28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1267 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2022

Hierbij informeer ik uw Kamer, mede in aanloop naar het commissiedebat Dieren in de veehouderij van 10 november 2022, over de voortgang van een aantal dierenwelzijnsonderwerpen, waar relevant gekoppeld aan moties van en toezeggingen aan uw Kamer. De volgende toezeggingen en moties komen achtereenvolgens in deze brief aan bod:

  • Toezegging aan het lid Vestering (PvdD) om de Kamer te informeren over de stand van zaken van de drie door haar ingediende amendementen tijdens de wetsbehandeling van de wijziging wet dieren in verband met de nieuwe Europese diergezondheidsverordening (Kamerstukken 28 625 en 32 813 en 31 532, nr. 346).

  • Motie van de leden Beckerman en Boswijk die vraagt te onderzoeken hoe en wanneer er een verbod kan komen op het doden van eendagshaantjes (Kamerstuk 28 286, nr. 1196).

  • Toezegging aan het lid Eppink (JA21) om de Kamer middels een rapportage te informeren over de inzet van grote grazers in Nederlandse natuurgebieden en het (NVWA-)toezicht op deze dieren (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3928).

  • Toezegging aan het lid Graus over de voortgang van het overleg VNG en Provincies ten aanzien van schuilstallen (Kamerstuk 33 835, nr. 200)

  • Toezegging aan het lid de Groot (D66) om de Kamer te informeren over de rol van de slachthuizen in het kwaliteitssysteem RundNL (Kamerstuk 33 835, nr. 200).

  • Motie van het lid Vestering (PvdD), die de regering verzoekt te borgen dat de NVWA zelf mag bepalen waar de camera’s in slachthuizen worden geplaatst en te voorkomen dat er dode hoeken bestaan (Kamerstuk 28 286, nr. 1240).

  • Motie van het lid Van Campen (VVD) c.s. die verzoekt bij de in voorbereiding zijnde wetgeving binnen de kaders van de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) cameratoezicht die realtime op afstand kan worden uitgelezen als basisvoorwaarde uit te werken (Kamerstuk 28 286, nr. 1250).

  • Motie van de leden Graus (PVV) en Eerdmans (JA21) die verzoekt om permanent cameratoezicht (naast fysieke controles) in slachthuizen ten behoeve van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1257).

  • Motie van het lid Van Campen (VVD) c.s. die de regering verzoekt bij alle voorbereidende wet- en regelgeving expliciet aandacht te hebben voor maatwerkregels voor zelfslachtende slagers (Kamerstuk 28 286, nr. 1251).

  • Toezegging aan het lid Thijssen (PvdA) over de capaciteit van de NVWA met betrekking tot cameratoezicht (Handelingen II 2021/22, nr. 80, item 22).

Stand van zaken amendementen Wet dieren

Tijdens het debat Klimaat, Voedsel en Landbouw op 20 oktober jl. spraken we over de amendementen, die op 21 april 2021 tijdens het debat over de over de wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese Diergezondheidswetgeving (Kamerstuk 35 398) (Handelingen II 2020/21, nr. 71, item 11) door het lid Vestering (PvdD) e.a. zijn ingediend. Het betreft drie amendementen die door het parlement zijn aangenomen, en daarmee onderdeel zijn geworden van de wet van 26 mei 2021 tot wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene Europese diergezondheidswetgeving (Stb. 2021, nr. 256). Conform mijn toezegging tijdens dit debat informeer ik de Kamer over de stand van zaken inzake deze wet en de drie amendementen.

De amendementen zien op de mogelijkheid van een fokverbod voor uitzonderlijke situaties (Kamerstuk 35 398, nr. 11), een grondslag voor het stellen van brandveiligheidsregels (Kamerstuk 35 398, nr. 13) en een wijziging die voorziet in een verbod op diermishandeling in relatie tot het kunnen houden van dieren in een bepaald houderijsysteem (Kamerstuk 35 398, nr. 9, hierna: amendement artikel 2.1 Wet dieren inzake huisvesting). De voorgenoemde wet, waarin ook de drie onderdelen die er bij amendement in zijn opgenomen, is tot dusverre niet in werking getreden. De aanleiding daarvoor ligt in het amendement artikel 2.1. Wet dieren inzake huisvesting.

Het (aangepaste) amendement over het fokverbod introduceert een bevoegdheid in de Wet dieren (in artikel 2.6) om bij ministeriële regeling een geheel of gedeeltelijk fokverbod op te leggen op het moment dat er sprake is van ernstige dierenwelzijnsproblemen of de dreiging hiervan, door uitzonderlijke omstandigheden. Het amendement regelt een nieuwe bevoegdheid voor de Minister om regels te stellen. Zoals tijdens de plenaire behandeling op 21 mei 2021 door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is opgemerkt, moet er rekening mee worden gehouden dat het lastig is om op voorhand uitzonderlijke omstandigheden te voorzien en dat een fokverbod pas – afhankelijk van de diersoort – na enkele maanden effect heeft. Indien daartoe wel wordt overgegaan, wordt dit goed onderbouwd en zal het proportioneel moeten zijn.

Met het amendement brandveiligheid ontstaat er een grondslag in de Wet dieren (in artikel 2.2., tiende lid) om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur (AMvB) verplichtingen te stellen ten aanzien van brandveiligheid. Met dit amendement is invulling gegeven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) om een wettelijke grondslag te creëren in de Wet Dieren om brandveiligheidsmaatregelen te nemen. De grondslag gaat gebruikt worden om de set aan verplichte maatregelen zoals de elektrakeuringen, die momenteel wordt voorbereid als onderdeel van de aangescherpte aanpak van stalbranden, op te nemen in de AMvB Houders van dieren. Voor de aangescherpte aanpak van stalbranden verwijs ik naar de brief van 8 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 7) en naar de informatie over de voortgang van de uitwerking van die aanpak op 6 juli 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1261).

Over het amendement artikel 2.1 Wet dieren inzake huisvesting is uw Kamer middels een aparte brief van 4 november jl. geïnformeerd. In die brief ga ik uitgebreid in op zowel het amendement artikel 2.1. (Kamerstuk 28 286, nr. 1265) Wet dieren inzake huisvesting als op het convenant dierwaardigheid. In deze brief ga ik ook in op de inwerkingtreding van deze drie genoemde nieuwe wettelijke bepalingen (amendementen).

Verbod op het doden van eendagshaantjes

Jaarlijks worden er miljoenen haantjes direct gedood nadat zij uit het ei zijn gekomen, enkel omdat zij geen economisch nut hebben in de humane voedselketen. Het doden van deze eendagshaantjes wordt door veel mensen als onethisch beschouwd. Begrijpelijkerwijs ziet men dan een verbod op deze praktijk als de meest voor de hand liggende oplossing. Echter is de invoering van een verbod niet zo simpel als het op het eerste gezicht wellicht lijkt. Het doden van eendagshaantjes is een zeer complex vraagstuk, dat geen simpele oplossing kent. Dat wil echter niet zeggen dat er niet gezocht kan én moet worden naar een oplossing.

Afgelopen jaar heeft de Stuurgroep Eendagshaantjes bestaande uit vertegenwoordigers van de sector en de Dierenbescherming, met LNV als voorzitter, zich gebogen over dit vraagstuk. Met als doel tot invulling te komen van de motie Beckerman en Boswijk (Kamerstuk 28 286, nr. 1196), die mij vraagt te onderzoeken hoe en wanneer er een verbod kan komen op het doden van eendagshaantjes. Daarbij overwegende dat een dergelijke verbod goed zou zijn voor dier, boer en consument. Deze motie geeft ook rekenschap van de complexiteit van een verbod. De stuurgroep heeft, zoals aangegeven in de dierenwelzijnsbrief van 6 juli jl., twee rapporten laten opstellen. Eén naar de ethische aspecten en één naar de technische aspecten die relevant zijn bij het doden van eendagshaantjes (bijlagen 1 en 2 bij deze brief). Hieruit blijkt dat het zeker mogelijk is om een vermindering te realiseren van het aantal gedode eendagshaantjes en wordt weergegeven welke manieren er zijn om dat te bewerkstelligen. Tegelijkertijd onderstrepen deze rapporten ook de complexiteit van het onderwerp. Zo belicht het technische rapport ongewenste gevolgen die kunnen ontstaan bij het instellen van een verbod, bijvoorbeeld door de verplaatsing van kuiken- en eierenboerderijen naar het buitenland, het transporteren en opfokken van hanen naar Oost-Europa of het ontstaan van muizenkwekerijen als vervangende «voederdieren». Ook is doorontwikkeling van de in-ovo techniek nodig zodat geslachtsbepaling eerder kan plaatsvinden en met zo laag mogelijke foutmarges. Mede op basis van deze rapporten is de stuurgroep met een advies gekomen. Dit advies is terug te lezen in bijlage 3 bij deze brief. Kort gezegd adviseert de stuurgroep mij op dit moment nog geen verbod in te stellen, maar eerst in te zetten op andere methodes met als doel een vermindering van het aantal te doden eendagshaantjes én de genoemde belemmeringen die in het rapport worden benoemd, weg te nemen. Ik neem dit advies over.

Alle stuurgroepleden zijn gemotiveerd zich in te zetten het aantal eendagshaantjes substantieel te verminderen. Ik ga, in overleg met de stuurgroepleden, een ambitieus èn haalbaar doel stellen. De sectorpartijen gaan zich komend half jaar inzetten voor de vormgeving van het Plan van Aanpak, dat acties bevat hoe dit doel behaald kan worden en hoe de belemmeringen weggenomen kunnen worden. Hierbij zullen de sectorpartijen ook hulp nodig hebben van andere partijen in de keten en van mijn ministerie. Gelijktijdig ga ik, zoals tevens in het advies staat, starten met het voorbereiden van conceptregelgeving. Ik wil onderstrepen dat het van belang is dat er een oplossing komt voor het doden van eendagshaantjes. Het doden van deze dieren past ook niet in mijn beeld van een dierwaardige veehouderij. Tegelijkertijd wil ik dat dit op een manier gebeurt die haalbaar is voor de sector, goed voor het dier en betaalbaar is voor de consument, zoals ook in de motie Beckerman en Boswijk wordt onderschreven.

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 17 oktober jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1467) hebben een aantal landen, op voortouw van Frankrijk en Duitsland, de Europese Commissie opgeroepen een verbod op het doden van eendagshaantjes op te nemen in de voorstellen voor de nieuwe EU-herziening die eind 2023 wordt verwacht. Nederland sprak tijdens de Raad steun uit voor deze oproep, met aanvullend – net als een aantal andere lidstaten – de dringende oproep oog te hebben voor de mogelijke negatieve bijeffecten die kunnen ontstaan, zoals het verplaatsen van kuikenbroederijen naar derde landen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit dossier en wanneer het Plan van Aanpak gereed is.

Rapportage inzet grote grazers in natuurgebieden

Mijn ambtsvoorganger heeft aan het lid Eppink (JA21) toegezegd om de Kamer middels een rapportage te informeren over de inzet van grote grazers in Nederlandse natuurgebieden en het (NVWA-)toezicht op deze dieren (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3928). Met het bijgevoegde rapport «Resultaten van het onderzoek naar het aantal runderen en paarden en uitgeoefende NVWA-controles in Nederlandse natuurgebieden» (bijlage 4) voldoe ik aan deze toezegging.

De analyse heeft zich, mede gelet op de complexiteit, beperkt tot het inzichtelijk maken van de algemene potentiële inzet van grote grazers in natuurgebieden. Het rapport laat zien dat veel landbouwers en natuurorganisaties percelen met een natuurstatus beheren. Het gaat zowel om uitgestrekte natuurgebieden, als afgebakende percelen met een beperkte omvang. Op deze percelen kunnen aanzienlijke aantallen dieren, waaronder grote grazers, geweid worden. De groep houders van grote graasdieren die natuurpercelen in gebruik heeft, is groot en divers. Denk daarbij bijvoorbeeld aan natuurbeherende organisaties, particulieren en veehouders. Met welk primair houderijdoel de dieren zijn gehouden (melkproductie, vleesproductie, hobbymatige houderij of natuurbeheer) valt niet volledig te herleiden. Ook valt niet te herleiden of, en hoeveel, dieren in de praktijk daadwerkelijk op een perceel natuurgrond worden geweid die een houder in gebruik heeft.

Uit het rapport blijkt dat de NVWA in 2020 respectievelijk ongeveer 10.000 uur besteed heeft aan welzijnscontroles bij rundveehouders en ongeveer 3.800 uur bij paardenhouders die natuurpercelen in gebruik hadden. De welzijnscontroles betreffen de toezichtinzet op «bedrijfsniveau». Het betreft dus het totaal aantal uren aan toezicht. Een uitsplitsing naar uren op natuurpercelen is niet aanwezig. Het toezicht op bedrijfsniveau betekent ook dat de uren betrekking kunnen hebben op andere diersoorten die de houder van de runderen, respectievelijk paarden hield.

Ontwikkeling monitor en benchmarksystematiek zorg jonge dieren

Diersectoren zien het belang van een goede zorg voor jonge dieren, om daarmee het dierenwelzijn en diergezondheid te verbeteren en sterfte zoveel mogelijk te verminderen. Om initiatieven van de melkvee-, varkens- en geitensector op dit gebied te bundelen en te versterken, heeft mijn ministerie samen met sectoren allereerst verkend of de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) een onafhankelijke monitor en benchmarksystematiek voor de zorg van jonge dieren kan ontwikkelen (Kamerstuk 28 286, nr. 1130).

Deze verkenning heeft positief uitgepakt. De SDa heeft in samenspraak met de drie genoemde sectoren een plan opgezet voor de ontwikkeling van een diersoortspecifieke systematiek voor:

  • Monitoring: het verkrijgen van een objectief beeld van de zorg voor jonge dieren in de drie bovengenoemde sectoren.

  • Benchmarking: het kunnen vergelijken door individuele veehouders van hun eigen prestaties met de prestaties van collega veehouders, zodat zij op basis daarvan zo nodig maatregelen kunnen nemen om de zorg te verbeteren.

Dit plan is in een bijlage bij deze brief opgenomen (bijlage 5). Ik zal de uitvoering van het plan financieren. De ontwikkeling van een betrouwbare benchmarksystematiek op basis waarvan streefwaarden en handelingsperspectief voor veehouders kunnen worden gesteld, vraagt de nodige tijd. De ervaringen met de ontwikkeling van de monitoring van het antibioticagebruik in de dierhouderij, die ook door de SDa is opgezet, wijst dat uit. Het plan heeft dan ook een looptijd van drie jaar. In de tussentijd blijven de sectoren werken aan de lopende initiatieven om de zorg van jonge dieren in de drie sectoren te verbeteren.

EFSA adviezen diertransport

In september dit jaar publiceerde de EFSA een vijftal wetenschappelijke adviezen over het welzijn van dieren tijdens transport1. De Europese Commissie had hierom gevraagd, in het kader van de voorgenomen herziening van de transportverordening, waarvoor voorstellen eind 2023 verwacht worden. De rapporten beschrijven uitgebreid de gangbare praktijken van alle stadia van diertransporten en de consequenties voor het welzijn van dieren. Ze sluiten af met aanbevelingen. Zoals de Tweede Kamer bekend, heeft mijn voorganger samen met Denemarken, Duitsland, Zweden en België in juni de inzet voor de herziening van de transportverordening naar de Europese Commissie gestuurd (bijlage bij Kamerstuk 21 501-32, nr. 1452). Ik constateer dat de EFSA bevindingen en aanbevelingen onze inzet in grote mate ondersteunt en dat er antwoorden worden gegeven op vragen die we stelden. Alhoewel de adviezen dienen als input voor toekomstige nieuwe of aangepaste voorschriften in de Europese regelgeving, zie ik ook dat een aantal elementen vooruitlopend daarop mogelijk al toegepast kunnen worden. De wenselijkheid en mogelijkheden om vooruitlopend op de aanpassing van de Europese regels de EFSA adviezen over te nemen, verschilt per onderwerp. Dit vergt een zorgvuldige analyse, die op dit moment plaatsvindt.

Zoals ik in oktober in antwoord op schriftelijke vragen van lid Vestering heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 260), bezie ik bijvoorbeeld momenteel de mogelijkheden om de EFSA-uitkomsten ten aanzien van maximale temperaturen tijdens transport toe te passen in een beleidsregel, vergelijkbaar met de Beleidsregel voor diertransport bij hoge temperaturen die in juli 2020 van kracht is geworden. Ik heb hierbij uitdrukkelijk aandacht voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid en betrek naast de NVWA en de sectorpartijen ook dierenwelzijnsorganisaties bij dit proces. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de voortgang informeren.

Plan van aanpak voor hittestress bij landbouwhuisdieren

In april van dit jaar is het plan van aanpak voor hittestress bij landbouwhuisdieren naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1255). Om te komen tot een voorspoedige uitvoering is een stuurgroep ingesteld, met daaronder een aantal werkgroepen per thema. In de stuurgroep en werkgroepen zijn mijn ministerie, de NVWA en betrokken sectorpartijen vertegenwoordigd. De volgende werkgroepen zijn ingesteld: a) overkoepelende onderwerpen, b) beschutting in de weide, c) hittestress in stallen en d) transport en slachterijen. Ook is voorzien in periodiek overleg met dierenwelzijnsorganisaties over de voortgang en (tussen)uitkomsten van de verschillende werkgroepen. Inmiddels hebben de eerste bijeenkomsten plaatsgevonden. Ik geef hieronder de stand van zaken ten aanzien van twee acties over beschutting in de weide. Voor de zomer van 2023 zal ik de Tweede Kamer een geactualiseerde versie van het plan van aanpak toesturen.

  • Invulling open norm

    De eerste actie betreft de open norm uit het Besluit houders van dieren. Volgens artikel 1.6. lid 3 dient een houder een dier, indien het dier niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden. Bij zowel toezichthouders als houders was er behoefte aan duidelijkheid want, wat zijn slechte weersomstandigheden en wat wordt beschouwd als bescherming? In 2021 zijn de werkvoorschriften van de NVWA aangepast en aangescherpt. Deze blijken voldoende duidelijk en goede handvatten te bieden voor toezicht en handhaving ten aanzien van de bescherming tegen hitte van weidedieren. Zowel sectorpartijen als de NVWA kunnen met de huidige werkwijze uit de voeten. Daarom is geconcludeerd dat er geen nadere invulling van de open norm nodig is, voor wat betreft het bieden van bescherming tegen hitte. Uit de overleggen bleek dat een nadere duiding van «slechte weersomstandigheden», anders dan hitte, ook gewenst is. Dit wordt daarom nu opgepakt.

  • Afstemming met gemeentes en provincies

    Een schuilstal of natuurlijke elementen, zoals bomen en struiken, kunnen dieren bescherming bieden tegen slechte weersomstandigheden. (Hobby)dierhouders ervaren echter problemen bij de vergunningverlening voor het plaatsen van beschutting in weilanden, vanwege beperkingen in bestemmingsplannen. In het plan van aanpak is daarom opgenomen dat ik de afstemming hierover tussen gemeenten, (hobby)dierhouders en mogelijke andere relevante partijen faciliteer. Dit najaar heeft een eerste gezamenlijke bijeenkomst plaatsgevonden met gemeentes en provincies. Hierbij zijn de knelpunten doorgenomen. De deelnemers aan het overleg benadrukten het belang van de integraliteit met andere uitdagingen in het landelijk gebied. Dat is een terecht punt waar ik oog voor zal hebben in het vervolgtraject. Hiermee beschouw ik de toezegging aan het lid Graus (PVV) om de Kamer te informeren over de voortgang van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en Provincies over schuilstallen (Kamerstuk 33 835, nr. 200) afgedaan.

Inspectieresultaten hitte

De NVWA houdt toezicht op de naleving van regels ter bescherming van dieren in de weide tegen slechte weersomstandigheden op basis van meldingen. Een team van deskundigen binnen de NVWA maakt een risicoafweging en beoordeelt hoe een melding dient te worden afgehandeld. Er wordt vervolgens bekeken of de melding telefonisch of administratief kan worden afgehandeld, en waar nodig kan een inspecteur voor een fysieke inspectie naar de betreffende houder worden gestuurd. Afgelopen zomer heeft de NVWA in de periode van juni tot en met september in totaal 427 meldingen ontvangen over mogelijke onvoldoende bescherming tegen hitte van weidedieren. Dit heeft geleid tot het uitvoeren van 98 fysieke inspecties bij schapen, paarden en runderen in de weide. Bij 12 van deze inspecties werd een overtreding geconstateerd, namelijk het onvoldoende bescherming bieden tijdens een periode van extreme hitte. Dit betrof 7 overtredingen bij schapen, 2 bij runderen en 3 bij paarden. Tijdens deze inspecties werden overigens geen tekenen van hittestress geconstateerd bij de aanwezige dieren. Het niet bieden van voldoende mogelijkheden voor alle dieren in de weide om zich in de schaduw te begeven tijdens extreme hitte wordt, indien er geen hittestress bij dieren is vastgesteld, volgens het specifiek interventiebeleid van de NVWA afgedaan met een schriftelijke waarschuwing. Bij een tweede keer overtreden volgt een bestuurlijke boete.

De evaluatie van het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen vindt deze maand plaats. Daarbij komen de uitkomsten van de controles ten aanzien van diertransporten en de slachthuizen aan bod. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.

Transportwaardigheid en kwaliteitssysteem RundNL

De NVWA heeft in 2021 de beoordeling van transportwaardigheid verder geüniformeerd door gebruik te gaan maken van de Europese richtsnoeren voor het bepalen van de geschiktheid voor vervoer van varkens, paarden en volwassen runderen. (Kamerstuk 28 286, nr. 1216). Met name het implementeren van de Europese richtsnoeren voor varkens heeft sinds 4 april 2022 geleid tot een aangepaste handhavingsaanpak van de NVWA met betrekking tot het vervoer van licht gewonde of zieke varkens, waarvoor het vervoer onder voorwaarden geen extra lijden oplevert. Deze aanpak wordt als pilot uitgevoerd en wordt op dit moment door de NVWA geëvalueerd. Uit tussentijdse data-analyses en gesprekken met toezichthouders blijkt dat de borging van het dierenwelzijn tijdens transport van varkens verbeterd is bij de aanvoer van varkens op slachthuizen en bij dieren die aangeboden worden voor exportcertificering. Er worden minder varkens aangeboden voor exportcertificering die niet geschikt zijn voor het voorgenomen transport. Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer voor het einde van dit jaar over de definitieve uitkomsten van de evaluatie.

In de «Verzamelbrief versterking toezicht» van 22 juni 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1259) heeft mijn ambtsvoorganger toelichting gegeven op de publicatie van het rapport van Buro over de transportwaardigheid van melkkoeien en het daarin verstrekte advies over de invloed van de fitheid van melkkoeien op de geschiktheid voor het voorgenomen transport. Zoals in deze brief aangegeven, heeft de IG-NVWA de aanbevelingen van Buro overgenomen om te komen tot een bruikbaar, risicogebaseerd beoordelingsprotocol. Daarnaast start de NVWA met een traject volgens de principes van handhavingsregie om de naleving van de Europese transportverordening bij het transport van melkkoeien, die bestemd zijn voor de slacht, verder te verbeteren. Handhavingsregie heeft als doel de grootste risico’s in de keten effectief en efficiënt aan te pakken, de informatiepositie te versterken en het toezicht te vernieuwen. Ik hecht eraan om hierbij op te merken dat de verantwoordelijkheid voor een goede borging van het dierenwelzijn tijdens het transport, en ook elders in de vlees- en zuivelketen natuurlijk in de eerste plaats bij de bedrijven zelf ligt. De sector maakt gebruik van instrumenten in kwaliteitssystemen (zoals «koemonitor») om dierwelzijn en diergezondheid te monitoren. Daarnaast werkt LTO Nederland samen met onder andere dierenartsen, klauwverzorgers en de Gezondheidsdienst voor dieren (GD) aan het voorkomen van gezondheidsproblemen bij melkkoeien, zoals bijvoorbeeld klauwaandoeningen. Hiermee wordt een praktische uitvoering en bewustwording bij de melkveehouders beoogd.

Tijdens het commissiedebat over de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit van 28 juni 2022 is het kwaliteitssysteem van de rundveesector (RundNL) ter sprake gekomen. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd de Tweede Kamer op een later moment te informeren over de rol van de slachthuizen in dit kwaliteitssysteem, vanwege de wenselijkheid van nauwe betrokkenheid van deze schakel in de keten (Kamerstuk 33 835, nr. 200). Het private kwaliteitssysteem RundNL omvat drie zaken: monitoring kritische stoffen, goede houderijpraktijk en Voedsel Keten Informatie (VKI). De goede houderijpraktijk voor de rundveehouderij betreft niet alleen het houden van dieren maar ook het zorgvuldig transporteren van dieren vanaf de boerderij naar het slachthuis. Hiervoor wordt gewerkt aan een borgingssysteem waarbij voor de beoordeling van de dieren dezelfde Europese richtsnoeren worden gebruikt als die de NVWA in haar sinds vorig jaar aangescherpte toezicht toepast. Dit systeem kan naar verwachting medio 2023 ingevoerd worden. Stichting RundNL is een zelfstandige stichting, die is opgericht door VleesveeNL, LTO melkveehouderij en de Centrale Organisatie voor de vleessector (COV). COV behartigt de slachthuizen, dus tijdens het debat is ten onrechte de indruk gewekt dat deze niet betrokken zijn bij dit kwaliteitssysteem. Met ingang van oktober dit jaar maakt ook Vee & Logistiek Nederland deel uit van het bestuur. Ik waardeer dat de sector op dit punt inzet pleegt en deze samenwerking is aangegaan. Ik volg deze ontwikkelingen nauwgezet.

Slachtsnelheid onderzoek, praktijktoets

De Kamer is op 22 april en 22 juni 2022 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nrs. 1237 en 1259) over de acties die worden ondernomen om invulling te kunnen geven aan de aangenomen motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 33 835, nr. 156) en de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118), die de regering verzoeken de slachtsnelheid te verlagen. Op 22 april heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer gemeld eerst een onafhankelijke praktijktoets te laten uitvoeren, in navolging op het rapport naar de invloed van de slachtsnelheid op risicofactoren voor dierenwelzijn, voedselveiligheid en de mogelijkheid voor het goed toezicht kunnen houden. Het doel van deze praktijktoets is om te illustreren hoe bij een aantal pluimvee- en roodvlees slachterijen die risico’s in een slachthuissetting eruit zien. Tevens zal het onderzoek inzicht geven in (het effect van) de beheersmaatregelen die genomen worden om deze risico’s te borgen.

In oktober zijn acht slachthuizen in het kader van de praktijktoets bezocht door de onderzoekers. De inschatting is dat zij uiterlijk half november gereed kunnen zijn met hun rapportage. Ik zal de Kamer de resultaten van de praktijktoets toesturen, zodra deze gereed zijn. Zoals toegezegd zal ik de uitkomsten van de praktijktoets gebruiken om samen met de NVWA en belanghebbenden (sector, NGO’s en kennisinstellingen) tot een nieuw toetsingskader voor aanvragen tot verhoging van slachtsnelheid te komen. Deze brede afstemming voor een nieuw toetsingskader is in lijn met de aanbevelingen uit het eerste rapport. Ik zal vóór het einde van het jaar een eerste bijeenkomst met belanghebbenden organiseren. Totdat het beleidskader is vastgesteld, blijft de Aanwijzing aan de Inspecteur Generaal van de NVWA om geen verhogingen van de slachtsnelheid in slachthuizen toe te staan2, in stand.

Voortgang wetsvoorstel cameratoezicht slachthuizen en verzamelcentra

Zoals de Kamer eerder is geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1237), bereid ik een wetsvoorstel voor ter aanpassing van de Wet dieren waarmee cameratoezicht op slachthuizen en op vee-verzamelcentra verplicht wordt. Hierbij geef ik u een korte update over de voortgang van dit traject.

Allereerst wil ik wil benadrukken dat het cameratoezicht in slachthuizen, zoals het momenteel bij de NVWA wordt uitgevoerd, gewoon doorgaat. Dit toezicht vindt plaats op ruim 90 slachthuizen (de kleinsten uitgezonderd) en is weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend, zoals soms wordt gesuggereerd. Indien slachthuizen geen goede medewerking verlenen, voert de NVWA extra inspecties uit op dat slachthuis, op kosten van het betreffende bedrijf. Voor verzamelcentra voor vee is daarentegen nog geen ervaring met cameratoezicht. Dit wordt dus een nieuwe situatie voor zowel de bedrijven als de toezichthouders.

Anders dan gebruikelijk, kies ik nadrukkelijk voor het gelijktijdig uitwerken van het Wetsvoorstel en de lagere regelgeving en niet voor een volgordelijke aanpak, omdat ik hiermee in een vroeg stadium concreet kan maken wat de verplichtingen gaan inhouden. De NVWA en het bedrijfsleven worden nauw betrokken bij dit proces, wat moet leiden tot effectieve en efficiënt uitvoerbare regelgeving.

Voor de zomer is een pre-internetconsultatie over een eerste versie van het wetsvoorstel gestart. Deze consultatie heeft tot 100 reacties geleid. Enerzijds zijn er veel positieve geluiden, omdat met het wetsvoorstel dierenwelzijn beter geborgd kan worden. Daarbij zijn er interessante ideeën aangedragen. Anderzijds uiten direct betrokkenen zorgen over de lastendruk en de borging van privacy. De resultaten van de internetconsultatie neem ik mee in de nadere uitwerking van het wetsvoorstel en van de lagere regelgeving.

In de algemene maatregel van bestuur (AMvB) die ik uitwerk, worden de wetvoorschriften geconcretiseerd. Ik houd daarbij uiteraard rekening met de volgende moties en toezegging:

  • Motie van het lid Vestering (PvdD), die de regering verzoekt te borgen dat de NVWA zelf mag bepalen waar de camera’s in slachthuizen worden geplaatst en te voorkomen dat er dode hoeken bestaan (Kamerstuk 28 286, nr. 1240);

  • Motie van het lid Van Campen (VVD) c.s. die verzoekt bij de in voorbereiding zijnde wetgeving binnen de kaders van de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) cameratoezicht die realtime op afstand kan worden uitgelezen als basisvoorwaarde uit te werken (Kamerstuk 28 286, nr. 1250);

  • Motie van de leden Graus (PVV) en Eerdmans (JA21) die verzoekt om permanent cameratoezicht (naast fysieke controles) in slachthuizen ten behoeve van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 1257);

  • Motie van het lid Van Campen (VVD) c.s. die de regering verzoekt bij alle voorbereidende wet- en regelgeving expliciet aandacht te hebben voor maatwerkregels voor zelfslachtende slagers (Kamerstuk 28 286, nr. 1251);

  • Toezegging aan het lid Thijssen (PvdA) over de capaciteit van de NVWA met betrekking tot cameratoezicht (Handelingen II 2021/22, nr. 80, item 22).

Dit betekent dat ik niet alleen een wettelijke verplichting uitwerk die de huidige systematiek van het «eenvoudige» cameratoezicht verplicht stelt, maar regelgeving maak waar deze nieuwe aspecten van cameratoezicht meteen in worden meegenomen. Het gaat hierbij om complexe ict- en uitvoeringstechnische vraagstukken, zoals het eventueel realtime of op afstand bekijken van de opgenomen camerabeelden door de NVWA, eigendom van de data en veilige dataopslag. Daarbij moet ik rekening houden met de impact op de privacy van werknemers, toezichthouders en ander publiek. De nieuwe aspecten hebben uiteraard impact op de lastendruk voor bedrijven en de capaciteit van de NVWA. Dit moet worden uitgewerkt.

In april 2022 heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer gemeld dat hij streefde het wetsvoorstel in het voorjaar van 2023 in te dienen bij de Tweede Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 1237). Nu ik het wetsvoorstel en de AMvB parallel uitwerk en doordat ook meteen nieuwe aspecten van cameratoezicht meegenomen worden, moet ik de planning verschuiven naar het najaar van 2023.

Buro advies over toepassing sensortechnologie dierenwelzijn slachthuizen

De Inspecteur Generaal van de NVWA heeft het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (Buro) van de NVWA verzocht om zich te buigen over de mogelijkheden van sensortechnologie op slachthuizen voor dierenwelzijn voor de korte en middellange termijn. Het Buro advies is gereed en bijgevoegd bij deze brief (bijlage 6). Conform de gangbare procedure voor Buro adviezen zal het advies met een managementreactie van de IG NVWA ook worden gepubliceerd op de website van de NVWA.Buro komt tot de conclusie dat sensortechnologie veel kansen biedt voor het meten van dierenwelzijn in slachthuizen en dat er technologisch al veel mogelijk is. Sensortechnologie in combinatie met Artificial Intelligence (AI) zal op de korte en middellange termijn nog niet als vervanging gebruikt kunnen worden voor de handhaving door de NVWA. Hiervoor is op dit moment binnen de huidige Europese wettelijke kaders (waaronder de Europese controleverordening EU nr. 2017/625) geen ruimte, zoals mijn voorgangers de Tweede Kamer eerder hebben toegelicht. Buro verwacht wel dat sensortechnologie binnen enkele jaren een bijdrage kan leveren aan effectiever overheidstoezicht op dierenwelzijn op basis van de verzamelde data en informatie.

Buro adviseert de IG NVWA om te inventariseren hoe slachthuizen sensortechnologie en AI reeds toepassen voor dierenwelzijn. Daarnaast adviseert Buro het gebruik van gevalideerde sensortechnologie te stimuleren en in de samenwerking met slachthuizen in te zetten op de in het advies genoemde mogelijkheden voor sensortechnologie, AI en andere kansrijke initiatieven. Geadviseerd wordt om te communiceren dat sensortechnologie in combinatie met AI op de korte termijn niet voor grotere effectiviteit en efficiëntie in de handhaving zal zorgen. Het gaat nu vooral om het opdoen van ervaring en het verkrijgen van inzicht in de kansen en beperkingen van de systemen. Ten slotte adviseert Buro te investeren in internationale samenwerking en wordt de ontwikkeling van benchmarks en normen genoemd, ook in relatie tot de ontwikkeling van wet- en regelgeving op dit vlak.

De uitkomsten van het onderzoek bevestigen mijn inzet op het gebied van «slim cameratoezicht». De toepassingen van sensortechnologie en artificial intelligence zijn veelbelovend en hebben potentie om in de toekomst een bijdrage te leveren aan beter toezicht op dierenwelzijn. Tegelijkertijd deelt Buro mijn inschatting dat deze technologie op dit moment nog volop in ontwikkeling is en er eerst meer ervaring mee moet worden opgedaan. Het voornoemde wetsvoorstel voor cameratoezicht zal een grondslag bevatten om in de toekomst ook nieuwe technologieën te kunnen voorschrijven, waarmee het cameratoezicht efficiënter en effectiever kan worden ingericht. Hierbij gaat het om het gebruik van sensortechnologie (bijvoorbeeld microfoons en warmtesensoren) en gebruik van AI, waardoor cameraopnames efficiënter kunnen worden geselecteerd en uitgelezen. Daarnaast werk ik met relevante partijen en kennisinstituten uit hoe de kwaliteit en betrouwbaarheid van «slim» cameratoezicht kan worden beoordeeld en gewaarborgd. Ik zal uw Kamer informeren over de voortgang hiervan.

De managementreactie van de IG NVWA is bijgevoegd als bijlage bij deze brief (bijlage 7). De aanbevelingen van Buro worden door de NVWA overgenomen. Hiertoe zoekt zij nadrukkelijk de samenwerking met koplopers in de sector, brancheorganisaties, onderzoeksinstituten en handhavingspartners. Ook als het gaat om het ontwikkelen van innovatieve oplossingen om risico’s te kunnen beperken. Hiervoor zullen pilots worden uitgevoerd, zoals eerder aan de Kamer gemeld.

NVWA verscherpt toezichtprocedure/ three strikes out

Zoals mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer heeft gemeld, werkt de NVWA aan een herziening van het algemeen interventiebeleid en aan de procedure verscherpt toezicht voor slachterijen, waarbij een bedrijf een traject ingaat met als doel de naleving te verbeteren (Kamerstuk 28 286, nr. 1259). Het interventiebeleid regelt hoe de NVWA als rijksinspectie doeltreffend en evenredig gebruik maakt van haar toezichts- en handhavende bevoegdheden. De regelgeving ten aanzien van bestraffende sancties, waaronder bestuurlijke boetes, is een beleidsmatige aangelegenheid dat behoort tot mijn ministerie.

Zoals aangegeven ontwikkelt de NVWA een maatwerkaanpak voor notoire overtreders. Als zo’n traject bij het bedrijf niet, of onvoldoende, tot verbetering van de naleving leidt, kunnen passende sancties volgen waaronder schorsing of zelfs intrekking van de erkenning. De motie van de leden Van Campen en Eerdmans, waarin de regering wordt verzocht bij de uitwerking van de procedure voor verscherpt toezicht voor slachthuizen een «three strikes out»-handhavingsvoorstel uit te werken (Kamerstuk 28 286, nr. 1249) wordt hierbij betrokken. De NVWA kijkt hoe een vorm van een puntenstelsel bij herhaalde overtredingen kan helpen het verscherpt toezicht verder vorm te geven.

Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven te verwachten in het najaar van 2022 het herziene interventiebeleid en de procedure verscherpt toezicht in uitvoering te hebben (Kamerstuk 28 286, nr. 1259). De NVWA ontwikkelt op dit moment een werkwijze waarbij per bedrijf op basis van zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten wordt bepaald of het onder verscherpt toezicht wordt geplaatst. Dit moet leiden tot een gedegen systematiek die breed toepasbaar is. Een kwantitatieve benadering alléén, bijvoorbeeld aan de hand van aantallen «strikes» of punten, doet onvoldoende recht aan een evenredige sanctionering zoals vereist door wetgeving en rechtspraak.

Hoewel er reeds gebouwd is aan deze systematiek, vergt dit meer coördinatie en tijd dan in eerste instantie ingeschat werd. Mijn verwachting is dat het herziene interventiebeleid en de procedure verscherpt toezicht in de eerste helft van 2023 in uitvoering zullen zijn, waarna ik de Tweede Kamer ook nader zal informeren over de uitvoering van de hierboven genoemde motie Van Campen en Eerdmans.

Arbeidsomstandigheden in slachthuizen

In het plenaire debat over voortdurende misstanden in Nederlandse slachthuizen van 17 mei 2022 (Handelingen II 2020/21, nr. 80, item 22) stelden de leden Thijssen (PvdA) en Beckerman (SP) vragen over de arbeidsomstandigheden in de slachtsector, ook in het licht van het verbod op subcontracting in Duitsland. Mijn voorganger heeft toegezegd per brief in te gaan op hoe het geregeld is in Duitsland. In Duitse slachterijen is het verlenen van vaste contracten sinds 2021 wettelijk verplicht. Of dit leidt tot verbeteringen van dierenwelzijn, zoals lid Thijssen vroeg, is lastig te beoordelen. Ik heb geen inzicht in trends en ontwikkelingen ten aanzien van dierenwelzijn in de Duitse slachthuizen.

In Nederland is het bieden van vaste contracten niet wettelijk geregeld, zoals mijn ambtsvoorganger dit de Kamer op 5 februari 2021 heeft medegedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1171). Het terugdringen van de zogenaamde «flexibele schil» en het bevorderen van vaste contracten in de slachtsector is wel als bespreekpunt ingebracht bij bestuurlijke overleggen dat het kabinet heeft met sociale partners en alle andere relevante partijen.

De Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV) heeft in haar gedragscode van 28 januari 2021 de intentie uitgesproken om zo snel mogelijk zo veel mogelijk medewerkers die met levende dieren werken, in eigen dienst te nemen. Ook is in de cao voor de vleessector3 vastgelegd dat uitzendkrachten een vast contract wordt aangeboden, indien ze langer dan vijf jaar bij een bedrijf werken en duurzaam in Nederland verblijven. Tussen 1 juli en 31 december 2021, zijn 219 uitzendkrachten in dienst getreden, waarvan 8 in functies waarbij met levende dieren wordt gewerkt. In de pluimveeverwerkende industrie is, met het oog op dierenwelzijn, met de vakbonden afgesproken dat slachterijen vanaf 1 juli 2022 geen uitzendkrachten inzetten voor een aantal «kritische functies», waaronder welzijnsmedewerkers en controleurs voor de aanvoer van levende dieren. Daarnaast geldt per 1 juli 2022 dat uitzendkrachten die langer dan twee jaar werk verrichten in het bedrijf, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgen aangeboden. Beide afspraken zijn in de cao Pluimveeverwerkende Industrie 2021–20234 vastgelegd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voornemens uw Kamer nog dit jaar op de hoogte te brengen van de stand van zaken van de motie van het lid Futselaar uit 2020 inzake arbeidsomstandigheden en verbeterde naleving van dierenwelzijnswetgeving (Kamerstuk 28 296, nr. 1161).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven