28 088
Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ter waarborging van de bekwaamheid tot het uitoefenen van beroepen in het onderwijs (Wet op de beroepen in het onderwijs)

nr. 15
AMENDEMENT VAN HET LID KRANEVELDT C.S.

Ontvangen 27 januari 2004

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, wordt na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:

1a. Het tweede lid vervalt.

II

In artikel I, onderdeel B, vervalt het tweede lid van artikel 3a.

III

In artikel I, onderdeel D, vervalt in het vijfde lid van artikel 32 de zinsnede: , behalve in een functie voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs,.

IV

In artikel I, onderdeel D, vervalt in artikel 32 het zesde lid.

V

In artikel II, onderdeel A, wordt na punt 1 een nieuw punt ingevoegd, luidende:

1a. Het tweede lid vervalt.

VI

In artikel II, onderdeel B, vervalt het tweede lid van artikel 3a.

VII

In artikel II, onderdeel D, vervalt in het vijfde lid van artikel 32 de zinsnede: , behalve in een functie voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs,.

VIII

In artikel II, onderdeel D, vervalt in artikel 32 het zesde lid.

VIII

In artikel III wordt onderdeel C als volgt gewijzigd:

A. In punt 3 vervalt: , zesde.

B. Na punt 5 wordt een nieuw punt ingevoegd, luidende:

5a0. Het zesde lid vervalt.

IX

In artikel III, onderdeel E, vervalt het tweede lid van artikel 35.

X

In artikel IV, onderdeel D, vervalt het vierde lid van artikel 4.2.1.

XI

In artikel IV, onderdeel D, vervalt het tweede lid van artikel 4.2.2.

XII

Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIII. OVERGANGSRECHT GEVEN VAN GODSDIENSTONDERWIJS OF LEVENSBESCHOUWELIJK VORMINGSONDERWIJS EN VERRICHTEN VAN ONDERWIJSONDERSTEUNENDE WERKZAAMHEDEN DAARVOOR

1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van bekwaamheidseisen die betrekking hebben op het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs voor het geven van dat onderwijs is benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming, alsmede degene die eerder al voor het geven van dat onderwijs benoemd is geweest of tewerkgesteld zonder benoeming, wordt bij inwerkingtreding van die eisen aangemerkt als daaraan te voldoen.

2. Degene die binnen een periode van 5 jaren gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen voor de eerste maal wordt benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, dient binnen een periode van 5 jaren gerekend vanaf het tijdstip van die eerste benoeming of die eerste tewerkstelling zonder benoeming, te voldoen aan deze bekwaamheidseisen om belast te kunnen blijven worden met de desbetreffende werkzaamheden. Bij algemene maatregel van bestuur kan in afwijking van de eerste volzin de periode van 5 jaren gerekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen worden verlengd met in een die maatregel te bepalen periode indien dat noodzakelijk is voor een goede invoering van die bekwaamheidseisen.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die onderwijsondersteunende werkzaamheden behoeve van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs verricht, voor zover voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zijn vastgesteld.

4. Bij ministeriële regeling worden regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid.

Toelichting

Iedere onderwijsgevende of onderwijsondersteunende functionaris dient, ongeacht het vak dat hij of zij geeft, vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische kennis, vaardigheden en inzichten te bezitten. De al bestaande en ook in dit wetsvoorstel opgenomen uitzonderingen t.a.v. het voldoen aan bekwaamheidseisen voor onderwijsgevenden of onderwijsondersteunende functionarissen die lessen godsdienst of levensbeschouwing geven respectievelijk daarvoor onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten, dienen daarom voor alle relevante onderwijssectoren te worden opgeheven. Voor de inhoud zelf van de lessen godsdienst en levensbeschouwing heeft dit amendement geen gevolgen. Onderwijsinstellingen behouden namelijk de vrijheid om de inhoud van deze lessen naar eigen inzicht vorm te geven. Wel verlangt dit amendement van onderwijsgevenden of onderwijsondersteunende functionarissen die lessen godsdienst of levensbeschouwing geven respectievelijk ondersteunen, dat zij, net als hun collega's in andere vakken, voldoen aan alle passende bekwaamheidseisen die aan het bijzondere karakter van hun beroepsuitoefening mogen worden gesteld en die bij algemene maatregel van bestuur zullen worden vastgesteld. Het overgangsrecht in artikel VIII waarborgt allereerst de rechtspositie van de onderwijsgevenden of onderwijsondersteunende functionarissen die bij inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen al lessen godsdienst of levensbeschouwing geven of ondersteunen, of dat voordien al hebben gedaan, in die zin dat zij ook na inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen de bevoegdheid daartoe behouden. Wel zal dan op hen de verplichting tot het onderhouden van hun bekwaamheid van toepassing zijn. Dat ligt al besloten in de systematiek van de Wet BIO, dus daarin hoeft het amendement niet meer te voorzien.

Wie pas binnen 5 jaar na inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen voor de eerste keer lessen godsdienst of levensbeschouwing gaat geven, heeft vanaf het moment van eerste benoeming nog maximaal 5 jaar de tijd om aan de bekwaamheidseisen te voldoen. Die eerstbedoelde 5-jaarsperiode vanaf inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen kan bij algemene maatregel van bestuur worden verlengd als daartoe bij invoering van de bekwaamheidseisen de noodzaak blijkt.

Eenzelfde overgangsregeling is van toepassing op zij die onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten ten behoeve van lessen godsdienst of levensbeschouwing, voor zover voor die werkzaamheden bekwaamheidseisen zullen worden vastgesteld.

Het vierde lid is nodig om te regelen hoe het eerste tot en met derde lid «administratief» zullen worden toegepast (regels over het overleggen van bescheiden e.d.) .

Kraneveldt

Hamer

Lambrechts

Naar boven