28 088
Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ter waarborging van de bekwaamheid tot het uitoefenen van beroepen in het onderwijs (Wet op de beroepen in het onderwijs)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, ter waarborging van de bekwaamheid tot het uitoefenen van beroepen in het onderwijs (Wet op de beroepen in het onderwijs).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

13 november 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor de kwaliteit van het onderwijs, voor de kwalificatiestructuur en voor een moderne en open arbeidsorganisatie op het gebied van het primair en voortgezet onderwijs alsmede op het gebied van de educatie en het beroepsonderwijs wenselijk is, bekwaamheidseisen voor onderwijsgevenden vast te stellen, mogelijk te maken dat dergelijke eisen eveneens worden vastgesteld voor nauw met het onderwijs verbonden leidinggevende en ondersteunende werkzaamheden en te bevorderen dat de betrokkenen hun bekwaamheid onderhouden;

dat het tevens noodzakelijk is, de onderwerpen uit de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs te regelen in de desbetreffende onderwijswetten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGINGEN WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

De Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanhef van het eerste lid wordt vervangen door:

1. Schoolonderwijs mag, onverminderd het derde en vierde lid, slechts worden gegeven door degene die:.

2. Het eerste lid, onder b, wordt vervangen door:

b. in het bezit is van

1°. een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat is voldaan aan de krachtens artikel 32a, eerste lid, vastgestelde bekwaamheidseisen, of, indien het gaat om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, dat is voldaan aan de desbetreffende krachtens artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde bekwaamheidseisen,

2°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het door hem te geven onderwijs, of

3°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b, en.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid.

4. In het derde lid (nieuw) wordt «bewijs van bekwaamheid» vervangen door: getuigschrift.

5. In het vierde lid (nieuw) wordt «bewijs van bekwaamheid» vervangen door «getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°» en wordt «Indien betrokkene niet in het bezit is van één van de op grond van artikel 186, zesde lid, aangewezen verklaringen en diploma's met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal» vervangen door: Indien betrokkene niet in het bezit is van een daartoe bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bewijsstuk met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal.

B

Na artikel 3 wordt een artikel 3a ingevoegd, luidend:

Artikel 3a. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

1. Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid, mogen slechts worden verricht door degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,

b. in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie enberoepsonderwijs, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 32a, derde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van deze werkzaamheden.

2. Het eerste lid, onder b tot en met d, is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden ter ondersteuning van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

3. De onderwijsondersteunend functionaris die voldoet aan het eerste lid onder a en e, mag voor een periode van ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag meldt schriftelijk aan de inspectie dat toepassing is gegeven aan de eerste volzin, onder bijvoeging van een afschrift van de verklaring, bedoeld in de tweede volzin.

4. Ten aanzien van studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of 7.7a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 32a, derde lid, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van het eerste lid, onder b tot en met d.

C

In artikel 12, vierde lid, wordt na «wordt gerealiseerd» ingevoegd: , waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt,.

D

Artikel 32 wordt vervangen door:

Artikel 32. Benoemingsvereisten personeel

1. Tot directeur of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag, en

b. voor zover tot de functie werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, tweede lid, behoren, in het bezit is van een bij ministeriële regeling aan te wijzen getuigschrift waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 32a, tweede lid, bedoelde bekwaamheidseisen, dan wel in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een ten aanzien van de door hem te verrichten al dan niet in artikel 32a, tweede lid, bedoelde werkzaamheden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn onder b bedoelde bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de werkzaamheden waarop de benoeming is gericht.

2. De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen, gesteld in het eerste lid onder b, c of d, wat werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, tweede lid, betreft, mag voor een periode van ten hoogste twee jaren met die werkzaamheden worden belast.

3. De directeur of adjunct-directeur die op grond van artikel 3 bevoegd is tot het geven van onderwijs of die op grond van artikel 3a bevoegd is tot het verrichten van de daar bedoelde onderwijsondersteunende werkzaamheden, kan tevens worden belast met het geven van onderwijs respectievelijk met het verrichten van die onderwijsondersteunende werkzaamheden.

4. Om te kunnen worden benoemd tot leraar, dient betrokkene te voldoen aan artikel 3, eerste lid, of op grond van het derde of vierde lid van dat artikel bevoegd te zijn tot het geven van onderwijs.

5. Om te kunnen worden benoemd uitsluitend voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, dient betrokkene te voldoen aan artikel 3, eerste lid, onder a en c.

6. De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid, dient te voldoen aan artikel 3a, eerste lid, onverminderd het tweede tot en met vierde lid van dat artikel.

7. De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met andere werkzaamheden dan die bedoeld in artikel 32a, derde lid, dient:

a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, en

b. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten, bedoeld in het zevende lid, onder b.

9. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder a, artikel 3, eerste lid onder a, en artikel 3a, eerste lid onder a, die in verband met de benoeming wordt overgelegd, mag op het tijdstip van overlegging niet ouder zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode.

10. Indien betrokkene in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt, tekent het feit en de datum van benoeming aan op die verklaring.

E

Na artikel 32 wordt een artikel 32a ingevoegd, luidend:

Artikel 32a. Bekwaamheidseisen

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of die de onderwijskundige leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

4. De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

b. vakbekwaamheid.

F

In artikel 36 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid, onder a, wordt «studeren voor een bewijs van bekwaamheid, dan wel voor een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding» vervangen door: studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen.

2. In het vierde lid wordt «ter verkrijging van een bewijs van bekwaamheid of een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding» vervangen door: om te voldoen aan de bekwaamheidseisen.

G

Na artikel 38 wordt een artikel 38a ingevoegd, luidend:

Artikel 38a. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

1. Degene die beschikt over een in artikel 176b bedoelde geschiktheidsverklaring, het bevoegd gezag dat betrokkene benoemt, en het bestuur van een instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 176f, eerste lid onder c en d, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming van de beoordeling, bedoeld in artikel 176c, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende voorziening.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.

3. Tevens worden bij algemene maatregel van bestuur bijzondere zonodig van deze wet afwijkende voorschriften gegeven voor gevallen waarin men voor dezelfde werkzaamheden wenst te worden benoemd aan scholen die niet uitgaan van hetzelfde bevoegd gezag.

4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

H

In artikel 53, tweede lid, wordt «akten van bekwaamheid» vervangen door: bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.

I

In artikel 59, vierde lid, wordt «akten van bekwaamheid» vervangen door: bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.

J

In hoofdstuk I wordt na Afdeling 11 een Afdeling 11a ingevoegd, luidend:

AFDELING 11A. ZIJ-INSTROOM IN HET BEROEP

Artikel 176a. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. instelling voor hoger onderwijs: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. instellingsbestuur: het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 11.1, onderdeel j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met dien verstande dat voor zover het openbare instellingen betreft, de artikelen 9.2, tweede lid, 10.9, tweede lid, en 11.1, tweede lid, van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 176b. Geschiktheidsverklaring

1. Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming tot leraar met goed gevolg deel te nemen aan het in artikel 176e bedoelde bekwaamheidsonderzoek, wordt een geschiktheidsverklaring afgegeven door het instellingsbestuur onder verantwoordelijkheid waarvan het geschiktheidsonderzoek wordt uitgevoerd of door het bestuur van een op grond van artikel 176g, eerste lid, erkende instelling.

2. Bij ministeriële regeling wordt een model voor de geschiktheidsverklaring vastgesteld.

Artikel 176c. Geschiktheidsonderzoek

1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een instellingsbestuur of het bestuur van een op grond van artikel 176g, eerste lid, erkende instelling. Het instellingsbestuur en het in artikel 176g, eerste lid, bedoelde bestuur betrekken bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of indien de aanvraag wordt ingediend door betrokkene zelf, een daartoe in overeenstemming met deze laatste uitgenodigd bevoegd gezag.

2. Het geschiktheidsonderzoek omvat:

a. de beoordeling of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding tot de door deze beoogde werkzaamheden aan een school, en indien dat het geval is

b. het onderzoek naar de geschiktheid van betrokkene voor die werkzaamheden, waartoe in ieder geval wordt gerekend de beoordeling of betrokkene in de feitelijke klassituatie tot verantwoord lesgeven in staat is, alsmede

c. de beoordeling, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk moeten worden geacht om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek.

3. Uit de aanvraag voor het geschiktheidsonderzoek blijkt dat betrokkene in het bezit is van:

a. een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's, of

b. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het instellingsbestuur of het in artikel 176g, eerste lid, bedoelde bestuur gelijkwaardig is aan een onder a bedoeld getuigschrift of diploma.

4. Het in het tweede lid, onder b, bedoelde onderzoek is erop gericht, vast te stellen of betrokkene in voldoende mate beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om te kunnen worden belast met het geven van onderwijs dat voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen, in aanmerking nemend dat betrokkene in de benoemingsperiode begeleid en verder geschoold zal worden om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. De in de eerste volzin bedoelde kennis en vaardigheden en het in die volzin bedoelde inzicht zijn afgeleid van de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen en omvatten in het bijzonder beroepsmatige vaardigheden.

5. Het geschiktheidsonderzoek is zodanig ingericht dat daarbij in gelijke mate zijn betrokken:

a. personen die zijn belast of belast zijn geweest met het geven van onderwijs aan een lerarenopleiding, alsmede

b. leraren in het desbetreffende vak of vakgebied, niet zijnde personeelsleden van het bevoegd gezag dat is betrokken bij het geschiktheidsonderzoek.

Artikel 176d. Uitvoering scholing en begeleiding

1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 176f, eerste lid, is partij bij de in artikel 38a, eerste lid, bedoelde overeenkomst.

2. Indien na het sluiten van die overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft dat instellingsbestuur tijdig een toereikende vervangende voorziening.

Artikel 176e. Bekwaamheidsonderzoek

Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die de in artikel 176c, tweede lid, onder c, bedoelde scholing en begeleiding verzorgt of onder haar verantwoordelijkheid doet verzorgen, stelt de leraar in de gelegenheid deel te nemen aan een bekwaamheidsonderzoek zodra de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding zijn uitgevoerd volgens de in artikel 38a, eerste lid, bedoelde overeenkomst, en tijdig voor het verstrijken van de benoemingsperiode. Door het bekwaamheidsonderzoek wordt vastgesteld of de leraar voldoet aan de desbetreffende in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen.

Artikel 176f. Uitvoering geschiktheidsonderzoek, scholing en begeleiding; bekwaamheidsonderzoek door instellingen voor hoger onderwijs

1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die een lerarenopleiding verzorgt en zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, in aanvulling op het bepaalde bij of krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bevoegd tot:

a. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van geschiktheidsonderzoek,

b. het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van dat onderzoek, en het doen van voorstellen omtrent de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 176c, tweede lid, onder c,

c. het verzorgen of onder zijn verantwoordelijkheid doen verzorgen van die scholing en begeleiding, en

d. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek.

2. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het geschiktheidsonderzoek een vergoeding is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek en afgifte van de geschiktheidsverklaring, alsmede voor het bekwaamheidsonderzoek. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor deze vergoeding een maximum worden vastgesteld.

Artikel 176g. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek door andere dan HO-instellingen

1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur andere instellingen dan instellingen als bedoeld in artikel 176f erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder eigen verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt uitsluitend plaats indien de instelling voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid, genoemd in artikel 176f, eerste lid onder b.

2. Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage worden verlangd.

Artikel 176h. Kwaliteitsbewaking; toezicht inspectie; sancties

1. Het instellingsbestuur dat zich op grond van artikel 176f, eerste lid, heeft gemeld, en het bestuur van een erkende instelling als bedoeld in artikel 176g, eerste lid, dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.

2. Hoofdstuk 5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van toepassing ten aanzien van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 176f, eerste lid, en 176g, eerste lid.

3. Onze Minister kan een instelling de bevoegdheid tot een of meer van de in artikel 176f, eerste lid, of artikel 176g, eerste lid, genoemde werkzaamheden ontnemen indien gebleken is dat de kwaliteit van de uitoefening daarvan tekortschiet, dan wel indien niet of niet meer wordt voldaan aan het terzake bij en krachtens deze wet bepaalde. Artikel 6.10, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ontneming.

Artikel 176i. Uitvoeringsvoorschriften zij-instroom

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van artikel 176c, tweede lid onder b, en vierde lid.

2. Tevens kunnen bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorschriften worden vastgesteld voor de uitvoering van deze afdeling, waaronder in elk geval voorschriften met betrekking tot:

a. waarborging van de kwaliteit van het geschiktheidsonderzoek en van de instellingen die dat onderzoek uitvoeren,

b. de scholing en begeleiding, en het bekwaamheidsonderzoek, waaronder voorschriften ter waarborging van de kwaliteit, alsmede

c. de procedure voor het aanvragen van het geschiktheidsonderzoek en voor afgifte van de geschiktheidsverklaring.

3. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 176j. Inlichtingenplicht

Het in artikel 176f, eerste lid, en artikel 176g, eerste lid, bedoelde bestuur verstrekken aan Onze Minister alle inlichtingen die deze nodig acht ten behoeve van een goede naleving van deze afdeling. Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden een overzicht van in die periode afgegeven geschiktheidsverklaringen en bekwaamheidsonderzoeken waaraan met goed gevolg is deelgenomen.

K

Artikel 186 vervalt.

ARTIKEL II. WIJZIGINGEN WET OP DE EXPERTISECENTRA

De Wet op de expertisecentra wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid wordt vervangen door:

1. Speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs mag, onverminderd het derde tot en met vijfde lid, slechts worden gegeven door degene die:.

2. Het eerste lid, onder b, wordt vervangen door:

b. in het bezit is van

1°. een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dat is voldaan aan de krachtens artikel 32a, eerste lid, vastgestelde bekwaamheidseisen of, indien het gaat om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen vakken, dat is voldaan aan de desbetreffende krachtens artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde bekwaamheidseisen,

2°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het door hem te geven onderwijs, of

3°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 162b, en.

3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot derde tot en met zevende lid.

4. In het derde lid (nieuw) wordt «bewijs van bekwaamheid» vervangen door: getuigschrift.

5. In het vierde lid (nieuw) wordt «bewijs van bekwaamheid» vervangen door «getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°» en wordt «Indien betrokkene niet in het bezit is van één van de op grond van artikel 171, zevende lid, aangewezen verklaringen en diploma's met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal» vervangen door: Indien betrokkene niet in het bezit is van een daartoe bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bewijsstuk met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal.

6. In het vijfde lid wordt het gedeelte na «met betrekking tot een vak» vervangen door: waarvoor geen lerarenopleiding bestaat en ook anderszins niet aan de hand van enig bewijsstuk kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, verklaren dat een leraar wordt gedacht te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs in dat vak.

B

Na artikel 3 wordt een artikel 3a ingevoegd, luidend:

Artikel 3a. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

1. Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid, mogen slechts worden verricht door degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,

b. in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 32a, derde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van deze werkzaamheden.

2. Het eerste lid, onder b tot en met d, is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden ter ondersteuning van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

3. De onderwijsondersteunend functionaris die voldoet aan het eerste lid onder a en e, mag voor een periode van ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag meldt schriftelijk aan de inspectie dat toepassing is gegeven aan de eerste volzin, onder bijvoeging van een afschrift van de verklaring, bedoeld in de tweede volzin.

4. Ten aanzien van studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of 7.7a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.7.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 32a, derde lid, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van het eerste lid, onder b tot en met d.

C

In artikel 21, vierde lid, wordt na «wordt gerealiseerd» ingevoegd: , waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt,.

D

Artikel 32 wordt vervangen door:

Artikel 32. Benoemingsvereisten personeel

1. Tot directeur of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag, en

b. voor zover tot de functie werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, tweede lid, behoren, in het bezit is van een bij ministeriële regeling aan te wijzen getuigschrift dat is voldaan aan de in artikel 32a, tweede lid, dan wel artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een ten aanzien van de door hem te verrichten al dan niet in artikel 32a, tweede lid, bedoelde werkzaamheden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn onder b bedoelde bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de werkzaamheden waarop de benoeming is gericht.

2. De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen, gesteld in het eerste lid onder b, c of d, mag wat werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, tweede lid, betreft voor een periode van ten hoogste twee jaren met die werkzaamheden worden belast.

3. De directeur of adjunct-directeur die op grond van artikel 3 bevoegd is tot het geven van onderwijs of die op grond van artikel 3a bevoegd is tot het verrichten van de daar bedoelde onderwijsondersteunende werkzaamheden, kan tevens worden belast met het geven van onderwijs respectievelijk met het verrichten van die onderwijsondersteunende werkzaamheden.

4. Om te kunnen worden benoemd tot leraar, dient betrokkene te voldoen aan artikel 3, eerste lid, of op grond van het derde, vierde of vijfde lid van dat artikel bevoegd te zijn tot het geven van onderwijs.

5. Om te kunnen worden benoemd uitsluitend voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, dient betrokkene te voldoen aan artikel 3, eerste lid, onder a en c.

