28 385
Evaluatie Meststoffenwet

26 729
integrale aanpak Mestproblematiek

nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2005

Gelet op een aantal toezeggingen aan uw Kamer informeer ik u, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over de volgende onderwerpen.

1. Invloed mestbeleid op weidegang

Zoals ik heb aangegeven bij de behandeling in uw Kamer van de begroting 2005 van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, heb ik een studie laten uitvoeren naar de invloed van het nieuwe mestbeleid op de mogelijkheden om koeien te (blijven) weiden. De rapportage met de resultaten van deze studie bied ik u hierbij aan1.

Uit het rapport blijkt dat de invloed van het mestbeleid op de weidegang zeer gering is. Alleen bij een hoge melkproductie per hectare op zandgronden is enig effect te verwachten. Ingeschat is dat het in 2009 voor circa 100 bedrijven economisch gezien aantrekkelijk wordt om te schakelen van weidegang naar opstallen door het nieuwe mestbeleid. Dit is een relatief gering aantal vergeleken met het totaal aantal melkveehouderijen (meer dan 20 000).

In de beeldvorming was de vrees dat vele bedrijven zich gedwongen zouden zien hun koeien op te stallen in plaats van te weiden. Dit beeld was gevormd door het gegeven dat de gebruiksnormen voor stikstof lager zijn bij weidegang dan bij opstallen. Dit effect wordt echter op klei- en veengronden gecompenseerd door de lagere forfaitaire werkingscoëfficiënt van dierlijke mest bij beweiding. Op zandgronden compenseert deze lagere forfaitaire werkingscoëfficiënt een belangrijk deel van het verschil in gebruiksnormen tussen weiden en opstallen, zeker daar waar ook maïs wordt geteeld. Maïsteelt is staande praktijk voor een groot deel van de melkveebedrijven op zand.

Toch zien we een tendens dat koeien vaker worden opgestald. Hiervoor zijn verschillende oorzaken. Een belangrijke oorzaak is de groei van het aantal koeien per bedrijf, waarbij de huiskavel (het grasland vlak bij de stal waarop geweid kan worden met melkkoeien) niet evenredig meegroeit. Andere oorzaken zijn een hoge melkproductie per koe, wat een uitgebalanceerd voerrantsoen vereist, automatisch melken in de stal en arbeidsgemak.

Juist vanwege de beperkingen die opgelegd worden door een te kleine huiskavel pleeg ik vanuit de Koopmansmiddelen een extra inzet van 20 miljoen euro in de komende jaren voor het bevorderen van kavelruil, zodat de huiskavel vergroot kan worden, zoals ik in een eerdere brief heb aangekondigd (Kamerstukken II 2004/05, 29 576, nr. 13). Deze 20 miljoen wordt door de provincies verdubbeld en er wordt naar gestreefd deze middelen voor kavelruil via het volgende Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) in te zetten, waardoor cofinanciering vanuit het Europese landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling mogelijk wordt.

Tevens ben ik momenteel in gesprek met diverse betrokken organisaties over hoe de weidegang gestimuleerd kan worden. Bij deze gesprekken betrek ik ook de nadere invulling van pilots «koeien in de wei», die voortvloeien uit de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Atsma (Kamerstukken II 2004/05, 29 800 XIV, nr. 37). Zo bespreek ik in hoeverre deze pilots kunnen worden gericht op de geconstateerde belemmeringen voor weidegang. Ik zal u hierover in mei 2005 nader informeren.

2. Uitbreiding bij mestverwerking

Zoals toegezegd in mijn brief van 13 december 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 28 385, nr. 45) ontvangt u hierbij mijn plannen ten aanzien van de 50%-vrijstelling van aankoop van dierrechten voor bedrijven die 100% van hun mest verwerken. De betreffende regeling zal per 1-1-2006 van start gaan. Hiervoor is het noodzakelijk dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet en intrekking van de Wet verplaatsing mestproductie en de Wet herstructurering varkenshouderij (vereenvoudiging productierechten) in werking is getreden. Dit najaar zal ik de benodigde uitvoeringsregelgeving publiceren.

Met deze regeling wil ik ruimte geven aan voorlopers die bezig zijn met innovatieve en duurzame oplossingen voor het mestoverschot. Mestverwerking kan een belangrijke bijdrage leveren aan het oplossen van het mestprobleem en de mestmarkt ontlasten. Dit zal de mestafzetkosten positief beïnvloeden en daarmee de handhaafbaarheid van het mestbeleid verder versterken.

Diverse signalen uit de sector wijzen op grote belangstelling voor deze regeling. Op het moment dat de regeling een succes wordt en deze belangstellenden daadwerkelijk gebruik gaan maken van de regeling zal dit enerzijds leiden tot een toename van de mestproductie in Nederland en anderzijds leiden tot een kleinere hoeveelheid mest die binnen de Nederlandse landbouw afgezet moet worden. In het kader van de onderhandelingen met de Europese Commissie over het Nederlandse actieprogramma en het Nederlandse derogatieverzoek is afgesproken dat de totale mestproductie in Nederland niet boven het niveau van 2002 mag uitstijgen. Zoals gemeld in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2004/05, 29 930, nr. 6) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen) werd er in 2004 6 miljoen kg fosfaat en 8 miljoen kg stikstof minder geproduceerd dan in 2002. Deze daling is vooral een gevolg van het niet volledig benutten van de beschikbare rechten in de pluimveehouderij en in iets mindere mate in de varkenshouderij. Zodra de economische perspectieven voor met name de pluimveehouderij verbeteren kan deze afname snel te niet worden gedaan. Het is derhalve niet verantwoord om deze daling in zijn geheel voor deze regeling te benutten. De ruimte voor deze regeling is daarom beperkt.

De kern van mijn voorstel is dat bedrijven die alle varkensmest of pluimveemest die zij produceren, verwerken op het moment dat ze uitbreiden in respectievelijk varkens of pluimvee, slechts 50% van de voor deze uitbreiding benodigde rechten hoeven te kopen.

Bedrijven die hun mest leveren of gaan leveren aan mestverbrandingsinstallaties, wil ik de kans bieden om voor zover zij willen uitbreiden, gebruik te maken van deze regeling. Voor deze groep zal ik tot een bepaald plafond een algemene voorziening treffen.

Ten aanzien van alle overige installaties wil ik in 2006 starten met pilots en afhankelijk van de uitkomsten van deze pilots in een latere fase eveneens komen tot een algemene voorziening met een plafond.

De totale vrijstelling wil ik starten met een plafond van maximaal 2 miljoen kg fosfaat, waarvan 1 miljoen kg ten behoeve van de regeling voor mestverbranding, en 1 miljoen kg fosfaat voor de pilots gericht op overige installaties. Bij mestverbranding wordt geen onderscheid gemaakt naar mestsoort. De verwachting is dat het met name zal gaan om pluimveemest. Gezien de huidige stand van zaken en de potentie van mestverbranding kies ik ervoor om de helft van de beschikbare ruimte in eerste instantie aan deze groep toe te delen. De andere helft zal verdeeld worden over de varkens- en de pluimveehouderij. Mocht na het sluiten van de inschrijftermijn voor de pilots blijken dat uit een categorie de beschikbare ruimte niet volledig benut wordt, dan komt deze ruimte beschikbaar voor de andere categorie. De nadere voorwaarden en verplichtingen zal ik uitwerken in de dit najaar te publiceren uitvoeringsregelgeving. Voor de goede orde zij in elk geval opgemerkt dat alleen bedrijven die op de dag voor de datum van dagtekening van deze brief reeds bestonden en als zodanig geregistreerd waren bij de Dienst Regelingen, in aanmerking komen voor deze regeling en de pilot. Dit om te voorkomen dat ondernemers met uitbreidingsplannen de uitbreiding in een nieuw bedrijf onderbrengen om zo de hoeveelheid te verwerken mest te beperken. Daarnaast mogen door deze bedrijven geen rechten van de betreffende soort vervreemd zijn na deze datum. Dit om te voorkomen dat men eerst rechten verkoopt en daarna weer dieren gaat houden op basis van deze vrijstelling.

Ten behoeve van de informatievoorziening kan iedereen die geïnteresseerd is zich melden bij Het LNV-Loket. Deze geïnteresseerden zullen in het najaar gericht geïnformeerd worden over de uitvoeringsregeling, openstellingsperiode en wijze van aanmelding.

3. Positieve lijst bij co-vergisting

In mijn brief van 4 maart 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 28 385, nr. 47) heb ik aangegeven dat de zogenoemde positieve lijst van producten voor co-vergisting uitgebreid zou worden. Op dit moment kan ik melden dat deze lijst met de volgende zes producten zal worden uitgebreid: protomylasse, primair aardappelzetmeelslib, tarwegistconcentraat, aardappelstoomschillen, wortelstoomschillen en amysteep. Volledigheidshalve kan ik melden dat een mechanische bewerking van zowel deze producten als de reeds op de positieve lijst vermelde producten geen invloed heeft op de toelating van deze producten.

Ik zal de Meststoffenbeschikking 1977 binnenkort op deze punten aanpassen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven