Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 27858 nr. 363 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 27858 nr. 363 |
Vastgesteld 24 mei 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de de volledige agenda van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen, gehouden op 20 januari 2016.1
De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2016 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 15 februari 2016 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Vermeij
Adjunct-griffier van de commissie, Konings
Inhoudsopgave
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie |
5 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie |
6 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie |
9 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie |
11 |
|
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren |
12 |
|
II |
Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris |
14 |
III |
Volledige agenda |
36 |
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 13 januari 2016 (Kamerstuk 27 858 nr. 344), de bijbehorende bijlagen en de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen van 20 januari 2016, hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen. Daarnaast staan er nog een aantal vragen uit de eerste termijn open van de leden van de VVD-fractie ten aanzien van het gelijke speelveld binnen de Europese Unie. Deze leden zouden deze vragen graag opnieuw onder de aandacht willen brengen. Tot slot hebben zij nog een aantal andere vragen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen naar de onderbouwing van zijn stelling dat het middel imidacloprid ernstige effecten heeft op de natuur. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke informatie hij zich baseert? Welke onderzoeken en studies liggen aan deze opmerking van de Staatssecretaris ten grondslag?
In augustus 2015 is de gecontroleerde distributie ingesteld, en in november 2015 is het etiketvoorschrift aangepast. Is de voorgestelde termijn tot maart niet te kort om een substantieel effect van deze twee maatregelen te meten? Wat is de reactie van de Staatssecretaris op het feit dat het effect van dergelijke maatregelen pas op zijn vroegst na één volledig teeltseizoen zijn waar te nemen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de brief (Kamerstuk 27 858, nr.344) die op 13 januari jl. de Tweede Kamer heeft bereikt een mogelijk verbod op imidacloprid wordt afgekondigd voor nauwelijks drie maanden later, mits er geen substantiële verbeteringen van de normoverschrijdingen imidacloprid plaatsvinden in het oppervlaktewater. Kan de Staatssecretaris aangeven of dat er tussen het verschijnen van de brief van 13 januari jl., en het mogelijk ingaan van het verbod er voldoende tijd zit voor de sector om aan de eisen te voldoen? Waarom acht de Staatssecretaris dit haalbaar voor de sector?
In de beantwoording tijdens de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen, alsmede in de brief van 13 januari jl., geeft de Staatssecretaris aan mogelijk met een algemene maatregel van bestuur (AMvB) te komen om het gebruik van imidacloprid binnen de tuinbouw te verbieden. In de beantwoording geeft de Staatssecretaris aan dat een dergelijk verbod alleen juridisch deugdelijk kan zijn op basis van de laatste gegevens en dat de genomen maatregelen onvoldoende soelaas bieden. In dezelfde beantwoording geeft de Staatssecretaris aan dat de resultaten van de meetgegevens tot aan maart, eind mei beschikbaar zullen zijn en dat de Staatssecretaris op dat moment geprepareerd wil zijn voor de mogelijkheid dat er geen substantiële verbetering is opgetreden. De leden van de VVD-fractie vragen wat de Staatssecretaris verstaat onder een «substantiële verbetering». Wanneer is hier sprake van? Daarnaast willen deze leden of het juridisch zorgvuldig is al een verbod voorbereid te hebben op het moment dat onderliggende argumentatie er nog niet is?
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen waarom hij het noodzakelijk acht het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) te passeren? In beantwoording in eerste termijn geeft de Staatssecretaris letterlijk aan dat hij zal ingrijpen. Wat zegt dit over de positie van het Ctgb en waarom wil de Staatssecretaris de geëigende weg, zoals de Staatssecretaris het zelf noemt, omzeilen?
In de analyse van het Centrum voor Milieuwetenschappen (CML) zijn er meetgegevens tot en met het eerste kwartaal gebruikt van vijf regio’s in Nederland. Deze regio’s hebben een relatief grote bijdrage aan de normoverschrijdingen van imidacloprid in het oppervlaktewater, zo schrijft de Staatssecretaris. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er niet voor een landelijke spreiding van meetgegevens is gekozen voor de analyse van het CML? De vijf regio’s zijn geconcentreerd in het westen van Nederland. Kan door de keuze van de vijf regio’s geen vertekend beeld ontstaan met betrekking tot de normoverschrijdingen in heel Nederland? Is de Staatssecretaris bereid om meetgegevens vanuit heel Nederland te gebruiken om tot een grondige analyse te komen? Kan de Staatssecretaris deze gegevens met zelfde analyse als in het CML-rapport aan de Kamer doen toekomen mede op basis van het Landelijke Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen? Zo ja, wanneer kunnen we deze verwachten? Zo nee, waarom kan de Kamer deze gegevens niet ontvangen?
In de brief constateert de Staatssecretaris dat er grote verschillen zijn tussen de regio’s in niveau en het verloop in de tijd van de imidacloprid-concentraties. Zo laat de Staatssecretaris weten dat de twee kassenregio’s de hoogste percentages hebben en het verloop ervan geen of beperkte afname vertoont. Gezien het voorgaande willen de leden van de VVD-fractie vragen waarom de Staatssecretaris er niet voor kiest om binnen deze specifieke regio’s over te gaan tot nadere handhaving? Ligt een intensivering van de handhaving binnen deze regio’s niet veel meer voor de hand dan een landelijk verbod voor de tuinbouw? En welke rol kunnen de waterschappen hier in spelen? In dezelfde brief geeft de Staatssecretaris namelijk aan dat; «in tegenstelling tot de overige regio’s (bloembollen, boomteelt), waar de percentages veelal lager zijn en de afnames over de gehele periode veelal groter zijn». Waarom wordt er gekozen voor een generiek verbod voor de tuinbouw wanneer er wordt geconstateerd dat de verschillen tussen de vijf gekozen regio’s al groot zijn? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom in het licht van het voorgaande een generiek verbod voor de Nederlandse tuinbouw proportioneel is? De leden van de VVD-fractie vragen naar de juridische argumentatie waarom een gebiedsverbod niet mogelijk is.
Een generiek verbod op imidacloprid kan grote gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering. De tuinbouw heeft middels met een Integrated Pest Management (IPM) haar bedrijfsvoering ingericht. Hierbij is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot in detail geprogrammeerd. Een generiek verbod van imidacloprid kan grote gevolgen hebben voor de IPM op tuinbouwbedrijven, ook op bedrijven die het nu goed doen. Dit kan betekenen dat bedrijven moeten overschakelen naar andere, generieke producten, met mogelijk andere gevolgen. Kan de Staatssecretaris hier op ingaan, op deze zorgen vanuit de sector? Is een generiek verbod voor de Nederlandse tuinbouw dan nog wel proportioneel?
In de brief van 13 januari jl. geeft de Staatssecretaris aan dat er binnen de EU-verordening 1107/2009 onder artikel 71 een noodprocedure is vastgelegd op basis waarvan lidstaten direct beschermende maatregelen nemen en onverwijld de andere lidstaten en de Europese Commissie ervan in kennis stellen. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij gebruik wil maken van deze noodprocedure? Onder welke voorwaarden kan een lidstaat gebruik maken van deze noodprocedure? Voldoet de onderbouwing van de Staatssecretaris om gebruik te maken van artikel 71? Betreft dit een tijdelijke maatregel? Kan de Staatssecretaris aangeven of hij geïnformeerd heeft bij de Europese Commissie aan welke voorwaarden er moet worden voldaan om gebruik te maken van artikel 71? Zo ja, kan hij deze voorwaarden met de Tweede Kamer delen? Zo nee, waarom is er niet van te voren geïnformeerd?
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of hij een dergelijk generiek verbod voor de tuinbouw eerst aan de landsadvocaat zou willen voorleggen om te bekijken of een dergelijk verbod proportioneel en juridisch houdbaar is. Daarnaast of het verbod voldoende onderbouwd is, en of het toepassen van artikel 71 van de EU verordening 1107/2009 gerechtvaardigd is. Is de Staatssecretaris bereid zicht te laten voorlichten door de landsadvocaat? Zo ja, wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden? Zo nee, waarom wil de Staatssecretaris een dergelijk ingrijpende juridische maatregel niet voorleggen aan de landsadvocaat?
Kan de Staatssecretaris daarnaast ingaan op wat dit verbod betekent voor het afgesloten zuiveringsakkoord? Wat betekent dit voor de afspraken met de sector? Zet dit geen eenzijdige druk op de samenwerking?
De leden van de VVD-fractie hebben tijdens de eerste termijn van het algemeen overleg gewasbeschermingsmiddelen een aantal vragen gesteld over de ambitie van de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot een gelijk Europees speelveld. In de eerste termijn was er onvoldoende tijd om op deze vragen in te gaan. Deze leden willen de Staatssecretaris via deze weg de mogelijkheid geven de vragen te beantwoorden. De leden van de VVD-fractie willen zowel aan de Staatssecretaris van Economische Zaken als aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu vragen welke resultaten er in het afgelopen jaar zijn behaald bij het creëren van een gelijk speelveld. Zijn beide Staatssecretarissen tevreden met de vooruitgang? En welke ambitie heeft de regering het komend halfjaar om hier echt stappen op te zetten? Er is nog weinig resultaat geboekt de afgelopen periode in bijvoorbeeld het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in kleine teelten. Hoe komt dit? Is het kabinet bereid te werken aan een Europese lijst van kleine teelten, waarbij harmonisatie en wederzijdse erkenning van de vereisten voor toelating het uitgangspunt zijn? Zo nee, waarom niet? Daarnaast wordt er een verschil geconstateerd in het gebruik van middelen waarbij er meer middelen worden toegelaten op eetbare gewassen, dan op niet eetbare gewassen. Kunnen beide Staatssecretarissen hier nader op ingaan? Deze leden willen graag hier weer het voorbeeld zoals dat ook naar voren is gebracht tijdens de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen naar voren brengen. Kan de Staatssecretaris uitgebreid ingaan op de wenselijkheid dat er appels zoals de Granny Smith of Pink Lady in de Nederlandse schappen liggen die behandeld zijn met middelen die in Nederland op de Nederlandse producten niet gebruikt mogen worden? Kunt u in dit voorbeeld ook ingaan op het gelijke speelveld en harmonisatie van beleid?
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie Lodders cs. (Kamerstuk 27 858, nr. 282) over de implementatie van het IPM-protocol voor buitengebruik rodenticiden, waarbij deze implementatie niet tot een toename van administratieve lasten en uitvoeringskosten mag leiden. De sector geeft aan dat, inmiddels een jaar verder, er nog geen duidelijkheid is over de uitwerking van deze motie. Zij vragen de Staatssecretaris om een reactie.
De leden van de VVD-fractie willen in het algemeen vragen hoe, met alle geboden, verboden en regels, de bewindspersonen omgaan met de ambitie om de lasten voor de agrarische sector terug te dringen? Worden deze doelen bereikt?
Deze leden willen vervolgens vragen wanneer er een duidelijk kader komt voor de toelating van laag risico middelen. Waarom lijkt hier geen prioriteit aan gegeven te worden? Waarom duurt dit zo lang terwijl dit aansluit bij de ambitie van het kabinet te werken aan verduurzaming van de sector?
Zij willen beide bewindspersonen vragen om een uitgebreide toelichting op het TNS NIPO-rapport («Onderzoek naar het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen in de Nederlandse particuliere tuin», http://www.tuinbranche.nl/Uploaded_files/Zelf/PDF/definitieve-rapportage-tns-nipo.0006e3.pdf), in opdracht van de tuinbranche, over het gebruik van glyfosaathoudende middelen door particulieren. Bijna de helft van de gebruikers geeft aan over te willen stappen op azijn of chloor. Wat gaat de Staatssecretaris met deze signalen doen? Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en hoeveel middelen worden hiervoor beschikbaar gesteld?
De leden van de VVD-fractie hebben onlangs antwoord ontvangen op schriftelijke vragen met betrekking tot het gebruik van glyfosaat door Rijkswaterstaat (Aanhangsel Handelingen II, 2015/16, nr. 1302). Deelt de Staatssecretaris de mening dat met het verlenen van een ontheffing aan Rijkswaterstaat een verkeerd signaal richting de particulieren wordt afgegeven? Zo nee, waarom is de Staatssecretaris het daar niet mee eens?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de PvdA maken zich grote zorgen over het gebruik van neonicotinoïden, waaronder het middel imidacloprid. Uit de analyse van de meetgegevens van de waterschappen door het kennis- en adviesbureau CLM blijkt dat imidacloprid veelvuldig in te hoge concentraties in het oppervlaktewater wordt aangetroffen. Er dient geconcludeerd te worden, zo merken deze leden op, dat de verplichte zuiveringsmaatregelen om deze hoge concentraties van dit middel tegen te gaan, niet werken. Dit baart hen grote zorgen, temeer omdat het niet de eerste keer is dat de Kamer gevraagd heeft maatregelen te treffen. Zo heeft de Kamer, onder meer naar aanleiding van het Nature-artikel van de Radboud Universiteit over de relatie tussen imidacloprid en vogelsterfte, om maatregelen gevraagd. Waar toen nog niet werd ingegrepen omdat er helderheid moest komen over de verplichte zuivering van het afvalwater, lijkt er met de recente bevindingen van het CLM helderheid te zijn. Het effect van de getroffen maatregelen blijkt tot nu toe nihil. De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven de stelling van de Staatssecretaris dat deze normoverschrijdingen onacceptabel zijn. De door hem aangekondigde maatregelen zoals ingrijpen op de toelating van dit middel, alsook een gebruiksverbod, steunen genoemde leden dan ook van harte.
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich nog wel af hoe dergelijke normoverschrijdingen überhaupt mogelijk zijn nu het gebruik van imidacloprid, wanneer er geen zuiveringsinstallatie in de kas aanwezig is, reeds is verboden. Deelt de regering de mening dat dit erop wijst dat er onvoldoende wordt gehandhaafd door gemeenten en waterschappen? Welke concrete maatregelen is de regering voornemens te treffen om de handhaving door gemeenten en waterschappen te versterken? Op welke wijze zullen toekomstige maatregelen gericht op het terugdringen van het gebruik van dit middel gehandhaafd worden? In dit verband vragen deze leden zich ook af wanneer groene gewasbeschermingsmiddelen breed beschikbaar komen. In juni is daartoe een Green Deal groene gewasbescherming getekend. Wat zijn de resultaten tot nu toe, zo vragen zij zich af.
