27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 267 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 juni 2014

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben enkele fracties behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de kabinetsreactie op het advies van de Gezondheidsraad over risico’s van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden (Kamerstuk 27 858, nr. 230).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 2 juni 2014.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Vragen en antwoorden

Leden van de VVD-fractie

De leden vragen of in andere EU-landen vergelijkbare organen aanleiding zien voor een blootstellingsonderzoek en of er in deze landen voornemens zijn om een dergelijk onderzoek te starten.

In het Verenigd Koninkrijk heeft in 2011 en 2012 een biomonitoringsonderzoek naar de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen onder omwonenden van landbouwpercelen plaatsgevonden. In dit onderzoek is alleen de inwendige blootstelling gemeten, niet de uitwendige. De uitkomsten worden in de loop van 2014 verwacht. Voor zover bekend zijn er onder omwonenden van landbouwpercelen geen andere blootstellingsonderzoeken verricht en zijn er ook geen voornemens.

In de brief wordt gesteld dat de GR het van belang vindt om nu reeds maatregelen te nemen om de blootstelling van omwonenden te verlagen. Deze leden vinden dit een opmerkelijke conclusie omdat steeds wordt gezegd dat er geen uitspraken kunnen worden ontleend van onderzoeken die tot nu toe gedaan zijn en dat op basis van deze onderzoeken geen beleid kan worden gevormd. Op basis waarvan wil de GR maatregelen nemen?

De GR constateert dat het vanwege het ontbreken van data, onduidelijk is of het gevoerde gewasbeschermingsbeleid voldoende effectief is waar het gaat om de blootstelling van mensen via het werk, particulier gebruik of vanuit het milieu. Het door de GR voorgestelde onderzoek beoogt deze lacunes op te vullen, maar dat zal nog de nodige tijd vergen. Er is onzekerheid en ongerustheid bij omwonenden en andere partijen. Daarom adviseert de GR nu vast maatregelen te nemen die altijd de moeite waard zijn, omdat zij bijdragen aan het verminderen van de blootstelling van omwonenden, en daarmee de kwaliteit van het leven kunnen verhogen.

Kan de Staatssecretaris de Britse en Duitse methoden nader toelichten?

Zowel het Britse model als het Duitse model vormen een goede basis om de blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen te berekenen. Beide modellen zijn voor een groot deel gelijk aan elkaar en maken onderscheid tussen blootstelling van omstanders en blootstelling van omwonenden. Dit maakt dat beide modellen geschikt zijn om specifiek de blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen inzichtelijk te maken.

In het Duitse model wordt de blootstelling van omwonenden voor zowel kinderen als volwassenen apart berekend. Het Britse model berekent alleen de blootstelling voor kinderen en beschouwt deze als «worst case» voor alle omwonenden. De berekeningswijze van de blootstelling van beide methoden verschilt omdat met verschillende parameters (achtergrondstudies, driftwaarden) wordt gewerkt. Beide modellen berekenen de dagelijkse blootstelling van omwonenden maar de uitkomsten daarvan kunnen verschillend zijn. Uiteraard wordt in beide gevallen getoetst aan de geldende blootstellingsnorm voor omwonenden.

Zij lezen verder dat het kabinet het belangrijk vindt om tegelijkertijd ook te kijken naar gezondheidseffecten. Waarom wordt op dit punt afgeweken van het GR-advies dat juist aangeeft dat eerst blootstellingsonderzoek nodig is voordat onderzoek kan plaatsvinden naar de gezondheidseffecten?

Het kabinet neemt de aanbevelingen van de Gezondheidsraad zeer serieus en zal daarom een onderzoek starten naar de blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen. Het kan echter enkele jaren duren voordat de eerste resultaten van dit blootstellingsonderzoek beschikbaar zijn. Gezien de zorgen van omwonenden en andere betrokkenen vindt het kabinet het belangrijk dat parallel aan het blootstellingsonderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten wordt gekeken. Het RIVM voert daarom op verzoek van het kabinet momenteel een verkenning uit van de mogelijkheden waarop deze effecten in kaart kunnen worden gebracht.

Deze leden lezen dat dan op basis van de onderzoeken gekeken kan worden of het noodzakelijk is om blootstellingsbeperkende maatregelen te nemen in aanvulling op het vigerende beleid. De leden van de VVD-fractie willen de toezegging dat er geen aanvullende maatregelen worden genomen zolang het onderzoek nog gaande is.

Als uit de onderzoeken of de tussentijdse beoordelingen van het Ctgb blijkt dat de blootstelling hoger is dan verwacht op grond van het toelatingsbeleid, dan kan dat een reden zijn voor het kabinet om aanvullende maatregelen te treffen om zo snel mogelijk de mogelijke risico’s te verminderen. Dit kan door de toelatingen van de gewasbeschermingsmiddelen aan te passen.

In de brief is te lezen dat het kabinet het advies van de GR overneemt om vooruitlopend op de Europese methodiek voor beoordeling van risico’s voor omwonenden het nationale toelatingsbeleid aan te passen. Op welke onderdelen wordt het toelatingsbeleid aangepast en hoe wordt dit gedaan?

Bij de beoordeling van de blootstelling van een toepasser, werker en omstander is altijd ingeschat dat deze tevens voldoende bescherming biedt aan omwonenden omdat de eerstgenoemde drie groepen directer met de toepassing in aanraking komen en de blootstelling daar in principe het grootst is. Het nationale toelatingsbeleid wordt aangepast voor wat betreft de beoordeling van de risico’s voor omwonenden. De aanpassing betreft het beoordelen van het risico van de berekende blootstelling van niet-professionele omstanders en omwonenden, inclusief kinderen, met zowel het Britse als het Duitse model, voor de huidige en nog aan te vragen toelatingen (op basis van het bestaande dossier). Voor gasvormige middelen (zoals metam-natrium) zijn de genoemde modellen niet geschikt, maar wordt door middel van veldstudies wel een beoordeling van de risico’s voor omwonenden uitgevoerd.

Er zal worden begonnen met de bestaande toelatingen in de bollenteelt en de fruitboomgaarden. Daarna zullen ook toelatingen in andere intensieve teelten beoordeeld worden.

Deze leden hebben eerder gepleit voor de Belgische methode waarbij minder beschermingsmiddel gebruikt wordt dan dat het etiket voorschrijft. Wat betekent dit voor het gelijke speelveld? Neemt het kabinet dit mee? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie refereren aan de mogelijkheid om onkruidbestrijdingsmiddelen met een lagere dosering toe te passen. Dergelijke Belgische toelatingen kunnen in Nederland via wederzijdse erkenning worden toegelaten als daarvoor een aanvraag wordt gedaan. Er is dus geen sprake van een ongelijk speelveld.

Voorts zijn deze leden bezorgd dat aanpassing leidt tot een toename van de administratieve lasten en nalevingskosten voor ondernemers. Graag een toelichting op dit punt.

Aanpassing van de beoordeling betekent voor de bestaande toelatingen een (tijdelijke) toename van de uitvoeringslast van het Ctgb. Voor nieuwe toelatingsaanvragen hoeft geen uitgebreider dossier aangeleverd te worden dan nu al gebruikelijk. De administratieve lasten nemen daardoor dus niet toe. Telers kunnen naar aanleiding van de beoordeling op risico’s voor omwonenden geconfronteerd worden met aanvullende toepassingsvoorwaarden (bijvoorbeeld een bufferzone of andere driftreducerende maatregelen).

In de brief staat dat momenteel gewerkt wordt aan een geharmoniseerde Europese methode en dat zodra EFSA deze methode heeft vastgesteld het Ctgb deze zal opnemen in het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen. Wat is de status hiervan?

EFSA heeft op 1 april 2013 een publieke consultatie gepubliceerd voor dit «Guidance document on the Assessment of Exposure for Operators, Workers, Residents and Bystanders in Risk Assessment for Plant Protection Products.» Deze uitnodiging om commentaar te leveren op de voorlopige Europese methode loopt tot eind mei 2014. Hierna zullen alle commentaren worden verwerkt en worden afgestemd met de lidstaten. Het Europese besluitvormingsproces kan, uiteraard afhankelijk van de input van de consultatieronde en de posities van lidstaten, nog dit jaar worden afgerond.

Verder wordt in de brief vermeld dat het kabinet met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft afgesproken dat de NVWA een jaarlijkse rapportage zal opstellen over bovengenoemde meldingen. Is de NVWA wel voldoende toegerust op deze taak? Graag een toelichting.

Ja, de NVWA beschikt reeds over een meldingensysteem waarin alle binnenkomende meldingen worden vastgelegd. Op basis van dit systeem kan de NVWA rapporteren. Meldingen die een zorg over gezondheid betreffen worden doorgeleid naar de GGD.

Het kabinet heeft de NVWA verzocht om de handhaving op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met voorrang te verrichten op de bollenteelt, fruitboomgaarden en andere teelten met een intensief gebruik van middelen. Wat is de aanleiding om de handhaving ten aanzien deze teelten te verhogen aangezien hier eerst onderzoek naar wordt gedaan?

In haar handhavingsbeleid stelt de NVWA prioriteiten op basis van risico’s. Vanwege de mate van gebruik en/of aard van de toepassing (spuittechniek) richt de NVWA haar handhavinginzet daarom met voorrang op toepassingen in de bloembollenteelt en fruitteelt. Dit is in lijn met het advies van de GR om het blootstellingsonderzoek op deze teelten te richten.

Kan het kabinet aangeven hoe de prioriteiten binnen de NVWA eruit zien en ten koste van welke activiteit(en) deze versterkte handhaving gaat?

De bloembollen- en fruitteelt behoren, naast import en sierteelt onder glas, tot de aandachtsgebieden binnen de NVWA. De aandacht voor bloembollen, fruit en andere meer intensief bespoten teelten zorgt voor het gericht inzetten van de controles tijdens de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in deze teelten. Dit heeft een effect op de aandacht voor teelten met een minder intensief gebruik of met minder risico’s voor gebruik (bijvoorbeeld glasgroenten).

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet het wenselijk acht om ook voor gevoelige bestemmingen een teeltvrije zone in te voeren. Kan worden toegelicht wat onder gevoelige bestemmingen wordt verstaan?

Gevoelige bestemmingen zijn in dit kader de specifieke gebieden die in de Richtlijn duurzaam gebruik (2009/128/EG) worden genoemd. Het betreft gebieden die door het brede publiek en kwetsbare groepen worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, schoolterreinen, speelplaatsen of gebieden in de nabijheid van zorginstellingen.

De leden verwijzen naar gerechtelijke uitspraken waarin de invoering van een teeltvrije zone wordt afgewezen. Deze leden roepen het kabinet dan ook op om niet over te gaan tot het nemen van dergelijke maatregelen zolang onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bestaat en het onderzoek af te wachten. Graag een toelichting van de Staatssecretaris op dit punt waarbij ook wordt ingegaan op een gelijk speelveld in relatie tot andere lidstaten in de Europese Unie.

Alvorens een besluit te kunnen nemen over een mogelijke invoering van emissiereducerende maatregelen, zoals een spuitvrije zone, moet vastgesteld worden wat de huidige risico’s zijn, dat deze niet (meer) acceptabel zijn, en in welke mate er een reductie gewenst is. Daarna moet bekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn om de emissies te reduceren, technisch of anderszins, zoals bijvoorbeeld het voorschrijven van spuitvrije zones. Daarbij is relevant of de maatregelen voldoende effectief zijn, en wat de gevolgen voor de sector zijn (zijn de maatregelen proportioneel).

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie zal het kabinet juridisch advies inwinnen of het mogelijk is deze zones reeds in te voeren. Indien dit niet mogelijk is dan zal het kabinet in intensief overleg met de agrarische sector en de agrochemische industrie bekijken wat er op vrijwillige basis mogelijk is.

De wijze waaropen de omstandigheden waaronder in Europese landen wordt geteeld kan sterk verschillen per lidstaat. Nederland kent een zeer intensieve teeltwijze, ook wonen veel mensen op korte afstand van de percelen waar de gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Dit is niet zomaar vergelijkbaar met bijvoorbeeld minder dichtbevolkte lidstaten.

De leden van de PvdA fractie.

Het Ctgb zal huidige toelatingen aanvullend beoordelen met de twee reeds bestaande methodieken voor omwonenden. In reactie hierop stelt het kabinet dat wanneer onaanvaardbare risico’s worden gevonden er dan passende maatregelen in de toelating zullen worden opgenomen. Wat is in dit geval de definitie van een onaanvaardbaar risico? Wat wordt bedoeld met passende maatregelen? Op welke termijn zullen dergelijke maatregelen genomen worden?

Het Ctgb zal aan de hand van het Duitse en Britse model alvast beoordelen of er sprake is van schadelijke effecten. Indien dat het geval is zullen passende maatregelen worden genomen.

Met passende maatregelen worden maatregelen bedoeld die de negatieve effecten van het gebruik zodanig verminderen dat het aanvaardbare blootstellingsniveau niet wordt overschreden en het risico aanvaardbaar wordt. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bufferzones tussen de teelt en de bebouwing, driftreducerende technieken e.d. Deze maatregelen zullen dan als verplichte gebruiksvoorschriften op het etiket komen te staan.

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat in de gemeenten waar omwonenden risico lopen er ook informatie te vinden is op de gemeentelijke website, inclusief informatie over de locatie waar sprake is van gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen. Is het kabinet bereid hierover in overleg te treden met de lokale overheden? In dit kader wijzen zij op het project «Gemeente heeft antwoord» van het Rijk en de lokale overheden. Dit project voorziet erin dat in 2015 iedereen met een vraag aan de overheid bij een loket van de lokale overheid terecht kan zodat wordt voorkomen dat de burger van loket naar loket moet met een klacht of een vraag. Is het een mogelijkheid om met vragen en klachten over gewasbeschermingsmiddelen hier ook bij aan te sluiten?

In mijn brief van 18 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 230) heb ik aangegeven dat meldingen binnenkomen bij de NVWA en dat de GGD het eerste contactpunt is voor gezondheidsvragen en -zorgen. Ik zal bezien of aansluiting bij het loket van de lokale overheid een meerwaarde biedt. Daarbij zal ik nagaan of gemeenten op hun website burgers eenvoudig kunnen verwijzen naar informatie over het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen.

Kan het kabinet aangeven wat de gevolgen zijn wanneer de waterschappen in de controles van water-gerelateerde voorschriften vaststellen dat overtredingen hebben plaatsgevonden?

Waterschappen zijn toezichthouder onder de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). Waterschappen kunnen sancties opleggen indien wet en regelgeving waarvoor ze bevoegd gezag zijn, wordt overtreden. Het kan dan gaan om het opleggen van een last onder dwangsom of het opmaken van een proces-verbaal. Het opleggen van sancties kan via het bestuursrechtelijke of via het strafrechtelijke spoor verlopen. In die gevallen waarin wordt opgetreden, is sprake van afstemming met de NVWA.

Zij geven aan dat alles uit de kast gehaald zal moeten worden om de spuitvrije zones en afstandseisen zo snel als mogelijk in te voeren. Hoe lang gaat het nog duren voordat de benodigde wetenschappelijke onderbouwing voor handen is? Is het huidige advies van de GR hiervoor niet voldoende?

Alvorens een besluit te kunnen nemen over een mogelijke invoering van emissiereducerende maatregelen, zoals een spuitvrije zone, moet vastgesteld worden wat de huidige risico’s zijn, dat deze niet (meer) acceptabel zijn, en in welke mate er een reductie gewenst is. Daarna moet bekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn om de emissies te reduceren, technisch of anderszins, zoals bijvoorbeeld het voorschrijven van spuitvrije zones. Daarbij is relevant of de maatregelen voldoende effectief zijn, en wat de gevolgen voor de sector zijn (zijn de maatregelen proportioneel).

Nu is nog niet bekend wat de mogelijke effecten zijn, en ook het advies van de GR geeft daar geen afdoende uitsluitsel over. Het blootstellingsonderzoek moet hiervoor in eerste instantie gegevens leveren. Daarna kan bekeken worden of deze gegevens adequaat zijn om te kunnen besluiten welke maatregelen mogelijk zijn. Dit kan ook nog per teelt verschillen. De onderbouwing zal dus nog zeker enkele jaren op zich laten wachten.

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie zal het kabinet juridisch advies inwinnen of het mogelijk is deze zones reeds in te voeren. Indien dit niet mogelijk is dan zal het kabinet in intensief overleg met de agrarische sector en de agrochemische industrie bekijken wat er op vrijwillige basis mogelijk is.

De leden van D66 fractie

De leden van de D66-fractie constateren dat er in 2015 en 2016 een volledig blootstellingsonderzoek uitgevoerd zal worden. Acht de regering het mogelijk dat deze resultaten zullen leiden tot een verbod op bepaalde middelen? Hoe schadelijk moeten bepaalde middelen zijn voor de volksgezondheid voordat er strenge maatregelen genomen gaan worden?

De resultaten van het blootstellingsonderzoek zullen nog enige tijd op zich laten wachten. Het Ctgb zal aan de hand van het Duitse en Britse model alvast beoordelen of er sprake is van schadelijke effecten. Het is inderdaad mogelijk dat het blootstellingsonderzoek of de tussentijdse beoordelingen van het Ctgb leiden tot beperking of intrekking van een toelating van gewasbeschermingsmiddelen als er schadelijke effecten worden geconstateerd.

Ook constateren de leden dat de GR in 2011 in een briefadvies heeft aangegeven een blootstellingsonderzoek nuttig te achten. Waarom is er toen niet al tot een onderzoek overgegaan?

Zoals de GR in haar briefadvies heeft aangegeven: een blootstellingsonderzoek moet aan bepaalde voorwaarden voldoen om bruikbare resultaten te kunnen opleveren. De GR heeft benadrukt dat de beste opzet af hangt van de vragen die men wil beantwoorden. De GR heeft in haar briefadvies aangekondigd in haar eindadvies in te gaan op de mogelijke opzet van een blootstellingsonderzoek. Daarom heeft het kabinet gewacht tot het eindadvies beschikbaar is.

Bieden de maatregelen die aangekondigd zijn in de tweede Nota duurzame gewasbescherming voldoende bescherming voor omwonenden? Worden deze beleidsmaatregelen geëvalueerd en zo ja, wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan en wanneer zal dit zijn?

De maatregelen in de tweede Nota duurzame gewasbescherming zijn algemeen gericht op het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen via vele sporen. In 2018 zal het kabinet, zoals aangekondigd in de twee Nota een tussenevaluatie uitvoeren van de tweede Nota; in 2023 een eindevaluatie. Over beide uitkomsten zal het kabinet u informeren.

Deze leden constateren dat er nu gewerkt wordt aan een geharmoniseerde Europese methode en dat zodra de EFSA deze methode heeft vastgesteld, het Ctgb deze zal opnemen in het toetsingskader voor gewasbeschermingsmiddelen. Hoe ziet het tijdspad er hiervan uit? Wanneer verwacht het kabinet de Kamer hierover te informeren?

EFSA heeft op 1 april 2013 een publieke consultatie gepubliceerd voor dit «Guidance document on the Assessment of Exposure for Operators, Workers, Residents and Bystanders in Risk Assessment for Plant Protection Products.» Deze uitnodiging om commentaar te leveren op de voorlopige Europese methode loopt tot eind mei 2014. Hierna zullen alle commentaren worden verwerkt en worden afgestemd met de lidstaten. Het Europese besluitvormingsproces kan, uiteraard afhankelijk van de input van de consultatieronde en de posities van lidstaten, nog dit jaar worden afgerond.

Ook constateren zij dat het kabinet in wil zetten op betere publieksvoorlichting over toelatingsprocedures, door begrijpelijke informatie aan te leveren op de website van de Rijksoverheid. Echter, is dit wel voldoende? Zeker met betrekking tot gevaren van gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden menen deze leden dat er actief geïnformeerd zou moeten worden in risicogebieden. Bijvoorbeeld ouders van jonge kinderen en andere risicogroepen moeten zich ervan bewust zijn dat bij sommige weersomstandigheden er grotere blootstellingsrisico’s zijn. Ziet het kabinet mogelijkheden om bijvoorbeeld via scholen omwonenden in risicogebieden te informeren? In hoeverre wordt nu de actieve communicatie over de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen uitgevoerd?

In het Nationaal Actieplan duurzame gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 110), en vervolgens in de tweede Nota duurzame gewasbescherming is opgenomen dat actieve communicatie naar het publiek zal plaatsvinden over nut en noodzaak van gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij zal het publiek worden ingelicht over de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder die voor omwonenden. Het kabinet zal zorgen dat voor leken begrijpelijke informatie beschikbaar komt over de toelatingsprocedures. Deze informatie zal op de overheidswebsite http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bestrijdingsmiddelen en op de site van het Ctgb worden gezet. Momenteel informeert het Voedingscentrum het publiek over de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen, met specifieke aandacht voor residuen op groente en fruit, via de website www.allesoverbestrijdingsmiddelen.nl.

Op het moment dat het onderzoek onder omwonenden, dat binnenkort van start gaat daar aanleiding toe geeft, zal bezien worden of deze communicatie moet worden bijgesteld.

Zij constateren dat de NVWA beschikbaar is voor alle meldingen die met handhaving te maken hebben en dat de GGD het eerste contactpunt is voor gezondheidsvragen en -zorgen. Is het niet wenselijker om één meldpunt te creëren, zodat er geen miscommunicatie bij de organisaties en onduidelijkheid bij de burgers kan ontstaan?

In mijn brief van 18 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 230) heb ik aangegeven dat meldingen binnenkomen bij de NVWA en dat de GGD het eerste contactpunt is voor gezondheidsvragen en -zorgen. Ik zal bezien of aansluiting bij het loket van de lokale overheid een meerwaarde biedt. Daarbij zal ik nagaan gemeenten op hun website burgers eenvoudig kunnen verwijzen naar informatie over het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen.

Krijgt de NVWA extra capaciteit om in te zetten op handhaving van gewasbeschermingsmiddelen, gezien de huidige problematiek binnen deze organisatie?

In haar handhavingsbeleid stelt de NVWA prioriteiten op basis van risico’s. De bloembollen- en fruitteelt behoren, naast import en sierteelt onder glas, tot de aandachtsgebieden binnen de NVWA. Dit heeft, omdat wordt uitgegaan van de bestaande capaciteit van de NVWA op handhaving van gewasbeschermingsmiddelen, een effect op de aandacht voor teelten met minder risico’s voor gebruik (bijvoorbeeld glasgroenten).

Zal de NVWA ook actief gaan controleren op handhaving bij agrariërs?

Ja, de handhaving vindt ook plaats bij agrariërs.

Daarnaast lezen deze leden dat de waterschappen ook controles uitvoeren in deze sectoren. In hoeverre worden de uitkomsten van deze controles gedeeld met de NVWA en vindt hier algehele informatieuitwisseling plaats? Zijn de uitkomsten van deze controles openbaar?

De NVWA en Waterschappen werken samen op basis van regionale afspraken: met diverse waterschappen worden gegevens uitgewisseld. Werkafspraken worden gedeeld en afstemming vindt plaats in het landelijke handhavingsoverleg, waarin onder andere de Waterschappen en NVWA actief zijn. De uitkomsten van individuele controles zijn niet openbaar (Wet bescherming persoonsgegevens).

Worden er ook verdere consequenties verbonden aan overtredingen die betrekking hebben op het gebruik van landbouwgif? Welke maatregelen worden er nu genomen bij overtredingen? Ziet de regering kans om deze verder aan te scherpen, bijvoorbeeld door verhoging van boetes?

In eerste instantie wordt bij overtredingen bestuursrecht toegepast en pas in tweede instantie wordt een beroep gedaan op het strafrecht. De NVWA hanteert een sanctiebeleid waarbij de sanctie steeds zwaarder wordt bij herhaling van de overtreding; van waarschuwing tot (hogere) boete en bestuursdwang. De hoogte van bestuurlijke boetes staan vermeld in Bijlage XIII van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De NVWA kan, als bestuursorgaan, naast bestuurlijke boetes, zelfstandig bestuursdwang toepassen of een last onder dwangsom opleggen.

Biedt het rapport van de GR nu een voldoende wetenschappelijke onderbouwing voor het instellen van teeltvrije zones? In hoeverre valt dit te rijmen valt met het voorzorgsprincipe? Het kabinet geeft aan advies te vragen over de juridische mogelijkheden voor het invoeren van spuitvrije zones. Wanneer worden de uitkomsten hiervan naar de Kamer gestuurd?

De GR constateert dat het onduidelijk is of omwonenden in Nederland in zo’n mate aan gewasbeschermingsmiddelen worden blootgesteld dat daar risico’s voor hun gezondheid uit voort kunnen vloeien, ook omdat er hier nauwelijks onderzoek is verricht naar de blootstelling en gezondheid van omwonenden in relatie tot het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Wel zijn er aanwijzingen op basis van buitenlandse onderzoeken en situaties. Het rapport biedt daarmee geen voldoende wetenschappelijke onderbouwing voor het nu instellen van spuitvrije zones.

Alvorens een besluit te kunnen nemen over een mogelijke invoering van emissiereducerende maatregelen, zoals een spuitvrije zone, moet vastgesteld worden wat de huidige risico’s zijn, dat deze niet (meer) acceptabel zijn, en in welke mate er een reductie gewenst is. Daarna moet bekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn om de emissies te reduceren, technisch of anderszins, zoals bijvoorbeeld het voorschrijven van spuitvrije zones. Daarbij is relevant of de maatregelen voldoende effectief zijn, en wat de gevolgen voor de sector zijn (zijn de maatregelen proportioneel).

Ook voor het toepassing van voorzorgsprincipe zijn bovengenoemde stappen vereist. Het kabinet verwacht een advies over de juridische mogelijkheden van het invoeren van spuitvrije zones in de herfst van 2014 naar de Kamer te kunnen sturen.

Deze leden vragen of het niet mogelijk is om agrariërs die vrijwillig spuitvrije zones betrachten hiervoor te belonen, bijvoorbeeld via de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB).

In het Activiteitenbesluit en op de etiketten van gewasbeschermingsmiddelen worden zo nodig teeltvrije zones voorgeschreven. Vrijwillige, bredere spuitvrije zones kunnen bijvoorbeeld als bloemrijke perceelranden worden ingericht. In mei a.s. zal het kabinet u nader informeren over de invulling van de vergroening in Nederland in het kader van de implementatie van het GLB in Nederland. Dan kan meer duidelijkheid gegeven worden over een mogelijke beloning voor bloemrijke randen. Deze mogelijkheid is reeds aangegeven in de tweede Nota duurzame gewasbescherming.

De leden van de Christen Unie

Uit het rapport van de GR blijkt dat agrariërs veiligheid onvoldoende prioriteit geven en daarom beveelt de GR aan om de handhaving te verstevigen. Deelt het kabinet deze conclusie?

De GR citeert in dit verband een conclusie uit de evaluatie van de Nota duurzame gewasbescherming die is uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, 2012). Hier wordt bedoeld dat telers een lage prioriteit geven aan arbeidsveiligheid. In de Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst (Kamerstuk 27 858, nr. 146) is aan het onderwerp arbeidsveiligheid dan ook de nodige aandacht besteed.

Het kabinet heeft de NVWA verzocht om de handhaving op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen prioriteit te geven. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de NVWA hier voldoende capaciteit voor heeft?

In haar handhavingsbeleid stelt de NVWA prioriteiten op basis van risico’s. De bloembollen- en fruitteelt behoren, naast import en sierteelt onder glas, tot de aandachtsgebieden binnen de NVWA. Dit heeft, omdat wordt uitgegaan van de bestaande capaciteit van de NVWA op handhaving van gewasbeschermingsmiddelen, een effect op de aandacht voor teelten met minder risico’s voor gebruik (bijvoorbeeld glasgroenten).

Uit de uitzending van Zembla over het gebruik van metam-natrium blijkt dat de NVWA bij verschillende incidenten is ingeschakeld. Klopt dit? Is het juist dat de NVWA hierbij als opdracht had om te onderzoeken of er sprake was van overtredingen? Heeft de NVWA in het verleden ook luchtmonsters genomen op de plaatsen waar klachten waren over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen? Is het kabinet van plan om in verlengde van de goede klachtenstructuur de NVWA opdracht te geven om zo snel mogelijk luchtmonsters te nemen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat omwonenden blootgesteld worden aan gewasbeschermingsmiddelen?

Ja, de NVWA wordt ingeschakeld bij meldingen van incidenten op het terrein van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. De NVWA onderzoekt dan of er sprake is van de juiste toepassing van een middel en of overtredingen hebben plaatsgevonden van het wettelijk gebruiksvoorschrift. Door de NVWA zijn in 2013, na meldingen, twee incidenten onderzocht met betrekking tot metam-natrium (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijke gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen in het gebruik geconstateerd. Luchtmonsters zijn daarbij niet genomen, omdat de meldingen enige tijd na toepassing zijn binnengekomen waardoor luchtmonsters niet meer zinvol waren.

Deze leden zijn van mening dat onderzoek zeker van belang is om een breedte voor een spuitvrije zone op te stellen. Ook zijn zij van mening dat het vanuit het voorzorgsprincipe goed zou zijn om in overleg met de sector te kijken of er nu alvast spuitvrije zones kunnen worden ingesteld, om deze zones vervolgens aan te passen op basis van de wetenschappelijke onderbouwing zodra deze voorhanden is. Vanuit de sector zijn ook al suggesties gedaan voor het instellen van spuitvrije zones. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het kabinet ook van mening is dat het voorzorgsprincipe hier van toepassing is. Is het kabinet bereid om op korte termijn in overleg te treden met de sectororganisaties over het instellen van een spuitvrije zone?

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie zal het kabinet juridisch advies inwinnen of het mogelijk is deze zones reeds in te voeren. Indien dit niet mogelijk is dan zal het kabinet in intensief overleg met de agrarische sector en de agrochemische industrie bekijken wat er op vrijwillige basis mogelijk is om de emissies te reduceren.

Hoe beoordeelt het kabinet de communicatie van agrariërs? Is het kabinet van mening dat de telers voldoende doen om de communicatie te verbeteren?

In de tweede Nota duurzame gewasbescherming staan maatregelen voor de sector opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de communicatie van telers met omwonenden verbetert. De sector heeft dit reeds opgepakt en materiaal ontwikkeld ter ondersteuning hiervan. Het kabinet vindt het de verantwoordelijkheid van de sector om de communicatie met omwonenden en andere burgers serieus op te pakken in het kader van hun «licence to produce» en verwacht dat de sector hier nauwgezette aandacht aan besteedt.

Deze leden zijn voorstander van het inzetten op preventie door middel van geïntegreerde gewasbescherming en het inzetten op alternatieven zoals vanggewassen. Is het kabinet bereid om extra prioriteit te geven aan het onderzoeken van deze alternatieven?

Zoals reeds toegezegd in het AO debat van 19 februari 2014 en naar aanleiding van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 252) zie ik het als ondersteuning van mijn beleid om de alternatieven en hun gebruik te inventariseren en deze alternatieven – voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van metam-natrium – te bevorderen. Uw Kamer wordt hierover per brief geïnformeerd, in mei 2014.

Leden van de PvdD fractie

Deze leden zijn blij dat het kabinet het advies van de GR overneemt om de huidige toegelaten middelen opnieuw te beoordelen op basis van aanvullende beoordelingsmethoden vanuit Engeland en Duitsland, waarin het risico voor omwonenden wél is meegenomen, dit in tegenstelling tot de tot nu toe geldende toetsingspraktijk in Nederland. Kan het kabinet deze methoden nader toelichten en kan zij tevens zeggen wanneer de huidige toegelaten middelen allemaal opnieuw beoordeeld zullen zijn?

Zowel het Britse model als het Duitse model vormen een goede basis om de blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen te berekenen. Beide modellen zijn voor een groot deel gelijk aan elkaar en maken onderscheid tussen blootstelling van omstanders en blootstelling van omwonenden. Dit maakt dat beide modellen geschikt zijn om specifiek de blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen inzichtelijk te maken.

In het Duitse model wordt de blootstelling van omwonenden voor zowel kinderen als volwassenen apart berekend. Het Britse model berekent alleen de blootstelling voor kinderen en beschouwt deze als «worst case» voor alle omwonenden. De berekeningswijze van de blootstelling van beide methoden verschilt omdat met verschillende parameters (achtergrondstudies, driftwaarden) wordt gewerkt. Beide modellen berekenen de dagelijkse blootstelling van omwonenden maar de uitkomsten daarvan kunnen verschillend zijn. Uiteraard wordt in beide gevallen getoetst aan de geldende blootstellingsnorm voor omwonenden.

Ik heb het Ctgb verzocht om de huidige toelatingen aanvullend te beoordelen met deze twee modellen. Naar verwachting zullen de beoordelingen eind dit jaar gereed zijn.

Deelt het kabinet de mening dat de Nederlandse land- en tuinbouwsituatie uniek is ten opzichte van de rest van Europa? Deelt het kabinet de mening dat deze unieke omstandigheden het ook noodzakelijk maken om in Nederland nauwkeuriger te kijken naar toelating en gebruik van bestrijdingsmiddelen? Zo ja, is het kabinet bereid om de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 32 372) zodanig aan te passen dat het amendement Koopmans c.s. (Kamerstuk 32 372, nr. 41), die Nederlandse regels onmogelijk maakt, ongedaan wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet, en op basis van welke wetenschappelijke literatuur en belangenafweging komt het kabinet tot dit besluit?

Het toelatingssysteem voor gewasbeschermingsmiddelen is vastgelegd in de Europese Gewasbeschermingsverordening 1107/2009. Europa is verdeeld in drie zones, waarbinnen de milieu- en landbouwkundige omstandigheden vergelijkbaar zijn. Een aanvraag tot toelating binnen een zone wordt door één lidstaat onderzocht (beoordeeld), met inachtneming van de Europees geharmoniseerde beoordelingsmethoden. Vervolgens besluit het Ctgb over toelating tot de Nederlandse markt, op grond van de conclusies van dat onderzoek. Volgens de toelatingsverordening kan het Ctgb alleen in bepaalde situaties specifieke maatregelen aan het toelatingsbesluit verbinden. Dit kan zijn om de naleving te bevorderen of vanwege specifieke gebruiksomstandigheden. Zo nodig kan de toelating worden geweigerd. Een lidstaat kan alleen toelating weigeren als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een middel een onaanvaardbaar risico vormt voor mens, dier of milieu.

Nederland kan in beginsel niet afwijken van de Europees geharmoniseerde beoordelingsmethoden. Het amendement Koopmans heeft dat destijds onderstreept. De Europese beoordelingsmethoden houden overigens adequaat rekening met de verschillen in milieu- en landbouwkundige omstandigheden binnen de lidstaten in een zone, ook voor de Nederlandse situatie.

Het kabinet lijkt de aanbeveling voor het inrichten van een duidelijke klachtenstructuur door de overheid echter niet over te nemen. Kan het kabinet toelichten waarom zij deze aanbeveling niet overneemt? Welke stappen moeten burgers in de huidige situatie allemaal zelf zetten om hun zorgen en klachten te kunnen uiten?

In mijn brief van 18 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 230) heb ik aangegeven dat meldingen binnenkomen bij de NVWA en dat de GGD het eerste contactpunt is voor gezondheidsvragen en -zorgen. Ik zal bezien of aansluiting bij het loket van de lokale overheid een meerwaarde biedt. Daarbij zal ik nagaan of het mogelijk is dat gemeenten op hun website burgers eenvoudig kunnen verwijzen naar informatie over het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen.

Het staat het kabinet toch vrij om een wetswijziging in te dienen bij de Kamer om het instellen van deze spuitvrije zones wettelijk te regelen? Deze leden wijzen er nadrukkelijk op dat de Richtlijn duurzaam gebruik juist het voorzorgsbeginsel voorop stelt. Kan het kabinet dat bevestigen en reageren op deze beleidslijn alsmede op de mogelijkheden om zelf een wetswijziging in te dienen? Op welke termijn verwacht het kabinet het hierover gevraagde advies van de landsadvocaat?

Alvorens een besluit te kunnen nemen over een mogelijke invoering van emissiereducerende maatregelen, zoals een spuitvrije zone, moet vastgesteld worden wat de huidige risico’s zijn, dat deze niet (meer) acceptabel zijn, en in welke mate er een reductie gewenst is. Daarna moet bekeken worden welke maatregelen mogelijk zijn om de emissies te reduceren, technisch of anderszins, zoals bijvoorbeeld het voorschrijven van spuitvrije zones. Daarbij is relevant of de maatregelen voldoende effectief zijn, en wat de gevolgen voor de sector zijn (zijn de maatregelen proportioneel).

Ook voor het toepassing van voorzorgsprincipe zijn bovengenoemde stappen vereist.

Het kabinet verwacht een advies over de juridische mogelijkheden naar het invoeren van spuitvrije zones in de herfst van 2014 naar de Kamer te kunnen sturen.

In de Tweede Kamer is een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de Kamer voor 1 mei 2014 te informeren over de brede toepasbaarheid van de alternatieven voor metam- natrium. Op welke wijze gaat de Staatssecretaris deze motie uitvoeren?

Zoals reeds toegezegd in het AO debat van 19 februari 2014 en naar aanleiding van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 252) zie ik het als ondersteuning van mijn beleid om de alternatieven en hun gebruik te inventariseren en deze alternatieven – voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van metam-natrium – te bevorderen. Uw Kamer wordt hierover per brief geïnformeerd, in mei 2014.

Kan het kabinet bevestigen dat het juridisch niet gebonden is om na het verlopen van de huidige toelating (metam-natrium), eind 2014, de huidige toelating te verlengen of een nieuwe toelating af te geven? Zo nee, kan het kabinet uitvoerig uiteenzetten waarom zij verplicht zou zijn een toelating te verlengen of een nieuwe af te geven? Op grond van welke wettelijke bepalingen zou dat dan zijn? De leden van de PvdD-fractie willen graag weten of er inmiddels al aanvragen liggen voor dan wel een verlenging van de huidige toelating, dan wel een nieuwe toelating van deze stof. Is het kabinet bereid om geen onomkeerbare stappen te zetten bij het toekennen van deze eventuele aanvragen alvorens de Kamer de kans heeft gehad met haar in debat te gaan over de aanvragen en over de alternatieven voor deze giftige stof?

Deelt het kabinet de mening dat, gezien de ernstige incidenten die zich hebben voorgedaan met dit middel (ook wanneer het volgens de gebruiksvoorschriften werd toegepast), het in de tussentijd van belang is dat omwonenden van te voren en achteraf weten welke percelen met metam-natrium bewerkt zijn zodat zij voorzorgsmaatregelen kunnen nemen om zichzelf te beschermen? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt dan voorkomen dat meer mensen ernstig onwel worden en zelfs blijvende gezondheidsschade oplopen door het gebruik van dit middel, zoals helaas het geval was in Oudemirdum? Is het kabinet bereid om per direct een meldingsplicht in te voeren voor het gebruik van metam-natrium waarbij omwonenden en passanten middels waarschuwingsborden op het perceel attent worden gemaakt dat het perceel behandeld is of wordt met metam-natrium? Zo nee, waarom niet? Gebruik van metam-natrium moet gemeld worden bij de NVWA. Is het kabinet bereid om deze meldingen op perceelniveau openbaar te maken zodat ook mensen die bijvoorbeeld een fietstochtje hebben gepland door Drenthe zich goed kunnen informeren over de risico’s en daar eventueel hun route op aan kunnen passen? Zo nee, waarom niet?

In de brief van 3 februari 2014 aan uw Kamer heb ik al gemeld dat de zogenaamde «essential use» afloopt eind 2014. In 2012 is metam-natrium echter opnieuw goedgekeurd, op basis van een aangevuld gegevensdossier en na beoordeling door EFSA, met strenge toelatingsvoorwaarden. Als een aanvraag komt, dan moet het Ctgb deze zorgvuldig beoordelen. Op dit moment is bekend dat er een zonale aanvraag zal komen, waarvan België de rapporterende lidstaat is. Nederland zal echter nauw bij de beoordeling betrokken zijn. Dit herbeoordelingsproces, op alle aspecten en ook op de risico’s voor omwonenden, zal enige maanden duren.

De incidenten die zich hebben voorgedaan bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van metam-natrium geven aanleiding tot zorg. Ik zal u hierover op korte termijn separaat per brief berichten, in mei 2014.

In de voorbereidende studie voor het blootstellingsonderzoek van het RIVM staat dat zij het noodzakelijk acht om ook voordat het spuitseizoen van start gaat metingen te verrichten. Wanneer is het kabinet voornemens om deze pilot op te starten en tot hoelang wil zij de studie laten doorlopen? Hoe ziet het kabinet dit in relatie tot het spuitseizoen dat momenteel al van start is gegaan?

De opdracht voor de pilot ter voorbereiding van het blootstellingsonderzoek is verleend. In het blootstellingsonderzoek zijn metingen voor (of na) het spuitseizoen of het seizoen van grondontsmetting bijvoorbeeld nodig om eventuele verschillen in de tijd te onderzoeken. Het doel van de pilot is om de in het blootstellingsonderzoek te gebruiken methodieken te testen. Daarbij is het mogelijk niet nodig om verschillen in de tijd te bepalen; de duur van de pilot zal afhangen van het soort informatie dat verzameld moet worden. De pilot zal voor de start van het seizoen 2015 afgerond zijn.

Wordt ook de periode van grondontsmetting met metam-natrium of Mocap gemeten?

Zorgen over specifieke stoffen of toepassingen zullen worden meegenomen bij het ontwerp van het blootstellingsonderzoek. Details over de te meten stoffen en de meetperiode zijn nu nog niet te geven.

Is al bekend welke partners in het consortium deel zullen nemen, en wie de coördinerende rol op zich zal nemen? Op welke wijze zullen omwonenden en hun vertegenwoordigers betrokken worden bij (de pilot voor) het blootstellingsonderzoek?

De coördinerende rol van het onderzoek zal bij het RIVM liggen. Omwonenden en hun vertegenwoordigers worden betrokken bij het onderzoek in de klankbordgroep. Deze groep zal adviseren over de wijze waarop het blootstellingsonderzoek zal worden uitgevoerd en de wijze waarop gerapporteerd wordt over de gegevens. De partners in het consortium worden geselecteerd op basis van de kennisbehoefte, hun kwaliteit en de relevantie voor de uitvoering van het blootstellingsonderzoek.

Deze leden vinden het een gemiste kans dat het RIVM niet het voorbeeld van de GR volgde en van meet af aan alle stakeholders heeft betrokken. Deelt het kabinet deze mening?

Zoals gezegd in de reactie op het advies van de Gezondheidsraad is het kabinet enthousiast over het betrekken van stakeholders in wetenschappelijk onderzoek. Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van IenM een korte verkenning uitgevoerd om een beeld te krijgen van de praktische aspecten van een blootstellingsonderzoek. Daarbij is de inbreng van de stakeholders betrokken. Zowel de invulling en uitwerking van de pilot als het daarop volgende blootstellingsonderzoek zullen worden gedaan in nauwe samenwerking met alle belanghebbenden.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het onderzoek moet aansluiten bij activiteiten die inmiddels zijn ingezet voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en willen hier graag een nadere onderbouwing van. Worden driftarme spuitdoppen verrekend? Wordt de profylactische toepassing (zoals bollen dompelen in neonicotinoiden) van bestrijdingsmiddelen wel of juist niet meegewogen? Immers, profylactisch gebruik van bestrijdingsmiddelen past per definitie niet in duurzaam gebruik van bestrijdingsmiddelen, daar dit betekent dat bestrijdingsmiddelen alleen ingezet mogen worden als laatste redmiddel. Toch is dit gangbare praktijk, zeker ook in de bollenteelt. Graag een reactie van het kabinet over hoe zij dit precies zien en bedoelt.

Om gegevens over blootstelling te duiden moet goed rekening worden gehouden met de (veranderlijke) praktijk die tot deze blootstelling heeft geleid. Naast maatregelen uit de tweede Nota duurzame gewasbescherming heeft de Gezondheidsraad aanbevelingen gedaan, en bovendien zijn in de kabinetsreactie nog enkele maatregelen genoemd, die zullen worden uitgevoerd. Het is dus van belang dat de verschillende sporen aan maatregelen die uitgezet zijn, in acht worden genomen bij de uitvoering van het blootstellingsonderzoek.

Alle werkzame stoffen worden in de EU geharmoniseerd beoordeeld door EFSA en lidstaten; dit kan leiden tot een EU goedkeuring. Vervolgens worden in 3 beoordelingszones (Nederland behoort met 12 andere lidstaten tot de centrale zone) de middelen beoordeeld. Per lidstaat worden nationaal toelatingen afgegeven, op basis van de uitgevoerde beoordeling, op het toepassingsniveau, dat wil zeggen per gewas en te bestrijden plaag/onkruid. De nationale toelating kan extra risico-mitigerende maatregelen op het wettelijke gebruiksvoorschrift voorschrijven. Er worden slechts toelatingen afgegeven als er bij juiste voorgeschreven toepassing geen onaanvaardbare effecten zijn voor mens, dier en milieu. Een coatingsbehandeling of een dompelbehandeling hoeft voor het milieu niet meer risico met zich mee te brengen dan een gewasbehandeling («spuiten»).

Zaad-, bol- of knolbehandeling is in een aantal gevallen een alternatief voor gewasbehandeling later in het seizoen. Bij de keuze tussen de alternatieven kan de teler rekening houden met de risico-evaluaties van deze alternatieven.

Wat betreft de praktijk van middelengebruik raadt het RIVM in zijn rapport (p. 21) aan om bij de selectie van telers in het onderzoek rekening te houden met de gebruikte spuittechniek. De nadruk dient in eerste instantie te liggen op een «worst case» situatie met beperkte driftreductie, maar als de omvang van het onderzoek het toelaat, kunnen ook telers in het onderzoek worden betrokken die nu al met hogere driftreductie werken.

De frase in het RIVM-rapport, dat er geen hard bewijs is, doet naar mening van de leden van de PvdD-fractie afbreuk aan de urgentie van een blootstellingonderzoek, kan het kabinet hierop reflecteren?

Het kabinet onderschrijft de urgentie die de Gezondheidsraad legt bij het blootstellingsonderzoek, gezien de waargenomen gezondheidseffecten bij agrariërs zelf, enige aanwijzingen voor effecten bij omwonenden in het buitenland en het gebrek aan gegevens van eigen bodem.

Zij willen graag weten hoe het kabinet het vraagstuk ziet over het vergelijken van de gevonden concentraties tijdens het blootstellingsonderzoek met de nu geldende grenswaarden.

In eerste instantie is het blootstellingsonderzoek gericht op het leren kennen van de mate van blootstelling, in samenhang met de routes en bronnen. Vergelijking met grenswaarden is een volgende stap, maar heeft de nodige beperkingen. Grenswaarden zijn immers niet voor alle stoffen en gezondheidseffecten beschikbaar, en concentraties in urine moeten met de nodige aannames en onzekerheden worden teruggerekend naar uitwendige blootstelling om een vergelijking mogelijk te maken. Daarom heb ik het RIVM verzocht te verkennen op welke manier parallel naar mogelijke gezondheidseffecten gekeken kan worden.

Aan de andere kant is het volgens deze leden voor de mensen die meedoen met het blootstellingsonderzoek wel van belang om te weten wanneer de concentraties die bij hen gevonden worden, de huidige grenswaarden overschrijden. Hoe wil het kabinet hiermee omgaan? Wanneer en op welke wijze worden de huidige grenswaarden geëvalueerd, en wellicht op basis van deze evaluatie bijgesteld?

Indien uit de resultaten van blootstellingsonderzoek blijkt dat omwonenden hoger worden blootgesteld dan een controlegroep, zal dit aanleiding zijn om nader te bekijken wat de gezondheidskundige betekenis van deze verhoogde blootstelling is. Vergelijking met grenswaarden is een van de mogelijke, volgende stappen, maar heeft de nodige beperkingen, zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven. Daarom heb ik het RIVM verzocht te verkennen op welke manier parallel naar mogelijke gezondheidseffecten gekeken kan worden.

Deze leden zijn ook benieuwd hoe het kabinet aankijkt tegen de belangrijke vraag die het RIVM opwerpt ten opzichte van het communiceren met de deelnemers van het blootstellingsonderzoek over de bij hun gevonden concentraties bestrijdingsmiddelen. Het RIVM constateert dat het belangrijk is om vooraf na te denken over hoe te handelen wanneer bijvoorbeeld hele hoge waarden in een urinemonster worden aangetroffen. Hoe is het kabinet van plan hiermee om te gaan? Deelt het kabinet de mening dat het van belang is om mensen goed te informeren over hun individuele resultaten, zodat zij zelf de afweging kunnen maken hoe ze moeten handelen in een dergelijke situatie?

Mensen die meedoen aan het blootstellingsonderzoek hebben het recht op inzage van hun persoonsgebonden gegevens. In samenwerking met onder andere de GGD’s zal bekeken worden hoe deze informatie, voorzien van de nodige duiding, met hen gedeeld kan worden.

Als gedurende het veldonderzoek blijkt dat er toch een grote blootstelling plaatsvindt moeten mensen wellicht in staat worden gesteld zichzelf te beschermen. Het onderzoek moet daarop berekend zijn met een noodscenario. Er mag niet worden afgewacht tot alle resultaten bekend zijn. Van tevoren moet duidelijk zijn op welk moment er tussentijds gecommuniceerd moet worden over individuele uitslagen en welke gevolgen dat moet hebben voor zowel de bevolkingsgroep waar die persoon toe behoort als het hele onderzoek. Kan het kabinet aangeven of zij deze mening deelt? Indien deze mening niet wordt gedeeld dan graag uitleg waarom niet en hoe het kabinet voornemens is om hier wel mee te gaan.

Bij de evaluatie van de (tussen)resultaten van het blootstellingsonderzoek zal het RIVM ook adviseren over eventueel te nemen maatregelen met het oog op het tot aanvaardbaar niveau brengen van de risico’s.

Als uit de (tussen) resultaten blijkt dat de blootstelling hoger is dan verwacht op grond van het toelatingsbeleid, dan kan dat een reden zijn voor het kabinet om aanvullende maatregelen te treffen om zo snel mogelijk de mogelijke risico’s te verminderen, door de toelatingen van de gewasbeschermingsmiddelen aan te passen.

Zullen de GGD en huisartsen wel weten wat ze moeten doen wanneer er hoge concentraties en/of gezondheidsschade wordt aangetroffen bij omwonenden die (wellicht) het gevolg zijn van het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen? Tot nu toe is gebleken dat er niet voldoende kennis en/of betrokkenheid was bij het thema pesticiden en omwonenden. Is het kabinet voornemens om de GGD, huisartsen en andere medisch specialisten (bijvoorbeeld) longartsen voor te lichten over deze specifieke gezondheidsrisico’s en -schade, zeker in de gebieden waar veel bollen- en fruitteelt plaatsvindt?

Er is geen aanleiding om aan te nemen dat GGD’s over onvoldoende informatie beschikken over gewasbeschermingsmiddelen en mogelijke effecten op omwonenden. De GGD is al lange tijd betrokken bij de problematiek, zeker in de gebieden waar veel gewasbescherming wordt toegepast. Sinds 2011 is een projectgroep van GGD Nederland actief op het gebied van bestrijdingsmiddelen. Leden van deze groep hebben meegedacht in landelijke trajecten, zoals de tweede Nota duurzame gewasbescherming. Tevens hebben zij gereageerd op het openbare concept van het advies van de GR. Altijd wordt daarbij het belang van de omwonenden onder de aandacht gebracht. Ongeruste omwonenden benaderen de GGD, de huisarts of gemeenten met vragen over de gezondheidsrisico’s.

In samenwerking met het RIVM, bundelt en beantwoordt de GGD de belangrijkste vragen, gebaseerd op beschikbare kennis. De GGD kijkt uit naar de resultaten van het door de GR aangeraden blootstellingsonderzoek om de advisering te kunnen verbeteren doordat leemten in kennis worden opgevuld. Gezien deze betrokkenheid van de GGD is aanvullende voorlichting op dit moment niet aan de orde.

Deze leden zijn benieuwd hoe in het blootstellingsonderzoek omgegaan zal worden met het feit dat omwonenden niet alleen in hun huis en tuin worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen maar ook bijvoorbeeld op school, onderweg daarnaartoe of recreatie in eigen gebied. Graag een toelichting hierop. Deelt het kabinet de mening dat het bijvoorbeeld voor de hand zou kunnen liggen om ook in gevoelige bestemmingen zoals scholen en kinderdagverblijven, metingen te doen van concentraties van bestrijdingsmiddelen in contactmedia?

Het kabinet is van mening dat het blootstellingsonderzoek rekening moet houden met alle realistische vormen van blootstelling. Een inventarisatie van mogelijke blootstellingsroutes en van kwetsbare bestemmingen is zeker aan de orde voor de pilot.

Hoe houdt het kabinet rekening met het feit dat omwonenden die deelnemen aan het onderzoek zich op de hoogte stellen van de problematiek en dus niet buiten blijven staan bij bespuitingen met pesticiden? Niemand zal zich vrijwillig als menselijk filtreerpapiertje in de achtertuin opstellen. Laat staan dat hij zijn kinderen nog langer laat blootstellen. Graag een reactie. Het risicobewustzijn van deelnemers, dat hoe dan ook ontstaat ten gevolge van die deelname, beïnvloedt de resultaten. Deelt het kabinet deze mening? Mensen die niet goed op de hoogte zijn van de risico’s van de bespuitingen door hun agrarische buurman zullen eerder geneigd zijn in de tuin te blijven zitten wanneer er gespoten wordt of is, terwijl omwonenden die meedoen aan het blootstellingsonderzoek eerder naar binnen zullen gaan op dit soort momenten en de ramen en deuren zullen sluiten. Deelt het kabinet deze inschatting, en zo nee, waarom niet? Op welke wijze wordt hiermee rekening gehouden in de analyse van de resultaten?

De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat een blootstellingsonderzoek gewenst is, vanwege het gebrek aan gegevens van eigen bodem, en omdat er uit het buitenland enige aanwijzingen zijn voor effecten op omwonenden. Het is echter niet zo dat nu geconstateerd is dat de risico’s onaanvaardbaar zijn.

Deelnemers (zowel telers als omwonenden) zullen door het onderzoek mogelijk ander gedrag vertonen, wat invloed op de resultaten zal hebben. Dat zijn aspecten die in het onderzoek belicht moeten worden en bij de interpretatie van de resultaten aan de orde zijn. Een optie is bijvoorbeeld om tijdens het onderzoek gedrag dat blootstelling kan beïnvloeden na te vragen.

De leden van de PvdD-fractie vragen ook of alle blootstellingsroutes wel goed in beeld zijn op dit moment. In het rapport van de GR ontbrak bijvoorbeeld de directe orale inname die ontstaat als je in de tuin even een boterhammetje eet of luidkeels een lied aanheft. Deze blootstellingsroutes zijn ook nog niet meegenomen in het BROWSE-model dat momenteel in ontwikkeling is in Europees verband. Toch is het belangrijk dat aan deze alledaagse scenario’s wel aandacht wordt besteed. Deelt het kabinet deze mening?

Het blootstellingsonderzoek zal ook informatie moeten geven over blootstellingsroutes. De invulling en uitvoering van het onderzoek worden gedaan in nauwe samenwerking met belanghebbenden. In het blootstellingsonderzoek zal met alle realistische blootstellingsroutes rekening worden gehouden.

De blootstelling van omwonenden aan bestrijdingsmiddelen zal in de praktijk dan ook hoger liggen dan er in het blootstellingsonderzoek naar voren zal komen, kan het kabinet dat bevestigen? Op welke manier zal daarmee worden omgegaan in de analyse van de resultaten van het blootstellingsonderzoek?

Het is niet op voorhand te zeggen of de uitkomsten van het onderzoek een over- of onderschatting van de werkelijke blootstelling zijn. Deelnemers (zowel telers als omwonenden) zullen door het onderzoek mogelijk ander gedrag vertonen. Dat zijn aspecten die in het onderzoek belicht moeten worden en bij de interpretatie van de resultaten aan de orde zijn. Een optie is bijvoorbeeld om tijdens het onderzoek gedrag dat blootstelling kan beïnvloeden na te vragen.

Deelt het kabinet de mening dat ongerustheid onder de bevolking niet alleen iets is dat gemanaged moet worden, maar dat daarin ook belangrijke aanwijzingen kunnen schuilen bij het onderzoek naar de risico’s van bestrijdingsmiddelen voor omwonenden? Deelt het kabinet ook de mening dat deze ongerustheid niet weg gecommuniceerd kan worden omdat met betere communicatie tussen telers en omwonenden het probleem van potentiële gezondheidsschade nu eenmaal niet weggenomen wordt?

Het kabinet neemt de gezondheid van de bevolking zeer serieus, en zal daarom het onderzoek naar de blootstelling starten. Zowel de invulling en uitwerking van de pilot als het daarop volgende blootstellingsonderzoek zullen worden gedaan in nauwe samenwerking met alle belanghebbenden. Daarnaast heeft het kabinet ook andere maatregelen aangekondigd, waaronder de verbeteren van de communicatie tussen telers en omwonenden. Ook zal door het RIVM worden verkend op welke manier naar mogelijke gezondheidseffecten gekeken kan worden.

Over gepercipieerd risico: in het geval van bestrijdingsmiddelen is het niet zozeer het risico dat groot wordt geacht door omwonenden, maar gaat het om het feit dat er bestrijdingsmiddelen worden gebruikt in onze leefomgeving zonder dat vooraf onderzoek is gedaan of dat wel kon. Het is dus anders gesteld dan met andere zaken zoals fijnstof of aardbevingen waarvan wel duidelijk is wat de risico’s zijn en hoe de afwegingen politiek zijn met betrekking tot de veiligheid van de burger. Kan het kabinet dat bevestigen? In het geval van pesticiden hebben we het eigenlijk zo ver laten komen dat mensen nu dienen als «proefdier» om zo achteraf vast te stellen of chronische blootstelling aan pesticiden via de eigen leefomgeving eigenlijk wel kan. De vergelijking van gepercipieerd risico versus werkelijk risico is hier dus eigenlijk helemaal niet relevant. Graag een reactie hierop.

Het is niet juist dat gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt zonder dat er vooraf onderzoek is gedaan naar risico’s voor mensen. Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen beoordeelt het Ctgb, conform Europese regelgeving, de risico’s op mens, dier en milieu volgens de vigerende toetsingskaders. Voor de toepasser,werker en omstander mogen geen schadelijke effecten optreden.

Chronische blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen wordt standaard meegenomen door het Ctgb binnen de huidige humane risico beoordeling. Aanvragers van werkzame stoffen zijn verplicht om chronische blootstellingstudies aan te leveren om de normstellingen voor carcinogeniteit, genotoxiciteit en diverse typen ontwikkelingsstudies vast te stellen.

Tevens is bij de beoordeling van de blootstelling van toepasser, werker en omstander altijd ingeschat dat deze tevens voldoende bescherming bood aan omwonenden, omdat de eerste groepen het meest direct worden blootgesteld.

Zo ontstaat er, door een evaluatie van de risico’s voor omwonenden voor alle reeds toegelaten middelen en de invoering van de specifieke beoordeling op risico’s voor omwonenden voor alle nieuwe toelatingen, een extra waarborg voor de bescherming van omwonenden. Nu eerst via een aanvullende beoordeling door het Ctgb en straks via de nieuwe EU-methodiek voor omwonenden.

Mochten er, bijvoorbeeld door nieuwe wetenschappelijke inzichten, onaanvaardbare risico’s voor mens, dier of milieu worden geïdentificeerd, dan zal het Ctgb direct ingrijpen in bestaande toelatingen.

De belangen van de telers en hun belangenbehartigers enerzijds en de omwonenden anderzijds lopen heel ver uiteen. Die kritische noot die er onherroepelijk zal blijven moet wat betreft deze leden ruimte krijgen binnen de klankbordgroep. Deelt het kabinet deze mening? Deelt zij ook de mening dat het voor een klankbordgroep van belang is om de voorwaarden en doelen door deze groep zelf te laten formuleren? Deelt het kabinet de mening dat niet verwacht kan worden dat de klankbordgroep met een mond naar buiten communiceert? Is het kabinet bereid om toe te zeggen dat leden van de klankbordgroep geen zwijggebod opgelegd zullen krijgen, zoals helaas in andere gevallen wel is gebeurd – denk aan het onderzoek naar schaliegas? Zullen er ook onafhankelijke wetenschappers in de klankbordgroep zitting nemen of zal het bestaan uit leken vanuit omwonendengroepen of belangenorganisaties zoals LTO en Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur?

Het kabinet hecht veel waarde aan de bijdrage van belanghebbenden. Om het RIVM te ondersteunen in zijn opdracht, geeft de klankbordgroep advies aan het RIVM waar het gaat om de richting van het onderzoek, de kwaliteit en relevantie van de onderzoeksvoorstellen, de presentatie van resultaten en de aanbevelingen. De groep bestaat uit vertegenwoordigers van omwonenden, NGOs, de agrarische sector, de GGD’s, en het openbaar bestuur. Onafhankelijke deskundigen kunnen ook zitting nemen. Doel van de klankbordgroep is om de kwaliteit en relevantie van het onderzoek naar blootstelling te verbeteren. De leden van de klankbordgroep hebben allen een eigen stem.

De groep wordt wel geacht zowel adviezen als eventuele verschillen van mening te onderbouwen. De leden van de klankbordgroep zullen afspraken maken hoe zij naar buiten treden met wat in de groep gedeeld wordt.

Naar boven