nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 5 december 2002
Hierbij doe ik u een reactie toekomen op de bij de behandeling van mijn
begroting voor 2003 ingediende motie nr. 58 van de leden Van den Brink,
Atsma, Van Dijke, Van der Vlies, Geluk en Teeven. In motie nr. 58 wordt
de regering verzocht om op korte termijn maatregelen te treffen, waardoor
de Stankwet niet meer gekoppeld is aan de Reconstructiewet. Zoals aangegeven
ontraad ik deze motie, en wel om de volgende reden.
De Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings-
en verwevingsgebieden is dit voorjaar door het parlement aangenomen
en legt een koppeling met de gebiedsaanwijzing in de Reconstructiewet concentratiegebieden.
Ontkoppeling van de beide wetten zou betekenen dat de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden gewijzigd moet worden. Dat is een traject dat veel tijd vergt en
waarschijnlijk zelfs langer duurt dan het opstellen en goedkeuren van de reconstructieplannen
waarmee de ontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met primaat
natuur worden aangewezen.
Bij ontkoppeling van beide wetten zal immers in de Stankwet, vooruitlopend
op de gebiedsaanwijzing in de reconstructiegebieden, een afzonderlijke voorziening
moeten worden getroffen om gebieden te kunnen aanwijzen waarvoor het soepeler
stankregime zou moeten gelden.
Daarnaast zal het inhoudelijk niet eenvoudig zijn om – los van de
reconstructie – op basis van een voorziening in de Stankwet als hierboven
bedoeld te komen tot een verantwoorde aanwijzing van gebieden.
Een dergelijke gebiedsaanwijzing dient zorgvuldig en goed onderbouwd te
geschieden in het kader van een integrale belangenafweging. Op een zodanige
integrale afweging is de Reconstructiewet gericht. Een afzonderlijk traject
in het kader van de stankwet zou het in gang zijnde proces onnodig verstoren
en vraagt bovendien ook extra tijd.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
C. P. Veerman