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden over het gebruik van chemische middelen op verhardingen binnenkort van kracht wordt. Deze leden zijn bezorgd over de beschikbaarheid van alternatieven (thermisch en mechanisch) en over de kennis bij de consument over deze alternatieven. Zij dringen er dan ook op aan dat de sector wordt gestimuleerd om alternatieven te ontwikkelen en te verspreiden alsook om de consument voor te lichten.
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat zij zich kunnen vinden in het plan van aanpak omtrent knaagdieren. Zij vragen zich nog wel af hoe het staat met de publieksvoorlichting hieromtrent, of er onderzoek is verricht om deze knaagdieren te bestrijden met niet-chemische bestrijdingsmiddelen en, indien dit het geval is, wat hiervan de resultaten zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Naar aanleiding van de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen van 20 januari 2016 vragen de leden van de CDA-fractie of de Staatssecretaris de stelling van natuurorganisaties dat ze de vogelstand zien afnemen als gevolg van afnemen van kleine insecten, zoals door hem genoemd tijdens het algemeen overleg, ten gevolge van het middel imidacloprid kan onderbouwen. Op basis van welke studies of welk onderzoek concludeert de Staatssecretaris dat de schade aan de natuur door het gebruik van imidacloprid in de glastuinbouw op dit moment dermate ernstig is? Daarnaast vragen deze leden op welk onderzoek of studies de Staatssecretaris zijn uitspraak baseert dat de effecten op de natuur zeer ernstig zijn en leiden tot een sterke verstoring van het ecosysteem en van de natuurlijke voedselketen. Zij vragen de Staatssecretaris om te onderbouwen welk effect overschrijdingen daadwerkelijk hebben op basis van onderzoek.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de gebruiksvoorschriften voor het gebruik van imidacloprid zijn gewijzigd. Wordt er bij de monitoringsperiode op basis waarvan de Staatssecretaris een verbod overweegt rekening gehouden met de effecten van de laatste wijziging van het gebruiksvoorschrift van imidacloprid in november jl.? Deze leden verzoeken de Staatssecretaris om de monitoringsperiode naar imidacloprid zo in te richten dat de laatste wijziging van de gebruiksvoorschriften eind 2015 daarbij wordt meegenomen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris gaat er vanuit dat het Ctgb de toelating van imidacloprid zal intrekken. Waarop baseert u deze uitspraak, zo de leden van de CDA-fractie. Als u daarvan zo zeker bent, waarom kondigt u dan een mogelijk verbod aan, zo vragen deze leden. Zij vragen of bij de analyse van de normoverschrijdingen van imidacloprid gebruik wordt gemaakt van de metingen van het Landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen land- en tuinbouw. Zo nee, waarom niet? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of de gegevens die worden verzameld door de stichting Certificatie Distributie in Gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij toezicht- en handhaving? Heeft het gebruik van deze gegevens door de NVWA al vruchten afgeworpen bij handhaving?
Deze leden vragen de Staatssecretaris om de term «substantiële verlaging» verder te duiden.
Zij vragen de Staatssecretaris te specificeren welke juridische basis er is voor een geheelverbod op het gebruik van het imidacloprid in de glastuinbouw, zoals betoogd bij het algemeen overleg, en om de proportionaliteit van dit mogelijke verbod te onderbouwen. Tijdens het algemeen overleg was het onduidelijk of de Staatssecretaris per algemene maatregel van bestuur een verbod voor al het gebruik van imidacloprid in de glastuinbouw wilde afkondigen of het gebruik in bepaalde gebieden, zou de Staatssecretaris hierover verder kunnen uitweiden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Deze leden vragen de Staatssecretaris wat wordt verstaan onder een kwetsbaar of specifiek gebied onder artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG. In artikel 12 staat dat: De lidstaten dragen er zorg voor dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne, volksgezondheid en biodiversiteit, of van de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen, het gebruik van pesticiden in bepaalde specifieke gebieden wordt geminimaliseerd of verboden. Er worden passende risicobeheersmaatregelen genomen en in eerste instantie worden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009, en biologische bestrijdingsmiddelen overwogen. De bedoelde specifieke gebieden zijn:
a) gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen, zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen;
b) beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;
c) recentelijk behandelde gebieden die door werknemers in de landbouw worden gebruikt of voor hen toegankelijk zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris denkt het Westland als een bovenstaand beschreven gebied aan te duiden voor een mogelijk verbod. Deze leden vragen om een uitgebreide reactie. Zij verzoeken de Staatssecretaris om, gezien de twijfels bij deze leden over de juridische basis van een mogelijk verbod in een algemene maatregel van bestuur, deze algemene maatregel van bestuur voor te hangen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of de glastuinders die geïnvesteerd hebben in zuivering en het middel imidacloprid correct toepassen, niet de dupe worden van een dergelijk verbod, onder andere omdat een verbod geïntegreerde gewasbescherming onmogelijk maakt voor deze bedrijven. Zo ja, waarom wilt u dan niet inzetten op betere handhaving, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie zijn de Staatssecretaris erkentelijk voor zijn toezegging om te kijken hoe de kosten voor toelating van laagrisicomiddelen verlaagd kunnen worden. Deze leden vragen de Staatssecretaris of daarbij ook wordt gekeken naar de kosten van onderzoeken en wanneer de Staatssecretaris de Kamer hierover zou kunnen informeren.
De leden van de CDA-fractie willen dat werk gemaakt wordt van een systeembenadering in het toegangsbeleid van middelen als basis voor geïntegreerde gewasbescherming (IPM). Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om hierop in te zetten, onder andere met een Green Deal tussen het bedrijfsleven, de overheid en het Ctgb. Is de Staatssecretaris bereid om Europees het voortouw te nemen ten aanzien van geïntegreerde gewasbescherming, zo vragen zij. En is de Staatssecretaris bereid om het trachten mogelijk te maken dat telers die aantoonbaar de acht principes van IPM toepassen ook gebruik kunnen maken van correctiemiddelen als dat echt noodzakelijk is?
De leden van de CDA-fractie vragen welke areaalgrenzen voor kleine teelten in andere lidstaten wordt aangehouden. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken hoe deze begrenzing gelijk getrokken kan worden ten behoeve van een gelijk Europees speelveld? Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te zorgen dat er een Europese lijst komt van kleinschalige teelten, zo vragen deze leden. Daarnaast vragen zij opnieuw of de Staatssecretaris zou willen bekijken of een grofmazigere toelating voor middelen in de sierteelt mogelijk gemaakt kan worden en om hierover in gesprek te gaan met de sector. Zo nee, waarom niet? Het belangrijkste voor de sierteelt is dat de eisen aan de werkzaamheid, met name de gewasveiligheid van middelen, verlaagd worden. Dit leidt niet tot risico’s voor mens en milieu en maakt de toelating veel goedkoper. Ziet de Staatssecretaris hier mogelijkheden voor en is hij hiertoe bereid, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Deze leden zijn voorstander van een Europees speelveld ten aanzien van toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat wederzijdse erkenning verder wordt geharmoniseerd, onder andere ten aanzien van de tijdsperiode die nodig is voor toelating. Zij vragen de Staatssecretaris naar de onderbouwing van de specifieke Nederlandse omstandigheden in verband met wederzijdse erkenningen. Deze leden vragen waarom de Nederlandse situatie uitzonderlijk is ten aanzien van de uitspoeling naar grondwater, windsnelheid en drinkwater uit oppervlaktewater.
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de zuiveringsplicht. Wanneer krijgt de sector duidelijkheid of er uitstel komt voor kleine bedrijven en voor welke periode, zo vragen deze leden. Wordt er bij de toepassing van het maatwerkvoorschrift verlengde synchronisatie van de zuiveringsplicht met het toelatingsbeleid na 1 januari 2018 mogelijk gemaakt? Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te zorgen dat deze bedrijven die werken met een maatwerkvoorschrift de noodzakelijk gewasbeschermingsmiddelen mogen blijven gebruiken?
De leden van de CDA-fractie zien dat veel projecten in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer in de startblokken staan in afwachting van Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3)-financiering. Wanneer kan deze verwacht worden, bent u bereid om met spoed hiervoor te zorgen gezien uw systeemverantwoordelijkheid over de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
Recentelijk heeft de Europese Commissie Duitsland in gebreke gesteld voor het niet overnemen van een toelating uit het buitenland. Nederland heeft ook enkele afgewezen wederzijdse erkenningen in Brussel gemeld. De leden van de CDA-fractie vragen of er al een reactie is op deze meldingen. Is de Staatssecretaris bereid de Kamer te informeren over de reactie van de Europese Commissie?
Deze leden vragen wanneer er een aanpassing van het Activiteitenbesluit verwacht kan worden ten aanzien van spuitdrift. Duurzame ontwikkeling is gebaat bij erkenning van nieuwe spuitdriftreducerende maatregelen en technieken, dus zij vragen de Staatssecretaris om hier vaart achter te zetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie begrijpen dat een deel van de tuinbouwers grote investeringen heeft moeten doen om de benodigde waterzuiveringsinstallaties aan te schaffen. Tegelijkertijd merken deze leden op dat een groot deel van de begroting van het onderdeel landbouw en natuur van de begroting Economische Zaken subsidies beslaat, waarvan maar een klein deel rechtstreeks bij land- en tuinbouwers terecht komt. Daardoor zijn er wel oplossingen, maar kunnen zij niet altijd worden toegepast. Zij vragen zich af of hier niet een betere koppeling tot stand kan komen tussen bedrijf, beleid en innovatie. Is de Staatssecretaris bereid te onderzoeken hoe bij de volgende begroting mkb-ondernemers meer geholpen kunnen worden om door middel van subsidies verduurzaming van hun bedrijfsvoering tot stand te brengen waarvoor zij anders onvoldoende middelen zouden hebben?
Deze leden constateren dat de detectiegrens van het middel maleine hydrazide op 5 milligram per liter ligt, terwijl de drinkwaternorm 0,1 microgram per liter is. In de berekeningen van CLM wordt een maximale uitspoeling van 42,7 microgram per liter vastgesteld. Dat is lager dan de detectiegrens, maar vele malen hoger dan de drinkwaternorm. De leden van de D66-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris in de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen aangaf dat inderdaad het een en ander niet klopt met betrekking tot het meten van deze stof en dat het Ctgb een herbeoordeling doet, waarvan het bekijken van de analysemethode voor het meten van het oppervlaktewater een onderdeel is. Deze leden zouden graag wat nadere toelichting hierop willen hebben van de Staatssecretaris. Was het verschil tussen de detectiegrens en de drinkwaternorm reeds bij de initiële beoordeling en toelating bekend? Zo ja, wat is destijds het afwegingskader en de conclusies daaromtrent geweest? Zo nee, is gelijk nadat dit duidelijk werd de herbeoordeling in gang gezet? Wat houdt verder de huidig lopende herbeoordeling door het Ctgb in en wanneer kan daarvan resultaat verwacht worden?
De leden van de D66-fractie vragen zich af of de Staatssecretaris zicht heeft op methoden – al dan niet in ontwikkeling – waarmee de detectiegrens verlaagd kan worden? Deze leden ontvangen namelijk berichten dat er sinds 2015 wel gelegenheid zou zijn om maleine hydrazide te meten in oppervlaktewater vanaf concentraties lager dan 0,1 microgram per liter. In dat geval zou de detectiegrens gelijk aan of nauwkeuriger dan de drinkwaternorm zijn.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd waarom de Staatssecretaris bij brief van 15 oktober 2015 schreef dat «het niet eenvoudig is om beide kaders in elkaar te schuiven, omdat beide kaders zijn vastgesteld op Europees niveau» (Kamerstuk 27 858, nr. 326). Het gaat dan om het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen en de waterkwaliteitsnormen. Het lijkt deze leden zo te zijn dat als regelgeving op hetzelfde niveau ligt, in dit geval dat van de Europese Unie, dat het juist gemakkelijk is ze in elkaar te schuiven of op elkaar aan te passen. Kan de Staatssecretaris nadere redenen geven waarom dit niet het geval zou zijn?
De leden van de D66-fractie begrepen dat toegelaten en veelgebruikte insecticiden, bijvoorbeeld het middel deltamethrin en het middel lambda-cyhalothrin, bij metingen niet-toetsbaar blijken. Uit berekeningen volgt tegelijkertijd wel dat deze stoffen schade voor aquatische organismen kunnen veroorzaken. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden dit te verbeteren? Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van alle niet-toetsbare stoffen die een berekend schadelijk effect op natuur en milieu kunnen hebben? Hoeveel procent van de totale berekende milieubelasting wordt volgens de Staatssecretaris veroorzaakt door niet-toetsbare stoffen? Is dat nog steeds 80%, zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekende, of is het door de jaren heen af- of toegenomen?
De leden van de D66-fractie lezen in de Green Deals dat de rijksoverheid gevraagd advies geeft bij het opstellen van communicatie-uitingen. Wat moeten de aan het woord zijnde leden daar precies onder verstaan? Betekent dit in enige vorm dat het Rijk zich feitelijk bezighoudt met de public relations van private bedrijven en verenigingen? Kan er dan geen schijn ontstaan die vermeden zou moeten worden?
Deze leden vragen zich af of de Staatssecretaris nader kan duiden hoe de zinsnede «vergaand terugdringen [van chemische gewasbeschermingsmiddelen], behalve wanneer andere middelen tekort schieten» gelezen moet worden? Zij vragen dit vooral omdat «tekort schieten» breed geïnterpreteerd kan worden. Wanneer schiet een alternatief tekort? Welke maatstaven bestaan daar precies voor? Het lijkt deze leden relevant om dit op voorhand te weten, om zo nadien goed te kunnen toetsen of bij een eventueel minder dan vergaand terugdringen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen er geen onduidelijkheid kan bestaan of dit wel of niet volgens de afspraken was.
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom bij de Green Deal Sportvelden het nodig is om als tussendoel te stellen dat in 2016 wordt geïnventariseerd welke goede voorbeelden er zijn van terreinen die geen of weinig gebruik maken van gewasbeschermingsmiddelen. Kunnen deze leden daaruit afleiden dat er gedurende de onderhandelingen over de Green Deal er feitelijk geen zicht was op de mate van de problematiek? Kunnen zij daaruit afleiden dat het dus onduidelijk was welke (on)mogelijkheden om op niet-chemische onkruidbestrijding over te stappen er waren en in hoeverre doelstellingen wel of niet realistisch zijn?
De leden van de D66-fractie zouden graag verduidelijking willen krijgen over het tijdspad van het meerjarig blootstellingsonderzoek onder omwonenden van fruitboomgaarden en van bollenvelden (Kamerstuk 27 858, nr. 311). Zij lezen dat het een bedrag betreft van € 8,9 miljoen voor de hele looptijd tot en met 2018. Tegelijkertijd lezen deze leden dat gelet op de omvang en tijd en geld het onderzoek gefaseerd uitgevoerd zal worden, waarbij eerst een onderzoek gestart wordt naar de blootstelling in de teelt van bloembollen. Moeten deze leden het opvatten dat beide onderzoeken met de betreffende € 8,9 miljoen en voor het einde van 2018 worden afgerond? Indien dat zo is, wanneer wordt dan verwacht dat het onderzoek naar de bloembollenteelt gereed is? Indien dat niet zo is, wat is dan wel het tijdspad en het met het onderzoek gemoeide bedrag?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over het voornemen van de Staatssecretaris om een gebruiksverbod voor het middel imidacloprid in de glastuinbouw voor te bereiden.
Is de veronderstelling juist dat het zuiveren van water volgens de zuiveringsplicht op zichzelf een zeer effectieve maatregel is om de emissie van imidacloprid naar het oppervlaktewater te beperken? Is de veronderstelling juist dat het probleem met name zit in gebrekkige naleving en handhaving van de zuiveringsplicht?
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze de NVWA de afgelopen tijd de huidige zuiveringsplicht heeft gehandhaafd en wat de resultaten hiervan waren. De Staatssecretaris gaf aan dat handhaving ingewikkeld is. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting hierop en vragen de Staatssecretaris de aanvullende maatregelen waaronder de verplichte gecontroleerde distributie, daarin mee te nemen. Is de Staatssecretaris bereid de nalevingsrapportage, zoals genoemd in Kamerstuk 27 858, nr. 344, voor de tweede termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen naar deze Kamer te sturen?
Maakt de NVWA in het toezicht en de handhaving al gebruik van de gegevens die door de stichting Certificatie Distributie in Gewasbeschermingsmiddelen (CDG) worden verzameld? Hoeveel telers beschikken over zuivering of lozen niet op basis van de verklaringen bij de stichting CDG?
In het verlengde hiervan nog een andere vraag: vindt de Staatssecretaris het rechtvaardig dat ondernemers die zuiveringsapparatuur aangeschaft en toegepast hebben nu geconfronteerd dreigen te worden met een gebruiksverbod, terwijl zij het probleem, gebrekkige naleving van de zuiveringsplicht, niet hebben veroorzaakt?
De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de juridische grondslag voor een gebruiksverbod. De Staatssecretaris verwijst naar artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (2009/128/EG) (in de Nederlandse wetgeving opgenomen in artikel 80a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden). Deze leden constateren dat het genoemde artikel lidstaten opdraagt om «in bepaalde specifieke gebieden» het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te minimaliseren of te verbieden. De Staatssecretaris doelt dan waarschijnlijk met name op beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water). Het gaat dan om beschermde gebieden die opgenomen zijn in het «register Beschermde gebieden KRW Nederland». Deze leden constateren dat op basis van dit register in ieder geval een deel van de glastuinbouwgebieden geen beschermde status heeft gekregen. Zij willen ook wijzen op het advies van de Landsadvocaat met betrekking tot een verbod op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw (februari 2014). De Landsadvocaat geeft aan dat het bij beschermde gebieden in het kader van artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen in de regel gaat om publieke, openbaar toegankelijke terreinen. Glastuinbouwgebieden vallen daar niet onder. Verder merkt de Landsadvocaat op dat nagegaan moet worden of een minder vergaande maatregel zoals het minimaliseren van het gebruik of het treffen van risicobeheersmaatregelen niet mogelijk is dan wel niet toereikend is. De leden van de SGP-fractie horen graag de reactie van de Staatssecretaris op deze punten. Op welke wijze denkt hij een juridisch steekhoudend verbod in te kunnen voeren?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het gebruiksverbod niet is opgenomen in het «Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming» en de nota «Gezonde groei, duurzame oogst», en in dit verband dus ook niet met de Kamer is besproken. Deze leden constateren verder dat er grote vraagtekens gezet kunnen worden bij de gekozen rechtsgrondslag (artikel 80a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen, artikel 12 van Richtlijn 2009/128/EG). Deze leden vragen de Staatssecretaris derhalve of de Staatssecretaris bereid is, indien van toepassing, het ontwerpbesluit naar de Kamer te sturen en hierover van gedachten te wisselen alvorens het besluit te publiceren.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) constateerde dat het monitoringsrapport van het Centrum voor Milieuwetenschappen van de Universiteit Leiden (CML) gebaseerd was op een beperkte dataset en een beperkte meetperiode. Daar komt bij dat de afgelopen maanden de gebruiksvoorschriften voor de toepassing van imidacloprid in de glastuinbouw verder zijn aangescherpt. Het heeft even tijd nodig voordat de effecten van deze aanscherpingen terug te zien zijn in afnemende concentraties imidacloprid in het oppervlaktewater, bijvoorbeeld omdat tuinders maar een enkele keer per jaar het recirculatiewater verversen. Is de Staatssecretaris gelet op het voorgaande bereid de meetperiode te verlengen? Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen voor een voldoende lange meetperiode en een voldoende grote dataset?
Imidacloprid is de basis voor enkele gewasbeschermingsmiddelen die een cruciale rol spelen bij geïntegreerde gewasbescherming. Door inzet van de middelen kan een teler met een schone lei aan een teelt beginnen en volstaat bij de rest van de teeltperiode biologische gewasbescherming zonder inzet van chemische middelen. Vanuit de sector wordt aangegeven dat er nog geen alternatieve (groene) gewasbeschermingsmiddelen zijn om imidacloprid effectief te vervangen. De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de Staatssecretaris hier tegenaan kijkt. Hoe groot acht hij het risico dat bij invoering van een gebruiksverbod voor imidacloprid tuinders zich genoodzaakt voelen om meer, andere chemische middelen in te zetten, die minder effectief zijn waardoor veel grotere hoeveelheden nodig zijn?
De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over de toelating van groene, laagrisico-gewasbeschermingsmiddelen. Wat zijn de mogelijkheden voor een voorlopige toelating waarbij alleen de effecten op mens, dier en milieu worden getoetst en niet of nauwelijks de werkzaamheid van een middel? Wil de Staatssecretaris deze mogelijkheden benutten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich grote zorgen over het effect van neonicotinoïden op vogels en zoogdieren, aangezien uit onderzoek is gebleken dat vogelsterfte sinds het gebruik van neonicotinoïden is toegenomen. Deze leden hebben daarom enkele vragen en opmerkingen voor de Staatssecretaris.
Tot voor kort werd verondersteld dat neonicotinoïden een minder groot effect hebben op vogels en zoogdieren dan op insecten (Declines in insectivorous birds are associated with high neonicotinoid concentration, Hallmann et al, 2014, Nature). Omdat er pas recent onderzoek naar de effecten van neonicotinoïden op ecosystemen verricht wordt, valt aan te nemen dat de European Food Safety Authority (EFSA) en het Ctgb tijdens de beoordeling en herbeoordeling van neonicotinoïden, vooral gekeken hebben naar de effecten van deze stoffen op insecten en naar de effecten op andere diersoorten bij directe inname van de stoffen, maar niet naar de indirecte gevolgen. De leden van de PvdD-fractie maken zich juist over deze indirecte effecten grote zorgen. Uit recent onderzoek is namelijk gebleken dat vogels sterven als gevolg van indirecte inname van neonicotinoïden.
Deze leden wijzen in deze context op het onderzoek Declines in insectivorous birds are associated with high neonicotinoid concentration (Hallmann et al, 2014, Nature). Onderzoekers hebben aangetoond dat er een duidelijke correlatie is tussen de introductie van neonicotinoïden in Nederland in het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw en de afname van insectenetende vogels in ons land. Het onderzoek uit 2014 is volgens de auteurs het eerst uitgevoerde waarbij lange-termijnonderzoeken zijn vergeleken: langjarige vogeltellingen in Nederland en rapportages over de waterkwaliteit in dezelfde periode. De onderzoekers noemen twee mogelijke redenen voor de afname van de vogelpopulaties: 1) een afname in insecten door het gebruik van neonicotinoïden en 2) het eten van insecten die vergiftigd zijn met neonicotinoïden, waarna het gif zich ophoopt in de vogel, tot deze daaraan sterft.
Het in Nature gepubliceerde onderzoek is anders dan de onderzoeken waarop de toelating van de neonicotinoïden door de EFSA en het Ctgb is gebaseerd. Bij deze onderzoeken is namelijk vooral gekeken naar de directe giftigheid (toxiciteit) van neonicotinoïden op insecten en andere dieren. Het hierboven genoemde onderzoek kijkt nadrukkelijk naar de effecten op het niveau van ecosystemen, waarbij duidelijke effecten waarneembaar zijn, die bij geïsoleerde testen van de bestrijdingsmiddelen in het lab niet waarneembaar zijn.
De leden van de PvdD-fractie hebben daarom enkele vragen voor de Staatssecretaris. Is bij de beoordeling van de toxiciteit van neonicotinoïden door het EFSA en het Ctgb gebruik gemaakt van onderzoek, waarbij is gekeken naar de effecten van neonicotinoïden op ecosystemen, zoals in het genoemde onderzoek dat in 2014 in Nature werd gepubliceerd? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat geweest? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het van groot belang is om bij de toelating van neonicotinoïden niet alleen te kijken naar de effecten van het gif op bepaalde insectensoorten, maar ook te kijken naar de effecten op insecteneters, zoals insectenetende vogels en zoogdieren en naar de effecten van het middel op het waterleven?
Op pagina 7 van de brief van de staatsecretaris over normoverschrijdingen van het middel imidacloprid in oppervlaktewater en het EASAC-rapport over neonicotinoïden (brief van 14 januari 2016, Kamerstuk 27 858, nr. 344) staat dat Nederland op Europees niveau een actieve bijdrage levert aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren, bijvoorbeeld om chronische (subletale) effecten op wilde bijen te kunnen toetsen. De leden van de PvdD-fractie willen daarover graag de volgende vragen stellen. Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat een verbod op het gebruik van imidacloprid leidt tot een stijging in het gebruik van andere neonicotinoïden met een andere merknaam, maar met een vergelijkbare negatieve effecten op bijen, vogels en mogelijke andere diersoorten? Waaruit bestaan die toetsingsmethoden? Wordt er alleen gekeken naar chronische (subletale) effecten? Of ook naar de acute en letale gevolgen van de neonicotinoïden? Wordt er bij de toetsing ook gekeken naar de langetermijneffecten van neonicotinoïden op andere soorten dan insecten, zoals vogels of zoogdieren die insecten eten en die via die omweg neonicotinoïden binnenkrijgen? Op basis van welk onderzoek sluit de Staatssecretaris uit dat het gebruik van andere neonicotinoïden dan imidacloprid een negatieve impact heeft op insectenetende vogels en zoogdieren?
In deze brief beantwoord ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (I&M), de vragen van verschillende fracties van uw Kamer van 2 februari 2016 in het kader van het verslag van een schriftelijk overleg naar aanleiding van de agenda van het Algemeen Overleg gewasbeschermingsmiddelen van 20 januari jl.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Naar aanleiding van de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 13 januari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 344), de bijbehorende bijlagen en de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen van 20 januari 2016, hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen. Daarnaast staan er nog een aantal vragen uit de eerste termijn open van de leden van de VVD-fractie ten aanzien van het gelijke speelveld binnen de Europese Unie. Deze leden zouden deze vragen graag opnieuw onder de aandacht willen brengen. Tot slot hebben zij nog een aantal andere vragen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen naar de onderbouwing van zijn stelling dat het middel imidacloprid ernstige effecten heeft op de natuur. Kan de Staatssecretaris aangeven op welke informatie hij zich baseert? Welke onderzoeken en studies liggen aan deze opmerking van de Staatssecretaris ten grondslag?
De werkzame stof imidacloprid en de gewasbeschermingsmiddelen die daarop zijn gebaseerd, zijn respectievelijk door de European Food Safety Authority (EFSA), de lidstaten van de Europese Unie (EU) en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeeld. Dat gebeurt op basis van wettelijk vereiste gegevens, onder meer over de effecten op het milieu. Bij deze beoordeling is geconstateerd dat er voor middelen gebaseerd op de werkzame stof imidacloprid risico's zijn voor het terrestrisch milieu (bijen en bestuivers) en voor het aquatisch milieu (bijvoorbeeld haften).
Deze risico's zijn geadresseerd met risicoreducerende maatregelen, zoals de waterzuivering voor de glastuinbouw. Daar waar de risico's niet konden worden gereduceerd zijn toelatingen ingeperkt of verboden. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerstuk 27 858, nr. 264, nr. 276 en nr. 303.
In augustus 2015 is de gecontroleerde distributie ingesteld, en in november 2015 is het etiketvoorschrift aangepast. Is de voorgestelde termijn tot maart niet te kort om een substantieel effect van deze twee maatregelen te meten? Wat is de reactie van de Staatssecretaris op het feit dat het effect van dergelijke maatregelen pas op zijn vroegst na één volledig teeltseizoen zijn waar te nemen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de brief (Kamerstuk 27 858, nr. 344) die op 13 januari jl. de Tweede Kamer heeft bereikt een mogelijk verbod op imidacloprid wordt afgekondigd voor nauwelijks drie maanden later, mits er geen substantiële verbeteringen van de normoverschrijdingen imidacloprid plaatsvinden in het oppervlaktewater. Kan de Staatssecretaris aangeven of dat er tussen het verschijnen van de brief van 13 januari jl., en het mogelijk ingaan van het verbod er voldoende tijd zit voor de sector om aan de eisen te voldoen? Waarom acht de Staatssecretaris dit haalbaar voor de sector?
De zuiveringsplicht voor middelen op basis van de werkzame stof imidacloprid geldt per 1 mei 2014. Dit betekent dat agrarische ondernemers de keuze hebben om deze middelen niet meer te gebruiken, of om het afvalwater met deze middelen te zuiveren, voordat deze geloosd wordt op het oppervlaktewater of het riool. Het invoeren van gecontroleerde distributie per augustus 2015 en het verduidelijken van de voorschriften op het etiket per november 2015 leiden ertoe dat agrarische ondernemers deze keuze nog bewuster moeten maken. Inmiddels zijn ruim 1,5 jaar verstreken na het ingaan van de zuiveringsplicht op het etiket en het nemen van de eerste maatregelen. Ik laat juist daarom het Centrum voor Milieuwetenschappen, Universiteit Leiden (CML) een vervolganalyse opstellen van de monitoringsgegevens van imidacloprid in het oppervlaktewater tot maart 2016, zodat twee teeltseizoenen zijn doorlopen na het ingaan van de maatregelen. De analyse van deze monitoringsgegevens is naar verwachting eind mei beschikbaar.
In de beantwoording tijdens de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen, alsmede in de brief van 13 januari jl., geeft de Staatssecretaris aan mogelijk met een algemene maatregel van bestuur (AMvB) te komen om het gebruik van imidacloprid binnen de tuinbouw te verbieden. In de beantwoording geeft de Staatssecretaris aan dat een dergelijk verbod alleen juridisch deugdelijk kan zijn op basis van de laatste gegevens en dat de genomen maatregelen onvoldoende soelaas bieden. In dezelfde beantwoording geeft de Staatssecretaris aan dat de resultaten van de meetgegevens tot aan maart, eind mei beschikbaar zullen zijn en dat de Staatssecretaris op dat moment geprepareerd wil zijn voor de mogelijkheid dat er geen substantiële verbetering is opgetreden. De leden van de VVD-fractie vragen wat de Staatssecretaris verstaat onder een «substantiële verbetering». Wanneer is hier sprake van?
Het milieu moet worden beschermd tegen de ongewenste schadelijke (neven-) effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom zijn er normen vastgesteld. Normoverschrijdingen zijn ongewenst en daarom moet de ontwikkeling tenderen naar de gewenste situatie, namelijk geen normoverschrijding. Ik wil dus een heel duidelijke beweging in die richting zien.
Ik heb uw Kamer tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 20 januari jl. aangegeven dat ik me niet van tevoren vast pin op een bepaald percentage normoverschrijdingen voor mijn beslissing om wel of niet op een gebruiksverbod over te gaan.
Daarnaast willen deze leden weten of het juridisch zorgvuldig is al een verbod voorbereid te hebben op het moment dat onderliggende argumentatie er nog niet is?
Gelet op de mate van normoverschrijding en het feit dat er tot nu toe geen verbetering zichtbaar is, ondanks alle getroffen maatregelen, is het noodzakelijk om stringentere maatregelen te nemen. Het voorbereiden van een gebruiksverbod van imidacloprid in specifieke gebieden behoort daartoe. Mocht uit de bevindingen van deze rapportages blijken dat de genomen maatregelen onvoldoende effect hebben en de normoverschrijdingen van imidacloprid in het oppervlaktewater in de glastuinbouwgebieden niet substantieel zijn afgenomen, dan is het risico voor het (aquatisch) milieu zo groot dat verdere maatregelen genomen moeten worden. Dit gebruiksverbod wordt daarom voorbereid, voor het geval dat niet ingegrepen kan worden op de toelating van middelen op basis van imidacloprid in de glastuinbouw door het Ctgb.
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen waarom hij het noodzakelijk acht het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) te passeren? In beantwoording in eerste termijn geeft de Staatssecretaris letterlijk aan dat hij zal ingrijpen. Wat zegt dit over de positie van het Ctgb en waarom wil de Staatssecretaris de geëigende weg, zoals de Staatssecretaris het zelf noemt, omzeilen?
Ik respecteer de zelfstandige positie en de bevoegdheden van het Ctgb. In Nederland is het Ctgb de bevoegde instantie om in te grijpen in toelatingen. Het Ctgb heeft aangegeven dat het de toelating van imidacloprid zal heroverwegen als de gecontroleerde distributie niet leidt tot een substantiële verbetering. Heroverweging vindt plaats op grond van artikel 44 of artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Op grond van artikel 44 kan het Ctgb besluiten tot herbeoordeling van middelen op basis van een werkzame stof, wanneer er nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is gekomen over effecten van die werkzame stof op de gezondheid van mens, dier of milieu. In deze procedure wordt de toelatingshouder aangesproken en moet hij gegevens leveren die het Ctgb kan toetsen. Er is hoor en wederhoor, voordat de maatregelen van kracht worden. Op grond van artikel 71, de noodprocedure, kan het Ctgb direct het gebruik tijdelijk verbieden of andere voorlopige beschermende maatregelen nemen. Er moet dan wel sprake zijn van ernstige risico’s. Voor beide ingrepen geldt dat Nederland direct de andere lidstaten van de EU en de Europese Commissie in kennis moet stellen. Ik verwijs u naar de Kamerstukken 27 858, nr. 278 en nr. 344.
Voor deze opstelling van het Ctgb is alle reden en ik ga ervan uit dat de toelating voor de glastuinbouw zal worden ingetrokken door het Ctgb als de normoverschrijding in de periode tot maart 2016 vergelijkbaar is met die van vorig jaar. Het gebruiksvoorschrift en alle getroffen maatregelen leiden dan immers niet tot een verantwoord gebruik.
In de analyse van het Centrum voor Milieuwetenschappen (CML) zijn er meetgegevens tot en met het eerste kwartaal gebruikt van vijf regio’s in Nederland. Deze regio’s hebben een relatief grote bijdrage aan de normoverschrijdingen van imidacloprid in het oppervlaktewater, zo schrijft de Staatssecretaris. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er niet voor een landelijke spreiding van meetgegevens is gekozen voor de analyse van het CML? De vijf regio’s zijn geconcentreerd in het westen van Nederland. Kan door de keuze van de vijf regio’s geen vertekend beeld ontstaan met betrekking tot de normoverschrijdingen in heel Nederland? Is de Staatssecretaris bereid om meetgegevens vanuit heel Nederland te gebruiken om tot een grondige analyse te komen? Kan de Staatssecretaris deze gegevens met zelfde analyse als in het CML-rapport aan de Kamer doen toekomen mede op basis van het Landelijke Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen? Zo ja, wanneer kunnen we deze verwachten?
Zo nee, waarom kan de Kamer deze gegevens niet ontvangen?
De Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) geeft een landelijk beeld van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater uit verschillende bronnen, zoals landbouw en voor zowel landbouw als niet-landbouw. De atlas wordt ieder jaar geactualiseerd en bevat nu de gegevens tot en met 2014. Het Landelijk Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen land- en tuinbouw is hier overigens een onderdeel van.
Gegeven de normoverschrijdingen in specifieke gebieden is het noodzakelijk om op korte termijn het effect was op de waterkwaliteit van de aangescherpte gebruiksvoorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van imidacloprid inzichtelijk te hebben. Dit heeft ertoe geleid dat de analyse van het CML zich beperkt heeft tot vijf regio’s met een relatief grote bijdrage aan normoverschrijdingen van imidacloprid in het oppervlaktewater. De gegevens tot en met 2015 van heel Nederland komen beschikbaar rond september 2016.
In de brief constateert de Staatssecretaris dat er grote verschillen zijn tussen de regio’s in niveau en het verloop in de tijd van de imidacloprid-concentraties. Zo laat de Staatssecretaris weten dat de twee kassenregio’s de hoogste percentages hebben en het verloop ervan geen of beperkte afname vertoont. Gezien het voorgaande willen de leden van de VVD-fractie vragen waarom de Staatssecretaris er niet voor kiest om binnen deze specifieke regio’s over te gaan tot nadere handhaving? Ligt een intensivering van de handhaving binnen deze regio’s niet veel meer voor de hand dan een landelijk verbod voor de tuinbouw? En welke rol kunnen de waterschappen hier in spelen? In dezelfde brief geeft de Staatssecretaris namelijk aan dat; «in tegenstelling tot de overige regio’s (bloembollen, boomteelt), waar de percentages veelal lager zijn en de afnames over de gehele periode veelal groter zijn». Waarom wordt er gekozen voor een generiek verbod voor de tuinbouw wanneer er wordt geconstateerd dat de verschillen tussen de vijf gekozen regio’s al groot zijn? Kan de Staatssecretaris aangeven waarom in het licht van het voorgaande een generiek verbod voor de Nederlandse tuinbouw proportioneel is? De leden van de VVD-fractie vragen naar de juridische argumentatie waarom een gebiedsverbod niet mogelijk is.
De NVWA en de waterschappen zijn bevoegd gezag in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit betekent dat ze toezicht uitoefenen op het naleven van de zuiveringsplicht die door het Ctgb is voorgeschreven voor bepaalde gewasbeschermingsmiddelen. De Staatssecretaris van I&M heeft de NVWA en de waterschappen medio 2015 verzocht hierop strikt toe te zien.
De analyse van het CML laat een verbetering van de waterkwaliteit zien in de regio’s met daarin de bloembollenteelt en de boomteelt en laat geen verbetering zien in de regio’s met daarin de glastuinbouw.
Ik bereid een AMvB voor, zodat het gebruik van imidacloprid in specifieke gebieden verboden kan worden. Het verbod op het gebruik van middelen op basis van imidacloprid zal straks van toepassing zijn in de gebieden die ingevolge de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) zijn aangewezen als beschermd gebied. Het gaat dan om innamepunten voor oppervlaktewater voor menselijke consumptie.
Een generiek verbod op imidacloprid kan grote gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering. De tuinbouw heeft middels met een Integrated Pest Management (IPM) haar bedrijfsvoering ingericht. Hierbij is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot in detail geprogrammeerd. Een generiek verbod van imidacloprid kan grote gevolgen hebben voor de IPM op tuinbouwbedrijven, ook op bedrijven die het nu goed doen. Dit kan betekenen dat bedrijven moeten overschakelen naar andere, generieke producten, met mogelijk andere gevolgen. Kan de Staatssecretaris hier op ingaan, op deze zorgen vanuit de sector? Is een generiek verbod voor de Nederlandse tuinbouw dan nog wel proportioneel?
De AMvB die ik ga voorbereiden richt zich op een gebruiksverbod van imidacloprid in specifieke, beschermde gebieden. Ik beoog geen generiek verbod.
Alle agrarische ondernemers dienen de acht principes van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen. Eén van deze principes is – als laatste redmiddel – het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen die in Nederland zijn toegelaten door het Ctgb conform het wettelijk gebruiksvoorschrift. Ik ga er vanuit dat deze professionele ondernemers ook in kunnen spelen op veranderingen in het middelenpakket.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op eerdere vragen over proportionaliteit.
In de brief van 13 januari jl. geeft de Staatssecretaris aan dat er binnen de EU-verordening 1107/2009 onder artikel 71 een noodprocedure is vastgelegd op basis waarvan lidstaten direct beschermende maatregelen nemen en onverwijld de andere lidstaten en de Europese Commissie ervan in kennis stellen. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij gebruik wil maken van deze noodprocedure? Onder welke voorwaarden kan een lidstaat gebruik maken van deze noodprocedure? Voldoet de onderbouwing van de Staatssecretaris om gebruik te maken van artikel 71? Betreft dit een tijdelijke maatregel? Kan de Staatssecretaris aangeven of hij geïnformeerd heeft bij de Europese Commissie aan welke voorwaarden er moet worden voldaan om gebruik te maken van artikel 71? Zo ja, kan hij deze voorwaarden met de Tweede Kamer delen? Zo nee, waarom is er niet van te voren geïnformeerd?
Het Ctgb heeft aangegeven dat, afhankelijk van de uitkomst van de monitoring, kan worden ingegrepen waarbij een procedure volgens artikel 71 van de Verordening (EG) nr. 1007/2009 één van de mogelijkheden is. Deze noodprocedure is alleen relevant voor het ingrijpen op de toelating door het Ctgb en heeft geen betrekking op een eventueel gericht ingrijpen via een AmvB op het gebruik in specifieke gebieden.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op eerdere vragen over artikel 71.
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of hij een dergelijk generiek verbod voor de tuinbouw eerst aan de landsadvocaat zou willen voorleggen om te bekijken of een dergelijk verbod proportioneel en juridisch houdbaar is. Daarnaast of het verbod voldoende onderbouwd is, en of het toepassen van artikel 71 van de EU verordening 1107/2009 gerechtvaardigd is. Is de Staatssecretaris bereid zicht te laten voorlichten door de landsadvocaat? Zo ja, wilt u de Kamer hiervan op de hoogte houden? Zo nee, waarom wil de Staatssecretaris een dergelijk ingrijpende juridische maatregel niet voorleggen aan de landsadvocaat?
Ik bereid een AMvB voor en leg deze voor advies voor aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het is gebruikelijk dat de Raad van State, mocht hiertoe aanleiding zijn, in haar advies in gaat op de proportionaliteit en de juridische houdbaarheid.
Er is geen wettelijke verplichting voor een formele voorhangprocedure, waarbij uw Kamer de AMvB kan beoordelen en tegenhouden. Ik ben echter bereid de AMvB aan uw Kamer te zenden nadat advies gevraagd is aan de Raad van State.
Kan de Staatssecretaris daarnaast ingaan op wat dit verbod betekent voor het afgesloten zuiveringsakkoord? Wat betekent dit voor de afspraken met de sector? Zet dit geen eenzijdige druk op de samenwerking?
Een mogelijk verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof imidacloprid heeft geen consequenties voor het afgesloten Hoofdlijnenakkoord zuivering glastuinbouw.
De leden van de VVD-fractie hebben tijdens de eerste termijn van het algemeen overleg gewasbeschermingsmiddelen een aantal vragen gesteld over de ambitie van de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot een gelijk Europees speelveld. In de eerste termijn was er onvoldoende tijd om op deze vragen in te gaan. Deze leden willen de Staatssecretaris via deze weg de mogelijkheid geven de vragen te beantwoorden. De leden van de VVD-fractie willen zowel aan de Staatssecretaris van Economische Zaken als aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu vragen welke resultaten er in het afgelopen jaar zijn behaald bij het creëren van een gelijk speelveld. Zijn beide Staatssecretarissen tevreden met de vooruitgang? En welke ambitie heeft de regering het komend halfjaar om hier echt stappen op te zetten? Er is nog weinig resultaat geboekt de afgelopen periode in bijvoorbeeld het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in kleine teelten. Hoe komt dit? Is het kabinet bereid te werken aan een Europese lijst van kleine teelten, waarbij harmonisatie en wederzijdse erkenning van de vereisten voor toelating het uitgangspunt zijn? Zo nee, waarom niet? Daarnaast wordt er een verschil geconstateerd in het gebruik van middelen waarbij er meer middelen worden toegelaten op eetbare gewassen, dan op niet eetbare gewassen. Kunnen beide Staatssecretarissen hier nader op ingaan? Deze leden willen graag hier weer het voorbeeld zoals dat ook naar voren is gebracht tijdens de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen naar voren brengen. Kan de Staatssecretaris uitgebreid ingaan op de wenselijkheid dat er appels zoals de Granny Smith of Pink Lady in de Nederlandse schappen liggen die behandeld zijn met middelen die in Nederland op de Nederlandse producten niet gebruikt mogen worden? Kunt u in dit voorbeeld ook ingaan op het gelijke speelveld en harmonisatie van beleid?
Ik heb uw Kamer tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 20 januari jl. aangegeven dat er vooruitgang is op het gebied van het creëren van een gelijk speelveld, maar dat het altijd beter kan. Een voorbeeld hiervan is het toewijzen van aanvragen tot wederzijdse erkenningen door het Ctgb.
De inzet van Nederland richt zich op het zoveel mogelijk harmoniseren van de toelating en de toelatingsmethodiek in de centrale Europese zone en het daar waar mogelijk vereenvoudigen van de toelatingsprocedure, bijvoorbeeld voor laagrisicomiddelen.
Het is aan de toelatinghouder om een aanvraag in te dienen voor het op de markt brengen van een bepaald gewasbeschermingsmiddel voor toepassing in de teelt van appels in een land in de Europese Unie of daarbuiten.
De leden van de VVD-fractie vragen een reactie op de constatering dat er meer middelen in Nederland zijn toegelaten op eetbare gewassen dan op niet-eetbare gewassen; middelen kunnen in beide gewasgroepen zijn toegelaten. Van het geheel beschikbare middelenpakket is ongeveer 85% toegelaten in eetbare gewassen inclusief pootgoed (550.000 ha), 50% in niet-eetbare gewassen (50.000 ha) en 10% in grasland en groenvoedergewassen (1.225.000 ha).
Daarnaast zijn er onder regie van Expert Centre Speciality Crops (waarin alle expertise van producenten, toelatingshouders, Ctgb, NVWA en Wageningen UR samenkomen) en met steun van het Fonds Kleine Toepassingen 26 middelen toegelaten voor een groot aantal kleine teelten in periode 2011 tot en met 2013. Daarbij wordt steeds meer gebruik gemaakt van internationale samenwerking. De in 2015 opgerichte Europese Coördinatie Faciliteit voor kleine toepassingen moet die samenwerking tussen de lidstaten gaan versterken. Nederland draagt hieraan prominent bij. Daarnaast werkt het Ctgb aan het verbeteren van de harmonisatie van de beoordeling van kleine toepassingen, waardoor de wederzijdse erkenningen gemakkelijker kunnen worden afgehandeld. Ik verwacht dat ook een Europese lijst van kleine toepassingen hieraan een bijdrage kan leveren. Ik zal mij daarvoor inzetten en dit agenderen.
De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe het staat met de uitvoering van de motie Lodders cs. (Kamerstuk 27 858, nr. 282) over de implementatie van het IPM-protocol voor buitengebruik rodenticiden, waarbij deze implementatie niet tot een toename van administratieve lasten en uitvoeringskosten mag leiden. De sector geeft aan dat, inmiddels een jaar verder, er nog geen duidelijkheid is over de uitwerking van deze motie. Zij vragen de Staatssecretaris om een reactie.
De opleiding integraal plaagdiermanagement, die het Ctgb stelt als voorwaarde voor buitengebruik van rodenticiden, is noodzakelijk om doorvergiftiging van vogels en resistentie van knaagdieren te voorkomen. Dit laatste is zeker ook in het belang van de sector zelf. Als resistentie optreedt, zijn er geen bestrijdingsmiddelen meer tegen ratten. De problematiek kan niet worden opgelost zonder enige kosten, zoals de motie stelt, maar de kosten worden zo laag mogelijk gehouden. De agrarische sector heeft gekozen voor een eigen uitwerking, waarover zij in overleg is met het Ctgb en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De Staatssecretaris van I&M ondersteunt dit van harte als het helpt de kosten zo laag mogelijk te houden. De Staatssecretaris van I&M wil nogmaals benadrukken dat tijdig aan de verplichtingen moet worden voldaan en dat de sector zelf verantwoordelijk is voor de invulling van een alternatieve uitwerking.
De leden van de VVD-fractie willen in het algemeen vragen hoe, met alle geboden, verboden en regels, de bewindspersonen omgaan met de ambitie om de lasten voor de agrarische sector terug te dringen? Worden deze doelen bereikt?
In de Najaarsrapportage regeldruk die uw Kamer op 18 december 2015 is toegezonden, staat de laatste stand van zaken over de terugdringing van regeldruk door dit Kabinet (Kamerstuk 29 515, nr. 372). Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik uw Kamer toegezegd in het eerste kwartaal van 2016 een bespiegeling te geven op de lasten van de agrarische sector.
Deze leden willen vervolgens vragen wanneer er een duidelijk kader komt voor de toelating van laag risico middelen. Waarom lijkt hier geen prioriteit aan gegeven te worden? Waarom duurt dit zo lang terwijl dit aansluit bij de ambitie van het kabinet te werken aan verduurzaming van de sector?
Het vergroten van de beschikbaarheid van laagrisicomiddelen in de EU is één van de speerpunten van het Nederlandse voorzitterschap. In de tijdelijke EU Expert Group «duurzame gewasbescherming» die de Europese Commissie (EC) op verzoek van Nederland is gestart, worden korte en lange termijn maatregelen geïnventariseerd en in een actieplan gezet, om de beschikbaarheid juist te vergroten. De aanbevelingen van deze groep wil ik nog binnen mijn voorzitterschap agenderen. Daarnaast worden de criteria voor identificatie van laagrisicostoffen nog voor de zomer geamendeerd, zo is de Europese Commissie voornemens.
In deze expert groep wil ook ik de leerlessen inbrengen uit het nationale traject «Green Deal groene gewasbeschermingsmiddelen». Deze Green Deal, met onder meer LTO en Nefyto, beoogt de toelating van «groene» laagrisico gewasbeschermingsmiddelen in Nederland te bevorderen.
In deze Green Deal zijn inmiddels vier leerpunten geïdentificeerd. Dit zijn:
• het opstellen van duidelijke, realistische en geharmoniseerde eisen aan werkzaamheid;
• het opstellen van duidelijke, realistische en geharmoniseerde criteria voor laagrisicomiddelen;
• het instellen van een specifiek team dat de beoordeling van de laagrisicomiddelen op nationaal uitvoert en de eerste beoordeling van laagrisicostoffen op Europees niveau uitvoert;
• het verstrekken van adviezen om bestaande «guidance documenten» voor het beoordelen van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren voor laagrisicomiddelen.
Zij willen beide bewindspersonen vragen om een uitgebreide toelichting op het TNS NIPO-rapport («Onderzoek naar het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen in de Nederlandse particuliere tuin», http://www.tuinbranche.nl/Uploaded_files/Zelf/PDF/definitieve-rapportage-tns-nipo.0006e3.pdf), in opdracht van de tuinbranche, over het gebruik van glyfosaathoudende middelen door particulieren. Bijna de helft van de gebruikers geeft aan over te willen stappen op azijn of chloor. Wat gaat de Staatssecretaris met deze signalen doen? Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en hoeveel middelen worden hiervoor beschikbaar gesteld?
Het gaat om een uitzondering die wordt opgenomen in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) is uw Kamer geïnformeerd dat bepaalde uitzonderingen op het verbod nog noodzakelijk zijn vanwege de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of veiligheidsissues. Deze uitzonderingen gelden niet alleen voor Rijkswaterstaat maar voor alle professionele gebruikers. De uitzondering waar Rijkswaterstaat gebruik van maakt, is vereist vanwege de waterveiligheid en dient dus een publiek belang. De Staatssecretaris van I&M gaat ervan uit dat particulieren daar begrip voor hebben en verwacht daarom niet dat het een verkeerd signaal geeft.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de PvdA maken zich grote zorgen over het gebruik van neonicotinoïden, waaronder het middel imidacloprid. Uit de analyse van de meetgegevens van de waterschappen door het kennis- en adviesbureau CLM blijkt dat imidacloprid veelvuldig in te hoge concentraties in het oppervlaktewater wordt aangetroffen. Er dient geconcludeerd te worden, zo merken deze leden op, dat de verplichte zuiveringsmaatregelen om deze hoge concentraties van dit middel tegen te gaan, niet werken. Dit baart hen grote zorgen, temeer omdat het niet de eerste keer is dat de Kamer gevraagd heeft maatregelen te treffen. Zo heeft de Kamer, onder meer naar aanleiding van het Nature-artikel van de Radboud Universiteit over de relatie tussen imidacloprid en vogelsterfte, om maatregelen gevraagd. Waar toen nog niet werd ingegrepen omdat er helderheid moest komen over de verplichte zuivering van het afvalwater, lijkt er met de recente bevindingen van het CLM helderheid te zijn. Het effect van de getroffen maatregelen blijkt tot nu toe nihil. De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven de stelling van de Staatssecretaris dat deze normoverschrijdingen onacceptabel zijn. De door hem aangekondigde maatregelen zoals ingrijpen op de toelating van dit middel, alsook een gebruiksverbod, steunen genoemde leden dan ook van harte.
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich nog wel af hoe dergelijke normoverschrijdingen überhaupt mogelijk zijn nu het gebruik van imidacloprid, wanneer er geen zuiveringsinstallatie in de kas aanwezig is, reeds is verboden. Deelt de regering de mening dat dit erop wijst dat er onvoldoende wordt gehandhaafd door gemeenten en waterschappen? Welke concrete maatregelen is de regering voornemens te treffen om de handhaving door gemeenten en waterschappen te versterken? Op welke wijze zullen toekomstige maatregelen gericht op het terugdringen van het gebruik van dit middel gehandhaafd worden? In dit verband vragen deze leden zich ook af wanneer groene gewasbeschermingsmiddelen breed beschikbaar komen. In juni is daartoe een Green Deal groene gewasbescherming getekend. Wat zijn de resultaten tot nu toe, zo vragen zij zich af.
Ik verwijs u kortheidshalve naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over handhaving van de zuiveringsplicht voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van imidacloprid door de NVWA en de waterschappen.
Ik hanteer als uitgangspunt, dat iedereen zich in Nederland aan de wet dient te houden. Dit geldt ook voor de glastuinbouwbedrijven die middelen op basis van imidacloprid gebruiken en dus het afvalwater met deze middelen dienen te zuiveren, voordat deze geloosd wordt op het oppervlaktewater of het riool.
Het spreekt uiteraard voor zich dat het bevoegd gezag ook toezicht houdt of – in dit geval – de glastuinbouwbedrijven zich aan de wet houden. Het bevoegd gezag handhaaft – zoals u weet – risicogebaseerd. Het bevoegd gezag wordt betrokken bij te nemen toekomstige maatregelen in verband met de handhaafbaarheid daarvan.
Ik verwijs u verder naar het eerdere antwoord over duidelijke kaders voor laagrisicomiddelen.
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat het Besluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden over het gebruik van chemische middelen op verhardingen binnenkort van kracht wordt. Deze leden zijn bezorgd over de beschikbaarheid van alternatieven (thermisch en mechanisch) en over de kennis bij de consument over deze alternatieven. Zij dringen er dan ook op aan dat de sector wordt gestimuleerd om alternatieven te ontwikkelen en te verspreiden alsook om de consument voor te lichten.
Ik verwijs u kortheidshalve naar het antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, waarin onder meer wordt in gegaan op de uitvoering van de motie Leenders en Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338).
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat zij zich kunnen vinden in het plan van aanpak omtrent knaagdieren. Zij vragen zich nog wel af hoe het staat met de publieksvoorlichting hieromtrent, of er onderzoek is verricht om deze knaagdieren te bestrijden met niet-chemische bestrijdingsmiddelen en, indien dit het geval is, wat hiervan de resultaten zijn.
Publieksvoorlichting over knaagdieren wordt verzorgd door Milieu Centraal. Op de website van Milieu Centraal staat informatie over preventie en alternatieven voor bestrijdingsmiddelen, zoals muizen- en rattenvallen, waarvoor een ruim assortiment op de markt is. Gezien dit ruime assortiment, is het niet nodig hier nog verder onderzoek naar te doen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Naar aanleiding van de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen van 20 januari 2016 vragen de leden van de CDA-fractie of de Staatssecretaris de stelling van natuurorganisaties dat ze de vogelstand zien afnemen als gevolg van afnemen van kleine insecten, zoals door hem genoemd tijdens het algemeen overleg, ten gevolge van het middel imidacloprid kan onderbouwen. Op basis van welke studies of welk onderzoek concludeert de Staatssecretaris dat de schade aan de natuur door het gebruik van imidacloprid in de glastuinbouw op dit moment dermate ernstig is? Daarnaast vragen deze leden op welk onderzoek of studies de Staatssecretaris zijn uitspraak baseert dat de effecten op de natuur zeer ernstig zijn en leiden tot een sterke verstoring van het ecosysteem en van de natuurlijke voedselketen. Zij vragen de Staatssecretaris om te onderbouwen welk effect overschrijdingen daadwerkelijk hebben op basis van onderzoek.
Ik verwijs u kortheidshalve naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de schade aan de natuur.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de gebruiksvoorschriften voor het gebruik van imidacloprid zijn gewijzigd. Wordt er bij de monitoringsperiode op basis waarvan de Staatssecretaris een verbod overweegt rekening gehouden met de effecten van de laatste wijziging van het gebruiksvoorschrift van imidacloprid in november jl.? Deze leden verzoeken de Staatssecretaris om de monitoringsperiode naar imidacloprid zo in te richten dat de laatste wijziging van de gebruiksvoorschriften eind 2015 daarbij wordt meegenomen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
• Op 30 januari 2014 heeft het Ctgb het gebruiksvoorschrift van middelen op basis van imidacloprid aangepast om in het water levende organismen te beschermen. Het is sindsdien in de bedekte teelten niet meer toegestaan om ongezuiverd filterspoelwater, drainwater bij substraatteelten en drainagewater bij grondgebonden teelten op het oppervlaktewater te lozen. Deze verplichting ging de facto in op 1 mei 2014 door het instellen van een aflever- en opgebruiktermijn.
• Op 7 juli 2015 heeft het Ctgb het gebruiksvoorschrift voor middelen op basis van imidacloprid aangepast. Deze middelen mogen alleen verkocht worden aan eindgebruikers die aan kunnen tonen dat zij over de op het Wettelijk Gebruiksvoorschrift voorgeschreven zuiveringsapparatuur beschikken. Deze verplichting ging de facto in op 8 augustus 2015 door het instellen van een aflever- en opgebruiktermijn.
Op 25 november 2015 heeft het Ctgb het gebruiksvoorschrift voor middelen op basis van imidacloprid aangepast, ongezuiverde lozing is niet meer toegestaan: «Het te lozen drainwater mag uitsluitend op het oppervlaktewater of riool worden geloosd, nadat het door een goed werkende zuiveringsvoorziening is geleid die tenminste 99,5% van de werkzame stof uit deze afvalwaterstroom / afvalwaterstromen verwijdert».
Voor het antwoord op de vraag over het aanpassen van de monitoringsperiode verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie hierover.
De Staatssecretaris gaat er vanuit dat het Ctgb de toelating van imidacloprid zal intrekken. Waarop baseert u deze uitspraak, zo de leden van de CDA-fractie. Als u daarvan zo zeker bent, waarom kondigt u dan een mogelijk verbod aan, zo vragen deze leden. Zij vragen of bij de analyse van de normoverschrijdingen van imidacloprid gebruik wordt gemaakt van de metingen van het Landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen land- en tuinbouw. Zo nee, waarom niet? De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of de gegevens die worden verzameld door de stichting Certificatie Distributie in Gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij toezicht- en handhaving? Heeft het gebruik van deze gegevens door de NVWA al vruchten afgeworpen bij handhaving?
Ik verwijs u naar de passage over het «ingrijpen op de toelating» in de brief over de rapportage van het CML en over de bevindingen van het Ctgb over het EASAC-rapport (Kamerstuk 27 858, nr. 344).
Ik verwijs u verder naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de analyse van de normoverschrijdingen door het CML.
De NVWA zal de informatie van de stichting Certificatie Distributie in Gewasbeschermingsmiddelen (CDG) over gecontroleerde distributie uiteraard benutten voor toezicht- en handhaving en deze informatie meenemen in de nalevingsrapportage.
Deze leden vragen de Staatssecretaris om de term «substantiële verlaging» verder te duiden.
Zij vragen de Staatssecretaris te specificeren welke juridische basis er is voor een geheelverbod op het gebruik van het imidacloprid in de glastuinbouw, zoals betoogd bij het algemeen overleg, en om de proportionaliteit van dit mogelijke verbod te onderbouwen. Tijdens het algemeen overleg was het onduidelijk of de Staatssecretaris per algemene maatregel van bestuur een verbod voor al het gebruik van imidacloprid in de glastuinbouw wilde afkondigen of het gebruik in bepaalde gebieden, zou de Staatssecretaris hierover verder kunnen uitweiden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Ik verwijs u naar het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie over de interpretatie van de term «substantiële verlaging».
Deze leden vragen de Staatssecretaris wat wordt verstaan onder een kwetsbaar of specifiek gebied onder artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG. In artikel 12 staat dat: De lidstaten dragen er zorg voor dat, met inachtneming van de eisen inzake hygiëne, volksgezondheid en biodiversiteit, of van de resultaten van desbetreffende risicobeoordelingen, het gebruik van pesticiden in bepaalde specifieke gebieden wordt geminimaliseerd of verboden. Er worden passende risicobeheersmaatregelen genomen en in eerste instantie worden het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1107/2009, en biologische bestrijdingsmiddelen overwogen. De bedoelde specifieke gebieden zijn:
a) gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen, zoals omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen;
b) beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG en andere gebieden die ten behoeve van de uitvoering van de noodzakelijke natuurbehoudsmaatregelen zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;
c) recentelijk behandelde gebieden die door werknemers in de landbouw worden gebruikt of voor hen toegankelijk zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris denkt het Westland als een bovenstaand beschreven gebied aan te duiden voor een mogelijk verbod. Deze leden vragen om een uitgebreide reactie. Zij verzoeken de Staatssecretaris om, gezien de twijfels bij deze leden over de juridische basis van een mogelijk verbod in een algemene maatregel van bestuur, deze algemene maatregel van bestuur voor te hangen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
Ik bereid een AMvB voor, zodat het gebruik van imidacloprid in specifieke gebieden verboden kan worden. Het verbod op het gebruik van middelen op basis van imidacloprid zal straks van toepassing zijn in de gebieden die ingevolge de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) zijn aangewezen als beschermd gebied. Het gaat dan om innamepunten voor oppervlaktewater voor menselijke consumptie.
De AMvB leg ik voor aan de Afdeling advisering van de RvS. Ik heb u reeds tijdens de eerste termijn van het AO gewasbeschermingsmiddelen op 20 januari jl. toegezegd een eventuele AMvB aan de Kamer te sturen. Dit zal ik doen na ommekomst van het advies van de RvS en het opstellen van het nader rapport en voordat de AMvB in werking treedt.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de AMvB.
De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of de glastuinders die geïnvesteerd hebben in zuivering en het middel imidacloprid correct toepassen, niet de dupe worden van een dergelijk verbod, onder andere omdat een verbod geïntegreerde gewasbescherming onmogelijk maakt voor deze bedrijven. Zo ja, waarom wilt u dan niet inzetten op betere handhaving, zo vragen deze leden.
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over mogelijke gevolgen voor geïntegreerde gewasbescherming.
De leden van de CDA-fractie zijn de Staatssecretaris erkentelijk voor zijn toezegging om te kijken hoe de kosten voor toelating van laagrisicomiddelen verlaagd kunnen worden. Deze leden vragen de Staatssecretaris of daarbij ook wordt gekeken naar de kosten van onderzoeken en wanneer de Staatssecretaris de Kamer hierover zou kunnen informeren.
Zoals ik heb aangegeven tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 20 januari jl. ben ik bereid te kijken of er eventueel ruimte te vinden is in de kosten voor de toelating van laagrisicomiddelen. Een van de mogelijkheden daartoe is om te kijken naar de kosten van onderzoeken die daarvoor nodig zijn. Ik zal uw Kamer medio 2016 hierover informeren.
De leden van de CDA-fractie willen dat werk gemaakt wordt van een systeembenadering in het toegangsbeleid van middelen als basis voor geïntegreerde gewasbescherming (IPM). Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij bereid is om hierop in te zetten, onder andere met een Green Deal tussen het bedrijfsleven, de overheid en het Ctgb. Is de Staatssecretaris bereid om Europees het voortouw te nemen ten aanzien van geïntegreerde gewasbescherming, zo vragen zij. En is de Staatssecretaris bereid om het trachten mogelijk te maken dat telers die aantoonbaar de acht principes van IPM toepassen ook gebruik kunnen maken van correctiemiddelen als dat echt noodzakelijk is?
Ik heb tijdens de dialoog Duurzame Gewasbescherming op 3 februari jl. met alle betrokkenen aanvullende afspraken gemaakt om de overgang van traditionele gewasbescherming naar groene, duurzame gewasbescherming te versnellen. LTO Nederland zal dit voorjaar, in samenwerking met het Ctgb en het Ministerie van Economische Zaken (EZ), pilots starten in vijf teelten waarin wordt verkend hoe de teelt van bepaalde gewassen zo duurzaam mogelijk kan worden aangepakt in een zogeheten systeemaanpak. Centraal in deze aanpak staat: eerst preventie, dan niet-chemische maatregelen en daarna een doelgerichte inzet «waar nodig» van gewasbeschermingsmiddelen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke areaalgrenzen voor kleine teelten in andere lidstaten wordt aangehouden. Is de Staatssecretaris bereid om te kijken hoe deze begrenzing gelijk getrokken kan worden ten behoeve van een gelijk Europees speelveld? Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te zorgen dat er een Europese lijst komt van kleinschalige teelten, zo vragen deze leden. Daarnaast vragen zij opnieuw of de Staatssecretaris zou willen bekijken of een grofmazigere toelating voor middelen in de sierteelt mogelijk gemaakt kan worden en om hierover in gesprek te gaan met de sector. Zo nee, waarom niet? Het belangrijkste voor de sierteelt is dat de eisen aan de werkzaamheid, met name de gewasveiligheid van middelen, verlaagd worden. Dit leidt niet tot risico’s voor mens en milieu en maakt de toelating veel goedkoper. Ziet de Staatssecretaris hier mogelijkheden voor en is hij hiertoe bereid, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Elke lidstaat heeft een eigen beslismethodiek voor kleine toepassingen, omdat dit een nationale bevoegdheid is. Sommige lidstaten hanteren daarin areaalgrenzen. Duitsland hanteert een areaalgrens van 10.000 hectare en het Verenigd Koninkrijk van 50.000 hectare. België hanteert geen areaalgrens.
Ik heb u tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 20 januari jl. aangegeven, dat ik de NVWA gevraagd heb om de beslismethodiek voor kleine toepassingen tegen het licht te houden en een advies op te stellen over mogelijkheden om deze methodiek aan te passen. Het doel is daarmee bredere sierteeltetiketten te realiseren. Ik zal de NVWA te vragen om hierbij de wens van de leden van de CDA-fractie over het gelijktrekken van de areaalgrenzen tussen open en bedekte teelten mee te nemen.
Ik ben bereid het verzoek voor een Europese lijst met kleine toepassingen in te brengen voor de evaluatie van Verordening (EG) nr. 1107/2009.
Deze leden zijn voorstander van een Europees speelveld ten aanzien van toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat wederzijdse erkenning verder wordt geharmoniseerd, onder andere ten aanzien van de tijdsperiode die nodig is voor toelating. Zij vragen de Staatssecretaris naar de onderbouwing van de specifieke Nederlandse omstandigheden in verband met wederzijdse erkenningen. Deze leden vragen waarom de Nederlandse situatie uitzonderlijk is ten aanzien van de uitspoeling naar grondwater, windsnelheid en drinkwater uit oppervlaktewater.
In Verordening (EG) nr. 1107/2009 is opgenomen dat de beslissing op aanvraag voor een wederzijdse erkenning door de betreffende lidstaat binnen 120 dagen moet worden genomen. In de praktijk wordt die termijn niet altijd gehaald. Die vertraging heeft niet te maken met de beoordeling van nationaal specifieke elementen of van uitzonderingen in de Nederlandse situatie ten opzichte van de situatie in andere landen. De vertraging heeft diverse oorzaken: naast een gebrek aan capaciteit bij het Ctgb sinds 2010 (deze achterstand wordt nu ingelopen) spelen ook aanvullende vragen en vertragende elementen bij de aanvragers een rol (bijvoorbeeld onvolledige dossiers of vertraging in het land van herkomst).
Bij een aanvraag voor een wederzijdse erkenning geldt het uitgangspunt dat het Ctgb de beoordeling van de referentielidstaat overneemt. Van deze lijn kan alleen worden afgeweken wanneer er sprake is van objectief vastgestelde, afwijkende nationale omstandigheden ten opzichte van de referentielidstaat (Verordening (EG) nr. 1107/2009, artikel 36). In uitzonderlijke gevallen, wanneer het Ctgb een onaanvaardbaar risico identificeert bij gebruik van het middel, kan tot weigering worden besloten.
Recent zijn door het Ctgb 3 elementen gespecificeerd die in Nederland afwijken ten opzichte van andere lidstaten en die bij een aanvraag voor een wederzijdse erkenning beoordeeld worden indien dat relevant is. Het betreft de volgende elementen:
• Uitspoeling naar grondwater: Nederland is een delta met relatief hoge grondwaterstanden in combinatie met intensief grondgebruik. In Nederland wordt ongeveer 60% van het drinkwater uit het grondwater gehaald, waarvan een gedeelte uit ondiepe grondwatergebieden. De combinatie van hoge grondwaterstanden met intensief gebruik maakt Nederland kwetsbaarder voor uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar het grondwater dan landen met een (veel) lagere grondwaterstand.
• Windsnelheid: Nederland heeft een relatief hoge gemiddelde windsnelheid ten opzichte van andere lidstaten, behalve ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Vanwege deze bovengemiddelde windsnelheden maakt het Ctgb gebruik van een NL-specifieke database met driftwaarden, behalve bij beoordelingen uitgevoerd door het Verenigd Koninkrijk of Ierland. Vervolgens wordt een vertaalslag gemaakt van de driftwaarden in de referentielidstaat naar de Nederlandse situatie. Momenteel wordt binnen de EU gewerkt aan een gestandaardiseerde driftcurve waarmee de verschillende windomstandigheden tussen lidstaten relatief eenvoudig naar elkaars situatie kunnen worden vertaald.
• Drinkwater uit oppervlaktewater: als gevolg van een rechterlijke uitspraak uit 2005 kent Nederland als enig Europees land een beslisboom voor de risicobeoordeling voor drinkwater bereid uit oppervlaktewater.
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de zuiveringsplicht. Wanneer krijgt de sector duidelijkheid of er uitstel komt voor kleine bedrijven en voor welke periode, zo vragen deze leden. Wordt er bij de toepassing van het maatwerkvoorschrift verlengde synchronisatie van de zuiveringsplicht met het toelatingsbeleid na 1 januari 2018 mogelijk gemaakt? Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te zorgen dat deze bedrijven die werken met een maatwerkvoorschrift de noodzakelijk gewasbeschermingsmiddelen mogen blijven gebruiken?
Overleg met de sector heeft geleid tot een oplossing, waarbij geen uitstel hoeft te worden verleend voor kleine bedrijven. Deze oplossing is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen sprake is van een zuiveringsplicht als sprake is van de lozing van water met gewasbeschermingsmiddelen uit een kas. De zuiveringsplicht geldt dus niet voor een glastuinbouwbedrijf waar geen sprake is van een dergelijke lozing. Vooral bij kleine bedrijven is dat vaak het geval, bijvoorbeeld bij teelt in potten waarbij de bodem is afgedekt met een kunststof folie. Als wel sprake is van een lozing en toch moet worden gezuiverd, kunnen de kosten voor kleine bedrijven mogelijk worden verlaagd door de inzet van mobiele installaties. Deze mogelijkheid wordt momenteel verkend.
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de bevoegde gezagen de mogelijkheid krijgen om via maatwerk uitstel te verlenen voor collectieve installaties tot uiterlijk 1 januari 2021. Wanneer zij dat maatwerk toepassen, houdt dat tevens in dat gedurende de uitstelperiode de mogelijkheid wordt geboden om de betreffende gewasbeschermingsmiddelen te blijven gebruiken. Bij de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering in de glastuinbouw is afgesproken dat de Unie van Waterschappen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten een handreiking voor de handhaving opstellen, waarin dit zal worden meegenomen.
De leden van de CDA-fractie zien dat veel projecten in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer in de startblokken staan in afwachting van Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3)-financiering. Wanneer kan deze verwacht worden, bent u bereid om met spoed hiervoor te zorgen gezien uw systeemverantwoordelijkheid over de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
In de brief aan uw Kamer van 6 december 2013 is gemeld, dat het Ministerie van Economische Zaken en de provincies over de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2014 – 2020 (POP3) hebben afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van onder meer het thema water (Kamerstukken II, 28 625, nr. 168). Ik zal het punt over het Deltaplan Agrarische Waterbeheer inbrengen in het volgende bestuurlijk overleg.
Recentelijk heeft de Europese Commissie Duitsland in gebreke gesteld voor het niet overnemen van een toelating uit het buitenland. Nederland heeft ook enkele afgewezen wederzijdse erkenningen in Brussel gemeld. De leden van de CDA-fractie vragen of er al een reactie is op deze meldingen. Is de Staatssecretaris bereid de Kamer te informeren over de reactie van de Europese Commissie?
Er is op dit moment nog geen reactie van de Europese Commissie. Overigens verwacht ik ook geen reactie, omdat in het officiële Europese gremium notie van is genomen van deze afwijzingen. Mocht deze er alsnog komen dan zal ik uw Kamer informeren.
Deze leden vragen wanneer er een aanpassing van het Activiteitenbesluit verwacht kan worden ten aanzien van spuitdrift. Duurzame ontwikkeling is gebaat bij erkenning van nieuwe spuitdriftreducerende maatregelen en technieken, dus zij vragen de Staatssecretaris om hier vaart achter te zetten.
Het streven is inwerkingtreding van bedoelde bepalingen via het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer per 1 januari 2017.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie begrijpen dat een deel van de tuinbouwers grote investeringen heeft moeten doen om de benodigde waterzuiveringsinstallaties aan te schaffen. Tegelijkertijd merken deze leden op dat een groot deel van de begroting van het onderdeel landbouw en natuur van de begroting Economische Zaken subsidies beslaat, waarvan maar een klein deel rechtstreeks bij land- en tuinbouwers terecht komt. Daardoor zijn er wel oplossingen, maar kunnen zij niet altijd worden toegepast. Zij vragen zich af of hier niet een betere koppeling tot stand kan komen tussen bedrijf, beleid en innovatie. Is de Staatssecretaris bereid te onderzoeken hoe bij de volgende begroting mkb-ondernemers meer geholpen kunnen worden om door middel van subsidies verduurzaming van hun bedrijfsvoering tot stand te brengen waarvoor zij anders onvoldoende middelen zouden hebben?
In het kader van het Hoofdlijnenakkoord zuivering glastuinbouw is afgesproken om te inventariseren welke financiële instrumenten er zijn. Deze inventarisatie is nog niet afgerond. Ik zal hierin ook uw vraag meenemen over mogelijkheden om verduurzaming van de bedrijfsvoering te stimuleren. Ik wil u hierbij wel meegeven dat het alleen mogelijk is om bovenwettelijke maatregelen financieel te ondersteunen in verband met staatssteun.
Deze leden constateren dat de detectiegrens van het middel maleine hydrazide op 5 milligram per liter ligt, terwijl de drinkwaternorm 0,1 microgram per liter is. In de berekeningen van CLM wordt een maximale uitspoeling van 42,7 microgram per liter vastgesteld. Dat is lager dan de detectiegrens, maar vele malen hoger dan de drinkwaternorm. De leden van de D66-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris in de eerste termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen aangaf dat inderdaad het een en ander niet klopt met betrekking tot het meten van deze stof en dat het Ctgb een herbeoordeling doet, waarvan het bekijken van de analysemethode voor het meten van het oppervlaktewater een onderdeel is. Deze leden zouden graag wat nadere toelichting hierop willen hebben van de Staatssecretaris. Was het verschil tussen de detectiegrens en de drinkwaternorm reeds bij de initiële beoordeling en toelating bekend? Zo ja, wat is destijds het afwegingskader en de conclusies daaromtrent geweest? Zo nee, is gelijk nadat dit duidelijk werd de herbeoordeling in gang gezet? Wat houdt verder de huidig lopende herbeoordeling door het Ctgb in en wanneer kan daarvan resultaat verwacht worden?
Maleïnehydrazide wordt voor de drinkwatervoorziening niet gezien als een probleemstof en om die reden is bij de beoordeling door het Ctgb niet nagegaan of de bepalingsgrens voldoende laag was voor toetsing aan de drinkwaternorm. De bepalingsgrens van 5 microgram per liter is voldoende laag om meetresultaten te toetsen aan het maximaal toelaatbaar risiconiveau (MTR) van 26 microgram per liter en aan het toelatingscriterium van 57 microgram per liter. Deze bepalingsgrens is echter te hoog om te toetsen aan de drinkwaternorm van 0,1 microgram per liter. Dankzij de inzet van drinkwaterbedrijven is de kwaliteit van het geleverde drinkwater desondanks geborgd. De kwaliteit van het ingenomen water wordt overigens niet alleen bewaakt door het meten van gehalten van giftige stoffen, maar ook door het blootstellen van waterorganismen – zoals watervlooien en mosselen – aan dit water. Resterende verontreinigingen worden ten slotte verwijderd met vergaande zuiveringstechnieken.
Voor maleïnehydrazide loopt op dit moment in Europa het proces voor hernieuwde beoordeling van de werkzame stof. Onderdeel van het dossier is een adequate analysemethode met een adequate bepalingsgrens voor het monitoren van concentraties in oppervlaktewater en drinkwater. Vanuit Nederland zal hierop worden gelet tijdens het Europese toelatingsproces. Zodra de stof opnieuw wordt goedgekeurd, zal het Ctgb de herbeoordeling van de in Nederland toegelaten middelen starten. De verwachting is dat dit proces eind 2017 is afgerond.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd waarom de Staatssecretaris bij brief van 15 oktober 2015 schreef dat «het niet eenvoudig is om beide kaders in elkaar te schuiven, omdat beide kaders zijn vastgesteld op Europees niveau» (Kamerstuk 27 858-326). Het gaat dan om het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen en de waterkwaliteitsnormen. Het lijkt deze leden zo te zijn dat als regelgeving op hetzelfde niveau ligt, in dit geval dat van de Europese Unie, dat het juist gemakkelijk is ze in elkaar te schuiven of op elkaar aan te passen. Kan de Staatssecretaris nadere redenen geven waarom dit niet het geval zou zijn?
De beoordelingskaders voor de Verordening (EG) nr. 1107/2009 en voor de Kaderrichtlijn water zijn niet gelijk; doelstellingen, definities, normen en instrumenten verschillen. Het is daardoor niet eenvoudig om de Verordening en de Richtlijn in elkaar te schuiven of op elkaar aan te passen.
De leden van de D66-fractie begrepen dat toegelaten en veelgebruikte insecticiden, bijvoorbeeld het middel deltamethrin en het middel lambda-cyhalothrin, bij metingen niet-toetsbaar blijken. Uit berekeningen volgt tegelijkertijd wel dat deze stoffen schade voor aquatische organismen kunnen veroorzaken. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden dit te verbeteren? Kan de Staatssecretaris een overzicht geven van alle niet-toetsbare stoffen die een berekend schadelijk effect op natuur en milieu kunnen hebben? Hoeveel procent van de totale berekende milieubelasting wordt volgens de Staatssecretaris veroorzaakt door niet-toetsbare stoffen? Is dat nog steeds 80%, zoals het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekende, of is het door de jaren heen af- of toegenomen?
De ecologische waterkwaliteitsnormen voor deltamethrin en lambda-cyhalothrin zijn zeer laag, zelfs lager dan de bepalingsgrenzen van de meest gangbare analysetechnieken. Hierdoor kan op basis van de monitoringsresultaten niet worden uitgesloten dat de ecologische waterkwaliteitsnormen worden overschreden. Het is wenselijk dat ook hele lage waterkwaliteitsnormen kunnen worden gemeten en dit wordt gerealiseerd door verdere innovatie van de analysemethoden. Dit heeft continu de aandacht van EFSA, de lidstaten van de EU en de laboratoria.
Het genereren van het gevraagde overzicht vraagt enige tijd. De Staatssecretaris van I&M zal dit meenemen in de brief over de handhavingsaanpak die u voor de zomer ontvangt. Daarin zal ook worden ingegaan op de totale berekende milieubelasting van deze stoffen.
De leden van de D66-fractie lezen in de Green Deals dat de rijksoverheid gevraagd advies geeft bij het opstellen van communicatie-uitingen. Wat moeten de aan het woord zijnde leden daar precies onder verstaan? Betekent dit in enige vorm dat het Rijk zich feitelijk bezighoudt met de public relations van private bedrijven en verenigingen? Kan er dan geen schijn ontstaan die vermeden zou moeten worden?
De rijksoverheid kan desgevraagd advies geven over teksten waarin wordt ingegaan op beleidsmatige of juridische aspecten rondom gewasbeschermingsmiddelen. De partijen blijven uiteraard zelf geheel verantwoordelijk voor hun communicatie-uitingen.
Deze leden vragen zich af of de Staatssecretaris nader kan duiden hoe de zinsnede «vergaand terugdringen [van chemische gewasbeschermingsmiddelen], behalve wanneer andere middelen tekort schieten» gelezen moet worden? Zij vragen dit vooral omdat «tekort schieten» breed geïnterpreteerd kan worden. Wanneer schiet een alternatief tekort? Welke maatstaven bestaan daar precies voor? Het lijkt deze leden relevant om dit op voorhand te weten, om zo nadien goed te kunnen toetsen of bij een eventueel minder dan vergaand terugdringen van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen er geen onduidelijkheid kan bestaan of dit wel of niet volgens de afspraken was.
De «Green Deal Sportvelden» is erop gericht om in 2020 geen gewasbeschermingsmiddelen meer te gebruiken op sportvelden. Daarbij wordt echter ook rekening gehouden met een uitkomst, dat in enkele moeilijke situaties geen uitvoerbare alternatieven beschikbaar zijn. Voor die situaties is de afspraak dat met een diepgaande analyse wordt onderbouwd waarom daarvoor nog gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn, nadat redelijkerwijs alles is ondernomen om gebruik te voorkomen.
De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom bij de Green Deal Sportvelden het nodig is om als tussendoel te stellen dat in 2016 wordt geïnventariseerd welke goede voorbeelden er zijn van terreinen die geen of weinig gebruik maken van gewasbeschermingsmiddelen. Kunnen deze leden daaruit afleiden dat er gedurende de onderhandelingen over de Green Deal er feitelijk geen zicht was op de mate van de problematiek? Kunnen zij daaruit afleiden dat het dus onduidelijk was welke (on)mogelijkheden om op niet-chemische onkruidbestrijding over te stappen er waren en in hoeverre doelstellingen wel of niet realistisch zijn?
Een rode draad in de aanpak van de Green Deal is het verzamelen en vervolgens uitdragen van goede voorbeelden. Een tussendoel is om de bestaande goede voorbeelden voor 1 juli 2016 te hebben geïnventariseerd. De partijen zijn overeengekomen om tussendoelen te formuleren om ook op korte termijn al concrete resultaten op te leveren.
De leden van de D66-fractie zouden graag verduidelijking willen krijgen over het tijdspad van het meerjarig blootstellingsonderzoek onder omwonenden van fruitboomgaarden en van bollenvelden (Kamerstuk 27 858, nr. 311). Zij lezen dat het een bedrag betreft van € 8,9 miljoen voor de hele looptijd tot en met 2018. Tegelijkertijd lezen deze leden dat gelet op de omvang en tijd en geld het onderzoek gefaseerd uitgevoerd zal worden, waarbij eerst een onderzoek gestart wordt naar de blootstelling in de teelt van bloembollen. Moeten deze leden het opvatten dat beide onderzoeken met de betreffende € 8,9 miljoen en voor het einde van 2018 worden afgerond? Indien dat zo is, wanneer wordt dan verwacht dat het onderzoek naar de bloembollenteelt gereed is? Indien dat niet zo is, wat is dan wel het tijdspad en het met het onderzoek gemoeide bedrag?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een offerte ingediend voor een meerjarig blootstellingsonderzoek onder omwonenden van fruitboomgaarden en van bollenvelden voor een bedrag van € 8,9 mln. Zoals beschreven in de aangehaalde brief aan uw Kamer, is het voornemen om het hele onderzoek uit te voeren, maar gelet op de omvang in tijd en geld wordt dit gefaseerd. Daarom is vooralsnog alleen opdracht verleend aan het RIVM voor het onderzoek in de teelt van bloembollen. Voor dit onderzoek worden in 2016 en 2017 metingen in het veld uitgevoerd en wordt gerapporteerd in 2018. Met deze eerste fase is € 6 mln gemoeid. Aan de hand van de uitkomsten van het blootstellingsonderzoek bij de bollenteelt kan worden bezien welk aanvullend onderzoek nodig is voor de fruitboomgaarden. Voor dit vervolg is nog geen opdracht verleend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben nog enkele vragen over het voornemen van de Staatssecretaris om een gebruiksverbod voor het middel imidacloprid in de glastuinbouw voor te bereiden.
Is de veronderstelling juist dat het zuiveren van water volgens de zuiveringsplicht op zichzelf een zeer effectieve maatregel is om de emissie van imidacloprid naar het oppervlaktewater te beperken? Is de veronderstelling juist dat het probleem met name zit in gebrekkige naleving en handhaving van de zuiveringsplicht?
Uw veronderstelling, dat het zuiveren van afvalwater een zeer effectieve maatregel is om de emissie van gewasbeschermingsmiddelen – waaronder imidacloprid – naar het oppervlaktewater te verminderen, is juist. Het feit dat de concentraties imidacloprid niet zijn afgenomen, lijkt te duiden op een beperkte naleving van de gestelde zuiveringseisen. Of hierin verbetering optreedt, zal moeten blijken uit de nalevingsrapportage die in mijn opdracht wordt opgesteld.
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze de NVWA de afgelopen tijd de huidige zuiveringsplicht heeft gehandhaafd en wat de resultaten hiervan waren. De Staatssecretaris gaf aan dat handhaving ingewikkeld is. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting hierop en vragen de Staatssecretaris de aanvullende maatregelen waaronder de verplichte gecontroleerde distributie, daarin mee te nemen. Is de Staatssecretaris bereid de nalevingsrapportage, zoals genoemd in Kamerstuk 27 858, nr. 344, voor de tweede termijn van het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen naar deze Kamer te sturen?
Maakt de NVWA in het toezicht en de handhaving al gebruik van de gegevens die door de stichting Certificatie Distributie in Gewasbeschermingsmiddelen (CDG) worden verzameld? Hoeveel telers beschikken over zuivering of lozen niet op basis van de verklaringen bij de stichting CDG?
In het verlengde hiervan nog een andere vraag: vindt de Staatssecretaris het rechtvaardig dat ondernemers die zuiveringsapparatuur aangeschaft en toegepast hebben nu geconfronteerd dreigen te worden met een gebruiksverbod, terwijl zij het probleem, gebrekkige naleving van de zuiveringsplicht, niet hebben veroorzaakt?
Ik heb de NVWA gevraagd een nalevingsrapportage op te stellen. Hierin zullen uiteraard ook de gegevens van de stichting CDG worden meegenomen en de ervaringen van de NVWA rond toezicht en handhaving. Het streven is deze rapportage gelijktijdig met de analyse van de meetgegevens beschikbaar te hebben.
Het is helaas niet mogelijk om onderscheid te maken tussen glastuinbouwbedrijven die zich op dit moment al aan de regels houden en glastuinbouwbedrijven die zich nog niet aan de regels houden. U moet zich daarnaast realiseren dat alle glastuinbouwbedrijven in 2018 hun afvalwater met gewasbeschermingsmiddelen verplicht moeten zuiveren. De bedrijven die inmiddels geïnvesteerd hebben in een adequate installatie voldoen daar dan nu al aan.
De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de juridische grondslag voor een gebruiksverbod. De Staatssecretaris verwijst naar artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (2009/128/EG) (in de Nederlandse wetgeving opgenomen in artikel 80a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden). Deze leden constateren dat het genoemde artikel lidstaten opdraagt om «in bepaalde specifieke gebieden» het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te minimaliseren of te verbieden. De Staatssecretaris doelt dan waarschijnlijk met name op beschermde gebieden als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water). Het gaat dan om beschermde gebieden die opgenomen zijn in het «register Beschermde gebieden KRW Nederland». Deze leden constateren dat op basis van dit register in ieder geval een deel van de glastuinbouwgebieden geen beschermde status heeft gekregen. Zij willen ook wijzen op het advies van de Landsadvocaat met betrekking tot een verbod op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw (februari 2014). De Landsadvocaat geeft aan dat het bij beschermde gebieden in het kader van artikel 12 van de Richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen in de regel gaat om publieke, openbaar toegankelijke terreinen. Glastuinbouwgebieden vallen daar niet onder. Verder merkt de Landsadvocaat op dat nagegaan moet worden of een minder vergaande maatregel zoals het minimaliseren van het gebruik of het treffen van risicobeheersmaatregelen niet mogelijk is dan wel niet toereikend is. De leden van de SGP-fractie horen graag de reactie van de Staatssecretaris op deze punten. Op welke wijze denkt hij een juridisch steekhoudend verbod in te kunnen voeren?
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de AMvB.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het gebruiksverbod niet is opgenomen in het «Nederlands actieplan duurzame gewasbescherming» en de nota «Gezonde groei, duurzame oogst», en in dit verband dus ook niet met de Kamer is besproken. Deze leden constateren verder dat er grote vraagtekens gezet kunnen worden bij de gekozen rechtsgrondslag (artikel 80a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen, artikel 12 van Richtlijn 2009/128/EG). Deze leden vragen de Staatssecretaris derhalve of de Staatssecretaris bereid is, indien van toepassing, het ontwerpbesluit naar de Kamer te sturen en hierover van gedachten te wisselen alvorens het besluit te publiceren.
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over de procedure rond de AMvB.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) constateerde dat het monitoringsrapport van het Centrum voor Milieuwetenschappen van de Universiteit Leiden (CML) gebaseerd was op een beperkte dataset en een beperkte meetperiode. Daar komt bij dat de afgelopen maanden de gebruiksvoorschriften voor de toepassing van imidacloprid in de glastuinbouw verder zijn aangescherpt. Het heeft even tijd nodig voordat de effecten van deze aanscherpingen terug te zien zijn in afnemende concentraties imidacloprid in het oppervlaktewater, bijvoorbeeld omdat tuinders maar een enkele keer per jaar het recirculatiewater verversen. Is de Staatssecretaris gelet op het voorgaande bereid de meetperiode te verlengen? Hoe gaat de Staatssecretaris zorgen voor een voldoende lange meetperiode en een voldoende grote dataset?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de vervolganalyse van het CML.
Imidacloprid is de basis voor enkele gewasbeschermingsmiddelen die een cruciale rol spelen bij geïntegreerde gewasbescherming. Door inzet van de middelen kan een teler met een schone lei aan een teelt beginnen en volstaat bij de rest van de teeltperiode biologische gewasbescherming zonder inzet van chemische middelen. Vanuit de sector wordt aangegeven dat er nog geen alternatieve (groene) gewasbeschermingsmiddelen zijn om imidacloprid effectief te vervangen. De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de Staatssecretaris hier tegenaan kijkt. Hoe groot acht hij het risico dat bij invoering van een gebruiksverbod voor imidacloprid tuinders zich genoodzaakt voelen om meer, andere chemische middelen in te zetten, die minder effectief zijn waardoor veel grotere hoeveelheden nodig zijn?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de mogelijke gevolgen voor geïntegreerde gewasbescherming.
De leden van de SGP-fractie hebben nog een vraag over de toelating van groene, laagrisico-gewasbeschermingsmiddelen. Wat zijn de mogelijkheden voor een voorlopige toelating waarbij alleen de effecten op mens, dier en milieu worden getoetst en niet of nauwelijks de werkzaamheid van een middel? Wil de Staatssecretaris deze mogelijkheden benutten?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie over de pilots.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren maken zich grote zorgen over het effect van neonicotinoïden op vogels en zoogdieren, aangezien uit onderzoek is gebleken dat vogelsterfte sinds het gebruik van neonicotinoïden is toegenomen. Deze leden hebben daarom enkele vragen en opmerkingen voor de Staatssecretaris.
Tot voor kort werd verondersteld dat neonicotinoïden een minder groot effect hebben op vogels en zoogdieren dan op insecten (Declines in insectivorous birds are associated with high neonicotinoid concentration, Hallmann et al, 2014, Nature). Omdat er pas recent onderzoek naar de effecten van neonicotinoïden op ecosystemen verricht wordt, valt aan te nemen dat de European Food Safety Authority (EFSA) en het Ctgb tijdens de beoordeling en herbeoordeling van neonicotinoïden, vooral gekeken hebben naar de effecten van deze stoffen op insecten en naar de effecten op andere diersoorten bij directe inname van de stoffen, maar niet naar de indirecte gevolgen. De leden van de PvdD-fractie maken zich juist over deze indirecte effecten grote zorgen. Uit recent onderzoek is namelijk gebleken dat vogels sterven als gevolg van indirecte inname van neonicotinoïden.
Deze leden wijzen in deze context op het onderzoek Declines in insectivorous birds are associated with high neonicotinoid concentration (Hallmann et al, 2014, Nature). Onderzoekers hebben aangetoond dat er een duidelijke correlatie is tussen de introductie van neonicotinoïden in Nederland in het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw en de afname van insectenetende vogels in ons land. Het onderzoek uit 2014 is volgens de auteurs het eerst uitgevoerde waarbij lange-termijnonderzoeken zijn vergeleken: langjarige vogeltellingen in Nederland en rapportages over de waterkwaliteit in dezelfde periode. De onderzoekers noemen twee mogelijke redenen voor de afname van de vogelpopulaties: 1) een afname in insecten door het gebruik van neonicotinoïden en 2) het eten van insecten die vergiftigd zijn met neonicotinoïden, waarna het gif zich ophoopt in de vogel, tot deze daaraan sterft.
Het in Nature gepubliceerde onderzoek is anders dan de onderzoeken waarop de toelating van de neonicotinoïden door de EFSA en het Ctgb is gebaseerd. Bij deze onderzoeken is namelijk vooral gekeken naar de directe giftigheid (toxiciteit) van neonicotinoïden op insecten en andere dieren. Het hierboven genoemde onderzoek kijkt nadrukkelijk naar de effecten op het niveau van ecosystemen, waarbij duidelijke effecten waarneembaar zijn, die bij geïsoleerde testen van de bestrijdingsmiddelen in het lab niet waarneembaar zijn.
De leden van de PvdD-fractie hebben daarom enkele vragen voor de Staatssecretaris. Is bij de beoordeling van de toxiciteit van neonicotinoïden door het EFSA en het Ctgb gebruik gemaakt van onderzoek, waarbij is gekeken naar de effecten van neonicotinoïden op ecosystemen, zoals in het genoemde onderzoek dat in 2014 in Nature werd gepubliceerd? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat geweest?
De EFSA en het Ctgb nemen bij het (her)beoordelen van aanvragen voor het goedkeuren van werkzame stoffen en het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen alle relevante wetenschappelijke informatie mee, waaronder ook informatie over effecten op ecosystemen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken 27 858, nr. 264, nr. 276, nr. 303).
Voor wilde bijen en hommels zijn standaard studies nu in ontwikkeling. Ontwikkeling van standaardtesten met hommels is en een relatief later ontwikkelingsstadium. Standaard studies met wilde bijen zijn nog niet beschikbaar omdat er veel wilde bijensoorten zijn en er minder ervaring is met het houden van wilde bijen.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat het van groot belang is om bij de toelating van neonicotinoïden niet alleen te kijken naar de effecten van het gif op bepaalde insectensoorten, maar ook te kijken naar de effecten op insecteneters, zoals insectenetende vogels en zoogdieren en naar de effecten van het middel op het waterleven?
Ja, het mogelijke effect van het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen op niet-doelwit planten en dieren wordt dan ook standaard meegenomen bij de beoordeling door het Ctgb.
Op pagina 7 van de brief van de staatsecretaris over normoverschrijdingen van het middel imidacloprid in oppervlaktewater en het EASAC-rapport over neonicotinoïden (brief van 14 januari 2016, Kamerstuk 27 858, nr. 344) staat dat Nederland op Europees niveau een actieve bijdrage levert aan nieuwe toetsingsmethoden om het toetsingskader te verbeteren, bijvoorbeeld om chronische (subletale) effecten op wilde bijen te kunnen toetsen. De leden van de PvdD-fractie willen daarover graag de volgende vragen stellen. Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat een verbod op het gebruik van imidacloprid leidt tot een stijging in het gebruik van andere neonicotinoïden met een andere merknaam, maar met een vergelijkbare negatieve effecten op bijen, vogels en mogelijke andere diersoorten?
Ik kan niet voorkomen, dat een verbod op het gebruik van imidacloprid leidt tot het gebruik van andere gewasbeschermingsmiddelen. Agrarische ondernemers mogen alleen gewasbeschermingsmiddelen gebruiken als deze zijn toegelaten in Nederland. Het Ctgb heeft dan namelijk vastgesteld, dat veilig gebruik volgens het etiket mogelijk is.
Voor elk gewasbeschermingsmiddel beoordeelt het Ctgb:
• acute en chronische (reproductie) effecten op vogels en zoogdieren en op andere terrestrische niet-doelwit arthropoden (vliegende- en bodemlevende insecten) en op aquatische organismen en op niet-doelwit planten;
• acute orale en contact effecten op bijen;
• effecten op het broed van honingbijen (langetermijneffecten op het niveau van het bijenvolk); getoetst.
• subletale effecten als deze mogelijk een invloed hebben op populatieniveau.
Er zijn standaardstudies in ontwikkeling voor wilde bijen en hommels.
Het Ctgb toetst bij alle gewasbeschermingsmiddelen op mogelijke effecten op vogels en zoogdieren en waterleven. Voor vogels en zoogdieren wordt gekeken naar mogelijke directe effecten, zoals het eten van bespoten voedselitems (bijvoorbeeld insecten) in het veld of het eten van gecoat zaad. Anders dan de leden van Partij van de Dieren-fractie veronderstellen, beoordeelt het Ctgb ook de indirecte effecten, zoals doorvergiftiging via de voedselketen voor insecten, regenwormen en visetende vogels en zoogdieren. Voor systemische middelen (zoals neonicotinoïden) wordt tevens een beoordeling uitgevoerd voor vogels en zoogdieren die bladeren eten waarin de werkzame stof aanwezig is. In de besluiten van het Ctgb kunnen alle risicobeoordelingen worden ingezien en worden de gebruikte gegevens weergegeven.
Het Ctgb is alert op signalen uit de wetenschappelijke literatuur over directe en indirecte effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Uw Kamer is geïnformeerd over de analyses van de studies door het Ctgb betreffende de neonicotinoïden (Kamerstukken II, 27 858, nr. 276), over de studie van Hallman et al., 2014 in het blad Nature en meest recente studies en het EASAC-rapport (Kamerstuk 27 858, nr. 344).
Uitstel toezending van een toelichting op het gelijke speelveld van Nederland met omringende EU lidstaten en wederzijdse erkenningen van gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 299 – Brief regering d.d. 13-03-2015, Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.
Gelijk speelveld van Nederland met omringende landen en wederzijdse erkenningen van gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 310 – Brief regering d.d. 12-05-2015, Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.
Moties en toezeggingen gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 309 – Brief regering d.d. 12-05-2015, Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma
Kassacheck voor bestrijdingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 308 – Brief regering d.d. 12-05-2015, Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.
Stand van zaken toezeggingen omwonenden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 311 – Brief regering d.d. 18-05-2015, Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.
Planning zuiveringsplicht glastuinbouw. Kamerstuk 32 627, nr. 19 – Brief regering d.d. 23-06-2015, Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.
Reactie op verzoek van het lid Smaling, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 16 juni 2015, over ontwikkelingen ten aanzien van onkruidbestrijdingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat. Kamerstuk 27 858, nr. 319 – Brief regering d.d. 25-06-2015, Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.
Equivalent certificaat «Extensieve teelt op klei». Brief regering d.d. 29-06-2015, Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.
Invulling enkele moties en toezeggingen over gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 323 – Brief regering d.d. 10-07-2015, Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.
Reactie op de motie van het lid Jacobi (Kamerstuk 27 858, nr. 288 ) en op de motie van het lid Lodders c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 282) inzake planmatige aanpak knaagdierbestrijding. Kamerstuk 27 858, nr. 322 – Brief regering d.d. 02-07-2015, Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.
Relatie toelatingsbeleid gewasbeschermingsmiddelen/Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water en uitvoering diverse moties gewasbeschermingsmiddelen. Kamerstuk 27 858, nr. 326 – Brief regering d.d. 15-10-2015, Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.
Reactie op het bericht «Monsanto vervalst studies Roundup» en op bericht EFSA over glyfosaat. Kamerstuk 27 858, nr. 343 – Brief regering d.d. 18-12-2015, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.
Normoverschrijdingen imidacloprid in oppervlaktewater en het EASAC-rapport over neonicotinoïden. Kamerstuk 27 858, nr. 344 – Brief regering d.d. 14-01-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.
Reactie op het artikel «Gifmix op gensoja gevaar voor gezondheid». Kamerstuk 27 858, nr. 345 – Brief regering d.d. 19-01-2016, Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27858-363.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.