziening moeten dan toch kunnen volstaan?

Mijn fractie meent dat het op basis van de huidige wetgeving reeds mogelijk is om de daders over wie de minister het heeft, afdoende aan te pakken. Wij hebben daartoe speciaal de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden. Wat ons betreft moet er in de praktijk beter worden samengewerkt. Daarin moeten wij eerder de oplossing van het probleem zoeken. Ook de Raad van State adviseert om de behoefte aan het wetsvoorstel nader te voorzien en daarbij in te gaan op het probleem dat de rechter soms onvoldoende relevante informatie heeft. Waarom kiest de minister niet eerst voor die weg, dus voor de verbetering van de praktijk? Wij vinden het wetsvoorstel op dit moment voorbarig en overbodig, want wij betwijfelen of de rechtszekerheid wordt gegarandeerd. Voorts hebben wij ernstige problemen met het feit dat de minister op voorhand over een deel van de personen om wie het gaat, zegt dat recidivebestrijding geen enkele zin heeft en ze daarom opsluit zonder enig reïntegratieprogramma. De minister wil overeenkomstig het kabinetsbeleid minder regels. Daarom vinden wij het echt onbegrijpelijk als deze in onze ogen overbodige nieuwe wet wordt ingevoerd.

MevrouwGriffith(VVD)

Mevrouw Vos zegt dat dit wetsvoorstel eigenlijk overbodig is. Zij merkt op dat het opleggen van zwaardere straffen in de praktijk niet blijkt te werken. Daaraan voegt zij toe dat er beter moet worden samengewerkt. Is dat volgens haar de manier om toch tot zwaardere straffen te komen? Hoe denkt zij dat de samenwerking kan worden verbeterd met het doel om recidive tegen te gaan? Hoe ziet zij dat voor zich in het verlengde van haar opmerkingen dat dit niet de manier is om dat te bewerkstellingen, maar dat het allemaal goed komt als er beter wordt samengewerkt? Ik wil wel met haar meegaan, maar kan zij mij dit uitleggen?

MevrouwVos(GroenLinks)

Mijn eerste grote probleem is dat voor de verslaafden al de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden bestaat. Deze groep veroorzaakt de grootste overlast. Daarvoor is dus al een speciale maatregel genomen. Ik stel voor om die eerst te evalueren, om eerst te bestuderen hoe die werkt en om vervolgens te bedenken of die aanpak moet worden verbeterd of veranderd. Mijn tweede punt is dat in de praktijk blijkbaar het probleem bestaat dat lang niet alle feiten in processen-verbaal worden vastgelegd en dat de informatie-uitwisseling tussen de personen in de strafrechtelijke keten onvoldoende is. Gezien deze problemen moet naar mijn mening worden overgegaan tot het vaker vastleggen van feiten in processen-verbaal. Ik vind dat de informatie-uitwisseling in de strafrechtsketen moet worden verbeterd, zodat de strafbare feiten van iemand helder en goed op papier zijn vastgelegd zodra die voor de rechter verschijnt. Ik vind niet dat nu moet worden overgegaan tot een maatregel waardoor het blijkbaar gemakkelijker wordt om iemand twee jaar vast te zetten voor feiten die niet op papier zijn vastgelegd en waarvoor wellicht zelfs geen bekentenissen bestaan. Wij hebben daar een groot probleem mee. Mijn derde punt is dat blijkens de overgang op dergelijke maatregelen het doel om recidive te voorkomen, dus om ervoor te zorgen dat mensen later niet meer in de fout gaan, er niet meer toe doet voor bijna de helft van deze personen. Dat vind ik onbegrijpelijk.

MevrouwGriffith(VVD)

Hoor ik mevrouw Vos zeggen dat zij vreest dat mensen straf zullen krijgen zonder dat zij strafbare feiten hebben begaan?

MevrouwVos(GroenLinks)

Nee. De minister zegt dat het mogelijk wordt om iemand onder deze maatregel te laten vallen als hij of zij in de laatste vijf jaar al drie maal is veroordeeld en een extra feit begaat waarvoor uiteraard een proces-verbaal moet zijn opgemaakt. Het kan dan ook gaan om een relatief licht feit. Ik betwijfel of het goed is om de mogelijkheid te scheppen om iemand twee jaar op te sluiten voor een relatief licht feit vanwege het feit dat die persoon in het verleden al diverse malen strafbare feiten heeft begaan. Tegen dat punt maakt mijn fractie bezwaar.

De heerWolfsen(PvdA)

Ik heb al aangegeven dat ik, evenals mevrouw Vos, meen dat er veel meer mogelijk is dan nu gebeurt. Ik heb hetzelfde type van kritiek. Ik was echter wel gerustgesteld doordat nu in de wet komt te staan dat de maatregel alleen kan worden opgelegd op vordering van het OM. Dat is al een bescherming. Het OM heeft aangekondigd – en het staat ook in de advisering bij de wetsvoorstellen – dat het de maatregel alleen gaat gebruiken voor hyperactieve mensen, die dag in dag uit roven en stelen, en niet voor anderen. Dan is toch voldoende geborgd dat de maatregel niet zal worden misbruikt?

MevrouwVos(GroenLinks)

Ik vind het toch merkwaardig dat wij dingen in de wet gaan vastleggen die tot vergaande stappen kunnen leiden, maar dat nu op basis van inzet van het OM wordt gezegd dat wij ons niet ongerust behoeven te maken. Wetten zijn er voor goede tijden en voor slechte tijden. Ik wil dat de wet ook voor de verdachte voldoende rechtszekerheid biedt. Ik ben daar helemaal niet gerust op. Ik zou liever zien dat de praktijk van aanhouding, het opstellen van processen-verbaal en van uitwisseling van informatie, zodanig wordt verbeterd dat de mensen op basis van vastgestelde strafbare feiten worden veroordeeld tot wellicht langere straffen dan nu soms worden opgelegd.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Mevrouw Vos heeft al een paar keer gezegd dat de SOV zal worden geëvalueerd. Gekeken moet worden of daarin verbeteringen kunnen worden aangebracht. Haar fractie was daar in het verleden niet voor. Mag ik uit haar woorden afleiden dat zij er nu het nut wel van inziet? Of is zij er nog steeds op tegen?

MevrouwVos(GroenLinks)

Wij hebben ertegen gestemd en wij hebben nog steeds grote vragen bij die wet en de effectiviteit ervan. De wet is echter een realiteit. Wij willen dat eerst die wet wordt geëvalueerd, maar niet nu al, voordat wij weten of zij werkt, de maatregelen weer uitbreiden.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Voorzitter. Het is onmiskenbaar – een aantal sprekers heeft er ook op gewezen – dat de aanpak van de criminaliteit eigenlijk een voortdurende bezinning op het instrumentarium vergt. Ook nieuwe instrumenten moet je overwegen. Je moet voortdurend bekijken of bestaande instrumenten wel goed worden benut. Dat is ook een beetje de achtergrond van het onderhavige wetsvoorstel. Het is een nieuw instrument, maar er is ook kritiek op de benutting van het bestaande instrumentarium. De criminaliteit is omvangrijk. Met de bestaande middelen zijn wij er tot nu toe niet voldoende in geslaagd om de criminaliteit adequaat terug te dringen. De resultaten zijn in sommige opzichten nog niet om over naar huis te schrijven. Alleen al dat wij spreken over "draaideurcriminelen" betekent dat er iets fout zit. Wij krijgen daar de vingers nog niet achter. Daarom is de fractie van de ChristenUnie voortdurend bereid met een zekere welwillendheid naar nieuwe instrumenten en nieuwe wetsvoorstellen te kijken. Ik herinner mij het debat van de vorige week over het meerpersoons cellengebruik en andere voorstellen. Ook als voorstellen op het eerste oog opzienbarend of onorthodox lijken, zeggen wij niet op voorhand "nee". Wij zien het probleem van de criminaliteit terdege.

Ik zeg er meteen bij dat niet alles acceptabel is omdat de criminaliteit een probleem is. Wij houden de grenzen van strafrecht en strafvordering graag netjes geregeld. Ik heb daar een iets andere insteek dan de heer Wolfsen, die over volstrekt overbodig spreekt. Hij heeft veel vragen, maar hij steunt de minister op voorhand van harte. Dat wil ik maar niet doen, omdat ik zoveel vragen heb. Ik zal er straks een aantal stellen. Een belangrijke overweging is dat wij midden in een discussie over het sanctierecht zitten. Dat wordt op tal van punten aangescherpt. Regimes worden versoberd. Er komt meerpersoons cellengebruik. Het wordt allemaal strenger, steviger en fermer. Ik gebruik bewust die positieve woorden, omdat ik dat op zichzelf een goede ontwikkeling vind. Op een aantal punten mag het steviger. Wij zijn de tolerantie, ook bij lichtere overlast veroorzakende vormen van criminaliteit, wel voorbij.

Ik heb de vorige week in het andere wetgevingsoverleg, over meerpersoons cellengebruik, opgemerkt dat wij moeten oppassen dat wij – ik heb een hekel aan de term werkende weg – al doende, als het ware sluipenderwijs, de centrale doelstelling van het strafrecht, die wij iedere keer samen bevestigen, ondergraven. Het gaat daar om vergelding, generale en specifieke preventie en ook resocialisatie. Dat blijft voor mijn fractie een belangrijke doelstelling van het strafrecht. Ik zeg dat juist bij dit wetsvoorstel met enige nadruk, omdat in de stukken regelmatig naar voren komt dat er groepen daders zijn waar werkelijk niks meer mee valt te beginnen, ook niet met meer preventief gerichte maatregelen. Ook penitentiaire programma's hebben nauwelijks zin. Die veelplegers wacht eigenlijk niets anders dan kale opsluiting; mevrouw Vos heeft er ook een aantal woorden aan gewijd. Ik heb enige zorg dat wij dit net iets te makkelijk zeggen. Ik begrijp het probleem wel en ik zie ook wel hoe hardnekkig het probleem bij juist deze groep is, maar wij mogen er niet te makkelijk in berusten dat wij mensen alleen nog maar kunnen opsluiten, zonder enig uitzicht op resocialisatie. Ook in het belang van de samenleving moeten wij voortdurend blijven werken aan resocialisatie, juist omdat vermindering van recidive ook belangrijk is bij preventie.

In het kader van dit wetsvoorstel is deze vraag ook nog om een andere reden van belang, want er staat in artikel 38m expliciet dat de maatregel gericht is op beëindiging van de recidive. Deze bepaling is toch niet zinvol als er kennelijk van tevoren al rekening mee wordt gehouden dat voor een omvangrijke groep eigenlijk alleen kale opsluiting overblijft? Dan komt deze bepaling toch wel in een ander daglicht te staan. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt het RISK-handelingsdiagnostiekinstrument toegelicht. Dit moge een waardevol instrument zijn, maar als bij de toepassing daarvan blijkt dat bepaalde veelplegers niet vatbaar zijn voor interventies, kun je daar dan wel zonder meer in berusten?

Bij het voorkomen van recidive en bij resocialisatie past een traject in een inrichting, maar ook daarna. Het is goed dat hierop wordt ingegaan. Er worden met de steden op dit punt optimale afspraken gemaakt over huisvesting, zorg, arbeid en inkomen. De gemeenten kunnen hier niet alleen voor zorgen, er zijn ook anderen bij nodig. Ik denk bijvoorbeeld aan hier al veel besproken stichtingen als Exodus en Ontmoeting, maar er zijn ook andere instellingen op dit terrein werkzaam. Graag meer informatie over de "nazorg", want die lijkt mij essentieel om veelplegers ook na de detentie goed in het oog te kunnen houden.

Voorzitter. Ik vind dit eigenlijk wel een merkwaardig wetsvoorstel, al voel ik wel aan wat de doelstellingen zijn. Ik heb zo'n zes redenen opgeschreven waarom ik dit een raar wetsvoorstel vind. Net als anderen vind ik dat er al heel veel mogelijk is, maar er staat in de stukken met zoveel woorden dat rechters niet bereid zijn om veelplegers een langdurige celstraf op te leggen. Nu is het de vraag of het indienen van een wetsvoorstel het meest geschikte instrument is om rechters duidelijk te maken dat zij het bestaande instrumentarium beter zouden kunnen gebruiken. Er moeten toch nog andere mogelijkheden zijn, al erken ik natuurlijk dat rechters onafhankelijk zijn. Maar het is de vraag of de wetgever deze kant op zou moeten gaan.

Verder wordt er gesproken van duizend specifieke plaatsen, maar er staat in de nota naar aanleiding van het verslag ook dat het niet beperkt zal blijven tot deze plaatsen en dat er bij de opsluiting van veelplegers ook gebruik kan worden gemaakt van de reguliere capaciteit. Ik vraag me dan ook af wat de verhouding is tussen specifieke plaatsen in een ISD-inrichting of -afdeling en de reguliere capaciteit. Zijn die plaatsen dan wel zo specifiek?

De SOV wordt in de nieuwe regeling geïncorporeerd; met andere woorden, het bereik van de SOV wordt verruimd tot buiten de aan harddrugs verslaafden. Het is een veralgemenisering van de werking van de SOV-maatregel, maar anders dan in de debatten over die maatregel weten wij nu eigenlijk nog helemaal niets over de programma's die erbij behoren, alleen dat ze er wel degelijk zullen komen. Ik vind dit wel een punt van zorg, want het was bij de discussie over de SOV-maatregel een behoorlijk punt: een verdeling in drieën met als basis de resocialisatiegedachte. Nu weten wij eigenlijk alleen maar dat er naast de SOV-programma's voor de niet-verslaafden nog andere programma's, behandelingstrajecten zullen komen. Overigens is het wel interessant om te lezen dat de minister onderscheid maakt tussen verslaafden, niet-verslaafden en overigen. Misschien kan hij dit nog even uitleggen.

Een vierde reden waarom ik het een raar wetsvoorstel vind, is dat er voor een grote groep alleen nog kale opsluiting overblijft, omdat voor die groep een behandelingstraject niet zinvol wordt geacht. Ik sluit mij wat dit betreft aan bij de vragen van de heer Wolfsen. Als behandeling niet zinvol is, is die straf van twee jaar eigenlijk een beetje raar. Het wordt dan een gewone vrijheidsstraf, van een maand of twee maanden. Het is dan eigenlijk niet meer de maatregel die bedoeld is om behandeling mogelijk te maken, zodat de recidive beëindigd kan worden. De parallel met de SOV gaat dan in ieder geval niet meer op. De vraag is of de rechter de duur van de maatregel niet sterk zal afstemmen op de duur van de vrijheidsstraf die op dit moment al aan veelplegers wordt opgelegd. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Dan komt eigenlijk de vraag op of je niet, als consequentie, een soort minimumduur van de ISD-maatregel zult moeten aangeven. In het systeem zit het wel een beetje ingebakken. Als je het helemaal openlaat en er wordt bijvoorbeeld een maand gevorderd en opgelegd, dan spoort het weer met de reden waarom wij de ISD-maatregel invoeren in het Wetboek van Strafrecht. Dan is het toch eigenlijk een soort minimumduur en dat zou moeten worden vastgelegd in het systeem van de wet. Lopen wij anders niet het risico dat wij bij een vrijheidsstraf terechtkomen?

Ik kom bij een volgend punt. Het is een nieuwe maatregel in het Wetboek van Strafrecht, maar door de toevoeging "op vordering van het openbaar ministerie" wordt het gewoon beperkt tot de vier grote steden. Dat is de bedoeling, zo heb ik begrepen, van deze toevoeging. De consequentie daarvan is dat als er in Groningen een veelpleger voor de rechter wordt gehaald, het Groningse OM het niet zal vorderen. Ik zie namelijk niet in hoe je anders de werking van de maatregel, die in algemene zin in het wetboek wordt opgenomen, kunt beperken tot de vier grote steden. Ik vind het een rare redenering en daarom hebben wij een amendement ingediend om de toevoeging "op vordering van het openbaar ministerie" eruit te halen. Ik vind dat ook in Groningen, of waar dan ook, iemand de maatregel opgelegd moet kunnen krijgen. Het is een beetje een instrumenteel gebruik van het Wetboek van Strafvordering, als wij via de vordering van het OM, waar wij wel greep op kunnen krijgen, de rechter in andere dan de vier grote steden verhinderen om iemand die maatregel op te leggen. Dat vind ik een rare manier van omgaan met ons strafrecht.

Mijn laatste punt, daar waar het gaat om de merkwaardigheid van dit wetsvoorstel, betreft het volgende. Om de veralgemenisering van de SOV te bereiken, wordt de regeling van de voorlopige hechtenis aangepast – de artikelen 67 en 67a – om zodoende een bepaalde groep veelplegers, binnen het bereik van de ISD te brengen. Dan schrijft de minister in zijn memorie van toelichting: er is geen grond voor vrees dat uitbreiding zal leiden tot onnodige of disproportionele toepassing van voorlopige hechtenis, dwangmiddelen en maatregelen ten aanzien van verdachten van mishandeling en beschadiging. Dat vind ik ook een merkwaardige redenering. De deur wordt op een kier gezet om voorlopige hechtenis algemener toe te passen en dan zegt de minister: wij zetten de deur open, maar wij gaan ervan uit dat niemand daar doorheen zal gaan. Ook dat is een instrumenteel of een pragmatisch gebruik van het strafrecht.

Ter afsluiting maak ik drie korte opmerkingen. Dit betreft in de eerste plaats de ASBO- en de ABC-maatregelen. Ik heb daarover gesproken bij de begroting van Justitie: het betreft de Engelse maatregelen die nodig zijn om asociaal gedrag aan te pakken. Ik ga er nu niet uitvoerig over spreken; ik heb een notitie daarover het licht doen zien. Er komt een brief, want die hebben wij nog te goed van de minister. Ik vraag hem wanneer deze brief ongeveer zal komen. Ik ben het ermee eens dat dit een andere doelgroep betreft dan dit wetsvoorstel. Dat is de reden waarom wij het voorstel hebben gedaan, want het heeft een toegevoegde waarde, ook ten opzichte van de ISD. Overigens zijn ISD en ASBO beide gebaseerd op een persoonsgerichte in plaats van een zaaksgerichte benadering. Dat is de overeenkomst. Ook daarvan mag echter gezegd worden dat er aan de persoonsgerichte benadering binnen het strafrecht wel grenzen zijn, juist vanwege het non-discriminatoire karakter van het strafrecht. Je kunt het niet te veel toesnijden op de persoon die toevallig achter het hekje staat.

In de nota naar aanleiding van verslag lees ik op blz. 7 dat het wetsvoorstel in beginsel niet van toepassing is op "meerplegers" – hier staat dus niet: veelplegers – met tussen de twee en de 11 antecedenten. Hoe moet ik "in beginsel" verstaan? Is het wel mogelijk of is het eigenlijk uitgesloten? Ik meen dat dit werd gesteld naar aanleiding van een vraag van de SGP-fractie en ik verkrijg er graag een toelichting op.

Mijn laatste opmerking is een technische en tekent ook een beetje het karakter van dit wetsvoorstel. Bij de nota van wijziging is artikel 38m, vierde lid, gewijzigd. Het betreft het deskundigenrapport van de gedragsdeskundige. Echter, in het vijfde lid is dit blijven staan. Misschien moet de minister dit nog aanpassen; ik heb er geen amendement op ingediend.

De heerJager(CDA)

De heer Rouvoet pleit op een gegeven moment voor een minimumperiode, maar ik weet niet of hij dat zo bedoeld heeft: men zou binnen een periode van maximaal twee jaar iemand de maatregel moeten opleggen. Bedoelt hij daarmee dat men dit minimaal zou moeten koppelen aan een bepaalde behandelingsduur? Het is immers persoonsgericht. Als hij voorstander is van een soort van minimumstraf, wat ik daarin een beetje bespeur, is het dan nog wel voldoende persoonsgericht?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik ben geen voorstander van minimumstraffen. Dat ben ik al heel lang niet en dat word ik ook vandaag niet. Wij spreken nu over een maatregel. Er wordt een grens van twee jaar gehanteerd waardoor behandeling mogelijk wordt. Voor een bepaalde groep is echter geen behandeling mogelijk. Iemand kan ook een maand of zelfs een dag opgelegd krijgen, al schat ik in dat dit niet snel zal gebeuren. Voor een beperkte periode is behandeling niet mogelijk. Wil de ISD aan haar doel beantwoorden, dan moet je in het systeem dat de minister nu voorstelt aan een ondergrens denken om die behandeling opportuun te maken. Dat moet je dan in het wetsvoorstel verankeren. Dat is iets anders dan een minimumstraf.

De heerWolfsen(PvdA)

Wij zijn kritisch positief, de heer Rouvoet is kritisch negatief. Hij wil eerst die vragen beantwoord zien en dan stemt hij pas voor. Ik wil hem toch tot een secundair standpunt verleiden. Met de heer Jager vind ik dat de maatregel alleen mag worden gebruikt als er een goed en adequaat plan ligt. Het gebruik van een lege maatregel zal dus niet plaatsvinden, als de meerderheid van de Kamer dat niet wil. De heer Rouvoet zegt terecht dat de rechter bij een lege maatregel aansluiting zal zoeken bij de straf; dan heeft het geen zin. Waarom zegt hij niet: als de wet wordt aangenomen, schaar ik mij achter de meerderheid dat de maatregel alleen mag worden gebruikt als er een adequaat behandelplan onder ligt? De rechter legt namelijk in de praktijk vaak twee jaar op, omdat er een mooi plan onder ligt.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

De heer Wolfsen heeft vast goed geluisterd. Ik heb het impliciet gezegd. Ik heb hem zelfs geïnterrumpeerd – het is grappig dat ik hem nu terugkrijg – en gevraagd of hij niet vindt dat wij inzicht moeten hebben in die andere dan SOV-behandelprogramma's voordat wij met het wetsvoorstel kunnen instemmen. Ik vind het raar dat de Kamer als medewetgever instemt met een maatregel waarover wij toch vrij breed veel vragen hebben om te voorkomen dat wij het signaal afgeven dat wij de minister niet steunen in zijn aanpak van de criminaliteit, terwijl wij geen flauw benul hebben welke programma's eronder liggen. Ik vind dan ook dat wij meer zicht moeten hebben op de programma's. Wat mij betreft, is het echt open of ik het met het wetsvoorstel instem. De minister heeft meer overtuigingskracht nodig dan vorige week om mij voor te laten stemmen.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik begrijp dat de heer Rouvoet tegen minimumstraffen is. Dat zijn wij ook. Ik sprak net over een rekwireerbeleid, waarover hij mij een vraag stelde. Zou dat tegemoet komen aan zijn zorg?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Nee, daarom heb ik juist gezegd dat je, in het systeem van deze maatregel redenerend, het bijna in de maatregel zelf moet opnemen om te voorkomen dat je tegen het OM moet zeggen: het is wel persoonsgericht, maar denk erom, bij vijf winkeldiefstallen dit en bij twaalf overvallen dat. Ik heb geen behoefte aan zo'n lijstje. Als het echt een behandeling moet dienen, zul je een minimumduur van de maatregel in het wetsvoorstel zelf moeten opnemen. Ik heb daarvoor overigens nog geen voorstel ingediend, maar wacht de reactie van de minister af.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter. De SGP-fractie bejegent dit wetsvoorstel om ten minste drie redenen met sympathie en welwillendheid. De eerste reden is dat het voorstel herkenbaar en concreet invulling geeft aan de door ons gesteunde doelstelling van een voortvarende bestrijding van de criminaliteit, te weten terugdringing van recidive.

De tweede reden is dat het wetsvoorstel een terechte focus legt op de zeer actieve veelplegers, zeg maar hardnekkige delinquenten. De meeste, maar niet alle, veelplegers zijn harddrugsverlaafden, voor wie de SOV al geldt. Deze gaat op in de nieuwe regeling, die ook geldt voor niet-verslaafde actieve veelplegers. Die focus is terecht, gelet op het aandeel in de totale criminaliteit en de daarmee verbonden ergernis en overlast. Ook de doelen van de nieuwe ISD-maatregel spreken ons zeer aan: beveiliging van de maatschappij, beëindiging van recidive en een bijdrage aan een oplossing voor verslaving. Een effectieve aanpak van de draaideurcriminaliteit is ook van belang voor een versterking van het vertrouwen in politie en justitie. Ik wil dit punt nadrukkelijk gemarkeerd hebben, omdat het mij in de praktijk opvalt dat er vaak heel veel ergernis bij burgers leeft. Het is vaak heel moeilijk uit te leggen dat mensen die telkens opnieuw tot misdaden overgaan alweer zo snel op straat komen of er met een lichte straf van afkomen, alsof politie en justitie er niet goed greep op kunnen krijgen.

De derde reden waarom ik dit wetsvoorstel sympathiek vind is het accent op de persoonsgerichte aanpak in plaats van de zaakgerichte benadering. Dit hangt natuurlijk nauw samen met het vorige punt. Het is heel belangrijk dat de persoon van de dader goed in beeld komt. Wat is zijn verleden, wat is de achtergrond van zijn daden en wat heeft hij al op zijn kerfstok?

Deze redenen van sympathie nemen niet weg dat ook voor mijn fractie geldt dat een sympathiek doel niet bij voorbaat de middelen heiligt. Is het nodig wat hier gebeurt? Gaat het werken? Hoe wordt het ingevuld?

Dat een vrijheidsbeneming langdurig kan zijn, wordt niet betwist. Dat het meer kan en dat die mogelijkheid onvoldoende wordt benut, geeft de minister zelf ook aan. Waarom is dit wetsvoorstel dan toch nodig? Ik hoor graag een nadere motivering. De argumentatie in de stukken vond ik af en toe wat mager: "De wetgeving is niet voldoende omdat de mogelijkheden onvoldoende worden benut." Ik vind dat een magere redenering. Ik zou juist zeggen: dan is het toch logisch om te veronderstellen dat de wetgeving voldoende is, maar dat het schort aan het gebruikmaken ervan? Zal het wetsvoorstel wel werken als er kennelijk tot nu toe meer mogelijkheden waren die niet zijn benut. Zullen de mogelijkheden van dit wetsvoorstel dan wél worden benut?

Hoe komt het dat de bestaande mogelijkheden onvoldoende worden benut? Volgens de minister heeft dit in de eerste plaats te maken met tekortschietende samenwerking tussen instanties. Een tweede oorzaak ligt in de capaciteit van het OM, met name in de totale opbouw van dossiers. Vaak is de benadering er niet op gericht geweest om alle delicten in beeld te brengen. Het is een heel tijdrovende kwestie. Hoe staat het met beide oorzaken voor de onderbenutting van het huidige instrumentarium?

In de stukken staat dat de rechter in een aantal gevallen niet bereid is gebleken om de gevorderde straf op te leggen. Hoe komt dat? Heeft de minister daar inzicht in? De eisen van consistentie en rechtszekerheid brengen met zich dat een rekwireer- en straftoemetingsbeleid niet zomaar in korte tijd aanzienlijk kan worden aangescherpt. Betekent dat dat om die reden nu aanvullende wetgeving nodig is? Zal er zonder de wet geen intensivering van het benutten van bestaande maatregelen mogelijk zijn?

De wet is bedoeld als impuls en signaal richting veelplegers en samenleving. Gaat het in feite niet vooral om een signaal richting OM en rechter?

Ik kom op de effectiviteit in het kader van de recidivebestrijding. Wat zijn de lessen die tot nu toe uit de SOV-trajecten zijn getrokken? De kans op succes neemt toe als de behandeling langer duurt. Wordt dat inzicht toegepast op de invulling van programma's in het kader van deze nieuwe maatregel? Zo mogelijk is de wet ook gericht op resocialisatie en gedragsbeïnvloeding. Wat betekent dat concreet? Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de vragen die erop neerkomen hoe de behandelingsprogramma's worden ingevuld. Hoe zit het in die gevallen waarin een interventie gericht op gedragsbeïnvloeding niet voorhanden is? Ik kan mij daar in een aantal gevallen best wat bij voorstellen, maar hoe verhoudt dat zich met de nadrukkelijk als doelstelling van deze maatregel genoemde beëindiging van de recidive, naast de beveiliging van de maatschappij? Als de meerwaarde niet zozeer zit in een gerichte behandeling of aanpak, zou je dan niet zonder meer voldoende hebben aan louter de langdurige vrijheidsbeneming? Wat heeft voor die groep deze maatregel als meerwaarde?

De veronderstelling is dat eerdere interventies gericht op gedragsverandering op niets zijn uitgelopen. Zijn die inspanningen er altijd geweest? Is niet juist nu een probleem dat bij lichte delicten vaak de tijd simpelweg te kort en de inspanning er niet op gericht is geweest om te kiezen voor interventies gericht op gedragsbeïnvloeding? Kortom, is en kon daar juist niet weinig in de behandeling worden geïnvesteerd? Is het dus waar dat in deze gevallen eerdere interventies op niets zijn uitgelopen?

Een belangrijk discussiepunt zijn ook de verantwoordelijkheden voor resocialisatie na detentie. Wij moeten die discussie nu niet uitgebreid voeren. Onlangs hebben wij gesproken over projecten als "Exodus" en "Ontmoeting" en over de reikwijdte van de lokale verantwoordelijkheid. De minister zei toen dat wij daar zeker op terug moesten komen in het kader van het IBO over maatschappelijke opvang, waarover onlangs het kabinetsstandpunt naar de Kamer is gestuurd. Daar steun ik hem van harte in, want het lijkt ons heel goed om die discussie breder en preciezer te voeren buiten het bestek van dit wetsvoorstel. Het zal echter duidelijk zijn dat de aansluiting op een traject van nazorg na detentie cruciaal is.

Tot slot kom ik op een paar uitvoeringspunten. Voor de persoonsgerichte aanpak is het van groot belang dat een zo compleet mogelijk inzicht in de criminele carrière van de verdachte bestaat. Daarbij gaat het om meer gegevens dan alleen die uit het justitiële circuit. In het verslag hebben wij voorbeelden genoemd, zoals gegevens van het Consultatiebureau voor alcohol en drugs, de Belastingdienst en de sociale dienst. Kortom, je moet een multidisciplinair dossier beschikbaar hebben. De regering zegt dat in het kader van de Wet bescherming persoonsgegevens en de eigen sectorale wetgeving goede afspraken over de verstrekking van de gegevens moeten worden gemaakt, omdat dit bevorderlijk is voor een goede dossiervorming. Dat zal zeker waar zijn, maar onze vraag is of die afspraken voldoende zijn en of er niet te zeer beperkingen aanwezig zijn in de huidige wetgeving. Dat signaal kwam in ieder geval wel uit de politiepraktijk naar voren. Als wij overgaan van een zaaksgerichte naar een meer persoonsgerichte benadering, dan moet de dossieropbouw daarmee nadrukkelijk corresponderen. Dan moet ook kritisch worden bekeken of de wetgeving daaraan niet te veel beperkingen stelt.

Mijn volgende vraag betreft de inzet in met name de grote steden. Lopen wij daarmee niet het risico dat verschuivingseffecten optreden naar plaatsen die niet in deze benadering meedoen?

De voorzitter:

Hiermee hebben wij de eerste termijn van de commissie gehad, waarvoor wij ruim de tijd hebben genomen. De minister heeft voor de voorbereiding van zijn antwoord om een kwartier schorsing gevraagd.

De vergadering wordt van 12.05 uur tot 12.20 uur geschorst.

MinisterDonner

Voorzitter. Ik dank de Kamer dat wij dit wetsvoorstel nu kunnen behandelen en het eventueel nog deze week plenair afronden. Dat is essentieel voor het beleid en de realisatie van het veiligheidsprogramma, zoals dat met de Kamer is besproken. Daaruit blijkt ook dat de veiligheid in de openbare ruimte een van de hoofdaandachtspunten van het kabinet is; vandaar de noodzaak van de aanpak van de veelplegers. Sinds deze kwestie ongeveer een jaar geleden in discussie is gekomen, is het idee om er iets aan te doen duidelijk aangeslagen. Dit heeft er ook toe geleid dat in de grote vier steden inmiddels programma's zijn opgezet, op basis van het veiligheidsprogramma, waarin de nadruk op de veelplegers wordt gelegd. De samenleving mag de overheid op deze kwestie aanspreken.

Er is gevraagd, als de behandeling niet helpt, of de mensen weer op straat komen te staan en hoe het wat dat betreft met de verantwoordelijkheid staat. Het gaat om een bestaand probleem. Wij creëren dat niet met deze maatregel. Er zijn nu al mensen die met grote regelmaat een aantal misdrijven plegen. Het gaat om auto-inbraken, winkeldiefstallen, beschadiging, kleine geweldpleging en diefstal op straat. Het klopt dat, als de behandeling niet slaagt, deze mensen na twee jaar weer op straat staan. Dat is inderdaad een probleem, maar nu staan deze mensen doorgaans na drie weken, of nog eerder, of na een paar maanden weer op straat. Het perspectief moet dus worden omgedraaid. Dat probleem speelt ook bij de SOV. Er wordt een SOV-maatregel opgelegd als die perspectief heeft, maar degene die de maatregel niet krijgt opgelegd, laten wij niet na twee jaar gaan, maar al na een paar weken. In die zin ontstaat een discrepantie. Het verschijnsel is er, maar we proberen er iets aan te doen. Onder de brede omschrijving vallen 18.000 tot 19.000 personen. Er is een harde kern van 5.000. Deze personen kunnen worden geïdentificeerd, althans zij worden door de gemeente aangevoerd.

In de eerste brief over deze materie is aangegeven dat wij met de duizend plaatsen voor de specifieke capaciteit een goed begin kunnen maken. Als de aanpak aanslaat, dan wordt er desnoods meer ruimte gecreëerd. In de brief is ook aangegeven dat er ook altijd een overloop mogelijk is via de reguliere gevangenisplaatsen. We beginnen met iets nieuws. Er is gesteld dat wij via de SOV al een maatregel hebben getroffen, maar daarbij was sprake van een andere insteek, ook vanwege de doelstelling. De doelstelling van de SOV heeft nog steeds betrekking op de specifieke aanpak en behandeling van betrokkenen. Bij dit wetsvoorstel zijn drie hoofddoelstellingen in het geding. Bij jongeren gaat het erom te voorkomen dat ze uitgroeien tot veelplegers, via effectieve sancties stoppen van het veelplegen door jeugdigen. Van volwassen veelplegers wordt de vrijheid langer ontnomen. Dit alles geldt mede ter bescherming van de samenleving. Het verschil tussen drie maanden en twee jaar heeft een substantieel effect op de criminaliteit. Het is niet de enige rechtvaardiging maar het is wel een belangrijk element. Nu zegt de politie vaak aan het patroon van diefstal te kunnen herkennen wie er vrijgekomen is.

De vraag die mede op de voorgrond moet staan is of in die gevallen waarin er op voorhand geen perspectief op behandeling is, deze mensen dan maar op straat rond moeten blijven lopen en doorgaan met inbreken. Dat is de keuze die aan de orde is. De huidige wetgeving gaat uit van straffen. De heer Wolfsen heeft er op gewezen dat een termijn van twee jaar nu ook al binnen de huidige wetgeving als straf kan worden opgelegd. De constatering is wel dat op dat punt de ontwikkeling in de verschillende arrondissementen uiteenloopt. In het arrondissement Den Haag worden er geleidelijk aan structureel hogere straffen opgelegd. Die liggen nu ongeveer op drie maanden. In het arrondissement Rotterdam probeert men hetzelfde te doen doordat het OM de zaken gestapeld aanbrengt. In Amsterdam heeft de rechter het afgewezen, die doet het dus niet. Om de rechters die omslag te laten maken, is het ook nodig dat er een ondubbelzinnig signaal komt via de wetgeving dat het de bedoeling is deze problematiek daadwerkelijk aan te pakken. Garanties over hoe de rechter zal reageren kan ik niet geven; dat past ook niet in het bestel. Het is ook niet het enige signaal. De voorgestelde maatregelen bewerkstelligt wel degelijk een belangrijke omslag in het systeem. Bij straffen moet men op voorhand aangeven wat de duur is van de straf. Door er nu een maatregel van te maken, maakt men het enigszins los van de concrete zaak. Bovendien introduceert de maatregel de beoordeling achteraf: de beoordeling tussentijds om te bezien of de maatregel nog door moet lopen. Dat schept de ruimte en dat maakt ook dat de rechter niet op voorhand moet gaan verantwoorden of er sprake is van perspectief door behandeling. De opzet van deze maatregel is dat in die gevallen waarin uit het patroon blijkt dat men te maken heeft met een veelpleger, door het opleggen van de langdurige maatregel de ruimte wordt geschapen voor behandeling. In een aantal gevallen ligt die behandeling voor de hand. Om de merkwaardigheid weg te nemen dat wie in de SOV terechtkomt voor twee jaar of voor de duur van deze maatregel wordt opgesloten en degene die "gewoon" gestraft wordt maar een paar weken of een paar maanden wordt opgesloten, schept het opleggen van de maatregel de nodige ruimte in die keuze. Bovendien wordt de betrokkene hierdoor gedurende geruime tijd in een regime van regelmaat gebracht.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Ik heb heel veel moeite met deze insteek van de minister. Bij een maatregel gaat het om iets anders dan om een straf; het mag geen verkapte straf zijn. Als de minister het zo makkelijk loskoppelt van de mogelijkheden tot behandeling, laat hij een van de belangrijkste uitgangspunten van het strafrecht los, namelijk dat de strafmaat altijd in overeenstemming moet zijn met het delict, het gepleegde strafbare feit. Hij zegt dat het een maatregel is, maar als het zo makkelijk wordt losgekoppeld van een behandeling, is het feitelijk een straf; daar hebben wij het uitvoerig over gehad. De minister zegt dat zij dan in ieder geval twee jaar van de straat zijn. Dat kan hij als minister van Justitie bijna niet maken.

De heerEerdmans(LPF)

Mijn vraag houdt verband met de opmerking van de minister over arrondissementen die bepaalde straffen uitdelen. Ik begin mij zo langzamerhand zorgen te maken over de rechterlijke straf. Dat is ook de reden waarom ik namens de LPF voor invoering van minimumstraffen ben. Ik haal de goede vraag van collega Rouvoet in zijn eerste termijn erbij: wil de minister deze maatregel opleggen omdat de rechters in Nederland te laag straffen? Daaraan voeg ik de vraag toe of verschillende arrondissementen misschien geen hogere straffen opleggen omdat zij weten dat er geen cellen zijn.

MevrouwVos(GroenLinks)

Vinden de rechters op basis van de aangeleverde feiten inderdaad dat zij niet verder kunnen gaan dan het opleggen van een maximale straf van drie maanden? Zo ja, betekent deze maatregel dan in feite dat de minister het strafrecht dermate oprekt dat veel makkelijker een langdurige straf kan worden opgelegd?

MinisterDonner

Ik weet niet wat de motieven van de rechter zijn. De straffen die nu worden opgelegd, moeten passen binnen het systeem als geheel en moeten gericht zijn op de zaak. Dat is nou net waarom wij met de maatregel de ruimte scheppen voor een persoonsgerichte benadering. Anders dan de heer Rouvoet meent, is dat geen substituut voor de straf. Wij hebben nu al verschillende maatregelen in het strafrecht die juist mede gericht zijn op bescherming van de samenleving tegen overlast of gevaar, bijvoorbeeld de tbs-maatregel, die ook berust op het patroon, losstaat van de zaak en de mogelijkheid biedt om de reactie van de overheid proportioneel te maken aan de behandeling. Tegelijkertijd moet je vaststellen dat een vrijheidsbeneming van maximaal twee jaar proportioneel is ten opzichte van de gepleegde feiten. Daarop wijst alleen al het door verschillende sprekers genoemde feit dat in het Wetboek van Strafrecht de maximale straffen voor de individuele zaak vaak al boven de twee jaar uitkomen. Het gaat hier om patronen en niet zomaar om meerdaadse samenloop of recidive. De Kamer heeft in de gesprekken met de hoofdcommissaris de lijsten gezien. Het gaat dan om 600 of meer gepleegde misdrijven en om honderden contacten met zorginstellingen en de politie. In de harde kern gaat het om dat soort gevallen. Ik heb daarbij dus te maken met mensen die, wat hun gedrag betreft, het patroon vertonen dat zij daarmee verder gaan op het moment waarop ik hen vrijlaat. Daarom moet juist op dit punt niet primair worden gedacht in termen van straf. De maatregel wordt opgelegd, net zoals nu al bij de SOV gebeurt. Ten dele is de maatregel vergelijkbaar met de straf, maar de maatregel heeft niet primair het strafkarakter ofwel het retributiekarakter, maar ook het karakter om ruimte te scheppen voor de behandeling. Daaraan voeg ik gelijk toe dat het de bedoeling is om in alle gevallen waarin de personen voor behandeling vatbaar zijn – daarop zal bij allen gescreend worden – recidive door behandeling te voorkomen. Het moet niet zo zijn dat wij een systeem hebben waarin de mensen maar weer op de samenleving los worden gelaten daar waar wij nu nog niet weten welke behandeling mogelijk is. Die keuze moet gemaakt worden. Juist door die omslag in het systeem te maken, wordt ruimte gecreëerd voor de behandeling die nodig is: men doorbreekt dan gedurende langere tijd het patroon, men brengt betrokkene in een regime met regelmaat en eventueel methadonverstrekking als die nodig is met het oog op de verslaving, er vinden in dat kader activiteiten plaats en er wordt gekeken of psychische behandeling nodig is voor andere problemen dan die welke strikt te maken hebben met de SOV-behandeling. Die ruimte heb ik nodig. Zolang ik die niet heb, zal ik steeds eerst op voorhand moeten nagaan of er iets is dat eventueel kan helpen en of dat binnen de SOV-maatregel valt. Als dat niet het geval is, is de enige conclusie dat ik ze maar weer op straat moet laten, terwijl ik weet dat ze verder gaan met hun patroon op het moment dat ze weer op straat komen.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Hoe langer de minister praat, des te meer ben ik ervan overtuigd dat wij dit niet moeten willen voor die mensen waarvoor geen behandeling mogelijk is. Daar ligt, wat mij betreft, het grootste probleem. Juist de vergelijking van de minister met de tbs sterkt mij in dit overtuiging, want wij leggen ook geen tbs-maatregel op aan mensen waarvan wij denken dat behandeling weliswaar uitgesloten is, maar dat we ze op die manier tenminste vele jaren kwijt zijn. Dat doen wij toch niet?

De heerWolfsen(PvdA)

De minister zegt dat de wetgeving het onmogelijk maakt om bij straffen rekening te houden met de persoon van de verdachte. Dat is echt evidente onzin. Er wordt niet alleen rekening gehouden met de zaak, maar nadrukkelijk ook altijd met de persoon. Ik ben het met hem eens dat winkeldiefstallen op één A4'tje worden aangeleverd en dat projecten als justitie in de buurt en een betere afstemming in de keten dat meer mogelijk maken, maar de wetgeving maakt het niet onmogelijk om rekening te houden met de persoon van de verdachte.

De heerVan der Staaij(SGP)

Mijn vraag richt zich in het bijzonder op de nauwelijks te behandelen veelpleger. Hoe zou in dat geval de keus moeten worden gemaakt, of wij er méér aan hebben om een straf op te leggen die twee jaar kan duren, dan wel om deze maatregel op te leggen? Waar zitten de verschillen en hoe zou die afweging gemaakt moeten worden?

De heerEerdmans(LPF)

Ik zou graag antwoord hebben op mijn vraag over de rechterlijke macht.

MinisterDonner

De heer Wolfsen heeft terecht opgemerkt dat het Wetboek van Strafrecht nu al verschillende mogelijkheden biedt. Alleen bereik ik, door het niet een straf maar een maatregel te noemen, het voordeel dat ik niet op voorhand hoef te bezien welke straf proportioneel is, maar dat ik na een bepaalde termijn kan gaan beoordelen of de behandeling wel of niet aanslaat en welke mogelijkheden er verder zijn.

De heer Rouvoet spreekt over de onbehandelbaren, maar ook bij tbs lopen wij tegen dat verschijnsel op, bijvoorbeeld bij plegers bij seksuele delicten waarbij wij moeten constateren dat wij er voorlopig niets mee kunnen doen. Desondanks laten wij die mensen niet weer op straat los. Tbs is juist een voorbeeld van een maatregel die eventueel voortduurt totdat het gevaar voor de samenleving is geweken. Daarom worden er nu ook longstay-afdelingen gecreëerd. Wij hebben ook andere maatregelen die opgelegd kunnen worden, bijvoorbeeld om de buurt te beveiligen door een straatverbod op te leggen. Er zijn dus verschillende maatregelen mogelijk die juist samenhangen met bescherming van de samenleving.

In het geval van het wetsvoorstel leggen wij, in plaats van een straf die gericht is op de zaak, vanwege het patroon een maatregel op die wel valt binnen de proportionaliteit van de straf die anders opgelegd zou zijn, maar daarnaast veel meer ruimte biedt om een behandeling te beginnen. Daarom is ervoor gekozen om niet naast de SOV ook nog een andere maatregel mogelijk te maken, maar de SOV op te rekken tot een breder begrip. Daarom ben ik gaarne bereid om aan te geven – al denk ik niet dat dit echt nodig is – dat het behalve om behandeling voor verslaving ook gaat om behandeling voor eventuele andere factoren die tot een wilsgebrek leiden. Wij moeten daar een juiste formulering voor zien te vinden, want er moet niet uit te halen zijn dat de behandeling voortduurt totdat er werk of een woning gevonden is. Dat zijn immers factoren die kunnen samenhangen met het al dan niet gaan veelplegen. In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat ik niet kan zeggen welke behandeling mij in alle gevallen voor ogen staat. Door deze maatregel kan dat nu wel. In het huidige systeem valt er in sommige gevallen niets op te leggen en moet de samenleving er maar mee uit de weg kunnen. Het thans voorliggende wetsvoorstel draait het om. Zowel vanwege de capaciteit als vanwege het beleid is ervoor gekozen om het initiatief te leggen bij een vordering van het OM en kan mede gelet op het patroon – dat zal doorgaans veel meer het geval zijn dan de vijf veroordelingen die thans geëist worden om tot oplegging van de maatregel te komen – en op basis van de informatie de maatregel worden opgelegd. Er wordt thans hard gewerkt aan het op peil brengen van de registratie- en informatiesystemen zodat de rechter de informatie ook geboden kan worden. Zo wordt het mogelijk om voor een bepaalde categorie, die harde kern van veelplegers, de zaak om te draaien en om ze om te beginnen vast te zetten om het patroon te doorbreken en om, waar men vatbaar blijkt voor behandeling, ook daadwerkelijk met behandeling te beginnen. De ruimte die verschillende leden van de commissie vragen, wordt met dit wetsvoorstel dus gecreëerd. Dat is ook de meerwaarde van dit voorstel ten opzichte van de mogelijkheden die er op dit moment theoretisch gesproken al zijn, maar die de rechter niet altijd gebruikt. Ik zeg niet dat het op termijn altijd zal gebeuren, want dat zal verschillen per rechtbank. Het lijkt mij in ieder geval goed om nu al dit signaal te geven. Dat geeft geen garantie, maar geeft wel een duidelijke intentie weer en dat kan de rechterlijke macht in een aantal gevallen ook over de streep trekken.

MevrouwVos(GroenLinks)

De minister zegt dat met deze maatregel de ruimte wordt geboden om mensen te behandelen, maar uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat uiteindelijk slechts maar een deel van de mensen behandeld zal worden. Ik vind dat de minister dan ook duidelijker zal moeten aangegeven wat nu precies het doel van deze maatregel is.

De heerWolfsen(PvdA)

De minister zei dat het niet wordt opgelegd, maar ik heb gezegd dat dit nu juist komt omdat het OM en de politie niet even stelselmatig en geraffineerd werken als de daders. Ik neem aan dat hij dat met mij eens zal zijn.

MinisterDonner

Dat is ten dele het geval. Vanwege de benadering die nu vaak gekozen wordt, komen die zaken voor de politierechter die doorgaans niet de gelegenheid heeft om al die informatie te behandelen. Dat is een van de redenen voor het inschakelen van een meervoudige kamer voor dit soort zaken.

De heerWolfsen(PvdA)

Dat is een keuze van het OM.

MinisterDonner

Het Amsterdamse OM heeft voor deze benadering gekozen en stuit dan weer op de rechter. Als alles optimaal wordt gebruikt, is het mogelijk. In de werkelijkheid is het echter nooit zo dat alles op hetzelfde moment optimaal loopt. Dat is een praktisch gegeven. Ik zeg ook niet dat het met dit wetsvoorstel allemaal wel is verzekerd. In dat opzicht is het een omdraaiing van het systeem. Dat moet worden gezien tegen de achtergrond van de constatering dat wij nu een probleem hebben. Het probleem wordt niet geschapen door deze maatregelen, maar bestaat al. Wat wij er tot nu toe aan doen, is vooralsnog onvoldoende.

Wil de heer Eerdmans zijn vraag herhalen? Ik dacht namelijk dat ik zijn vraag al had beantwoord, maar het antwoord blijkt nog steeds niet bevredigend te zijn.

De heerEerdmans(LPF)

Het ging om mijn opmerking dat rechters in Nederland veel te laag straffen. Is dat voor de minister reden geweest om deze maatregel in te voeren? De heer Rouvoet heeft zich ook al afgevraagd wat de noodzaak is van deze maatregel als rechters gewoon een straf van vier jaar kunnen opleggen voor diefstal, inbraak, straatroof en enkelvoudige mishandeling. Vindt de minister dat rechters in Nederland te laag straffen?

MinisterDonner

Nee. Ik constateer dat de opgelegde strafduur op dit moment oploopt. Er zijn 3000 celjaren meer opgelegd. Dat komt niet alleen omdat er meer misdrijven zijn aangebracht, maar ook omdat de duur van de straffen oploopt. Uit de statistieken blijkt ook dat Nederland op het gebied van de praktische duur van de straf allang in de midden moot zit. Zolang een rechter blijft denken in termen van een straf, zal hij blijven kijken naar de zaken waarvoor wordt veroordeeld. Hij zal steeds afwegen of de straf proportioneel is. Het kan dan wel zo zijn dat de maxima het al mogelijk maken, maar in de praktijk zijn die maxima bedoeld als maxima en zijn zij niet de regel. Het maximum moet niet het oriëntatiepunt zijn, maar is bedoeld als plafond voor een passende strafmaat. In dat opzicht constateer ik een zich ontwikkelende praktijk. Ook als die praktijk anders was, zou ik pleiten voor deze maatregel, vanwege de andere systematiek die erin besloten ligt.

Mevrouw Vos heeft gezegd dat ik voorzie dat er geen programma is. Dat is onjuist. Ik voorzie inderdaad, mede in het licht van de praktijk, dat er in een aantal categorieën geen aanleiding zal zijn voor een intensief programma dat op gedragsverandering is gericht. Door het toepassen van de maatregel krijgt de veelpleger echter weer een ritme. Door de regelmaat, de medische verzorging en eventueel door methadon kan hij in een veel betere lichamelijke conditie worden gebracht. Mogelijk wordt hierdoor ook zijn wilskracht verbeterd. Hij gaat sporten en luchten, al die zaken horen erbij. De spijtoptant die aanvankelijk niet meende voor een programma in aanmerking te komen, kan daarvoor door deze ruimte juist wel in aanmerking komen. Resocialisatie en begeleiding zijn ook op deze personen van toepassing. Ik kom hier straks op terug. Ik voorzie niet in alle gevallen in een duur reïntegratieprogramma; dat is het enige onderscheid. Ik denk namelijk niet dat dit in alle gevallen profijt oplevert. Er is niet voor gekozen om de maatregel te rechtvaardigen door die breed uit te smeren en overal een programma in te zetten, omdat de programma's dan op de lange duur te weinig renderen. Ik hoop dat de effectiviteit van het programma nu kan worden bewezen door de gerichte inzet en door de selectie die plaatsvindt. Dit betekent niet dat in de andere gevallen geen behandeling in het regime besloten zit. Mocht voorts achteraf blijken dat de mogelijkheid bestaat om alsnog te kiezen voor een programma, dan zal die worden geboden.

Het is mogelijk om twee personen op een cel te plaatsen. In de brief over het sobere regime is daar zelfs uitdrukkelijk in voorzien. Op het departement van Justitie loopt het programma "Terugdringen recidive". In het kader daarvan worden de verschillende programma's in combinatie bestudeerd op geschiktheid voor recidivebestrijding. Vervolgens wordt bestudeerd in hoeverre die geschikt zijn voor de verslaafden en de niet-verslaafden in het traject. Ik ben er inderdaad nog niet achter waaruit de derde categorie tussen verslaafden en niet-verslaafden bestaat. Mogelijk krijg ik daarop nog antwoord.

De aanpak is gebaseerd op het diagnosesysteem. Gericht maatwerk is daardoor mogelijk. Afhankelijk van het plan kan iemand in detentie worden gehouden. In voorbereiding op het vervolg wordt zorg ingezet. Enkelen onder u hebben gevraagd hoe dit zich verhoudt tot de bezuinigingen op de reclassering. Zoals ik een- en andermaal heb uitgelegd, wordt er bezuinigd op de algemene werkwijze van de reclassering en op de grotere selectie. In de brief over de modernisering van de sanctietoepassing is juist voorzien in een uitbreiding van middelen vanwege de extra werkzaamheden die daarmee gepaard gaan. Er wordt in het algemeen wel bezuinigd, maar per saldo komt het op nul uit. Er is dus niet minder geld. Derhalve is het onterecht om de bezuinigingen op de reclassering erbij te halen. Waar gerichte programma's mogelijk zijn en maatwerk kan worden geleverd, worden extra middelen ingezet.

De heer Rouvoet en anderen zijn ingegaan op de nazorg. Voor ogen staat dat er een persoonlijk traject voor betrokkenen wordt opgesteld. Daarbij zijn huisvesting, arbeid, uitkering, schuldhulpverlening, eventueel schuldsanering en plaatsing in zorgvoorzieningen mogelijk. Zodoende wordt zorgcontinuïteit georganiseerd. Voor het tweede traject zijn volgens de algemene systematiek de gemeenten primair verantwoordelijk. Dit verandert niet door deze maatregel, omdat de gelden die de gemeenten hiervoor krijgen niet worden overgeheveld naar de begroting van het ministerie van Justitie. Zodra dit wel gebeurt, kunnen wij over een ander systeem praten. Juist om die reden is het de bedoeling dat met de gemeenten convenanten worden gesloten over de opvang. Dat is een onderdeel van de keuze om de maatregel in eerste instantie te beperken tot de vier grote steden. Let wel: die beperking geldt alleen voor 2004. Dat is alleen maar omdat wij in 2004 pas de eerste 274 plaatsen beschikbaar krijgen. Als ik die over alle gemeenten in het land verspreid, dan heb ik overal te weinig plaatsen. Daarom hebben wij ervoor gekozen dit in het eerste jaar te beperken tot de vier grote steden. Het is allerminst de bedoeling dat dit permanent is. Ook Groningen, Heerlen en andere plaatsen worden in de gelegenheid gesteld aan de maatregel deel te nemen. Er wordt wel mee aangegeven dat er keuzen gemaakt zullen moeten worden. Ik kan niet in iedere regio een paar cellen maken in deze categorie. Er zal een afweging moeten worden gemaakt tussen de voordelen van het in de regio laten van betrokkene en de noodzaak van behandeling en van beschikbare capaciteit. Er kan niet op voorhand een garantie worden gegeven.

MevrouwGriffith(VVD)

Treedt u op tegen de gemeenten als zij zich niet houden aan de afspraken in de convenanten?

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Mijn vraag sluit hierbij aan, omdat ik op dit punt een amendement heb ingediend. Mag ik de minister zo verstaan dat de toevoeging "op vordering van het openbaar ministerie" niet te maken heeft met het gericht inzetten van de nieuwe maatregel in de vier grote steden? Dat staat in de memorie van toelichting. Kan er waar dan ook in het land gevorderd worden?

MinisterDonner

In eerste instantie staat de vordering wel degelijk mede ten dienste van de toepassing van de capaciteit. Ik introduceer daarmee een verschil, maar dat hangt samen met de capaciteit. In 2004 zal er alleen in de grote steden gevorderd kunnen worden. Dat sluit aan op de programma's.

In 2005, als het aantal plaatsen wordt verdubbeld, zullen die ook breder verdeeld worden. Er zal dan ook in andere plaatsen op vordering van het OM toepassing kunnen plaatsvinden. Ook dan zal steeds de vordering van het openbaar ministerie er tussen moeten zitten. Anders dreigt de maatregel wel opgelegd te worden, terwijl de behandelplaatsen er niet zijn. De maatregel gaat dan aan zijn eigen succes ten onder.

De vordering van het OM zit er ook om andere redenen tussen, namelijk vanwege het element van de rechtsbescherming waarop mevrouw Vos wijst. Er zijn een aantal consequenties, zoals het in voorlopige hechtenis nemen. Derhalve moet het steeds een keuze van het openbaar ministerie blijven. Dat is nu net een element van rechtsbescherming. Onder andere de beperkte capaciteit is een belangrijke waarborg dat er niet zo maar uitgebreid wordt.

De heerRouvoet(ChristenUnie)

Hoe verhoudt de opmerking van de minister dat dan wel een maatregel kan worden opgelegd, maar dat in een aantal plaatsen de capaciteit niet aanwezig is, zich tot wat de minister in antwoord op vragen van de fractie van de PvdA in de nota naar aanleiding van het verslag heeft geschreven, namelijk dat buiten de specifieke ISD-capaciteit ook in de reguliere capaciteit tenuitvoerlegging kan plaatsvinden?

MinisterDonner

Die cellen zijn daarvoor eventueel geschikt, maar desondanks is het niet de bedoeling om dit in één keer breed op te leggen, terwijl wij nog niet eens de specifiek gerichte capaciteit hebben kunnen ontwikkelen. Dan dreigt wat de heer Rouvoet vreest. De maatregel wordt opgelegd, maar de behandeling blijkt niet mogelijk. De betrokkene zou op zichzelf wel vatbaar zijn voor behandeling, maar de mogelijkheid is er niet. Vervolgens ontstaat bij de rechterlijke macht een houding van: nu leggen wij het op, maar heeft het geen enkel effect. Derhalve dwingt een wijs beleid in dezen onder andere om met de capaciteit rekening te houden. Dat is niet duurzaam het geval, maar wel in de opbouwfase.

Mevrouw Griffith stelde een vraag over een verschil in aanpak tussen allochtonen en autochtonen. Dat speelt minder bij de veelplegers. Mevrouw Griffith zal als zij het interview heeft gelezen hebben gezien, dat ik geen onderscheid maak tussen allochtoon en autochtoon. Ik maak wel onderscheid tussen verschillende groeperingen. Er zal steeds bij de sanctie op de persoon gelet moeten worden. Er is terecht op gewezen dat dit binnen de grenzen van de wet nu al gebeurt, en het is allerminst mijn bedoeling om de grenzen van de wet in dezen op te rekken. Maar dit is juist een van de redenen om in deze maatregel te voorzien, want op basis van dezelfde filosofie zou het een vorm van discriminatie zijn om de veelpleger, die totaal anders dan anderen op straffen reageert, hetzelfde te behandelen als die anderen. Deze maatregel biedt dus ruimte voor differentiatie, maar ik ben mevrouw Griffith dankbaar voor deze vraag, want zo heb ik de gelegenheid om nog eens te wijzen op de discriminerende dimensie die doorgaans aan opmerkingen gegeven wordt door de kop die men boven overigens verstandige opmerkingen zet.

De heerWolfsen(PvdA)

Heeft u achteraf niet een klein beetje spijt van die uitlating, omdat er toch een zekere suggestie van "wij/zij" van uitgaat, die niet onmiddellijk de kop ingedrukt is? Ik erken dat het ook al in de huidige aanpak gebeurt, maar de uitspraak wekte een wat ongelukkige suggestie.

MinisterDonner

Als wij ons neerleggen bij de onzorgvuldigheid waarmee wat er gezegd wordt, doorgaans wordt weergegeven, draait het erop uit dat wij onze mond gaan houden. Dit lijkt mij verkeerd. Ik heb ook geen spijt van mijn uitspraken. Die heb ik gedaan in een interview, maar de uitspraken stonden al in de krant voordat het interview gepubliceerd was. Dat vind ik al uitermate dubieus. Vervolgens werd het door de kop boven het bewuste artikel nog dubieuzer gemaakt, zonder dat de tekst er enige aanleiding toe gaf. Als je dit wilt voorkomen, wijk je voor onzorgvuldigheid.

De heer De Wit heeft nog gevraagd of wij ons niet juist zouden moeten richten op de groep met de zwaarste problemen en of wij daarvoor geen behandeling zouden moeten afdwingen. In wezen gaat het bij de groep van de veelplegers om een categorie met zware problemen. Ik ben het ermee eens dat sommigen in deze groep zware problemen hebben die niet alleen met een verslaving verband houden, maar ook met een psychische stoornis. Maar door deze maatregel breder te maken dan de SOV schep ik juist ruimte om hiermee rekening te houden. Ik ben het er zonder meer mee eens dat er op het ogenblik mensen in een penitentiaire inrichting verblijven die eigenlijk in een psychiatrische inrichting thuishoren. Ik ben er ook met de minister van Volksgezondheid over in bespreking hoe wij het een beter op het ander kunnen laten aansluiten, maar dit geeft tegelijkertijd het belang van de nu voorgestelde maatregel aan. Het gaat bij deze groep nog niet om ernstige misdrijven zoals in de gevallen waarin er tbs wordt opgelegd, maar in wezen gaat het wel om hetzelfde soort maatregel. In beide gevallen is het namelijk de bedoeling om ruimte te scheppen voor een behandeling. En mocht er sprake zijn van een dubbele indicatie, dus van verslaving en van een psychische stoornis, dan biedt deze maatregel de ruimte om hiermee rekening te houden en de betrokkene eventueel naar een andere inrichting over te plaatsen.

Er zal inderdaad op 1 januari in Heerlen een programma in deze sfeer van start gaan. Ik verwacht dat personen in een ISD die psychische problemen hebben, op den duur ook in dit soort programma's kunnen worden opgenomen.

Wat de vragen over negatieve ervaringen met de SOV betreft, deze maatregel is nog niet adequaat en volledig geëvalueerd. Er heeft een tussenevaluatie plaatsgevonden in Amsterdam. De berichten in Het Parool op dat punt zijn onjuist. Bij zeven van de tien deelnemers bij wie de maatregel is beëindigd, gaat het tot op heden goed. Echter, de aantallen die aan de orde zijn, zijn nog te klein en de periode is te kort om tot een definitieve evaluatie te komen. Daarom wordt die evaluatie pas over drie jaar voorzien.

In antwoord op de vraag van mevrouw Griffith over een tussentijdse evaluatie merk ik het volgende op. Ik ben bereid tot zo'n evaluatie, maar niet na één jaar of na twee jaar, want de maatregel wordt voorzien voor twee jaar. Je hebt daarbij eerst een instroom nodig en vervolgens moet je kunnen kijken wat de effecten zijn. Nu is een evaluatie van de wet als geheel na vier jaar voorzien, maar ik zeg gaarne toe om bij de evaluatie die in 2006 is voorzien van de SOV-maatregel, de vraag mee te nemen wat nu de winst is van deze maatregel ten opzichte van de enkele SOV-maatregel. In die zin ben ik bereid de tussentijdse evaluatie mee te nemen.

De heerWolfsen(PvdA)

Wat is het oordeel van de minister over het amendement betreffende een jaarlijkse rapportage dat mijn collega Van Heemst, die aanvankelijk het wetsvoorstel zou behandelen, heeft ingediend?

MinisterDonner

Het is niet ingediend, maar misschien mag ik wat dat betreft waarschuwen voor zonder meer een jaarlijkse rapportage. Je moet hier over de lange termijn gaan kijken, want anders blijf je je fixeren op kortetermijneffecten. Ik zeg gaarne toe om niet pas over vier jaar maar al over drie jaar, in het kader van de evaluatie van de SOV, de ervaringen met deze maatregel mee te nemen. Dan hebben wij het over een periode van drie jaar, één jaar nadat de eerste groep er eventueel uit is gekomen.

MevrouwGriffith(VVD)

Neemt u dan ook de vraag mee of rechters al dan niet zwaarder straffen? Daar ging het immers met name ook om.

MinisterDonner

Uw punt van een nulmeting neem ik zonder meer mee. Dat zal inderdaad moeten worden uitgevoerd en dan heb ik er ook een beeld van of er een verandering in het beleid tot stand komt. Het gaat er echter niet om dat de rechters "zwaarder" straffen. Met dit wetsvoorstel leggen zij een maatregel op en kunnen zij achteraf bekijken of het eventueel kan worden bekort.

De heer Van der Staaij vroeg wat er gebeurt in situaties dat de gedragsbeïnvloeding niet van de grond komt. Strikt genomen gebeurt er niet iets anders dan wat er nu gebeurt als betrokkenen vastgezet worden. Wij moeten dan constateren dat zij weer op vrije voeten zullen komen. Het enige verschil dat er is door deze maatregel, is dat ik meer ruimte heb om juist de gedragsbeïnvloeding aan te laten slaan dan bij de maatregelen die nu worden opgelegd en die steevast te kort te zijn, behalve als het om SOV-maatregelen gaat.

Wat betreft een periodieke rapportage tussendoor, wijs ik erop dat deze ook al in het veiligheidsprogramma is voorzien; daar kan het meegenomen worden. Een amendement op dit punt zal ik ontraden.

De garantie van het hoger straffen die mevrouw Griffith vroeg, kan ik niet geven als minister van Justitie. Ik denk wel dat je op deze manier, gegeven het probleem, weer een stap verder gaat in het scheppen van de voorwaarden daarvoor. Ik denk dat inderdaad voor de rechter de praktijk van belang zal zijn, namelijk in hoeverre er nu iets wordt gedaan met die mensen om op den duur de maatregel te rechtvaardigen. Alleen, ik moet eerst beginnen met deze op te leggen, voordat ik dit zo kan bewerkstelligen.

De heer Jager vroeg hoe wordt voorkomen dat de dader alweer op straat staat voordat het slachtoffer aangifte heeft gedaan. Dat is mede de reden waarom wij de mogelijkheid van voorlopige hechtenis uitbreiden tot deze gevallen. Daar waar uit het patroon blijkt dat er sprake is van een veelpleger, weet je op voorhand zeker dat als je betrokkene onmiddellijk weer laat gaan nadat je hem aangehouden hebt, deze vrijwel onmiddellijk weer verder zal gaan met het patroon. Dat is het onbevredigende. Vanwege het gedrag moet je iemand eventueel gedurende geruime tijd vastzetten ter bescherming van de samenleving. Dat begint op het moment dat je hem hebt aangehouden; vandaar de verruiming van de voorlopige hechtenis.

De rechtsbescherming zit erin dat er een gerichte vordering moet zijn van het openbaar ministerie om in dit geval de maatregel voor veelplegen op te leggen. Is dat niet het geval, dan vindt vervolging plaats voor het misdrijf dat net is gepleegd. Gelet op het totale strafpatroon zal de straf dan doorgaans lager zijn dan de periode van voorlopige hechtenis, die daarom niet zal worden opgelegd. Om dat te doorbreken moet het openbaar ministerie vaststellen dat het om een veelpleger gaat. In die situatie kan voorlopige hechtenis worden opgelegd, wat ook logisch is in de filosofie om de maatregel op te leggen.

Ik kom bij de vraag van de heer Wolfsen hoe de selectie plaatsvindt. In een aantal gemeenten is de verdere verbetering van de informatiesystemen op gang gekomen. Op basis van de criteria zal de politie in samenspraak met de reclassering en het OM een lijst van potentiële kandidaten opstellen. In Den Haag heeft men al een lijst die wat badinerend de top 10 wordt genoemd. Daarop wordt systematisch gericht: wordt iemand aangehouden, dan zal onmiddellijk worden overwogen om gestapeld ter zitting te brengen met vervolgens de vordering en eventueel een zwaardere straf.

Mevrouw Griffith heeft gevraagd naar de uniformiteit van de maatregel. Op den duur, als de maatregel algemeen wordt gehanteerd, zal dat zeker een punt zijn. Op dit moment hebben wij evenwel te maken met gemeenten die hun eigen programma's ontwikkelen voor de aanpak van veelplegers. Dit is in het eerste jaar beperkt tot de vier grote gemeenten. Ik heb er dan ook voor gekozen om de gemeenten naar eigen inzicht programma's te laten ontwikkelen en binnen de grenzen en definities van deze maatregel te kijken hoe zij dat aanpakken. Ik heb de gemeenten al toegezegd dat mede onder leiding van justitie de resultaten van de verschillende aanpakken in de verschillende gemeenten kunnen worden vergeleken. Wij moeten echter niet op voorhand de uniformiteit voorop zetten. Uiteraard zal op den duur waar nodig via aanwijzingen van het openbaar ministerie een zekere lijn worden gebracht in het rekwireergedrag, maar die richtlijnen sluiten een individuele vrijheid van de officier absoluut niet uit. Langs die lijnen wordt uiteraard wel lijn gebracht in het beleid van het openbaar ministerie inzake de toepassing van deze zaken.

De heer De Jager heeft gevraagd of de geautomatiseerde systemen bij het openbaar ministerie en de zittende magistratuur op orde zijn voor de persoonsgerichte aanpak. De koppeling van de systemen van de politie en het openbaar ministerie is inmiddels in gang gezet. Hiervoor moet de technische infrastructuur geschikt worden gemaakt. De doorschakeling vindt niet ook gelijk naar de zittende magistratuur plaats. Dat zal moeten lopen via de dossiers. De dossiers bevatten niet uitsluitend justitiële informatie over veroordelingen, maar ook andere informatie. In Utrecht worden hele kalenders opgesteld met een tijdbalk van alle incidenten en ingrepen.

MevrouwGriffith(VVD)

Ik begrijp dat de justitiële informatie in het dossier zit, maar ook binnen de JIB's komen partijen bij elkaar. Daar hebben ze vaak een overzicht op een A4'tje met wat een verdachte allemaal gedaan heeft. Mag dat in het dossier voor de rechter?

MinisterDonner

Ja. Ik zei dat het ook gaat om andere informatie, ook over lopende zaken. Een belangrijk element hiervan zal zijn het op orde brengen van het verzamelen van die informatie.

De heer Rouvoet vroeg naar de selectie van degenen die voor de maatregel in aanmerking komen. In de stukken is ingegaan op het diagnose-instrument van de RISc. Op basis daarvan wordt gekeken of er aanknopingspunten zijn. Juist omdat nu niet de hele selectie geconcentreerd wordt op het eerste moment en ik door het opleggen van de maatregel de ruimte krijg om een langere periode te bezien, heb ik een langere termijn om de diagnose beter te funderen. Er komt daardoor meer ruimte voor de juiste behandeling of voor uitbreiding ervan. Ook tijdens de uitvoering van de sobere detentie bestaat de mogelijkheid om tussentijds te screenen op de vraag of er aanleiding is om het programma te veranderen.

Mevrouw Vos heeft gevraagd hoe het staat met de rechtszekerheid bij het opleggen van de maatregel. Zal een enkel feit voldoende zijn? Moet betrokkene instemmen met het eventueel opleggen van de maatregel? Net zomin als nu bij de SOV, zal betrokkene moeten instemmen.

MevrouwVos(GroenLinks)

Die vraag heb ik niet gesteld. Ik heb gevraagd naar het bekennen.

MinisterDonner

In de praktijk worden de personen om wie het hier gaat doorgaans op heterdaad betrapt en is bekennen om die reden al niet nodig. Het bekennen is gewoon een vraag van het bewijsrecht. Zoals dat nu al het geval is, is de enkele bekentenis vaak onvoldoende als bewijsvoering. Dat verandert allemaal niet door deze maatregel. Er zal gewoon een veroordeling nodig zijn, waarbij de rechter de gronden aanwezig acht voor het opleggen van de maatregel. In dat opzicht blijft de rechtszekerheid die nu in het systeem zit, gewaarborgd.

MevrouwVos(GroenLinks)

Er is een patroon. De verdachte pleegt opnieuw een daad. Dat enkele feit kan aanleiding zijn voor het opleggen van de maatregel, ook al is het een feit van betrekkelijk lichte aard. Hoe verhoudt zich dat tot voldoende rechtsbescherming?

MinisterDonner

Dat is nu net waarom je met een maatregel komt. Als ik overstap van het meer zaaksgericht naar het persoonsgericht benaderen van de verdachte, dan is strikt genomen de vraag of het laatste feit van lichtere aard is, niet bepalend. Het gaat om het patroon dat ik vaststel. Ik heb vastgesteld dat iemand behoort tot de harde kern van de veelplegers. Daaraan ligt een vrij lange lijst van feiten ten grondslag. Dan speelt veel minder of het laatste feit lichter of zwaarder is. Nee, het gaat erom dat het feit valt binnen de categorie van feiten die aanleiding geven tot de maatregel. Anders blijf je vastzitten in de zaaksgerichte benadering en blijf je de maatregel zien als sanctie op het laatste feit, hetgeen onlogisch is.

Er is ook gevraagd naar de extra motiveringsplicht. Het is niet de bedoeling dat er op dit punt een extra motiveringsplicht komt. Als de maatregel wordt opgelegd, zal dat uiteraard wel worden gemotiveerd. Van de rechter zullen wij echter geen motivering vragen in alle gevallen waarin de maatregel niet wordt opgelegd. Als een maatregel gevorderd wordt en niet wordt opgelegd, zal de rechter dat wel moeten motiveren.

MevrouwGriffith(VVD)

Het is juist gebruikelijk dat rechters meestal een standaardmotivering aanhouden. Aangezien wij zoveel waarde hechten aan dit voorstel, heb ik u gevraagd of het mogelijk is om die extra motivering in dit concrete geval aan de rechter te vragen.

MinisterDonner

Het is niet de bedoeling om het in de wet te regelen, want daarmee zouden wij een extra last aan de rechterlijke macht opleggen. Ik zal het punt ter sprake brengen bij de Raad voor de Rechtspraak, ook omdat het aanvankelijk alleen maar gaat om de rechtbanken in een beperkt aantal arrondissementen. Wij kunnen dan bij de evaluatie nagaan of dat duidelijkheid biedt of niet.

De heer Rouvoet vroeg waarom de rechter de maatregel zou opleggen als iemand niet beïnvloedbaar blijkt te zijn. Door de gekozen vorm bestaat de mogelijkheid dat de rechter achteraf constateert dat iemand volstrekt niet beïnvloedbaar blijkt en besluit om de maatregel af te breken. In het huidige systeem moet bij het opleggen van een straf op voorhand worden beoordeeld of betrokkene beïnvloedbaar is. Het grote voordeel van de maatregel is dat ruimte wordt geschapen om in de praktijk te zien of een persoon beïnvloedbaar is, terwijl dat nu vaak moet worden beoordeeld terwijl een persoon nog niet eens in voorlopige hechtenis is. Dat berust dan puur op een visie op een dossier.

De heer Rouvoet vroeg of bezuinigingen reden vormen voor een sober reclasseringsrapport. In het algemeen zal in een aantal gevallen inderdaad met soberder reclasseringsrapportages kunnen worden volstaan. Het is primair aan de rechter en het openbaar ministerie om aan te geven in welke gevallen dat mogelijk is. De rapportage op basis van RISc, zoals hier is voorzien, is veel uitgebreider.

De heer Rouvoet sprak ook over het schrappen van de rapportage van de gedragsdeskundige in het vierde lid van artikel 38m. Het gaat daarbij om een ander rapport dan het reclasseringsrapport. Het is inderdaad logisch om dan ook in het vijfde lid de term "deskundig" te schrappen. Strikt nodig is dat niet, want daarin wordt niet gesproken van gedragsdeskundigen. Dat het advies van een deskundige komt, mag je toch verwachten. Ik ben het er echter mee eens, dat het vanwege de mogelijke verwarring beter is om dat in het vijfde lid te schrappen. Ik dank de heer Rouvoet dus voor zijn suggestie.

Verder is gevraagd naar wat met een veelpleger gebeurt na de maatregel. Ik heb aangegeven dat de nazorg onderwerp van overleg zal zijn met de gemeente en dat daarover afspraken moeten worden gemaakt. In het voorjaar van 2004 hoop ik bij brief terug te komen op de ASBO-maatregel of de "doe maar gewoon"-maatregel.

Een aantal leden heeft gevraagd hoe het in deze gevallen staat met de heroïneverstrekking. Ik huiver ervoor wat dat betreft een combinatie te maken. In het desbetreffende rapport wordt als rechtvaardiging voor de heroïnemaatregel aangegeven dat die bevorderlijk is voor de gezondheid van betrokkene en dat die ook in andere opzichten een verbetering in het gedrag aanbrengt. Ik weet niet of dat ook hierbij het geval is.

De heerWolfsen(PvdA)

De beleidsbrief van de minister is er kraakhelder over. Daarin wordt over "zeer relevant" gesproken.

MinisterDonner

Daarom sluit ik het niet uit, maar ik huiver wel voor het leggen van die relatie. Het is een punt, zij het dat het daarbij in wezen om iets anders gaat dan de heroïneverslaafde in het kader van de veelplegers. Het betreft meer de bredere vraag hoe wij met dat project omgaan. De economie van het geheel mag geen afwegingsfactor op dat punt zijn. De evaluatie van het nut van heroïneverstrekking vindt nog ten dele plaats. Als dat op termijn een van de behandelmethoden blijkt, dan zullen wij dat zeker moeten overwegen.

Ik ben ingegaan op het voornemen van de heer Wolfsen tot het indienen van een amendement over de uitbreiding van het derde lid van artikel 38m. Op zichzelf sta ik er sympathiek tegenover als er een juiste formulering voor kan worden gevonden. Daar moet ik nog even over nadenken, maar als wij dit artikel toch al moeten wijzigen om de kwestie van de deskundigen eruit te gooien, dan kunnen wij deze wijziging meteen meenemen.

De heerWolfsen(PvdA)

Neemt u dit direct mee? Dat is het gemakkelijkste.

MinisterDonner

Het klopt dat het niet alleen om de verslaving gaat. Wij moeten tot uitdrukking brengen dat de behandeling breder moet zijn. In die zin ben ik het eens met dat punt. Als er toch een nota van wijziging moet komen, naar aanleiding van de kwestie van de deskundigen, dan kunnen wij de verbreding wellicht direct meenemen.

De heer Eerdmans heeft een amendement ingediend om, naast de maatregel, ook celstraf te kunnen opleggen. Dat is nu niet het geval. Ik ontraad de aanneming van dit amendement, want ook bij de SOV is die combinatie niet voorzien. Dat is ook logisch, want qua toepassing vallen deze maatregelen ten dele over elkaar heen. De motivering van de maatregel is er niet in gelegen dat die bovenop de celstraf komt, maar in plaats daarvan. Tegelijkertijd zal het vergeldingsaspect mogelijk ook een factor zijn. De rechter zal een en ander in een andere optiek plaatsen, omdat hij de maatregel oplegt en na een zekere tijd kan gaan kijken of die nog zinvol is. In de praktijk zal die termijn doorgaans aanzienlijk langer zijn dan nu al aan straf wordt opgelegd. Om die reden ontraad ik de aanneming van het amendement. De Raad van State heeft bij de advisering over de SOV ook geadviseerd af te zien van die combinatie. In de praktijk van de SOV is niet gebleken dat die wenselijk is.

Ik ben ingegaan op het amendement van de heer Rouvoet op stuk nr. 9 om de vordering van het openbaar ministerie te schrappen. Ik ontraad de aanneming van dat amendement ook, alleen al om redenen van de capaciteit. In de stukken wordt weliswaar aangegeven dat de vordering op termijn eventueel kan vervallen, maar dat maakt onderdeel uit van de evaluatie. Er zijn daarnaast nog andere redenen om de vordering te handhaven, mede uit een oogpunt van de koppeling met de voorlopige inhechtenisneming.

Vervolgens kom ik te spreken over het amendement van de heer Eerdmans op stuk nr. 8 dat ertoe strekt een nieuw artikel 62a in te voegen, teneinde de samenloopregeling buiten toepassing te verklaren in het specifieke geval van de veelplegers. Aanneming van dat amendement ontraad ik. Als er reden is om de samenloopregeling te veranderen dan gaat het niet aan om dat specifiek voor veelplegers te doen. Mocht na ommekomst van de maatregel blijken dat betrokkene onmiddellijk zijn leven hervat, dan komt hij weer in aanmerking voor de maatregel als aan de vereisten is voldaan. Om die reden is er geen grond om de samenloopregeling af te schaffen. Je moet in een algemene voorziening in de systematiek van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor wij ten aanzien van samenloop een verhoging toestaan, nu niet een bijzondere maatregel invoeren.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Aangezien wij nu al over de voor dit wetgevingsoverleg afgesproken tijd heen zijn, zal op een nader te bepalen tijdstip de tweede termijn worden gehouden.

Sluiting 13.37 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Nawijn (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven