28 385 Evaluatie Meststoffenwet

Nr. 209 HERDRUK 1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2011

In uw brief van 30 maart 2011 (kenmerk 2011Z06495/2011D16414) heeft u gevraagd om een kabinetsreactie op het advies van de Technische Commissie Bodem (TCB) «Verlengen uitrijperiode dierlijke mest». U vraagt in de reactie tevens in te gaan op het bericht in Nieuwe Oogst van 23 maart 2011 inzake de resultaten van een bedrijfslaboratorium uit Oosterhout waaruit blijkt dat vrijwel alle akkerbouwers de wettelijke fosfaatruimte op hun bedrijven kunnen verhogen.

In antwoord op uw verzoek deel ik u, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, het volgende mede.

Verlenging uitrijperiode

Het advies van de TCB is een reactie op een verzoek dat door mijn voorganger is gedaan naar aanleiding van het besluit ondernemers op zand- en lössgronden in het najaar 2010 twee weken langer in staat te stellen dierlijke mest op het land uit te rijden. Op grond van de wet Bodembescherming dient de TCB gehoord te worden bij zodanige besluiten. Gezien het spoedeisende karakter van de verlenging kon niet voorafgaand advies worden gevraagd. De betekenis van het verzoek is daarom vooral van belang voor de beoordeling van toekomstige situaties.

In haar advies wijst de TCB erop dat toedienen van dierlijke mest laat in het groeiseizoen in verband met de onzekere benutting niet bijdraagt aan een efficiënt gebruik van nutriënten en daarom ook het gevaar van uitspoeling vergroot.

En dat een meer structurele oplossing vergroting van de opslagcapaciteit van mest bij bedrijven zou zijn, een oplossing waartoe verlengen van de uitrijperiode naar het oordeel van de commissie niet stimuleert.

Ik heb de TCB geantwoord dat ik die beoordeling volg en deze in mijn overwegingen zal betrekken indien weer een verzoek om verlenging wordt gedaan. Ook heb ik aangegeven mij van het advies rekenschap te zullen geven bij de uitwerking van het vijfde nitraatactieprogramma.

Artikel Nieuwe Oogst

In reactie op het artikel «Ruimte voor hogere P-gift» uit Nieuwe Oogst van 23 maart jongstleden kan ik u het volgende melden. Met de start van het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2010–2013) is de hoogte van de fosfaatgebruiksnormen afhankelijk gemaakt van de in de bodem beschikbare hoeveelheid fosfaat. Uitgangspunt is dat alle percelen landbouwgrond in Nederland zich in de fosfaatklasse «hoog» bevinden en daarmee moeten rekenen met de laagste fosfaatgebruiksnorm voor bouwland, respectievelijk grasland. Ondernemers die van mening zijn dat een perceel in aanmerking komt voor een hogere fosfaatgift (fosfaatklasse «laag» dan wel «neutraal»), dienen ter onderbouwing hiervan een bodemmonster te nemen om het Pw- (bouwland) of PAL-getal (grasland) door een geaccrediteerd laboratorium te laten analyseren. Het analyseresultaat dient met de jaarlijkse gegevensverstrekking (GDI) aan de Dienst Regeling te worden gemeld. De hoogte van het Pw- of PAL-getal bepaalt uiteindelijk de hoogte van de fosfaatgebruiksnorm voor het betreffende perceel.

De resultaten van het bodemonderzoek door het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasonderzoek (Blgg) uit Oosterhout, waarop wordt gedoeld in het artikel in Nieuwe Oogst, bevestigen dat het voor ondernemers zinvol kan zijn om een bodemmonster te laten analyseren, teneinde voor een hogere gebruiksnorm in aanmerking te komen. Daaruit kan echter niet de conclusie worden getrokken, zoals in het artikel gesteld, dat vrijwel alle akkerbouwers de wettelijke fosfaatruimte op hun bedrijven kunnen verhogen.

De uitkomsten van Blgg zijn in lijn met de bevindingen van de Dienst Regelingen dat in 2010 voor een relatief beperkt aantal percelen Pw- en PAL-getallen bij de GDI zijn opgegeven. Na afsluiting van de GDI voor 2010 was voor 660 000 hectare landbouwgrond in Nederland een analyseresultaat ingediend.

Hiervan viel circa 100 000 hectare in de klasse «hoog». De overige 560 000 hectare viel in de klasse «laag» dan wel «neutraal». De percelen waarvoor geen analyseresultaat was ingediend vielen in 2010, volgens hiervoor genoemd uitgangspunt, in de fosfaatklasse «hoog». Ondernemers hebben daarmee, in het eerste jaar dat de fosfaatdifferentiatie van kracht was, voor een groot areaal landbouwgrond bewust gekozen voor niet bemonsteren en daarmee voor de laagste fosfaatgebruiksnorm. In 2011 kunnen ondernemers via de GDI wederom een Pw- of PAL-getal opgeven bij de Dienst Regelingen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

i.v.m. het afdrukken als Eerste Kamerstuk.

Het eerder onder kamerstuk 28 385, nr. 209 gepubliceerde kamerstuk komt hiermee te vervallen.

Naar boven