28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 231 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2021

1. Inleiding

Nederland kent een traditie waarin de inbreng van maatschappelijke partijen bij de vorming van beleid en wetgeving positief wordt gewaardeerd. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat er risico’s zijn verbonden aan deze inbreng, zoals een ongelijke toegang tot het openbaar bestuur. In de Nederlandse context ligt de nadruk op evenwichtige vorming van beleid, waar een bewindspersoon die in functie is verantwoording over af legt.

Tegen deze achtergrond stellen burger en samenleving hoge eisen aan de integriteit van bewindspersonen, niet alleen tijdens de uitoefening van het ambt maar ook na afloop bij het aanvaarden van een eventuele volgende functie.

Preventie, vertrouwen, bewustwording en eigen verantwoordelijkheid zijn in dit verband belangrijke principes die gelden voor het integriteitsbeleid van bewindspersonen. Die aanpak past ook geheel in de staatsrechtelijke verhoudingen, waarbij in dit kader de ministeriële verantwoordelijkheid het belangrijkste principe is.

Bij het aanvaarden van een nieuwe werkkring is het in de eerste plaats de eigen verantwoordelijkheid van gewezen bewindspersonen om belangen op een zorgvuldige manier te scheiden, zodat er geen (schijn van) belangenverstrengeling ontstaat. Een (schijn van) belangenverstrengeling kan immers afbreuk doen aan draagvlak voor het beleid en het gezag van de overheid. Daar gelden richtlijnen voor, die zijn opgenomen in Kamerbrieven en het Handboek bewindspersonen («het Blauwe boek»). Het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid verandert niet. Wel is er behoefte aan meer houvast door duidelijker gedragsregels zodat de gewezen bewindspersoon zijn eigen verantwoordelijkheid beter kan nemen bij het vervolgen van zijn maatschappelijke carrière.

Er is sprake van een grijs gebied waar vervolgfuncties wellicht mogelijk zijn als daaraan nadere voorwaarden kunnen worden gesteld. Die voorwaarden ontbreken tot nu toe in het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen.

Om de gewenste duidelijkheid te bieden aan de samenleving, maar ook aan gewezen bewindspersonen, acht het kabinet nu de tijd rijp om de bestaande regels uit te breiden. Hierbij worden aanbevelingen betrokken die de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) aan Nederland heeft gedaan. Deze aanbevelingen richten zich op vraagstukken rond integriteit en beleid gericht op het verbeteren van de risico-analyse van mogelijke belangenverstrengeling.

Op decentraal niveau wordt er al langer gewerkt aan een balans in het integriteitsbeleid tussen enerzijds cultuur (het goede gesprek blijven voeren) en anderzijds meer structurele maatregelen (wet- en regelgeving). Voor de centrale overheid verdient die balans meer aandacht. Ook uw Kamer heeft recentelijk gevraagd om aanscherping van deze regels, zoals neergelegd in de motie van het lid Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 11).

Het kabinet heeft de GRECO-aanbevelingen en de door de Kamer gevraagde aanscherping integraal te wegen in de Nederlandse context, ook in relatie tot andere wettelijke verplichtingen en maatschappelijke belangen. Daarbij is relevant dat gewezen bewindspersonen in het maatschappelijk verkeer in beginsel dezelfde rechten, plichten en vrijheden hebben als ieder ander, waaronder ook de vrijheid om zelf een werkkring te kiezen en contracten hiervoor aan te gaan. De contractsvrijheid kan alleen bij of krachtens de wet worden ingeperkt (artikel 19, derde lid, van de Grondwet), en een dergelijke wettelijke maatregel dient noodzakelijk en proportioneel te zijn.

In Nederland wordt voorts een zwaarwegend belang toegekend aan het feit dat bewindspersonen na afloop van hun ambtsvervulling de stap moeten (kunnen) zetten naar een andere functie in de politiek of de samenleving. Dit komt tot uitdrukking in een sollicitatieplicht en de verplichting tot aanvaarden van passende arbeid in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Het ligt in de rede dat de gewezen bewindspersoon, evenals iedere andere werkzoekende, een werkkring zoekt die aansluit bij de verworven ervaring en competenties. De maatregelen kunnen van invloed zijn op de aanspraken die een bewindspersoon maakt op een uitkering («wachtgeld»). In de nadere uitwerking van de maatregelen zal dit als aandachtspunt worden meegenomen, evenals de bestaande verplichting om passende arbeid te aanvaarden.

2. Kern van de nieuwe maatregelen

Concreet bevat deze brief een pakket bestaande uit drie nieuwe voorstellen voor het integriteitsbeleid gewezen bewindspersonen. Deze voorstellen moeten in samenhang met elkaar worden bezien:

  • a. Verbreding lobbyverbod: Het reeds bestaande lobbyverbod ten aanzien van gewezen bewindspersonen wordt uitgebreid met aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Tot nu toe beperkte het lobbyverbod zich tot het beleidsterrein van het eigen ministerie. De SG kan in voorkomende gevallen ontheffing verlenen, een onafhankelijke commissie kan hier zowel de SG als de gewezen bewindspersoon over adviseren.

  • b. Introductie draaideurverbod: Het draaideurverbod houdt in dat gewezen bewindspersonen twee jaar lang niet bij hun voormalige ministerie in dienst mogen treden na afloop van hun ambtstermijn. Ook mogen zij geen betaalde, commerciële opdrachten bij hun voormalige ministerie aanvaarden. De SG kan in voorkomende gevallen ontheffing van het draaideurverbod verlenen, een onafhankelijke commissie kan hier zowel de SG als de gewezen bewindspersoon over adviseren.

  • c. Een afkoelperiode met verplicht advies: Gewezen bewindspersonen moeten voor het aanvaarden van een vervolgfunctie voor een periode van twee jaar advies vragen over de toelaatbaarheid aan een onafhankelijke commissie. Deze adviescommissie heeft drie mogelijkheden: geen bezwaar, vervolgfunctie mogelijk onder nadere voorwaarden, of de vervolgfunctie is niet mogelijk vanwege (een te groot risico op) belangenverstrengeling.

Deze drie maatregelen versterken elkaar en zijn als samenhangend pakket in lijn met de aanbeveling die de GRECO aan het Nederlandse kabinet heeft gedaan. Volgens de GRECO zijn er door Nederland tot nu toe niet voldoende maatregelen getroffen voor gewezen bewindspersonen om belangenverstrengeling bij het aanvaarden van een vervolgfunctie tegen te gaan. Gewezen wordt op het gebrek aan algemene regels, advies, toezicht en handhaving na aftreden of ontslag van bewindspersonen. De GRECO beschouwt het bestaande lobbyverbod op het eigen beleidsterrein voor gewezen bewindspersonen als een goede stap, maar doet de aanbeveling om aanvullende maatregelen te treffen. Zo heeft de GRECO aanbevolen om gezaghebbende en onafhankelijke advisering aan een gewezen bewindspersoon beschikbaar te stellen over de wenselijkheid van een vervolgfunctie.

In de volgende paragrafen worden de maatregelen verder toegelicht en uitgewerkt.

In de bijlage bij deze brief wordt, bij wijze van handreiking, het samenstel van regels voor (gewezen) bewindspersonen beschreven ter voorbereiding op de aanvaarding van een vervolgfunctie. Daar wordt eveneens inzichtelijk gemaakt welke regels al golden en welke nieuw zijn.

3. Context van deze brief

Naar aanleiding van de evaluatie door de GRECO heeft het kabinet aangekondigd (Kamerstukken 35 000 VII en 35 000 VI, nr. 91) dat er maatregelen zullen worden ingevoerd voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. Ook is recent aan de Tweede Kamer toegezegd dat het kabinet werkt aan nadere maatregelen na uitdiensttreding voor bewindspersonen. Dat is zowel schriftelijk gebeurd (Kamerstukken 35 570 VII en 35 570 VI, nr. 107), in antwoord op Kamervragen Van Baarle en Sneller (13 juli 2021) (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3559, mondeling door de Minister-President in een debat met uw Kamer op 8 september 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 103, item 7) over de benoeming van drie Kamerleden tot Staatssecretaris in het demissionaire kabinet en in een brief voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van BZK (Kamerstukken 35 925 VII en 35 925 VI, nr. 15). In het debat met uw Kamer op 28 oktober 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 15, Begroting Binnenlandse Zaken 2022) over de BZK-begroting heb ik bevestigd dat ik deze brief op korte termijn zou sturen; verschillende fracties hebben daarvoor (opnieuw) hun steun uitgesproken.

Tijdens het genoemde debat met de Minister-President is door Kamerlid Dassen een motie ingediend die vervolgens is aanvaard en die het kabinet oproept om een afkoelperiode van twee jaar in te voeren en een onafhankelijke toetsingscommissie in te stellen (Kamerstuk 35 896, nr. 11). Deze brief strekt mede ter afdoening van deze motie. Ook overige punten die tijdens het debat in dit verband naar voren zijn gebracht, komen aan de orde in deze brief.

Voorts heeft de Tweede Kamer bij de Regeling van Werkzaamheden van 7 september jl. gevraagd om een brief voorafgaand aan een nog te plannen dertigledendebat over de overstap van een bewindspersoon naar een lobbyorganisatie. Met de onderhavige brief voldoet het kabinet tevens aan dit verzoek.

Overigens heeft de GRECO ook aanbevelingen aan het Nederlandse kabinet gedaan die betrekking hebben op het integriteitsbeleid tijdens het ambt van bewindspersoon, zoals de aanbeveling om een gedragscode te ontwikkelen die onder meer ziet op de omgang met geschenken, externe activiteiten en contacten met derden (lobbyisten). In de hierboven genoemde brief aan de Kamer over de evaluatie van de GRECO is aangekondigd dat de concrete uitwerking van de GRECO-aanbevelingen voor het integriteitsbeleid tijdens het ambt van bewindspersoon – met name omwille van de internalisatie en het eigenaarschap – aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Dat is door de Minister-President mondeling herhaald in het Kamerdebat van 8 september 2021. Bij het opstellen van deze gedragscode zal de motie van de leden Van Baarle en Leijten over het afdwingbaar maken resp. sanctioneren van de gedragscode, worden betrokken (Kamerstuk 32 925, III, nr. 11).

4. Maatregel verbreding lobbyverbod

Tot nu toe geldt dat voormalige bewindspersonen twee jaar lang niet mogen lobbyen bij hun voormalige ministerie op het beleidsterrein waarvoor de betreffende bewindspersoon verantwoordelijk was. Het kabinet breidt nu het lobbyverbod na het aftreden van bewindspersonen uit voor wat betreft de reikwijdte tot het eigen ministerie èn aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Bewindspersonen zijn tijdens de ambtsperiode soms ook actief bij de beleidsvorming, sturing en besluitvorming op beleidsterreinen die formeel vallen onder een collega-bewindspersoon. Actieve bemoeienis veronderstelt méér dan het alleen deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming in de ministerraad en onderraden; er is geen sprake van een Rijksbreed lobbyverbod. Van actieve bemoeienis is sprake als een bewindspersoon bij de beleidsvorming op een bepaald beleidsterrein buiten zijn of haar eigen ministerie ambtelijke contacten heeft onderhouden op een intensief en frequent niveau. Daarvan kan sprake zijn op beleidsterreinen die op het snijvlak van meerdere bewindspersonen liggen, bijvoorbeeld klimaat, migratie, cybersecurity, jeugdzorg of de aanpak van de corona-pandemie. Het lobbyverbod strekt zich dus niet uit tot het gehele ministerie waaronder het aanpalende beleidsterrein valt.

Hierbij speelt eveneens de steeds verdergaande integraliteit van beleid een rol. Het komt ook regelmatig voor dat een bewindspersoon meerdere portefeuilles heeft bekleed en een collega-bewindspersoon moet vervangen. Verbreding van het tot nu toe bestaande lobbyverbod ligt dus in de rede. Ook het verbrede lobbyverbod geldt voor twee jaar vanaf het vertrek van de bewindspersoon, ongeacht de duur van de periode waarbinnen betrokkene het ambt van Minister of Staatssecretaris (als vervanger) heeft bekleed.

Gedurende twee jaar kunnen gewezen bewindspersonen niet vanuit een bedrijf, semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie optreden als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon in zakelijke contacten met het eigen ministerie of met aanpalende beleidsterreinen waarmee betrokkene tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Concreet betekent dit dat medewerkers van ministeries die dit aangaan, vanuit hun ambtelijk functioneren geen zakelijke contacten in welke vorm dan ook onderhouden met een gewezen bewindspersoon gedurende twee jaar na het aftreden van de bewindspersoon. Het begrip «zakelijke contacten» moet breed worden uitgelegd: niet alleen gesprekken in levenden lijve, maar bijvoorbeeld ook e-mails, telefoongesprekken, andere vormen van telecommunicatie of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie.

Het lobbyverbod betreft geen verbod op het aanvaarden van een bepaalde vervolgfunctie; het is geen «beroepsverbod». Een gewezen bewindspersoon mag dus wel in dienst treden van een lobbyorganisatie, maar hij of zij mag niet lobbyen bij het eigen ministerie of bij een ministerie voor zover daar verantwoordelijkheid berust voor aanpalende beleidsterreinen waarmee betrokkene tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Een advies van een onafhankelijke commissie zoals in paragraaf 6 beschreven, kan ertoe leiden dat bepaalde lobbyvervolgfuncties op het voormalige beleidsterrein van de bewindspersoon alleen onder bepaalde voorwaarden toelaatbaar zijn.

Bij de volgende actualisering van de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) zal de aanpassing van het lobbyverbod worden meegenomen. Daarnaast zal ook nog in een andere passende vorm over de uitbreiding van het lobbyverbod richting de ambtenaren worden gecommuniceerd.

Voor gewezen bewindspersonen wordt het verbrede lobbyverbod opgenomen in het Handboek bewindspersonen en in de brief over rechten en plichten die elke vertrekkende bewindspersoon kort na het aftreden van de Minister van BZK ontvangt.

Net als bij het huidige lobbyverbod kan de SG van het betreffende ministerie indien daartoe aanleiding bestaat in voorkomende gevallen ontheffing van het lobbyverbod verlenen. Factoren die kunnen worden meegewogen, zijn bijvoorbeeld: de duur van het uitoefenen van de functie van bewindspersoon (en daarmee de gezagsrelatie), de mate van nabijheid van het beleidsterrein, de tijd die verstreken is, de kring van contactpersonen, de aard van de nieuwe werkkring (commercieel of semipublieke sector) en de functie. Daarbij geldt dat openheid over het contact kan bijdragen aan het mitigeren van mogelijke risico’s.

Daarnaast kan een onafhankelijke commissie, die nader wordt beschreven in paragraaf 6 van deze brief, advies geven aan de SG en de gewezen bewindspersoon over een mogelijke ontheffing (onder voorwaarden).

5. Maatregel invoering draaideurverbod

Draaideurbeleid verbiedt organisaties om gedurende een bepaalde periode na beëindiging van het dienstverband een oud-medewerker tegen beloning opdrachten te verstrekken. De introductie van een draaideurverbod voor gewezen bewindspersonen beoogt te voorkomen dat bewindspersonen na het aftreden betaalde, commerciële werkzaamheden ten behoeve van het eigen ministerie gaan verrichten. Hiermee wordt het risico op verstrengeling van persoonlijke en functionele belangen vermeden.

Geregeld zal worden dat medewerkers van een ministerie geen betaalde, commerciële opdrachten mogen verlenen aan een gewezen bewindspersoon van het eigen ministerie gedurende een periode van twee jaar na het aftreden. Ook kan een gewezen bewindspersoon gedurende deze periode geen arbeidsovereenkomst afsluiten met het eigen ministerie. Dit zal wettelijk worden verankerd.

Er zijn uitzonderingen op deze regel mogelijk. Gewezen bewindspersonen worden vaak gevraagd als voorzitter of lid van een adviescommissie vanwege expertise op een bepaald beleidsterrein. Een draaideurverbod sluit die specifieke inzet van gewezen bewindspersonen niet uit. Voor deelname aan een adviescollege is geen arbeidsovereenkomst benodigd. Dit betreft een eenzijdige benoeming. De benoeming van een gewezen bewindspersoon in een adviescollege dat is ingesteld op basis van de Kaderwet adviescolleges valt derhalve niet onder het beoogde draaideurverbod.

Bovendien zal worden bepaald dat de SG de mogelijkheid krijgt af te wijken van het draaideurverbod (bijvoorbeeld in geval van de aanstelling van een regeringscommissaris). Net als bij het lobbyverbod zal ook hier een onafhankelijke commissie, die in paragraaf 6 van deze brief nader wordt beschreven, advies kunnen uitbrengen aan de SG en de gewezen bewindspersoon over een mogelijke ontheffing. Daarbij kan zij ook oordelen dat een ontheffing onder voorwaarden niet bezwaarlijk is.

6. Maatregel afkoelperiode en verplicht advies

Het is van belang dat na zijn ambt een bewindspersoon zijn maatschappelijke carrière kan vervolgen door het aanvaarden van een passende functie.

Een passende functie veronderstelt dat een bewindspersoon na aftreden of ontslag een functie aanvaardt die geen risico op belangenverstrengeling oplevert. Dit is nu reeds het uitgangspunt voor de eigen weging door de gewezen bewindspersoon.

Een afkoelperiode wordt ingesteld om te voorkomen dat een publieke functionaris tijdens zijn ambt in zijn handelen of besluitvorming op zijn eigen beleidsterrein al op ontoelaatbare wijze rekening houdt met de belangen van zijn (beoogde) toekomstige werkgever. In de initiatiefnota «Lobby in Daglicht: luisteren en laten zien» van december 2015 (Kamerstuk 34 376, nr. 2) pleitten de Tweede Kamerleden Bouwmeester en Oosenbrug (beiden PvdA) voor een afkoelperiode waardoor gewezen bewindspersonen gedurende een bepaalde periode niet werkzaam mogen zijn op een terrein waar zij politieke verantwoordelijkheid voor droegen. Ook de GRECO adviseert een afkoelperiode en recent heeft de Tweede Kamer, zoals hiervoor gesteld, een motie-Dassen hierover aangenomen.

Een afkoelperiode moet wel worden bezien in relatie tot de grondwettelijke contractsvrijheid die werknemers en -gevers in beginsel hebben en die alleen bij of krachtens de wet kan worden ingeperkt. Een dergelijke inperking dient noodzakelijk te zijn en proportioneel. Het is dus geen maatregel waartoe lichtvaardig kan worden overgegaan.

Tegelijkertijd onderkent het kabinet dat integriteitsvraagstukken zich niet altijd lenen voor een zwart-wit benadering. Algemene regels waarvan niet kan worden afgeweken, bieden duidelijkheid die soms nodig is. In het geval van een afkoelperiode na het ambt van bewindspersoon is het kabinet van mening dat in een specifieke casus verschillende afwegingen aan de orde kunnen zijn zoals de weloverwogen mogelijkheid om na het ambt de maatschappelijke loopbaan te vervolgen. Van een «beroepsverbod» is dus geen sprake.

Er moet ruimte worden geboden om onderbouwd tot een standpunt te kunnen komen over de vraag of een bepaalde vervolgfunctie voor betrokkene, gezien de feiten en omstandigheden, aanvaardbaar is. Dat is het geval indien er geen sprake is van (een te groot risico op) belangenverstrengeling.

Om die reden stelt het kabinet voor om een wetsvoorstel voor te bereiden dat gewezen bewindspersonen verplicht om gedurende twee jaar na het aftreden voor een vervolgfunctie een advies te vragen over de toelaatbaarheid daarvan aan een onafhankelijke adviescommissie. De precieze reikwijdte van deze verplichting zal worden uitgewerkt in wetgeving. Leden van deze commissie dienen gezaghebbend te zijn, en onpartijdig en beargumenteerd hun oordeel te kunnen vormen. De voorzitter moet gekwalificeerd zijn om zelf een juridisch oordeel te kunnen geven en mag geen politieke achtergrond hebben. De onafhankelijke commissie toetst aan de hand van aangeleverde informatie of de vervolgfunctie geen (te groot risico op) belangenverstrengeling oplevert. Er zijn drie mogelijke uitkomsten van deze toetsing: geen bezwaar, toelaatbaar onder nadere voorwaarden of ontoelaatbaar. Deze werkwijze biedt dus ruimte voor een genuanceerde beoordeling van vervolgfuncties en maatwerk, afhankelijk van het concrete geval. De commissie zal zodanig geëquipeerd worden dat zij in staat is om op zeer korte termijn te adviseren over casus die zij krijgt voorgelegd.

De Europese Commissie en ook het Verenigd Koninkrijk kennen een dergelijke commissie. De aanpak en het afwegingskader van de onafhankelijke commissie die het kabinet voorstelt, kunnen op een vergelijkbaar gedachtegoed worden gebaseerd. Zo is het in de Nederlandse situatie denkbaar dat de gewezen bewindspersoon de commissie voorziet van informatie over de toekomstige werkgever, de relatie met de werkgever tijdens de uitvoering van het voormalige ambt, de taken die voortvloeien uit de vervolgfunctie en de raakvlakken met het eerdere ambt. De commissie neemt in het advies in ieder geval in overweging de geheimhoudingsplicht, schijn van onzuiver handelen tijdens het ambt en mogelijke verkeerde omgang met informatie na het ambt. Zij weegt deze informatie tegen de wenselijkheid dat gewezen bewindspersonen hun maatschappelijke carrière kunnen voortzetten. De commissie kan in haar advies voorwaarden stellen waaronder een functie aanvaard zou kunnen worden. Bezien zal worden of een advies van de commissie openbaar kan worden gemaakt.

Het voornemen is om de hierboven genoemde taken bij het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers te gaan beleggen. Op grond van de wet Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers zal dit adviescollege in den brede gaan adviseren over arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers, zoals bewindspersonen.

Samengevat is er dus sprake van een afkoelperiode van twee jaar waarbinnen een onafhankelijke commissie advies uitbrengt over de toelaatbaarheid van een functie van gewezen bewindspersonen. De introductie van deze maatregel sluit aan bij de motie-Dassen. De instelling van deze commissie zal wettelijk worden geregeld, evenals de verplichting voor gewezen bewindspersonen om hieraan advies te vragen en de reikwijdte van de verplichting. Bij dat laatste zal de vraag worden betrokken of, en zo ja in hoeverre, de commissie bevoegd dient te zijn ten aanzien van zowel private, semipublieke als publieke vervolgfuncties.

Een wettelijke regeling heeft als consequentie dat een volgend kabinet zich nog moet buigen over de taken en bevoegdheden van de onafhankelijke commissie, de gevolgen voor het uitkeringsstelsel, de sollicitatieplicht, het begrip «passende arbeid» in de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers en de rechtsgevolgen van de advisering. Het huidige kabinet acht zich zonder meer gebonden aan het uitgangspunt dat met het aanvaarden van een vervolgfunctie niet de schijn wordt gewekt dat hij of zij tijdens de ambtsuitoefening onzuiver heeft gehandeld. Datzelfde geldt voor het uitgangspunt dat tijdens de uitoefening van de vervolgfunctie, niet de schijn wordt gewekt dat hij of zij verkeerd omgaat met de kennis die tijdens de ambtsperiode als bewindspersoon is opgedaan.

7. Tot slot

De verbreding van het lobbyverbod die in deze brief is aangekondigd, is direct van kracht. Dat geldt niet voor het draaideurverbod en de afkoelperiode met adviesverplichting. Deze maatregelen zijn een inperking van de grondwettelijke vrije keuze van arbeid, die alleen bij of krachtens de wet kan worden geregeld. De voorbereiding van deze wettelijke regeling zal spoedig ter hand worden genomen.

Met de optelsom van beschikbare en de in deze brief beschreven nadere maatregelen wordt tegemoet gekomen aan de wens van GRECO en de Tweede Kamer om het integriteitsbeleid te verbeteren. Het pakket is passend en goed uitvoerbaar in de Nederlandse context. Daarbij blijft het van belang te beseffen dat integriteit een levende werkelijkheid is, die niet voor honderd procent is te vangen in regels op papier. De basis wordt gevormd door eigen verantwoordelijkheid, een moreel kompas en het blijven voeren van het goede gesprek over dilemma’s. Niettemin zijn regels nodig om heldere kaders te stellen. De nadere wet- en regelgeving die in deze brief wordt aangekondigd, is dan ook een noodzakelijke volgende stap.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

BIJLAGE: OVERZICHT INTEGRITEITSBELEID GEWEZEN BEWINDSPERSONEN

Inleiding

Eerder zijn in twee brieven gedragsregels voor gewezen bewindspersonen met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 28 754, nr. 1 en Kamerstuk 32 500 VII, nr. 102). Omwille van het overzicht worden hieronder de voorgestelde onderdelen uit de brief nogmaals gepresenteerd in het al bestaande beleid voor vervolgfuncties. De niet-cursieve tekst heeft betrekking op al bestaande maatregelen. De cursieve tekst betreft nieuw beleid. Door bestaande en nieuwe maatregelen in gezamenlijkheid te presenteren, komt het kabinet tegemoet aan de wens van de GRECO om een integraal afwegingskader voorhanden te hebben dat de regels voor het aanvaarden van vervolgfuncties van (gewezen) bewindspersonen inzichtelijk maakt.

Aanvaarden vervolgfuncties tijdens het ambt

  • Bewindspersonen dienen hun toekomstige vooruitzichten op een vervolg-functie niet te bevorderen door tijdens de ambtsvervulling potentiële volgende werkgevers een voorkeursbehandeling te geven.

  • Het voornemen tot het voeren van gesprekken gericht op een toekomstige werkkring dient door nog in functie zijnde bewindspersonen eerst ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Minister-President.

Bij het aanvaarden van een vervolgfunctie na het ambt

  • Bij de vervulling van een nieuwe werkkring rust de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de gewezen bewindspersoon om bepaalde belangen op een zorgvuldige manier te scheiden.

  • Een bewindspersoon handelt bij het aanvaarden van een functie na afloop van zijn ambtsperiode zo dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat hij tijdens zijn ambtsuitoefening onzuiver heeft gehandeld of verkeerd is omgegaan met de kennis die hij tijdens die periode heeft opgedaan.

  • Nieuw: Gewezen bewindspersonen moeten gedurende twee jaar na het aftreden voor het aanvaarden van een vervolgfunctie advies over de toelaatbaarheid vragen aan een onafhankelijke commissie.

Tijdens de vervolgfunctie

  • (Gewezen) bewindspersonen gebruiken geen vertrouwelijke en interne informatie die zij tijdens de ambtsvervulling hebben verworven.

  • Voor gewezen bewindspersonen gelden geheimhoudingsverplichtingen met betrekking tot staatsgeheimen en ambtsgeheimen. Schending van deze verplichtingen wordt gesanctioneerd in het Wetboek van Strafrecht (artikel 98 e.v. respectievelijk artikel 272).

  • Voor medewerkers van het Rijk zijn gewezen bewindspersonen gedurende twee jaar na het aftreden niet aanvaardbaar als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie). Dit geldt voor het eigen beleidsterrein alsmede voor aanpalende beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Concreet betekent dit dat medewerkers van de ministeries die dit aangaan, vanuit hun ambtelijk functioneren geen zakelijke contacten in welke vorm dan ook onderhouden met een gewezen bewindspersoon gedurende twee jaar na het aftreden. Het begrip «zakelijke contacten» moet breed worden uitgelegd: niet alleen gesprekken in levenden lijve, maar bijvoorbeeld ook e-mails, telefoongesprekken, andere vormen van telecommunicatie of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie. De SG is bevoegd een uitzondering op deze regels toe te staan. Een onafhankelijke commissie kan hier de SG evenals de gewezen bewindspersoon over adviseren.

  • Nieuw: Het voormalige ministerie verleent gedurende een periode van twee jaar na het aftreden geen betaalde, commerciële opdrachten aan een gewezen bewindspersoon op het eigen ministerie. Ook kan een gewezen bewindspersoon gedurende deze periode niet in dienst treden bij het eigen ministerie. De SG heeft de bevoegdheid van deze regel af te wijken bijvoorbeeld bij de aanstelling van een regeringscommissaris. Een onafhankelijke commissie kan hier de SG evenals de gewezen bewindspersoon over adviseren. Uitzondering is benoeming in een adviescollege dat is ingesteld op basis van de Kaderwet adviescolleges.

Naar boven