6. De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 32a, derde lid, dient te voldoen aan artikel 3a, eerste lid, onverminderd het tweede tot en met vijfde lid van dat artikel.

7. De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met andere werkzaamheden dan die, bedoeld in artikel 32a, derde lid, dient:

a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, en

b. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten, bedoeld in het zevende lid, onder b.

9. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder a, artikel 3, eerste lid onder a, en artikel 3a, eerste lid onder a, die in verband met de benoeming wordt overgelegd, mag op het tijdstip van overlegging niet ouder zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode.

10. Indien betrokkene in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 162b vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt, tekent het feit en de datum van benoeming aan op die verklaring.

E

Na artikel 32 worden een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 32a. Bekwaamheidseisen

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of onderwijskundige leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

4. De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

b. vakbekwaamheid.

F

Na artikel 38 wordt een artikel 38a ingevoegd, luidend:

Artikel 38a. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

1. Degene die beschikt over een in artikel 162b bedoelde geschiktheidsverklaring, het bevoegd gezag dat betrokkene benoemt, en het bestuur van een instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 162f, eerste lid onder c en d, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming van de beoordeling, bedoeld in artikel 162c, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende voorziening.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.

3. Tevens worden bij algemene maatregel van bestuur bijzondere zonodig van deze wet afwijkende voorschriften gegeven voor gevallen waarin men voor dezelfde werkzaamheden wenst te worden benoemd aan scholen die niet uitgaan van hetzelfde bevoegd gezag.

4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

G

In artikel 56, tweede lid, wordt «akten van bekwaamheid» vervangen door: bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.

H

In artikel 62, vierde lid, wordt «akten van bekwaamheid» vervangen door: bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.

I

In hoofdstuk I wordt na Afdeling 10 een Afdeling 10a ingevoegd, luidend:

AFDELING 10A. ZIJ-INSTROOM IN HET BEROEP

Artikel 162a. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. instelling voor hoger onderwijs: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. instellingsbestuur: het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 12.1, onderdeel j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met dien verstande dat voor zover het openbare instellingen betreft, de artikelen 9.2, tweede lid, 10.9, tweede lid, en 11.1, tweede lid, van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 162b. Geschiktheidsverklaring

1. Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming tot leraar met goed gevolg deel te nemen aan het in artikel 162e bedoelde bekwaamheidsonderzoek, wordt een geschiktheidsverklaring afgegeven door het instellingsbestuur onder verantwoordelijkheid waarvan het geschiktheidsonderzoek wordt uitgevoerd of door het bestuur van een op grond van artikel 162g, eerste lid, erkende instelling.

2. Bij ministeriële regeling wordt een model voor de geschiktheidsverklaring vastgesteld.

Artikel 162c. Geschiktheidsonderzoek

1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een instellingsbestuur of het bestuur van een op grond van artikel 162g, eerste lid, erkende instelling. Het instellingsbestuur en het in artikel 162g, eerste lid, bedoelde bestuur betrekken bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of indien de aanvraag wordt ingediend door betrokkene zelf, een daartoe in overeenstemming met deze laatste uitgenodigd bevoegd gezag

2. Het geschiktheidsonderzoek omvat:

a. de beoordeling of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding tot de door deze beoogde werkzaamheden aan een school, en indien dat het geval is

b. het onderzoek naar de geschiktheid van betrokkene voor die werkzaamheden, waartoe in ieder geval wordt gerekend de beoordeling of betrokkene in de feitelijke klassituatie tot verantwoord lesgeven in staat is, alsmede

c. de beoordeling, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk moeten worden geacht om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek.

3. Uit de aanvraag voor het geschiktheidsonderzoek blijkt dat betrokkene in het bezit is van:

a. een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's, of

b. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het instellingsbestuur of het bestuur van de in artikel 162g, eerste lid, bedoelde instelling gelijkwaardig is aan een onder a bedoeld getuigschrift of diploma.

4. Het in het tweede lid, onder b, bedoelde onderzoek is erop gericht, vast te stellen of betrokkene in voldoende mate beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om te kunnen worden belast met het geven van onderwijs dat voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen, in aanmerking nemend dat betrokkene in de benoemingsperiode begeleid en verder geschoold zal worden om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. De in de eerste volzin bedoelde kennis en vaardigheden en het in die volzin bedoelde inzicht zijn afgeleid van de in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen en omvatten in het bijzonder beroepsmatige vaardigheden.

5. Het geschiktheidsonderzoek is zodanig ingericht dat daarbij in gelijke mate zijn betrokken:

a. personen die zijn belast of belast zijn geweest met het geven van onderwijs aan een lerarenopleiding, alsmede

b. leraren in het desbetreffende vak of vakgebied, niet zijnde personeelsleden van het bevoegd gezag dat is betrokken bij het geschiktheidsonderzoek.

Artikel 162d. Uitvoering scholing en begeleiding

1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 162f, eerste lid, is partij bij de in artikel 38a, eerste lid, bedoelde overeenkomst.

2. Indien na het sluiten van die overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft dat instellingsbestuur tijdig een toereikende vervangende voorziening.

Artikel 162e. Bekwaamheidsonderzoek

Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die de in artikel 162c, tweede lid, onder c, bedoelde scholing en begeleiding verzorgt of onder haar verantwoordelijkheid doet verzorgen, stelt de leraar in de gelegenheid deel te nemen aan een bekwaamheidsonderzoek zodra de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding zijn uitgevoerd volgens de in artikel 38a, eerste lid, bedoelde overeenkomst, en tijdig voor het verstrijken van de benoemingsperiode. Door het bekwaamheidsonderzoek wordt vastgesteld of de leraar voldoet aan de desbetreffende in artikel 32a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen.

Artikel 162f. Uitvoering geschiktheidsonderzoek, scholing en begeleiding; bekwaamheidsonderzoek door instellingen voor hoger onderwijs

1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die een lerarenopleiding verzorgt en zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, in aanvulling op het bepaalde bij of krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bevoegd tot:

a. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van geschiktheidsonderzoek,

b. het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van dat onderzoek, het doen van voorstellen omtrent de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 162c, tweede lid, onder c,

c. het verzorgen of onder zijn verantwoordelijkheid doen verzorgen van die scholing en begeleiding, en

d. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek.

2. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het geschiktheidsonderzoek een vergoeding is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek en afgifte van de geschiktheidsverklaring, alsmede voor het bekwaamheidsonderzoek. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor deze vergoeding een maximum worden vastgesteld.

Artikel 162g. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek door andere dan HO-instellingen

1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur andere instellingen dan instellingen als bedoeld in artikel 162f erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder eigen verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt uitsluitend plaats indien de instelling voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid, genoemd in artikel 162f, eerste lid onder b.

2. Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage worden verlangd.

Artikel 162h. Kwaliteitsbewaking; toezicht inspectie; sancties

1. Het instellingsbestuur dat zich op grond van artikel 162f, eerste lid, heeft gemeld, en het bestuur van een erkende instelling als bedoeld in artikel 162g, eerste lid, dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.

2. Hoofdstuk 5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van toepassing ten aanzien van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 162f, eerste lid, en 162g, eerste lid.

3. Onze Minister kan een instelling een of meer van de in artikel 162f, eerste lid, of artikel 162g, eerste lid, genoemde bevoegdheden ontnemen indien gebleken is dat de kwaliteit van de uitoefening daarvan tekortschiet, dan wel indien niet of niet meer wordt voldaan aan het terzake bij en krachtens deze wet bepaalde. Artikel 6.10, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ontneming.

Artikel 162i. Uitvoeringsvoorschriften zij-instroom

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van artikel 162c, tweede lid onder b, en vierde lid.

2. Tevens kunnen bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorschriften worden vastgesteld voor de uitvoering van deze afdeling, waaronder in elk geval voorschriften met betrekking tot:

a. waarborging van de kwaliteit van het geschiktheidsonderzoek en van de instellingen die dat onderzoek uitvoeren,

b. de scholing en begeleiding, en het bekwaamheidsonderzoek, waaronder voorschriften ter waarborging van de kwaliteit, alsmede

c. de procedure voor het aanvragen van het geschiktheidsonderzoek en voor afgifte van de geschiktheidsverklaring.

3. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 162j. Inlichtingenplicht

Het in artikel 162f, eerste lid, en artikel 162g, eerste lid, bedoelde bestuur verstrekken aan Onze Minister alle inlichtingen die deze nodig acht ten behoeve van een goede naleving van deze afdeling. Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden een overzicht van in die periode afgegeven geschiktheidsverklaringen en bekwaamheidsonderzoeken waaraan met goed gevolg is deelgenomen.

J

Artikel 171 vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGINGEN WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 24, vierde lid, wordt na «wordt gerealiseerd» ingevoegd: , waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt,.

B

Artikel 32 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid tot vierde tot en met achtste lid.

2. In het vierde lid (nieuw) vervalt de tweede volzin.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «het tweede, derde en vierde lid» vervangen door: het tweede en derde lid.

C

In artikel 33 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het artikel wordt voorzien van een opschrift, luidend:

Artikel 33. Benoembaarheid leraren

2. Het eerste lid, onder b, c en d, wordt vervangen door:

b. een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dat is voldaan aan de krachtens artikel 36, eerste lid, vastgestelde bekwaamheidseisen voor leraren, of

c. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het door hem te geven onderwijs, of

d. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118h, en.

3. In het tweede, derde, zesde en negende lid wordt «onder b en c» vervangen door: onder b.

4. Het vierde lid wordt vervangen door:

4. Degene die benoembaar is voor enig vak, mag door het bevoegd gezag gedurende ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als leraar waarvoor hij niet voldoet aan de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag meldt schriftelijk aan de inspectie dat toepassing is gegeven aan de eerste volzin, onder bijvoeging van een afschrift van de verklaring, bedoeld in de tweede volzin. De inspectie kan op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat

a. wordt afgeweken van de termijn, bedoeld in de eerste volzin, of

b. in het eerste leerjaar en in bijzondere gevallen ook in het tweede leerjaar van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs, of voor praktijkonderwijs wordt afgeweken van de eis, bedoeld in de tweede volzin.

5. In het vijfde lid vervalt «en het vierde».

6. Toegevoegd worden twee leden, luidend:

14. In geval van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118h vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt, tekent het feit en de datum van benoeming aan op die verklaring.

15. Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid, onder b tot en met d, ten aanzien van degene die gelet op specifieke kennis en bekwaamheden, samenhangend met ervaringen en werkzaamheden in andere sectoren van de samenleving en het bedrijfsleven, naar het oordeel van het bevoegd gezag bekwaam is om voor een beperkte betrekkingsomvang te worden belast met een uitsluitend lesgevende taak voor vakken waar die specifieke kennis en bekwaamheden in het bijzonder betrekking op hebben, en die deze taak zelfstandig of onder verantwoordelijkheid van een leraar op verantwoorde wijze kan uitoefenen. De betrekkingsomvang is voor het totaal van de in de eerste volzin bedoelde lesgevende taken ten hoogste een aantal van op jaarbasis gemiddeld 4 klokuren per week. Het bevoegd gezag stelt de inspectie in kennis van toepassing van de eerste volzin.

D

Artikel 34 wordt vervangen door:

Artikel 34. Benoembaarheid leidinggevend personeel

1. Tot rector, directeur, conrector of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag,

b. met inachtneming van artikel 33, eerste lid, kan worden benoemd tot leraar in een van de vakken die aan de school worden onderwezen,

c. voor zover tot de functie behoren werkzaamheden als bedoeld in artikel 36, tweede lid, in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat is voldaan aan de in artikel 36, tweede lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

d. in het bezit is van een ten aanzien van de door hem te verrichten al dan niet in artikel 36, tweede lid, bedoelde werkzaamheden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, of

e. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

f. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de onder c bedoelde werkzaamheden.

2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op de leden van de centrale directie van een school als bedoeld in artikel 32a, eerste lid.

3. Het bevoegd gezag van een school aan het hoofd waarvan geen centrale directie is geplaatst, kan voor ten hoogste de helft van het aantal, bestaande uit de rector of de directeur en de aan de school verbonden conrectoren of adjunct-directeuren, afwijken van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

E

De artikelen 35 en 35a worden vervangen door:

Artikel 35. Benoembaarheid onderwijsondersteunende functionarissen

1. De onderwijsondersteunend functionaris kan worden belast met in artikel 36, derde lid, bedoelde werkzaamheden in het voortgezet onderwijs indien deze:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,

b. in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie en beroepsonderwijs, dat is voldaan aan de in artikel 36, derde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels wel zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van die werkzaamheden.

2. Het eerste lid, onder b tot en met d, is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met ondersteuning van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.

4. De onderwijsondersteunend functionaris die voldoet aan het eerste lid onder a en e, mag voor een periode van ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 36, derde lid. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag meldt schriftelijk aan de inspectie dat toepassing is gegeven aan de eerste volzin, onder bijvoeging van een afschrift van de verklaring, bedoeld in de tweede volzin.

5. Ten aanzien van studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of 7.7a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.7.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 36, derde lid, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van het eerste lid onder b tot en met d.

Artikel 35a. Afwijking benoemingvereisten leraren

Volgens regelen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, kunnen in bijzondere gevallen, in afwijking van de eisen van benoembaarheid, gesteld in artikel 33, eerste lid onder b, leraren die voldoen aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, niet zijnde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, tot een bepaald aantal lessen tijdelijk tevens onderwijs geven in het desbetreffende vak of de desbetreffende combinatie van vakken aan de scholen of leerjaren van scholen waarvoor moet worden voldaan aan laatstgenoemde bekwaamheidseisen. In de gevallen, bedoeld in de eerste volzin, is melding aan de inspectie vereist.

F

De artikelen 36 en 37 worden vervangen door twee nieuwe artikelen, luidend:

Artikel 36. Bekwaamheidseisen

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of onderwijskundige leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

4. De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

b. vakbekwaamheid.

5. De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen kunnen worden onderscheiden naar schoolsoort en naar samenhangende leerjaren, met dien verstande dat zij in elk geval specifiek worden vastgesteld voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

Artikel 37. Inclusieve bevoegdheid

Degene die voor een bepaald vak voldoet aan de in artikel 36, eerste juncto vijfde lid, bedoelde bekwaamheidseisen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, is daarmee tevens bekwaam voor dat vak voor zover dat wordt verzorgd in het voortgezet onderwijs niet zijnde de periode van voorbereidend hoger onderwijs.

G

Ingevoegd wordt een artikel 38, luidend:

Artikel 38. Scholings- en begeleidingsovereenkomst zij-instroom in het beroep

1. Degene die beschikt over een in artikel 118h bedoelde geschiktheidsverklaring, het bevoegd gezag dat benoemt, en het bestuur van een instelling die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118l, eerste lid, onder c en d, sluiten een overeenkomst die hun wederzijdse rechten en plichten omvat met betrekking tot het uitvoeren van de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding, met inachtneming van de beoordeling, bedoeld in artikel 118i, tweede lid, onder c. Indien na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft het bevoegd gezag tijdig een toereikende vervangende voorziening.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van het eerste lid, waaronder in elk geval voorschriften ter waarborging van de kwaliteit van het daarin bepaalde.

3. Tevens worden bij algemene maatregel van bestuur bijzondere zonodig van deze wet afwijkende voorschriften gegeven voor gevallen waarin men voor dezelfde werkzaamheden wenst te worden benoemd aan scholen die niet uitgaan van hetzelfde bevoegd gezag.

4. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

H

Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «, of anderszins studeren voor een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding» vervangen door: of anderszins studeren om aan de bekwaamheidseisen te voldoen.

2. In het vijfde lid vervalt de zinsnede «of een bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding».

I

Artikel 55 wordt vervangen door:

Artikel 55. Bekwaamheids- en zedelijkheidseisen personeel

1. Algemeen voortgezet onderwijs wordt slechts gegeven door wie voldoet aan artikel 33, eerste lid. Artikel 33, tweede tot en met zesde en veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 36, derde lid, worden met betrekking tot het algemeen voortgezet onderwijs slechts verricht door wie voldoet aan artikel 35, eerste lid. Artikel 35, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

J

Artikel 57, onder b, wordt vervangen door:

b. bewijsstukken dat wordt voldaan aan de bekwaamheidseisen;.

K

Artikel 58, zesde lid, vervalt.

L

Na artikel 118f wordt een titel IVB ingevoegd, luidend:

TITEL IVB. ZIJ-INSTROOM IN HET BEROEP

Artikel 118g. Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

a. instelling voor hoger onderwijs: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder g, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. instellingsbestuur: het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 12.1, onderdeel j, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, met dien verstande dat voor zover het openbare instellingen betreft, de artikelen 9.2, tweede lid, 10.9, tweede lid, en 11.1, tweede lid, van die wet van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 118h. Geschiktheidsverklaring

1. Aan degene die blijkens een geschiktheidsonderzoek voldoende geschikt wordt geacht voor het beroep van leraar en in staat moet worden geacht binnen twee jaar na benoeming tot leraar met goed gevolg deel te nemen aan het in artikel 118k bedoelde bekwaamheidsonderzoek, wordt een geschiktheidsverklaring afgegeven door het instellingsbestuur onder verantwoordelijkheid waarvan het geschiktheidsonderzoek wordt uitgevoerd of door het bestuur van een op grond van artikel 118m erkende instelling.

2. Bij ministeriële regeling wordt een model voor de geschiktheidsverklaring vastgesteld.

Artikel 118i. Geschiktheidsonderzoek

1. Het geschiktheidsonderzoek wordt op aanvraag van het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of op aanvraag van betrokkene zelf, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een instellingsbestuur of het bestuur van een op grond van artikel 118m erkende instelling. Dat bestuur betrekt bij het geschiktheidsonderzoek het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen, of indien de aanvraag wordt ingediend door betrokkene zelf, een daartoe in overeenstemming met deze laatste uitgenodigd bevoegd gezag.

2. Het geschiktheidsonderzoek omvat:

a. de beoordeling of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding tot de door deze beoogde werkzaamheden aan een school, en indien dat het geval is

b. het onderzoek naar de geschiktheid van betrokkene voor die werkzaamheden, waartoe in ieder geval wordt gerekend de beoordeling of betrokkene in de feitelijke klassituatie tot verantwoord lesgeven in staat is, alsmede

c. de beoordeling, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk moeten worden geacht om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek.

3. Uit de aanvraag voor het geschiktheidsonderzoek blijkt dat betrokkene in het bezit is van:

a. een getuigschrift van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's,

b. een diploma van een middenkaderopleiding of van een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d respectievelijk e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of van een vakopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van die wet, aangewezen op grond van artikel 7.24, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voorzover betrokkene voornemens is onderwijs te geven in beroepsgerichte vakken als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen voor overeenkomstig onderwijs, of

c. een buitenlands getuigschrift dat naar het oordeel van het instellingsbestuur of het bestuur van de in artikel 118m bedoelde instelling gelijkwaardig is aan een onder a of b bedoeld getuigschrift of diploma.

4. Het in het tweede lid, onder b, bedoelde onderzoek is erop gericht, vast te stellen of betrokkene in voldoende mate beschikt over kennis, inzicht en vaardigheden om te kunnen worden belast met het geven van onderwijs dat voldoet aan de daaraan gestelde kwaliteitseisen, in aanmerking nemend dat betrokkene in de benoemingsperiode begeleid en verder geschoold zal worden om met goed gevolg deel te kunnen nemen aan het bekwaamheidsonderzoek. De in de eerste volzin bedoelde kennis en vaardigheden en het in die volzin bedoelde inzicht zijn afgeleid van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen en omvatten in het bijzonder beroepsmatige vaardigheden.

5. Het geschiktheidsonderzoek is zodanig ingericht dat daarbij in gelijke mate zijn betrokken,

a. personen die zijn belast of belast zijn geweest met het geven van onderwijs aan een lerarenopleiding, alsmede

b. leraren in het desbetreffende vak of vakgebied, niet zijnde personeelsleden van het bevoegd gezag dat is betrokken bij het geschiktheidsonderzoek.

Artikel 118j. Uitvoering scholing en begeleiding

1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 118l, eerste lid, is partij bij de in artikel 38, eerste lid, bedoelde overeenkomst.

2. Indien na het sluiten van die overeenkomst blijkt dat de scholing of begeleiding niet volgens de overeenkomst kan worden uitgevoerd, treft dat instellingsbestuur tijdig een toereikende vervangende voorziening.

Artikel 118k. Bekwaamheidsonderzoek

Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die de in artikel 118i, tweede lid, onder c, bedoelde scholing verzorgt of onder haar verantwoordelijkheid doet verzorgen, stelt de leraar in de gelegenheid deel te nemen aan een bekwaamheidsonderzoek zodra de noodzakelijk geachte scholing en begeleiding zijn uitgevoerd volgens de in artikel 38, eerste lid, bedoelde overeenkomst, en tijdig voor het verstrijken van de benoemingsperiode. Door het bekwaamheidsonderzoek wordt vastgesteld of de leraar voldoet aan de desbetreffende in artikel 36, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen.

Artikel 118l. Uitvoering geschiktheidsonderzoek, scholing en begeleiding; bekwaamheidsonderzoek door instellingen voor hoger onderwijs

1. Het instellingsbestuur van een instelling voor hoger onderwijs die een lerarenopleiding verzorgt en zich daartoe bij Onze Minister heeft gemeld, is na die melding en onder overlegging van een plan van aanpak, in aanvulling op het bepaalde bij of krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bevoegd tot:

a. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van geschiktheidsonderzoek,

b. het verstrekken van geschiktheidsverklaringen op grond van dat onderzoek, het doen van voorstellen omtrent de noodzakelijke scholing en begeleiding, met inachtneming van artikel 118i, tweede lid, onder c,

c. het verzorgen of onder zijn verantwoordelijkheid doen verzorgen van die scholing en begeleiding, en

d. het uitvoeren of onder zijn verantwoordelijkheid doen uitvoeren van bekwaamheidsonderzoek.

2. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de aanvrager van het geschiktheidsonderzoek een vergoeding is verschuldigd voor uitvoering van dat onderzoek en afgifte van de geschiktheidsverklaring, alsmede voor het bekwaamheidsonderzoek. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor deze vergoeding een maximum worden vastgesteld.

Artikel 118m. Uitvoeren geschiktheidsonderzoek door andere dan HO-instellingen

1. Onze Minister kan op aanvraag van het bestuur andere instellingen dan instellingen als bedoeld in artikel 118l erkennen als bevoegd tot het uitvoeren of onder eigen verantwoordelijkheid doen uitvoeren van het geschiktheidsonderzoek. Erkenning vindt uitsluitend plaats indien de instelling voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot onafhankelijkheid, deskundigheid en betrouwbaarheid. Een erkende instelling heeft tevens de bevoegdheid, genoemd in artikel 118l, eerste lid onder b.

2. Ten behoeve van de behandeling van aanvragen om erkenning kan een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage worden verlangd.

Artikel 118n. Kwaliteitsbewaking; toezicht inspectie; sancties

1. Het instellingsbestuur dat zich op grond van artikel 118l, eerste lid, heeft gemeld, en het bestuur van een erkende instelling als bedoeld in artikel 118m, eerste lid, dragen zorg voor de kwaliteit van de werkzaamheden van de instelling.

2. Hoofdstuk 5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van toepassing ten aanzien van de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 118l, eerste lid, en artikel 118m, eerste lid.

3. Onze Minister kan besluiten dat ten aanzien van een instelling een of meer van de in artikel 118l, eerste lid, of artikel 118m, eerste lid, genoemde bevoegdheden worden ontnomen indien gebleken is dat de kwaliteit van de uitoefening daarvan tekortschiet, dan wel indien niet of niet meer wordt voldaan aan het terzake bij en krachtens deze wet bepaalde. Artikel 6.10, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ontneming.

Artikel 118o. Uitvoeringsvoorschriften zij-instroom

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van artikel 118i.

2. Tevens kunnen bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorschriften worden vastgesteld voor de uitvoering van deze titel, waaronder in elk geval voorschriften met betrekking tot:

a. waarborging van de kwaliteit van het geschiktheidsonderzoek en van de instellingen die dat onderzoek uitvoeren,

b. de scholing en begeleiding, en het bekwaamheidsonderzoek, waaronder voorschriften ter waarborging van de kwaliteit, alsmede

c. de procedure voor het aanvragen van het geschiktheidsonderzoek en voor afgifte van de geschiktheidsverklaring.

3. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 118p. Inlichtingenplicht

Het in artikel 118l, eerste lid, en artikel 118m, eerste lid, bedoelde bestuur verstrekt aan Onze Minister alle inlichtingen die deze nodig acht ten behoeve van een goede naleving van deze titel. Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden een overzicht van in die periode afgegeven geschiktheidsverklaringen en bekwaamheidsonderzoeken waaraan met goed gevolg is deelgenomen.

M

Artikel 126 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid wordt vervangen door:

1. Voortgezet speciaal onderwijs mag, onverminderd het derde tot en met zesde lid, slechts worden gegeven door degene die:.

2. Het eerste lid, onder b, wordt vervangen door:

b. in het bezit is van

1°. een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dat is voldaan aan de krachtens artikel 152a, eerste lid, vastgestelde bekwaamheidseisen,

2°. een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van het door hem te geven onderwijs, of

3°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 277a juncto artikel 118h, en.

3. In het derde lid wordt «genoemd in artikel 286» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid, onder b.1°.

4. In het vierde lid wordt «bewijs van bekwaamheid» vervangen door: getuigschrift.

5. In het vijfde lid wordt «bewijs van bekwaamheid» vervangen door «getuigschrift als bedoeld in het eerste lid, onder b.1° en wordt «Indien betrokkene niet in het bezit is van één van de op grond van artikel 286, vijfde lid, aangewezen verklaringen en diploma's met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal» vervangen door: Indien betrokkene niet in het bezit is van een daartoe bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bewijsstuk met betrekking tot de beheersing van de Nederlandse taal.

6. In het zesde lid wordt het gedeelte na «met betrekking tot een vak» vervangen door: waarvoor geen lerarenopleiding bestaat en ook anderszins niet aan de hand van enig bewijsstuk kan worden aangetoond dat betrokkene voldoet aan de bekwaamheidseisen, verklaren dat een leraar wordt geacht te voldoen aan de bekwaamheidseisen tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs in dat vak.

N

Na artikel 126 wordt een artikel 126a ingevoegd, luidend:

Artikel 126a. Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden

1. Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 152a, derde lid, mogen slechts worden verricht door degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag,

b. in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of de Wet educatie en beroepsonderwijs, waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 152a, derde lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, afgegeven ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van deze werkzaamheden.

2. Het eerste lid, onder b tot en met d, is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden ter ondersteuning van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden ter ondersteuning van contractactiviteiten.

4. De onderwijsondersteunend functionaris die voldoet aan het eerste lid onder a en e, mag voor een periode van ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 152a, derde lid. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven indien het bevoegd gezag en betrokkene in ieder geval schriftelijk hebben verklaard dat betrokkene verplicht is zich in te spannen om binnen twee jaren alsnog te voldoen aan de bekwaamheidseisen voor die werkzaamheden. Het bevoegd gezag meldt schriftelijk aan de inspectie dat toepassing is gegeven aan de eerste volzin, onder bijvoeging van een afschrift van de verklaring, bedoeld in de tweede volzin.

5. Ten aanzien van studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of artikel 7.7a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 152a, derde lid, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van de desbetreffende bekwaamheidseisen.

O

In artikel 141, vierde lid, wordt na «wordt gerealiseerd» ingevoegd: , waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt,.

P

Artikel 152 wordt vervangen door:

Artikel 152. Benoemingsvereisten personeel

1. Tot directeur of adjunct-directeur kan slechts worden benoemd degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag, en

b. voor zover tot de functie werkzaamheden als bedoeld in artikel 152a, tweede lid, behoren, in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 152a, tweede lid, bedoelde bekwaamheidseisen, dan wel in het bezit is van een getuigschrift afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat is voldaan aan de in artikel 152a, eerste lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een ten aanzien van de door hem te verrichten al dan niet in artikel 152a, tweede lid, bedoelde werkzaamheden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van de werkzaamheden waarop de benoeming is gericht.

2. De directeur of adjunct-directeur die niet voldoet aan de eisen, gesteld in het eerste lid, onder b, c of d, wat werkzaamheden als bedoeld in artikel 152a, tweede lid, betreft, mag voor een periode van ten hoogste twee jaren met die werkzaamheden worden belast.

3. De directeur of adjunct-directeur die op grond van artikel 126 bevoegd is tot het geven van onderwijs of die op grond van artikel 126a bevoegd is tot het verrichten van de daar bedoelde onderwijsondersteunende werkzaamheden, kan tevens worden belast met het geven van onderwijs respectievelijk met het verrichten van die onderwijsondersteunende werkzaamheden.

4. Om te kunnen worden benoemd tot leraar, dient betrokkene te voldoen aan artikel 126, eerste lid, of op grond van het derde, vierde, vijfde of zesde lid van dat artikel bevoegd te zijn tot het geven van onderwijs.

5. Om te kunnen worden benoemd uitsluitend voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, dient betrokkene te voldoen aan artikel 126, eerste lid, onder a en c.

6. De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met werkzaamheden als bedoeld in artikel 152a, derde lid, dient te voldoen aan artikel 126a, eerste lid, onverminderd het tweede tot en met vijfde lid van dat artikel.

7. De onderwijsondersteunend functionaris die wordt belast met andere werkzaamheden dan die, bedoeld in artikel 152a, derde lid, dient:

a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 126, eerste lid, onder a, en

b. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie.

8. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten, bedoeld in het zevende lid, onder b.

9. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder a, artikel 126, eerste lid onder a, en artikel 126a, eerste lid onder a, mag op het tijdstip van overlegging niet ouder zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode.

10. Indien betrokkene in het bezit is van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 277a juncto artikel 118h vindt de benoeming plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. De inspectie kan op aanvraag van het bevoegd gezag toestaan dat het bevoegd gezag de benoemingsperiode met ten hoogste de helft verlengt indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven. Het bevoegd gezag dat betrokkene voor de eerste maal na afgifte van de geschiktheidsverklaring benoemt, tekent het feit en de datum van benoeming aan op die verklaring.

Q

Na artikel 152 wordt een artikel 152a ingevoegd, luidend:

Artikel 152a. Bekwaamheidseisen

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor leraren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkzaamheden van leidinggevende aard die nauw verband houden met het pedagogisch-didactische klimaat op de school of onderwijskundige leiding omvatten, bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

4. De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

b. vakbekwaamheid.

R

Na artikel 158 wordt een artikel 158a ingevoegd, luidend:

Artikel 158a. Scholing en begeleiding t.b.v. zij-instroom in het beroep

Artikel 38 is van overeenkomstige toepassing.

S

In artikel 174, tweede lid, wordt «akten van bekwaamheid» vervangen door: bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.

T

In artikel 180, vierde lid, wordt «akten van bekwaamheid» vervangen door: bewijsstukken waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond.

U

Na artikel 277 wordt een Afdeling 10A ingevoegd, luidend:

AFDELING 10A. ZIJ-INSTROOM IN HET BEROEP

Artikel 277a. Zij-instroom in het beroep

De artikelen 118g tot en met 118p zijn van overeenkomstige toepassing.

V

Artikel 286 vervalt.

ARTIKEL IV. WIJZIGINGEN WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.1.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «4.2.1 en 4.2.2» vervangen door: 4.2.1 tot en met 4.2.5.

2. In het tweede lid wordt «4.2.2» vervangen door: 4.2.5.

B

In artikel 1.3.6, eerste lid, wordt na «beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs» ingevoegd: , waaronder maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt.

C

In het opschrift van Hoofdstuk 4, titel 2, vervalt het gedeelte na «Benoembaarheidsvereisten».

D

De artikelen 4.2.1 en 4.2.2 worden vervangen door vijf nieuwe artikelen, luidend:

Artikel 4.2.1 Benoembaarheid docenten

1. Tot docent aan een instelling kan slechts worden benoemd degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en de verklaringen omtrent het gedrag, die na het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden.

b. voldoet aan de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 4.2.3, eerste lid, blijkend uit het bezit van:

1°. een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een aan een hogeschool verbonden opleiding gericht op het beroep van leraar in het voortgezet onderwijs,

2°. een getuigschrift als bedoeld in artikel 175 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs van een met goed gevolg afgelegd staatsexamen, voor zover overeenkomend met een getuigschrift als bedoeld onder 1°,

3°. een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een universitaire lerarenopleiding,

4°. een getuigschrift of diploma van een opleiding die vóór 1 augustus 1991 was gericht op het beroep van leraar in het voortgezet onderwijs,

5°. een ten aanzien van het door hem te geven onderwijs afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen,

6°. een gelijkwaardig buitenlands getuigschrift of diploma, behaald in een land dat niet behoort tot de Lid-Staten van de EU, dan wel een gelijkwaardig Nederlands-Antilliaans of Arubaans getuigschrift of diploma, of

c. in het bezit is van een door het bevoegd gezag afgegeven geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.2.4, en

d. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het geven van onderwijs.

2. In geval van een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.2.4 vindt de benoeming voor zover betrokkene niet in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 4.2.5, tweede lid, plaats voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten schooljaren. Het bevoegd gezag kan deze periode met ten hoogste de helft verlengen indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven.

3. Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing op een docent voor zover deze is belast met het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

4. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een docent is belast met contractactiviteiten.

5. Het bevoegd gezag kan ten aanzien van een docent voor een periode van ten hoogste twee jaar afwijken van de eisen, bedoeld in het eerste lid, onder b en c. Het bevoegd gezag kan deze periode met ten hoogste de helft verlengen indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven.

6. Het bevoegd gezag kan afwijken van het eerste lid, onder b en c, ten aanzien van degene die gelet op specifieke kennis en bekwaamheden, samenhangend met ervaringen en werkzaamheden in andere sectoren van de samenleving en het bedrijfsleven, naar het oordeel van het bevoegd gezag bekwaam is om voor een beperkte betrekkingsomvang te worden belast met het uitsluitend verzorgen van onderwijsonderdelen waar die specifieke kennis en bekwaamheden in het bijzonder betrekking op hebben, en die deze taak zelfstandig of onder verantwoordelijkheid van een docent op verantwoorde wijze kan uitoefenen. De betrekkingsomvang is voor het totaal van de in de eerste volzin bedoelde te verzorgen onderwijsonderdelen ten hoogste een aantal van gemiddeld 4 klokuren per week op jaarbasis.

Artikel 4.2.2. Belasten met onderwijsondersteunende werkzaamheden

1. Onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, mogen slechts worden verricht door degene die:

a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven ingevolge de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,

b. in het bezit is van een bij ministeriële regeling aangewezen getuigschrift waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in artikel 4.2.3, tweede lid, bedoelde bekwaamheidseisen, of

c. in het bezit is van een ten aanzien van de door hem te verrichten werkzaamheden, al dan niet bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen, of

d. volgens bij algemene maatregel van bestuur te geven regels zijn bekwaamheid heeft aangetoond, en

e. niet krachtens rechterlijke uitspraak is uitgesloten van het verrichten van die werkzaamheden.

2. Het eerste lid, onder b tot en met d, is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met ondersteuning van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op een onderwijsondersteunende functionaris voor zover deze is belast met werkzaamheden in verband met contractactiviteiten.

4. Ten aanzien van studenten aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of 7.7a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en deelnemers aan de beroepsbegeleidende leerweg van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 die in het kader van die opleiding onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, kan voor de duur van die werkzaamheden worden afgeweken van het eerste lid, onder b tot en met d.

5. Het bevoegd gezag kan voor een periode van ten hoogste twee jaar afwijken van de eisen, bedoeld in het eerste lid, onder b tot en met d. Het bevoegd gezag kan deze periode met ten hoogste de helft verlengen indien bijzondere omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven.

Artikel 4.2.3. Bekwaamheidseisen

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden bekwaamheidseisen vastgesteld voor de uitoefening van het docentschap.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor onderwijsondersteunende werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met het onderwijsleerproces bekwaamheidseisen worden vastgesteld.

3. De in het eerste lid bedoelde bekwaamheidseisen zijn gericht op het handelen in het onderwijsleerproces, het algemeen professioneel handelen en het werken binnen een onderwijsorganisatie. Zij omvatten in elk geval eisen ten aanzien van:

a. pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden, en

b. vakbekwaamheid.

Artikel 4.2.4. Geschiktheidsverklaring zij-instroom in het beroep van docent

1. Aan degene die niet in het bezit is van een in artikel 4.2.1, eerste lid, onder b, genoemd getuigschrift respectievelijk genoemde verklaring wordt door het bevoegd gezag dat voornemens is betrokkene te benoemen een geschiktheidsverklaring afgegeven, indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegd gezag:

a. vakinhoudelijk bekwaam is en geschikt is voor het beroep van docent, en

b. voldoet aan de in artikel 4.2.3, derde lid, onder a genoemde eisen, blijkend uit het bezit van een getuigschrift als bedoeld in artikel 4.2.5, tweede lid, of

c. in staat is verantwoord les te geven en binnen twee jaar na benoeming tot docent te voldoen aan de in artikel 4.2.3, derde lid, onder a, genoemde eisen.

2. Het bevoegd gezag geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring slechts af, indien:

a. betrokkene in het bezit is van een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, niet zijnde een getuigschrift als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onderdeel b 1° tot en met 4°,

b. betrokkene in het bezit is van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's, niet zijnde een EG-verklaring als bedoeld in artikel 4.2.1, eerste lid, onderdeel b 5°,

c. betrokkene in het bezit is van een buitenlands getuigschrift of diploma dat gelijkwaardig is aan een onder a bedoeld getuigschrift of een onder b bedoelde verklaring, of

d. betrokkene ten minste drie jaren ervaring heeft in de praktijk van het beroep waarop het desbetreffende onderwijs is gericht en naar het oordeel van het bevoegd gezag door een combinatie van opleiding en ervaring geacht wordt te beschikken over een kwalificatieniveau dat vergelijkbaar is met het onder a tot en met c bedoelde kwalificatieniveau, en

e. de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van het bevoegd gezag van voldoende belang zijn in verhouding tot de beoogde werkzaamheden aan de instelling.

3. Indien betrokkene niet in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 4.2.5, tweede lid, stelt het bevoegd gezag vast, welke scholing en begeleiding voor betrokkene noodzakelijk zijn om binnen twee jaar na benoeming te kunnen voldoen aan de in artikel 4.2.3, derde lid onder a, genoemde bekwaamheidseisen ten aanzien van pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden.

Artikel 4.2.5. Uitvoering pedagogisch-didactische scholing

1. De op grond van artikel 4.2.4, derde lid, noodzakelijk geoordeelde scholing wordt uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek die een lerarenopleiding verzorgt. Het bevoegd gezag stelt in overeenstemming met het bestuur van die instelling het voor betrokkene noodzakelijke scholingstraject vast.

2. De in het eerste lid bedoelde instelling die de scholing verzorgt, stelt bij afsluiting van de scholing vast of betrokkene voldoet aan de in artikel 4.2.3, derde lid onder a, bedoelde bekwaamheidseisen. Bij het met goed gevolg afsluiten van het scholingstraject reikt het bestuur van die instelling aan betrokkene een getuigschrift uit ten bewijze daarvan.

E

Artikel 12.2.8 vervalt

ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 7.4, vierde lid, wordt vervangen door:

4. De studielast van universitaire lerarenopleidingen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en van lerarenopleidingen speciaal onderwijs, bedraagt 42 studiepunten. De universitaire lerarenopleidingen voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs kunnen volgen op opleidingen met een studielast van 168 of 210 studiepunten en de lerarenopleidingen speciaal onderwijs volgen op opleidingen met een studielast van 168 studiepunten. De studielast van opleidingen tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs in algemene vakken en van de deeltijdse hogere kaderopleiding pedagogiek, die volgen onderscheidenlijk mede volgen op overige opleidingen gericht op het beroep van leraar voortgezet onderwijs in algemene vakken anders dan voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs, bedraagt 63 studiepunten.

B

In artikel 7.5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt «eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: lerarenopleidingen periode van voorbereidend hoger onderwijs.

2. De aanhef van het eerste lid wordt vervangen door:

1. Wetenschappelijk onderwijs gericht op het beroep van leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs als bedoeld in artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt verzorgd aan:.

3. In onderdeel a van het eerste lid wordt «eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: opleidingen tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs.

4. Het tweede lid wordt vervangen door:

2. Indien een in de bijlage van deze wet genoemde universiteit een opleiding tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs instelt, geschiedt dit op basis van een overeenkomst van samenwerking, gesloten met een of meer in de bijlage van deze wet genoemde hogescholen waaraan opleidingen voor leraar in het voortgezet onderwijs zijn verbonden. Deze samenwerking vindt plaats op voet van gelijkwaardigheid.

C

Na artikel 7.11 wordt een artikel 7.11a ingevoegd, luidend:

Artikel 7.11a. Getuigschrift bekwaamheidsonderzoek zij-instroom

1. Ten bewijze dat het bekwaamheidsonderzoek, bedoeld in artikel 176f van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162f van de Wet op de expertisecentra, artikel 118l van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 277a juncto artikel 118l van die wet, met goed gevolg is afgesloten, wordt door de examencommissie die daarvoor het meest in aanmerking komt een getuigschrift uitgereikt. Op het getuigschrift wordt vermeld, welke opleiding zoals vermeld in het register, bedoeld in artikel 6.13, het betreft en, in voorkomend geval, welke bevoegdheid daaraan is verbonden, rekening houdend met artikel 7.6, eerste lid.

2. Voor de toepassing van deze wet wordt het getuigschrift gelijkgesteld met het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen.

D

Artikel 7.16 vervalt.

E

In artikel 7.31 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt «universitaire lerarenopleidingen, opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in algemene vakken» vervangen door: opleidingen tot leraar periode van voorbereidend hoger onderwijs.

2. In het derde lid wordt «universitaire eerstegraads lerarenopleiding» vervangen door «opleiding tot leraar periode van voorbereidend hoger onderwijs»en wordt «van de eerste graad» vervangen door: voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs.

F

In artikel 7.58 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De aanhef van het tweede lid wordt vervangen door:

2. Bij een verzoek dat betrekking heeft op een afgelegd examen worden overgelegd:. 2.

2. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidend:

5. Bij een verzoek dat betrekking heeft op een afgesloten bekwaamheidsonderzoek als bedoeld in artikel 7.11a wordt overgelegd het bewijs van met goed gevolg afgesloten bekwaamheidsonderzoek.

G

In artikel 16.10, eerste lid, onder b, wordt «E.21 tot en met E.26» vervangen door: E.21 tot en met E.23, E.25 en E.26.

H

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanduiding van het opschrift van artikel 7.5 wordt «eerstegraads lerarenopleidingen» vervangen door: lerarenopleidingen periode van voorbereidend hoger onderwijs.

2. Toegevoegd wordt:

Artikel 7.11a. Bekwaamheidsonderzoek zij-instroom

3. De aanduiding van het opschrift van artikel 7.16 vervalt.

4. In de aanduiding van het opschrift van artikel 7.31 wordt «universitaire lerarenopleidingen, opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in algemene vakken» vervangen door: opleidingen tot leraar periode van voorbereidend hoger onderwijs.

ARTIKEL VI. WIJZIGING OVERGANGSWET W.V.O.

De artikelen 108 tot en met 116a van de Overgangswet W.V.O. vervallen.

ARTIKEL VII. EERBIEDIGENDE WERKING T.A.V. EERDER VERKREGEN BEKWAAMHEID LERAAR BASISONDERWIJS

Degene die voor inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs.

a. werkzaam is in het basisonderwijs en ingevolge die wet bevoegd was tot het geven van onderwijs, wordt bij inwerkingtreding van dat artikel aangemerkt als daaraan op dat tijdstip te voldoen;

b. niet werkzaam is in het basisonderwijs en bij een latere benoeming ingevolge die wet beschikt over een bewijs van bekwaamheid dat gelet op het bepaalde bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs op de dag voor inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen toegang gaf tot het geven van basisonderwijs, wordt bij benoeming aangemerkt als te voldoen aan de dan geldende bekwaamheidseisen.

ARTIKEL VIII. EERBIEDIGENDE WERKING T.A.V. EERDER VERKREGEN BEKWAAMHEID LERAAR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Degene die bij inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra:

a. werkzaam is in het speciaal of voortgezet speciaal onderwijs en op die datum ingevolge die wet of ingevolge de Overgangswet W.V.O. bevoegd was tot het geven van onderwijs, wordt bij inwerkingtreding van dat artikel aangemerkt als daaraan op dat tijdstip te voldoen;

b. niet werkzaam is in het speciaal of voortgezet speciaal onderwijs en bij een latere benoeming ingevolge die wet beschikt over een bewijs van bekwaamheid dat gelet op het bepaalde bij of krachtens de Wet op de expertisecentra op de dag voor inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen toegang gaf tot het geven van speciaal of voortgezet speciaal onderwijs,

c. wordt bij benoeming aangemerkt als te voldoen aan de dan geldende bekwaamheidseisen.

ARTIKEL IX. EERBIEDIGENDE WERKING T.A.V. EERDER VERKREGEN BEKWAAMHEID LERAAR VOORTGEZET ONDERWIJS

Degene die bij inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs:

a. werkzaam is in het voortgezet onderwijs en op dat tijdstip ingevolge die wet bevoegd was tot het geven van onderwijs, wordt bij inwerkingtreding van dat artikel aangemerkt als daaraan op dat tijdstip te voldoen;

b. niet werkzaam is in het voortgezet onderwijs en bij een latere benoeming ingevolge die wet beschikt over een bewijs van bekwaamheid dat gelet op het bepaalde bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs of de Overgangswet W.V.O. op de dag voor inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen toegang gaf tot het geven van voortgezet onderwijs, wordt bij benoeming aangemerkt als te voldoen aan de dan geldende bekwaamheidseisen.

ARTIKEL X. EERBIEDIGENDE WERKING T.A.V. EERDER VERKREGEN BEKWAAMHEID LERAAR VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS O.G.V. DEEL II WVO

Degene die op de dag van inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 152a, eerste lid, van deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs:

a. werkzaam is in het voortgezet speciaal onderwijs en op die datum ingevolge die wet bevoegd was tot het geven van onderwijs, wordt bij inwerkingtreding van dat artikel aangemerkt als daaraan op dat tijdstip te voldoen;

b. niet werkzaam is in het voortgezet speciaal onderwijs en bij een latere benoeming ingevolge die wet beschikt over een bewijs van bekwaamheid dat gelet op het bepaalde bij of krachtens deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs op de dag voor inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen toegang gaf tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs, wordt bij benoeming aangemerkt als te voldoen aan de dan geldende bekwaamheidseisen.

ARTIKEL XI. EERBIEDIGENDE WERKING T.A.V. EERDER VERKREGEN BEKWAAMHEID BEROEPSONDERWIJS OF EDUCATIE

Degene die bij inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen, bedoeld in artikel 4.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs:

a. als docent werkzaam is in de educatie of het beroepsonderwijs, bedoeld in die wet en op dat tijdstip ingevolge die wet bevoegd was tot het geven van educatie of beroepsonderwijs, wordt bij inwerkingtreding van dat artikel aangemerkt als daaraan op dat tijdstip te voldoen;

b. niet als docent werkzaam is in de educatie of het beroepsonderwijs en bij een latere benoeming ingevolge die wet beschikt over een bewijs van bekwaamheid dat gelet op het bepaalde bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend op de dag voor inwerkingtreding van de bekwaamheidseisen toegang gaf tot het geven van educatie of beroepsonderwijs, wordt bij benoeming aangemerkt als te voldoen aan de dan geldende bekwaamheidseisen.

ARTIKEL XII. ZIJ-INSTROOM EN BEROEPSGERICHTE VAKKEN VMBO

Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip heeft artikel 118i, derde lid, onder b, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel III van deze wet, wat de daar bedoelde beroepsgerichte vakken betreft uitsluitend betrekking op de vakken die zijn aangewezen op grond van het Uitvoeringsbesluit Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, zoals luidend op de dag voor inwerkingtreding van dat artikel.

ARTIKEL XIII. OMZETTING UITVOERINGSBESLUIT INTERIMWET ZIJ-INSTROOM

Het Uitvoeringsbesluit Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 38a, tweede tot en met vierde lid, 176f, tweede lid, 176i, eerste en tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 38a, tweede tot en met vierde lid, 162f, tweede lid, 162i, eerste en tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 38, tweede tot en met vierde lid, 118l, tweede lid, 118o, eerste en tweede lid, 158a en 277a van de WVO op die artikelen.

ARTIKEL XIV. OMZETTING GESCHIKTHEIDSVERKLARINGEN

Op de dag voor inwerkingtreding van deze wet nog geldige geschiktheidsverklaringen, afgegeven op grond van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, gelden vanaf die inwerkingtreding als te zijn afgegeven op grond van artikel 176b van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162b van de Wet op de expertisecentra, dan wel artikel 118h of artikel 277a van de Wet op het voortgezet onderwijs, indien deze verklaringen vanaf dat tijdstip geldig zouden zijn geweest.

ARTIKEL XV. OMZETTING MELDING ZIJ-INSTROOM

Een gedane melding onder overlegging van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs geldt als te zijn gedaan op grond van artikel 176f, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 162f, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, dan wel artikel 118l, eerste lid, of artikel 277a juncto artikel 118l, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs met ingang van inwerkingtreding van deze artikelen.

ARTIKEL XVI. TOEZENDING OVERZICHT GESCHIKTHEIDSVERKLARINGEN EN BEKWAAMHEIDSONDERZOEKEN

Ten aanzien van onder de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs afgegeven geschiktheidsverklaringen en bekwaamheidsonderzoeken blijft artikel 11, tweede lid, van die wet van toepassing.

ARTIKEL XVII. INTREKKING INTERIMWET ZIJ-INSTROOM LERAREN PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

De Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs wordt ingetrokken.

ARTIKEL XVIII. EVALUATIE

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals gewijzigd door deze wet, in de praktijk.

ARTIKEL XIX. INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XX. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de beroepen in het onderwijs.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven