Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juni 2020
Tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 18 mei 2020 heeft uw Kamer mijn appreciatie gevraagd
over het voorstel voor aanpassing van Verordening (EU) 1305/2013 met betrekking tot
specifieke maatregelen om uitzonderlijke, tijdelijke ELFPO-steun te verlenen als reactie
op de COVID-19-uitbraak. In deze brief informeer ik uw Kamer hierover.
Kern van het voorstel
Met de aanpassing van Verordening (EU) 1305/2013 wordt de mogelijkheid geregeld voor een op zichzelf staande tijdelijke maatregel binnen het Plattelandsontwikkelingsprogramma
2014–2020 (POP3) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Deze aanpassing maakt
het mogelijk dat lidstaten onder voorwaarden een eenmalige lumpsum van maximaal € 5.000,–
aan landbouwers en € 50.000 aan voedselverwerkende mkb-bedrijven mogen verstrekken
die zijn getroffen door de COVID-19-uitbraak. Financiering vindt plaats vanuit de
onbenutte middelen van de tweede pijler van het GLB. Voor deze tijdelijke maatregel
mag in 2020 maximaal 1% van het Europese POP3-budget voor 2014–2020 worden ingezet
inclusief een eventuele overheveling van middelen van pijler 1 naar pijler 2 van het
GLB. Daarnaast dient de maatregel budgetneutraal te worden uitgevoerd. Dit betekent
dat de budgetten van andere POP-maatregelen met eenzelfde bedrag moeten worden verlaagd.
Een uitzonderling daarop geldt voor het budget voor LEADER-projecten, waarvoor verplicht
tenminste 5% van het POP-budget moet worden gereserveerd.
Appreciatie
De provincies voeren het plattelandsprogramma grotendeels uit. Om deze reden ben ik
bij hen nagegaan in hoeverre er nog onbenutte middelen voor deze maatregel beschikbaar
zouden zijn. Het POP 2014–2020 loopt qua programmaperiode tegen het einde aan, waardoor
bijna alle POP-middelen zijn verplicht en slechts een beperkt budget resteert ter
grootte van € 5 miljoen dat is gereserveerd voor de openstelling van de Regeling jonge
landbouwers aankomende december. Nederland kan daarmee feitelijk geen gebruik maken
van deze maatregel.
Daarnaast heeft Nederland in vergelijking tot andere lidstaten een relatief klein
budget beschikbaar voor het plattelandsontwikkelingsbeleid. Op basis van het voorliggende
voorstel van de Europese Commissie zou Nederland in totaal € 8,3 miljoen voor de maatregel
kunnen inzetten. Met dit budget zouden slechts 1660 landbouwers of 166 mkb-bedrijven
van de maatregel gebruik kunnen maken (bij de maximale lumpsum), waarmee het effect
van de maatregel voor Nederland beperkt is.
Ik realiseer mij dat Nederland daarmee in een nadelige positie verkeert ten opzichte
van lidstaten die nog voldoende vrij besteedbare middelen hebben. Tegelijkertijd wil
ik andere lidstaten ook niet de kans ontnemen om resterend budget in te zetten voor
bedrijven die zwaar getroffen zijn door de COVID-19-uitbraak. In dit kader heb ik
er daarom voor gepleit dat deze maatregel qua omvang en qua tijdsduur wordt beperkt
tot maximaal 1% van het POP-budget en alleen in 2020 mag worden ingezet.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten