28 345 Aanpak huiselijk geweld

Nr. 108 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2010

Bij brief van 13 december 2007 (Tweede Kamer 2007–2008, 28 345, nr. 52) heb ik aangegeven dat het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) nader zal worden onderzocht, met het oog op verdere ontwikkeling. Dit onderzoek, «Partiële kwaliteitsbepaling RiHG», is in juli jl. gereedgekomen (zie bijlage)1. In het onderzoek wordt partieel de kwaliteit van het RiHG onderzocht door na te gaan of het RiHG – ondermeer op wetenschappelijke en praktische gronden – de juiste (selectie van) items bevat.

Het onderzoek bestond uit:

  • een (literatuur)studie naar factoren die samenhangen met huiselijk geweld (hierbij zijn ook buitenlandse risicotaxatie-instrumenten betrokken);

  • een analyse van 101 ingevulde RiHG’s die wel en 31 ingevulde RiHG’s die niet tot een huisverbod hebben geleid;

  • 21 interviews met hulpofficieren van justitie en hulpverleners die (delen van) het RiHG invullen.

Over het onderzoek bericht ik u het volgende.

Aanleiding voor het onderzoek

Voorheen kon de overheid, in een situatie waarin huiselijk geweld dreigde, weinig doen. Veelal verlieten het slachtoffer en eventuele kinderen het huis. Met de Wet tijdelijk huisverbod, ingegaan op 1 januari 2009, is het mogelijk geworden om in zo’n situatie de pleger een tijdelijk huisverbod op te leggen (voor de duur van 10 dagen). Het huisverbod houdt in dat de pleger zijn of haar woning niet meer in mag en ook geen contact mag opnemen met partner, kinderen en/of andere huisgenoten. Op deze wijze wordt een afkoelingsperiode gecreëerd, waarbinnen de nodige hulpverlening op gang kan worden gebracht en waardoor escalatie kan worden voorkomen. Het huisverbod wordt in de vorm van een beschikking uitgereikt door de burgemeester of, namens deze, door de politie (te weten de hulpofficier van justitie, de HOvJ). De burgemeester kan, afhankelijk van de situatie, het huisverbod verlengen met maximaal 18 dagen.

Om de wet goed te kunnen uitvoeren is een instrument ontwikkeld, waarmee de politie ter plekke het risico dat huiselijk geweld zal optreden kan inschatten: het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG). Inmiddels is het RiHG circa anderhalf jaar in gebruik.

Het opleggen van een huisverbod is een ingrijpende maatregel; dit moet op basis van een goed en bruikbaar instrument gebeuren. Een belangrijke aanleiding voor het onderhavige onderzoek was de kritiek op het tijdsbeslag van de procedure met betrekking tot het opleggen van een huisverbod, en met name de tijd die met het invullen van het RiHG zou zijn gemoeid.

Het doel van het onderzoek was het verzamelen van informatie over het gebruik van het RiHG in de praktijk, waarmee, indien nodig, de kwaliteit en bruikbaarheid van het instrument verbeterd zouden kunnen worden. Nagegaan is of het RiHG – ondermeer op wetenschappelijke en praktische gronden – de juiste (selectie van) items bevat.

Resultaten onderzoek

De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn:

Karakterisering van het RiHG

Het RiHG is geen instrument waarmee door het beantwoorden van een aantal vragen objectief naar een conclusie wordt toegewerkt. De HOvJ heeft discretionaire ruimte en gebruikt die in de praktijk ook. Het RiHG is daarmee eerder een instrument om op een gestructureerde manier tot een oordeel te komen en dient op deze wijze de uniformiteit van de oordeelsvorming te bevorderen.

Voordat de HOvJ het RiHG invult, heeft hij al een beeld van de uitkomst (wel of geen huisverbod). In de praktijk wordt het RiHG derhalve meestal ingevuld in een situatie die in de ogen van de HOvJ huisbodwaardig is. In het RiHG wordt deze inschatting van de HOvJ vervolgens meestal bevestigd en leidt het instrument tot een advies om een huisverbod op te leggen.

Het invullen en het gebruik van het RiHG

Het RiHG wordt door de HOvJ’s gekarakteriseerd als adequaat en gebruiksvriendelijk, met een heldere opbouw. De HOvJ’s plaatsen wel kanttekeningen bij onderdelen, maar er is nauwelijks fundamentele kritiek op het gebruik en de bruikbaarheid van het RiHG.

De procedure om tot een huisverbod te komen geldt als tijdrovend (tot 6 uren werktijd). Dat het opleggen van een tijdelijk huisverbod veel tijd kost, ligt niet aan het RiHG, maar aan andere onderdelen van de procedure, zoals het reizen van en naar de plaats van het incident, het voeren van gesprekken met de betrokken personen, het schrijven van het proces-verbaal en de beschikking. Het invullen van het RiHG zelf kost gemiddeld een kwartier (de digitale versie) tot een half uur (de handmatige versie).

De signalen in het RiHG

Het RiHG bevat signalen over de (mogelijke) pleger van huiselijk geweld, over het verloop van het geweldsincident en over de gezinsachtergronden. Deze signalen zijn gekozen op grond van de Nederlandse literatuur over huiselijk geweld en kennis van experts.

In het onderhavige onderzoek is ook internationale literatuur bestudeerd. In het onderzoek zijn negen buitenlandse risicotaxatie-instrumenten gevonden. Het was niet altijd duidelijk in hoeverre ze net als het RiHG worden gebruikt voor het opleggen van een (tijdelijk) huisverbod in een crisissituatie.

Als het RiHG wordt geplaatst naast de drie buitenlandse instrumenten die naar doelstelling en context het meest op het RiHG lijken (DV MOSAIC, SARA-pv en BIG 26), zijn er overeenkomsten en verschillen. De meeste overeenkomsten hebben betrekking op signalen over de (mogelijke) pleger en het geweldsincident; de meeste verschillen op signalen over gezinsachtergronden.

Hieruit komt een groot aantal factoren naar voren waarvan empirisch is vastgesteld dat ze samenhangen met huiselijk geweld. Verschillende van deze factoren, zoals opleidingsniveau, sociaaleconomische status en misbruik in de jeugd zijn door de ontwikkelaars van het RiHG geïdentificeerd, maar vanwege de praktische onbruikbaarheid niet in het RiHG opgenomen.

Gevonden mogelijke extra factoren zouden ondergebracht moeten worden bij de signalen over de (mogelijke) pleger of de gezinsachtergronden. Dit zijn de onderdelen die in de praktijk relatief weinig gewicht in de schaal leggen bij de beslissing tot een huisverbod; dit heeft derhalve weinig meerwaarde. De uitkomst van het RiHG wordt, zo blijkt, in sterke mate bepaald door het verloop van het geweldsincident, maar hierover zijn in de literatuur nu juist geen (nieuwe) factoren gevonden.

Conclusies

De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat het RiHG een goed bruikbaar instrument is; er is nauwelijks fundamentele kritiek over het gebruik en de bruikbaarheid.

Wat het tijdsbeslag betreft wordt geconcludeerd dat niet zozeer het invullen van het RiHG veel tijd kost als wel de hele procedure rondom het huisverbod: reistijd, spreken met alle betrokkenen, e.d. Dit weerlegt dus een belangrijke aanname die bij de start van het onderzoek op tafel lag.

Wat het spreken met alle betrokkenen betreft: het is theoretisch mogelijk om met minder personen te spreken, maar dat zou de uitkomst sterk beïnvloeden. Daar komt bij dat het uitgangspunt bij het huisverbod juist is dat met alle betrokkenen wordt gesproken, zodat een goede afweging van de situatie kan worden gemaakt. Daaraan wil ik vasthouden.

In het onderzoek worden tien aanbevelingen gedaan om het RiHG op onderdelen verder te ontwikkelen; deze aanpassingen zijn grotendeels eenvoudig te realiseren, maar zullen naar verwachting weinig tijdsbesparing opleveren, omdat ze vooral het instrument zelf betreffen en niet de procedure.

Hierbij speelt mee dat er na het gereedkomen van de procesevaluatie van de Wet tijdelijk huisverbod, begin 2011, drie onderzoeken beschikbaar zijn die onderling sterk verband houden. Naast de procesevaluatie en het onderhavige onderzoek wordt dit najaar immers ook het onderzoek naar rechtsbescherming bij het huisverbod gepubliceerd. Ik heb het voornemen om één beleidsreactie bij deze drie onderzoeken te formuleren die in samenhang tot een optimalisering van de Wet Tijdelijk Huisverbod kan leiden, door de hele procedure rondom het huisverbod efficiënter en effectiever te maken.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven