27 728
Wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van een leerlinggebonden financiering en de vorming van regionale expertisecentra (regeling leerlinggebonden financiering)

nr. 97
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 april 2007

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 januari 2007 ter aanbieding van het rapport «De zorgstructuur in het voortgezet onderwijs, evaluatie van het gemengde model van bekostiging» (Kamerstuk 27 728, nr. 95). Bij brief van 2 april 2007 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Aptroot

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

Inhoudsopgave blz.

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties2
  
1 Inleiding2
2 Conclusies3
2.1 Horizontale afstemming3
2.1 Verticale overdracht4
2.3 Ongediplomeerde uitstroom5
2.4 Succesfactoren en knelpunten leerlingenzorg6
Extra begeleiding6
Wachtlijsten6
2.5 Budget7
Administratieve lasten8
Niet-geïndiceerde leerlingen8
  
II Reactie van de minister9

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

1 Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende brief van de minister en het rapport «De zorgstructuur in het voortgezet onderwijs, evaluatie van het gemengde model van bekostiging»1. Deze leden vinden het belangrijk dat de structuur van de zorg binnen het onderwijs zodanig is vormgegeven dat iedere leerling de hulp krijgt die het nodig heeft. Daarnaast moet de begeleiding van de ouders op verantwoorde wijze plaats kunnen vinden, menen deze leden.

Met interesse hebben de leden van de PvdA-fractie kennisgenomen van de onderhavige evaluatie zorgstructuren voortgezet onderwijs. Naar aanleiding van deze evaluatie hebben deze leden een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende rapport, opgesteld door Oberon en Sardes, in verband met de evaluatie van de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs. De leden vinden het van belang dat leerlingen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Zij vinden het daarom een goede zaak wanneer het speciaal onderwijs niet verder wordt afgebroken, maar als er juist wordt geïnvesteerd in speciaal onderwijs. Zorgleerlingen kunnen in het speciaal onderwijs veelal het best tot hun recht komen. Deze leden zijn van mening dat aan de zorgstructuur veel te verbeteren valt. Essentieel is dat de overdracht tussen verschillende partijen zorgvuldig wordt gedaan, vinden zij. Het is minstens zo belangrijk dat er wordt geïnvesteerd in speciaal onderwijs, zodat alle zorgleerlingen de juiste zorg en aandacht krijgen. Daarnaast zijn kleinere klassen in het vmbo van cruciaal belang, zo stellen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister met betrekking tot de evaluatie van het gemengde model van bekostiging in de zorgstructuur. Zij hebben daar enkele vragen en opmerkingen bij.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek naar de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en de gemengde bekostiging. Zij zijn verheugd te kunnen vernemen dat in het algemeen het gemengde model van bekostiging positief wordt beoordeeld. Zij delen de conclusie van de minister dat de verantwoording van de middelen verbeterd moet worden, zodat beter kan worden vastgesteld of de middelen toereikend zijn.

2. Conclusies

2.1 Horizontale afstemming

De leden van de CDA-fractie wijzen in hun inbreng op de wisselende waardering voor de relatie met de ketenpartners zoals Regionale Expertisecentra (REC’s) en Jeugdzorg. Er een blijkt een duidelijke inzet vanuit scholen en gemeenten. De leden zijn verheugd ten aanzien van de toename van het aantal Zorg Advies Teams (ZAT’s). Desalniettemin kan de afstemming met ketenpartners (horizontale afstemming) verbeterd worden. Hierbij denken de leden aan problemen omtrent het aanleggen van dubbele dossiers en wachtlijsten. De leden van deze fractie hebben al eerder gepleit voor oplossingen. Wat ziet de minister in de oplossing zoals genoemd in het rapport om de schotten weg te halen? Deze leden zouden hier een groot voorstander van zijn. Zij hebben al eerder tijdens het algemeen overleg d.d. 18 oktober 20061 over passend onderwijs gepleit om de schotten tussen alle clusters op te heffen. De leden pleiten er dan ook voor om dit advies mee te nemen in de beleidsontwikkeling ten aanzien van passend onderwijs.

Deze leden merken vervolgens op dat onduidelijkheid ten aanzien van de begeleiding van de ouders tot onnodige leerachterstand van de leerlingen leidt en bovendien tot onnodige problemen in de gezinssituatie. Formeel is het REC verantwoordelijk voor de begeleiding van ouders, maar in praktijk komt het neer op de school. De leden signaleren dit als een groot probleem. De structuur rondom ieder kind moet optimaal kunnen functioneren in het belang van het kind, maar ook in het belang van de andere gezinsleden. Aan welke oplossingen denkt de minister in dit verband, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister de verantwoordingsstructuur en verantwoordingsmomenten van de verschillende instanties in kaart kan brengen. Wie legt welke verantwoording af, wanneer en waar gebeurt dit? Kan ook aandacht besteed worden aan de overlap in deze verantwoordingsmomenten en de «witte vlekken» in de verantwoordingsstructuur, zo vragen de leden. Voorts willen de leden weten wat het verschil rechtvaardigt tussen het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en het praktijkonderwijs (pro) in termen van wetgeving? Wat zijn de positieve en negatieve kanten van het huidige schotten tussen lwoo en pro? Wat zijn de gegevens rond de zogenoemde op- en afstroom tussen lwoo en pro? Zijn de schotten daadwerkelijk zo belemmerend voor deze stromen als de scholen aangeven? Eén van de meest genoemde knelpunten ten aanzien van leerlingenzorg binnen het samenwerkingsverband heeft betrekking op de (hang naar) autonomie van de scholen. In hoeverre wordt bij de ontwikkeling van de zorgplicht rekening gehouden met het bovengenoemde knelpunt? In de evaluatie geeft slechts 25% van de respondenten aan dat er een dekkende zorgstructuur is. Wat doet de minister met dit gegeven in het kader van de zorgplicht, zo vragen de leden. Ook willen zij weten hoe gezorgd kan worden voor een betere afstemming tussen scholen en samenwerkingsverbanden en het REC. Tevens vragen de leden hoe gezorgd kan worden dat het indiceringtraject minder tijdrovend wordt voor zowel scholen als ouders. Hoe wordt deze vraag meegenomen wanneer gekeken wordt naar de beleidsmatige invulling van de zorgplicht, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de SP-fractie merken op dat een «warme» overdracht tussen de verschillende ketenpartners vaak niet plaatsvindt. Men begint ook vaak opnieuw, met zijn eigen dossier. In hoeverre gaat de minister toezien op deze warme overdracht? In het rapport wordt de suggestie gedaan oméén indicatieorgaan aan te stellen waarin alles wordt ondergebracht. Deze leden zijn hier voorstander van: het leidt tot minder bureaucratie en korte lijnen. Algehele ontschotting tussen vmbo en speciaal onderwijs vinden deze leden onverstandig. Het zou bijdragen aan een oplossing van het plaatsingsprobleem, maar het kan tegelijk zorgen voor nieuwe problemen. Het vmbo is veelal bedoeld voor leerlingen die graag met hun handen werken. Het lwoo biedt idealiter voldoende ruimte en deskundigheid om de zorgleerling te begeleiden, maar niet ieder vmbo heeft lwoo en deskundigheid aan boord. Een zorgleerling in een reguliere vmbo-klas kan niet zo optimaal functioneren als een zorgleerling in een klas in het speciaal onderwijs, zo stellen deze leden. Voorts merken de leden op dat er een duidelijk onderscheid is: op pro-scholen is men meer tevreden over de zorg dan op vmbo-scholen. Op vmbo-scholen met lwoo is men meer tevreden over zorg dan op vmbo-scholen zonder lwoo. In het onderzoek wordt aangegeven dat 58% van de vertegenwoordigers van de schoolbesturen positief is over de zorgstructuur, tegenover 78% van de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden. Dat vinden deze leden een aanzienlijk verschil. Er wordt aangegeven dat beide groepen minder positief zijn over de administratieve last. Is die administratieve last een gevolg van het gemengde model? Of bedoelt men hiermee het volledig en up-to-date houden van dossiers en overleggen met diverse partijen voor de overdracht, zo vragen de leden.

Vervolgens wijzen de leden erop dat handelingsplannen en doelen slechts in eenderde van de gevallen goed worden vastgelegd op scholen. Als het vastleggen ook wordt gezien als een administratieve last, en het daardoor niet goed gebeurt, dan is een zorgplan niet meer effectief. Het is dan niet meetbaar, stellen de leden. Bovendien is het inefficiënt als de overdracht naar een andere school of zorgbieder niet goed gebeurt. Daarnaast, zo constateren de leden, wordt aangegeven dat door scholen niet duidelijk wordt verantwoord hoe het geld wordt besteed. De beperkte verantwoording bemoeilijkt het zicht op de effecten van de zorg. Is het mogelijk dit transparanter te maken, zodat het effect van zorg op de leerling meetbaar wordt? Monitoring en evaluatie zijn vaak de sluitpost op de begroting. Coördinatoren van samenwerkingsverbanden zien liever meer transparantie en richtlijnen op het terrein van evaluatie. Is de minister bereid deze richtlijnen te bevorderen, willen deze leden weten.

De leden van de VVD-fractie merken op dat binnen de samenwerkingsverbanden geklaagd wordt over een gebrek aan transparantie bij de scholen. De betrokken partners pleiten voor meer richtlijnen op het terrein van de evaluatie. Hoe staat de minister daar tegenover, zo vragen deze leden. Over de zorgstructuur op schoolniveau wordt opgemerkt dat de vertegenwoordigers van scholen tamelijk tevreden zijn. De leden willen weten wie deze vertegenwoordigers van de scholen zijn? Zij vernemen graag of dat docenten of schoolleiders zijn.

2.2 Verticale overdracht

De leden van de CDA-fractie merken op dat het veld ten aanzien van de verticale verantwoording punten ter verbetering naar voren brengt. Dit geldt met name voor de overdacht van dossiers vanuit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs. Deze leden zijn van mening dat het ontoelaatbaar is dat vanwege onvolledige of verlate overdrachtsdossiers, onder het mom van beperkingen als gevolg van de privacywetgeving, voortgezet onderwijsscholen aangezet worden tot het opnieuw toetsen van leerlingen. De leden pleiten voor verbetering van de overdracht van dossiers vanuit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs, zonder belemmeringen door privacywetgeving. De leden zien op dit punt voor de samenwerkingsverbanden een belangrijke taak liggen. Welke mogelijkheden ziet de minister om een betere overgang in te realiseren, willen de leden weten.

De leden van de PvdA-fractie wijzen in hun reactie op de overdacht tussen het primair en voortgezet onderwijs. Scholen geven in de evaluatie aan dat de overdracht te wensen overlaat, maar dat de overdracht tussen vmbo en mbo «warm» is. Ook de begeleiding op het mbo zou voldoende zijn. Het rapport «De kosten en baten van voortijdig schoolverlaten»1 is het echetr niet eens met deze twee bevindingen. Hoe verklaart de minister de verschillen, willen de leden weten. Voorts vernemen zij graag hoe de overdracht tussen het vmbo en het mbo verbeterd kan worden. Zij vragen of de minister haar antwoord kan uitsplitsen naar de verschillende leerwegen op het vmbo. Ook wensen de leden te vernemen hoe de overdracht tussen het primair en het voortgezet onderwijs verbeterd kan worden. Is daarvoor een wijziging in wetgeving nodig? Zo ja, welke wijziging, willen de leden weten.

De leden van de SP-fractie merken op dat een grote prioriteit gegeven wordt aan de «warme overdracht». De overgang van vmbo naar mbo wordt hierdoor versoepeld. Volgens het rapport komen maatregelen vaak te laat. Een gewaarschuwd mbo telt dus voor twee, zo stellen deze leden. Diezelfde «warme overdracht» zou ook moeten plaatsvinden als leerlingen van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs gaan. Bijna een kwart van de schooldirecties geeft aan incomplete dossiers te krijgen. Om dan zelf als school aan de slag te moeten met toetsen en tests, neemt veel kostbare tijd in beslag, merken deze leden op.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de overdracht van gegevens van het primair naar het voortgezet onderwijs niet goed loopt. Er wordt verwezen naar de privacywetgeving. De overdracht van vmbo naar mbo gaat echter stukken beter, terwijl de privacywet voor die groepen niet afwijkt. Wat zijn precies de problemen bij de overdracht van gegevens tussen primair- en voortgezet onderwijs? De leden vernemen graag welke maatregelen de minister zal treffen om dit probleem weg te nemen. Ook de afstemming tussen scholen en partners laat te wensen over, zoals ook al was geconstateerd met betrekking tot de evaluatie. Bureau Jeugdzorg legt bijvoorbeeld nieuwe dossiers aan en gebruikt de dossiers van de scholen niet. Is dit probleem meegenomen in operatie JONG, vragen de leden. Zo ja, welke aanbevelingen zijn op dit punt gedaan en is de minister voornemens daar actie op te ondernemen? Heeft afstemming plaatsgevonden met de staatssecretaris voor welzijn, verantwoordelijk voor de Jeugdzorg, met betrekking tot de overdacht en het gebruik van dossiers, willen de leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de minister wat de belangrijkste oorzaak is van het verschil in kwaliteit van de overdracht van gegevens in het basisonderwijs naar voortgezet onderwijs, respectievelijk voortgezet onderwijs naar mbo.

2.3 Ongediplomeerde uitstroom

De leden van de PvdA-fractie merken op dat scholen aangeven dat interne begeleiding betrekkelijk goed gaat. In het eerdergenoemde rapport «De kosten en baten van voortijdig schoolverlaten» komt een verkeerde studiekeuze naar voren als één voornaamste oorzaken van suboptimale schoolloopbanen. Is er een verband te leggen met de uitval op het lwoo en de toenemende uitval in het het pro? Hoe kan de begeleiding rond studiekeuze verbeterd worden? Tevens wensen de leden te vernemen wat het percentage leerlingen is dat bij het pro voortijdig uitstroomt (zonder certificaat)? Welk percentage van de leerlingen in het pro doubleert, vragen de leden tenslotte.

2.4 Succesfactoren en knelpunten leerlingenzorg

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de leraar een belangrijke plaats inneemt bij het adequaat aanbieden van zorg en zodoende bij het ondersteunen van leerlingen in hun ontwikkeling tot kritisch participerend burger. Het kan daarom niet zo zijn dat, zoals uit het rapport blijkt, de professionaliteit van docenten op het terrein van zorg achterblijft. De leden hebben al vaker benadrukt dat de kwaliteit van de docenten op dit terrein omhoog moet. Ook hebben zij gepleit voor meer aandacht voor zorgleerlingen en leerlingen met gedragsproblemen binnen de lerarenopleidingen. Dit is een punt van zorg en aandacht van de leden. Het negatieve beeld dat ontstaan is omtrent het beroep van onderwijzer heeft te maken met het niet voldoende voorbereid zijn op situaties die men in de dagelijkse praktijk van de school tegenkomt. Het wordt hoog tijd dat we dat negatieve beeld gaan keren. Daarom is het van groot belang dat er spoedig een aanpassing in het curriculum van leraren komt om ook voldoende toegerust te zijn om kinderen met gedragsproblemen adequaat te kunnen onderwijzen. Ook huidige docenten moeten gestimuleerd worden in deskundigheidsbevordering op dit terrein. Volgens deze leden zouden lerarenopleidingen in samenwerking met de samenwerkingsverbanden een goede bijdrage kunnen leveren. Kan de minister aangeven welke ontwikkelingen ten aanzien van de deskundigheidsbevordering van docenten er momenteel zijn op dit terrein, willen zij weten.

De leden van de PvdA-fractie willen weten op welke termijn afspraken gemaakt kunnen worden rond de verbetering van de docentenopleidingen ten aanzien van leerlingbegeleiding en speciale leerlingenzorg. Wat voor een verbeteringen zijn mogelijk op gebied van lerarenopleiding en nascholing, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie wijzen op een knelpunt dat duidelijk naar voren komt, namelijk de gebrekkige deskundigheid van docenten op het gebied van zorg. Tegelijkertijd, zo stellen de leden, is de zorg verschoven naar meer geïntegreerde zorg in de klas. Dat lijkt op gespannen voet met elkaar te staan. Welke maatregelen wil de minister nemen om de deskundigheid van docenten te verbeteren, vragen zij.

Extra begeleiding

De leden van de PvdA-fractie merken op dat vmbo-leerlingen voor extra begeleiding terecht kunnen op het lwoo. Voor leerlingen met gedrags- en sociaal-emotionele problemen, is wellicht ook extra begeleiding gewenst op niveau van havo/vwo. Kan de minster aangeven hoeveel vraag er zou zijn naar extra onderwijsondersteuning binnen het havo/vwo? In hoeverre dragen zogenoemde plusklassen bij aan de mogelijkheden voor (extra) begeleiding en ontplooiing van meer begaafde leerlingen? Wat zijn de voordelen en de nadelen van dergelijke klassen? Voorts willen de leden weten of de minister daarbij ook wil kijken naar de mogelijkheden voor extra begeleiding voor (hoogbegaafde) leerlingen met autisme binnen het havo/vwo. In hoeverre wordt op dit moment al aan deze vraag om begeleiding voldaan, vragen zij. Tevens wensen zij te vernemen in hoeverre hieraan voldaan wordt binnen het regulier onderwijs. Tenslotte vragen de leden in hoeverre uitbreiding van het aantal plaatsen in het speciaal onderwijs wenselijk is.

Wachtlijsten

De leden van de PvdA-fractie willen weten of de minister bekend is met de wachtlijsten voor afdeling havo en vwo binnen het voortgezet zmok-onderwijs? Hoeveel leerlingen staan er op deze wachtlijsten? Hoeveel extra plekken zijn, gezien de huidige wachtlijsten, nodig om deze leerlingen een plek te geven op het zmok havo en vwo, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het rapport gesignaleerd wordt dat er minder leerlingen komen in het speciaal onderwijs: er zijn erg lange wachtlijsten. Het aantal vroegtijdig schoolverlaters stijgt. De leden vrezen een pijnlijke samenhang tussen deze zaken: de scholen voor speciaal onderwijs zijn vol. Daardoor blijven leerlingen met een cluster 4-indicatie langer op een reguliere vmbo-school. Het is in de praktijk haast niet mogelijk, hoe goed de zorgstructuur ook is, om al deze leerlingen in een reguliere school, in een reguliere klas te bedienen en de zorg te geven die zij nodig hebben. Je doet de leerling, de docent en de ouders op deze manier tekort, menen de leden. Op een reguliere school ontbreken vaak deskundige krachten, ondanks ambulante hulpverleners. Naast een tekort aan deskundigheid is personele capaciteit een probleem. Daarom zijn voldoende investeringen in speciaal onderwijs van groot belang, constateren deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar een laatste stand van zaken ten aanzien van de afstemming met Bureau Jeugdzorg, nu onlangs bekend werd dat de wachtlijsten in de Jeugdzorg drastisch zijn teruggebracht. In dat verband vragen de leden om in te gaan op de samenhang tussen de conclusies van voorliggend onderzoek en de aanbevelingen van de commissaris voor jeugd- en jongerenbeleid van Eijck in «Groeistuipen in het speciaal onderwijs»1. Heeft de minister, op grond van deze aanbevelingen, aanleiding de kabinetsreactie op voorliggend onderzoek aan te passen, zo vragen deze leden.

2.5 Budget

De leden van de CDA-fractie hebben vragen bij de transparantie aangaande de bestedingen ten bate van de zorg. Daarover bestaat te veel onduidelijkheid. In het verlengde hiervan vragen de leden of de minister de conclusie deelt dat scholen niet voldoende in staat blijken te zijn om de effecten van zorg op schoolniveau te evalueren en om inzichtelijk te maken op welke manier zij hun financiële middelen aan de zorg besteden. Hoewel de minister zich ten aanzien van dit laatste bezint op maatregelen, dringen deze leden aan om op korte termijn te komen met concrete voorstellen. De leden pleiten er niet voor dat scholen extra administratieve lasten krijgen om elke zorgactiviteit financieel te verantwoorden. Wel achten deze leden het van belang dat scholen in staat zijn om effecten van hun zorg op schoolniveau te evalueren zodat ze op basis van deze informatie nieuw zorgbeleid kunnen ontwikkelen of hun huidige zorgbeleid kunnen aanpassen. Volgens deze leden hoort bij het voeren van helder beleid niet alleen inzichten in de effecten maar ook een transparante financiële budgettering.

De leden van de PvdA-fractie vragen de minister hoe scholen kunnen evalueren zonder dat zij voldoende zicht hebben op de manier waarop het zorgbudget besteed wordt. Tevens vragen zij hoe een betere en transparantere verantwoording kan worden afgelegd ten aanzien van de besteding van lwoo-gelden en regionaal zorgbudget. Veel scholen (38%) prefereren een rechtstreekse bekostiging van de school, waarbij de gelden worden geoormerkt als zorgbudget voor leerlingenzorg. Daar tegenover staat dat 35% van de scholen het gemengde bekostigingsmodel wil handhaven. Wat doet de minister met deze gegevens in het kader van de beleidsmatige invulling van de zorgplicht, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de VVD-fractie wijzen op de nadere analyse die gemaakt zal worden met betrekking tot het budget. Een groot deel van de scholen (70%) vindt de bekostiging onvoldoende. De leden willen weten op welke termijn deze analyse komt. Niet alleen de financiële verantwoording, maar ook de effectmeting bij de scholen en samenwerkingsverbanden laat te wensen over. De minister zegt zich te bezinnen op maatregelen die een betere verantwoording van de besteding van de middelen zullen bewerkstelligen. De leden hechten daar zeer aan. Wanneer heeft de minister hiervoor een plan van aanpak gereed, zo vragen zij. Aangezien dit knelpunt al eerder werd geconstateerd, verwachten de leden dat op dit punt reeds aanbevelingen zijn gedaan, bijvoorbeeld door de Algemene Rekenkamer. Is dat juist en, zo ja, wat heeft de minister tot nu toe met die aanbevelingen gedaan en wat is zij voornemens ermee te doen? Uit de evaluatie is gebleken dat scholen ook andere middelen inzetten voor de zorg, waaronder achterstandsmiddelen. Deze middelen zijn niet bedoeld voor de zorg. Hoe beoordeelt de minister de inzet van deze middelen voor de zorg, willen de leden weten.

Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie merken op dat de administratieve last voor de scholen in de evaluatie als één van de belangrijkste knelpunten wordt genoemd. Het gaat dan vooral om de overhead op het niveau van het samenwerkingsverband, de «eigen regelgeving» dus. Enerzijds is er een zware administratieve last bij de scholen door de eisen die het samenwerkingsverband stelt, anderzijds is de verantwoording van de besteding van de middelen gebrekkig. De leden hechten zeer aan het verlichten van de administratieve lasten, maar evenzeer aan een degelijke en transparante verantwoording. Dit zou kunnen betekenen dat centrale regelgeving nodig is om de procedures te standaardiseren en te vereenvoudigen, waardoor de eigen regelgeving beperkt kan worden. Is de minister voornemens de regels voor verantwoording aan te scherpen, zodat de administratieve last voor de scholen vanwege eigen regelgeving af kan nemen? Zo niet, welke maatregelen neemt de minister dan om de administratieve last te beperken zonder de transparantie en verantwoording te schaden, vragen de aan het woord zijnde leden.

Niet-geïndiceerde leerlingen

De leden van de CDA-fractie vragen, in het belang van een goede zorg, in hoeverre de minister zich kan vinden in de conclusie van het rapport dat volgens scholen de zorgbekostiging ten aanzien van niet-geïndiceerde leerlingen onvoldoende is en dat scholen met name eigen middelen inzetten om zorg binnen de scholen te realiseren. Is het aantal niet geïndiceerde leerlingen groter dan ingeschat, willen de leden weten. Wordt extra zorg te snel of inefficiënt ingezet? Kan de minister zich vinden in deze signalen die de scholen afgeven? Daarnaast willen de leden weten hoe dit knelpunt opgelost kan worden, indien de minister bovengenoemde conclusie onderschrijft.

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat scholen een knelpunt ervaren bij de bekostiging van niet-geïndiceerde leerlingen met gedrags- en sociaal-emotionele problemen. Het gaat hierbij zowel om leerlingen binnen het havo-vwo als om leerlingen binnen het vmbo. Kan de minister – uitgesplitst naar schooltype – in kaart brengen om hoeveel leerlingen het gaat, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere reactie op de conclusie uit het onderzoek dat met name de bekostiging van de scholen wat betreft de zorg voor nietgeïndiceerde leerlingen onvoldoende lijkt te zijn. Meer in het bijzonder vragen zij een reactie op de conclusie dat de zorgcoördinatoren een verzwaring van de problematiek van zorgleerlingen ervaren. Vooral scholen die zich hebben gespecialiseerd op zorggebied hebben hier mee te maken: op deze scholen signaleert men een verzwaring of «verdichting» van de problematiek, ook onder leerlingen die niet in aanmerking komen voor een indicatie. Graag een reactie. Mede naar aanleiding daarvan vragen zij de regering ook naar de wijze waarop uitvoering zou moeten worden gegeven aan de gewenste deskundigheidsbevordering op het gebied van de zorg bij docenten en de signalen die daaromtrent zij afgegeven door het Zorg Advies Team?

II REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Horizontale afstemming

De leden van het CDA vragen of in het kader van een verbetering van de horizontale afstemming de mogelijkheid van ontschotting van de clusters zou kunnen worden meegenomen in de beleidsontwikkeling ten aanzien van passend onderwijs. Deze mogelijkheid wordt inderdaad onderzocht en meegenomen in de discussies met de onderwijs- en ouderorganisaties.

Verder wijzen deze leden op onduidelijkheden ten aanzien van de begeleiding van ouders van zorgleerlingen. Het klopt dat het REC hiervoor formeel verantwoordelijk is. Als het goed is, hebben de REC’s en het afnemende scholenveld afspraken gemaakt over de ouderbegeleiding. Indien een school constateert dat de begeleiding onvoldoende plaatsvindt, dient deze school contact op te nemen met het betreffende REC.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de samenwerking tussen de diverse sectoren niet optimaal verloopt en dat de verantwoordelijkheden niet duidelijk zijn. In het traject passend onderwijs krijgt dit dan ook expliciet aandacht. Er moet een duidelijke gezamenlijke verantwoordelijkheid zijn voor de zorgstructuur, waarbij de verantwoordelijkheden voor de samenwerkingsverbanden, de scholen en de ouders duidelijk zijn, zodat er geen «witte vlekken» in de verantwoordelijkheidsstructuur meer optreden. De zorgstructuur moet honderd procent dekkend worden.

Ook vragen de leden van de PvdA-fractie of in het kader van de zorgplicht gezorgd kan worden dat het indiceringtraject minder tijdrovend wordt zowel voor scholen als voor ouders. Niet alleen de bureaucratie rondom de indicatiestelling LGF vormt een belangrijk aandachtspunt, maar ook het feit dat elke zorgstructuur een eigen indicatiesysteem heeft, leidt tot problemen. Op dit moment zijn er in het kader van het traject passend onderwijs in diverse regio’s initiatieven om een «1-loket» in te richten waar ouders terecht kunnen voor de indicatiestelling van hun kind. Het loket verzorgt het voortraject van de indicatiestelling en zorgt ervoor dat het dossier naar het juiste indicatieorgaan wordt gestuurd. Het kan daarbij gaan om een onderwijsindicatie, maar er kan ook voor worden gekozen om via het loket ook een indicatie te organiseren voor (jeugd)zorg.

Een aantal vragen van de PvdA-fractie heeft betrekking op de huidige schotten van het leerwegondersteunende onderwijs (lwoo) en het praktijkonderwijs (pro). Ik zal het nut van de schotten uitleggen. Het verschil in termen van wetgeving tussen lwoo en pro wordt gerechtvaardigd door het feit dat in principe iedere leerling in het voortgezet onderwijs recht heeft op ondersteuning maar alleen voor de geïndiceerde leerlingen een extra vergoeding wordt toegekend. Voor leerlingen die een pro indicatie krijgen is dit de laatste strohalm voor een arbeidsmarktgerichte opleiding. De behandeling van deze leerling vraagt een extra zorg. De schotten tussen het pro en lwoo zijn dus bewust gemaakt om de leerlingen in het pro een beschermende omgeving te bieden. De handicap van deze leerlingen (laag IQ, veelal gecombineerd met sociaal emotionele problemen) vraagt om die bescherming. De wat sterkere leerlingen uit het pro kunnen soms gecombineerde lessen in het vmbo volgen.

Er zijn helaas nog geen gegevens over de op- en afstroom tussen lwoo en pro. Ik kan daar op dit moment dus geen uitspraken over doen. Aan de RVC’s is gevraagd om dit in beeld te brengen en daarbij aan te geven hoe de pro leerlingen het doen in het lwoo en wat de redenen zijn om terug te gaan naar het pro. De leden van de SP-fractie merken op dat een «warme» overdracht tussen de verschillende ketenpartners vaak niet plaatsvindt. Toezicht op elke individuele overdracht is niet uitvoerbaar. Zolang de leerling leerplichtig is, is hij of zijn ouders/voogd verantwoordelijk voor het inschrijven bij een opleiding en heeft de leerplichtambtenaar hierbij een controlerende taak. De school waar de leerling vertrekt zal hierin een actievere rol moeten spelen en de ontvangende school zal de afstemming met RMC versnellen. Ik ben hierover met de instellingen in gesprek.

Het is de leden van de SP-fractie opgevallen dat zowel de vertegenwoordigers van de schoolbesturen als de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden minder positief zijn over de administratieve lasten van het gemengde bekostigingsmodel in het voortgezet onderwijs. Ik stel vast dat er geen één op één relatie is tussen de administratieve lasten en de bekostigingsvorm. Het gemengde model bepaalt dat de bekostiging per geïndiceerde leerling altijd direct naar de betreffende school gaat en voor alle overige gevallen ontvangt het samenwerkingsverband VO een bovenschools budget. De wijze waarop de aangesloten scholen met het samenwerkingsverband afspraken maken, vooral over welke informatie er moet worden verstrekt, verschilt sterk per regio. Kiest men voor een centrale intake dan zal de administratieve last lager zijn dan een intake per school met vervolgens een verwijzing naar het samenwerkingsverband.

Daarnaast constateren de leden dat door scholen niet duidelijk wordt verantwoord hoe de zorggelden worden besteed. De zorgopslag voor geïndiceerde leerlingen maakt deel uit van de totale personele vergoeding van de school. De school bepaalt in het lumpsumstelsel de inzet van het totale budget. Zo kiest de ene school voor kleinere groepen, de andere voor extra uren en de volgende weer voor het inhuren van deskundige externe hulp. De meeste scholen maken combinaties hiervan.

Scholen is gevraagd het zorgbeleid en de aanwending te verantwoorden in het jaarverslag.

Ik kan niet vragen om het geheel financieel te verantwoorden: dit vraagt om «oormerking» van de middelen en dat past niet binnen de lumpsumsystematiek omdat anders de vrije inzet van gelden teniet wordt gedaan.

Ik deel de mening van de leden van de SP-fractie dat de inzichtelijkheid van de besteding beter kan en moet, maar belangrijker vind ik inzichtelijkheid in de resultaten. De participerende besturen hebben hierin een verantwoordelijkheid.

Verticale verantwoording

De leden van de VVD-fractie merken op dat de overdracht van gegevens van het primair en naar het voortgezet onderwijs niet goed loopt. Privacy wetgeving zou hierbij een belemmerende factor zijn. Ten onrechte wordt vaak gedacht dat de knelpunten rondom de overdracht zich concentreren rond de WPB. Deze wet biedt namelijk behoorlijk wat ruimte. De knelpunten bij de overdracht zijn divers van aard. Ze hebben betrekking op onder andere de voorlichting, de wijze waarop het advies van het basisonderwijs tot stand kwam, onderzoeksinstrumenten voor zorgleerlingen en de terugkoppeling over de ontwikkeling van leerlingen in het voortgezet onderwijs.

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar mogelijkheden om de gegevensoverdracht te verbeteren, kan ik melden dat een wetswijziging om deze doorlopende leerlijn te optimaliseren in voorbereiding is. Om adequate zorg en begeleiding te bieden is het voor scholen van cruciaal belang dat «gestandaardiseerde» leergegevens (leergegevens en pedagogische aanwijzingen) van een leerling tussen scholen kunnen worden uitgewisseld. Om (digitaal) zeker te weten om welke leerling dit gaat, is het gebruik van een persoonsgebonden nummer onontbeerlijk. Het juridische kader voor het primair en voortgezet onderwijs voorziet hier niet in, dat voor de BVE- en HO-sector wel. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs mogen nu alleen een beperkte set gegevens uitwisselen. Het is de wens van het veld om deze set uit te breiden naar gegevens voor een effectieve ondersteuning van de doorlopende leerlijn. Daarnaast is in 2003 het project digitaal overdrachtsdossier vanuit de projecten WSNS+ en de Kwaliteit van de leerlingenzorg in het VMBO en PrO gestart. Vanaf 1 september 2006 is het operationeel.

De leden van de PvdA-fractie zijn heel benieuwd wat de reden is dat het onderzoek «de kosten en baten van voortijdig schoolverlaten» een minder rooskleurig beeld geeft van de overdracht tussen vmbo en mbo dan «de evaluatie van het gemengde bekostigingsmodel». De warme overdracht kent verschillende percepties. Bij de evaluatie is een beperkte groep scholen benaderd en heeft de vraag zich hoofdzakelijk toegespitst op «zorgleerlingen». Over het algemeen wordt daar iets meer tijd aan besteed.

Bij het rapport «De kosten en baten van voortijdig schoolverlaten» gaat het om de gehele vmbo-populatie. Dat beeld is inderdaad helaas minder rooskleurig.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de overdacht en het gebruik van onderwijs dossiers naar bureau jeugdzorg meegenomen is in operatie JONG en of afstemming heeft plaatsgevonden met de staatssecretaris voor welzijn. Ook zijn zij benieuwd naar de aanbevelingen, die op dit punt zijn gedaan en eventueel vervolg acties. Ik kan de leden het volgende melden. In de operatie JONG was één van de thema’s het realiseren van een wezenlijke, structurele verbetering in de informatie-uitwisseling binnen de keten, waarbij niet de organisatie van de keten, maar de jongere, centraal staat. Hulpmiddel bij het verbeteren van de informatie-uitwisseling is de Verwijsindex Risicojongeren: een elektronisch systeem dat meldingen samenbrengt over (als zodanig aangemerkte) risicojongeren, waarbij per jongere is aangegeven welke instellingen een dossier over deze jongere hebben. De verwijsindex geeft daarmee op een eenvoudige, maar zeer effectieve manier inzicht welke instellingen bij een jongere betrokken zijn en maakt daardoor regievoering en onderlinge afstemming mogelijk. Resultaat van de Operatie JONG is dat er een functioneel model voor de verwijsindex gereed is gekomen. De komende kabinetsperiode zal gebruikt worden om de verwijsindex over Nederland uit te rollen en goed te laten werken. Samen met de minister voor Jeugd en Gezin zal de komende tijd benut worden om een aanpak te ontwikkelen voor de uitrol van de verwijsindex binnen het onderwijs.

Ongediplomeerde uitstroom

De leden van de PvdA-fractie willen graag weten of er een verband is te leggen tussen de studiekeuze en de uitval in het lwoo met die in het pro. Ik moet dit ontkennend beantwoorden. Voor het lwoo zal een verkeerde studiekeuze zeker een rol spelen. Hiernaast spelen veelal ook andere aspecten mee zoals sociaal emotionele problemen, problemen in de wijk en het moeilijk vinden van een leerbaan (geldt ook voor allochtone jongeren). In het praktijkonderwijs bestaat geen studiekeuze. Per leerling wordt bepaald wat zijn of haar mogelijkheden zijn op basis van de geestelijke en lichamelijke capaciteiten in relatie tot hun wensen. Daar wordt het individuele leertraject op afgestemd. Deze leertrajecten kunnen binnen een schooljaar leiden tot plaatsing op de arbeidsmarkt. Dat mag niet gerekend worden tot tussentijdse uitstroom. Leerlingen in het praktijkonderwijs behalen sowieso geen startkwalificatie

Net zoals de leden van de PvdA-fractie ben ik van mening dat loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) essentieel is voor een goede keuze. Gelukkig maken veel scholen hier nu ook serieus werk van. Via verschillende trajecten worden scholen op het nut gewezen en ondersteund. Vooral ook de relatie naar de praktische sectororiëntatie in het 2e leerjaar moet worden versterkt. Vanaf 2007 zal ik scholen hiervoor middelen ter beschikking stellen. Op de vraag van deze leden naar het percentage leerlingen in het praktijkonderwijs dat zonder certificaat uitstroomt, kan ik melden, dat een onderzoek is gestart naar voortijdige uitstroom. Het programma is individueel gericht op de participatie op de arbeidsmarkt. Voor de ene leerling zal dat rond zijn of haar 16e jaar zijn voor de ander weer wat later. Een certificaat bij beëindiging van de schooltijd is geen verplichting.

Succesfactoren en knelpunten leerlingenzorg

De leden van de PvdA-, CDA- en VVD-fractie zijn geïnteresseerd naar de ontwikkelingen ten aanzien van de deskundigheidsbevordering van docenten op het terrein van leerlingbegeleiding en speciale leerlingenzorg. Vanuit het voormalige vso/lom en vso/mlk hebben de opleidingen speciaal onderwijs, verenigd in het Werkverband Opleidingen Speciaal Onderwijs (WOSO) opleidingen en nascholingstrajecten ontwikkeld die goed bruikbaar zijn voor het pro en lwoo. Leraren die deze scholing gevolgd hebben zijn beter voorbereid en herkennen eerder signalen van en stoornissen bij de leerlingen. Het scholenveld kan overigens zelf in overleg treden met de lerarenopleiding als er behoefte is aan specifieke aspecten binnen de lerarenopleiding resp. een nascholingscursus.

Veelal wordt dan gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het werkverband WOSO al aanbiedt.

De leden van de PvdA-, CDA- en VVD-fractie willen graag weten hoeveel vraag er zou zijn naar extra onderwijsondersteuning voor niet geïndiceerde leerlingen.

Voor extra ondersteuning voor niet geïndiceerde leerlingen in het voortgezet onderwijs is er een regionaal zorgbudget. Dit wordt in de praktijk vrijwel geheel besteed aan zorgleerlingen in het VMBO en niet of nauwelijks aan leerlingen in havo/vwo. Mijn intentie is om in de nabije toekomst de zorgstructuur ook voor niet geïndiceerde leerlingen in havo/vwo dekkend te maken.

Ik kan u niet vertellen om hoeveel leerlingen het precies gaat, maar in het rapport «De zorgstructuur in het voortgezet onderwijs» wordt geschat dat circa 10% van het totaal aantal (niet geïndiceerde) leerlingen in meer of mindere mate extra onderwijsondersteuning nodig heeft.

De leden van deze fracties willen weten wat de mogelijkheden zijn voor extra begeleiding voor (hoogbegaafde) leerlingen met autisme binnen het havo/vwo (regulier) en is dit voldoende en of uitbreiding van het aantal plaatsen in het speciaal onderwijs wenselijk is.

Deelname aan plusklassen gebeurt vooral in het primair onderwijs. De plusklas is in vrijwel alle gevallen een binnenschoolse plusklas. In zeer geringe mate worden plusklassen in het voortgezet onderwijs gevolgd. Over de effecten van speciale leerarrangementen voor hoogbegaafde leerlingen, waaronder plusklassen, heb ik een onderzoek uitstaan. Binnenkort verwacht ik de eerste resultaten.

Scholen voor regulier onderwijs hebben de mogelijkheid om een speciale klas voor lgf-geïndiceerde leerlingen in te richten door de inzet van de leerling-gebonden financiering te bundelen. De inzet van de middelen voor dit doel moet in overleg met de ouders plaatsvinden. Naast vorming van speciale klassen zijn er andere mogelijkheden om geïndiceerde leerlingen in de reguliere school onderwijs te laten volgen. Scholen kunnen hun eigen beleid ontwikkelen in samenspraak met ouders. Er is geen aanleiding om maatregelen te treffen op dit punt.

Wachtlijsten

De leden van de PvdA-fractie vragen of ik bekend ben met de wachtlijsten voor de afdeling havo en vwo binnen het voortgezet zmok-onderwijs. Voor leerling-gebonden financiering/plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt een openeinde bekostiging. Dit betekent dat voor alle geïndiceerde leerlingen die een plaats krijgen in het onderwijs ook extra middelen worden toegekend. In die zin hoeven er dus geen wachtlijsten te ontstaan. De groei is echter groter dan de mogelijkheden om de capaciteit uit te breiden. De groei van leerlingen voor cluster 4 baart inderdaad zorgen. Wat te zien is is dat de groei de sector steeds zwaarder belast, waardoor de kwaliteit van het onderwijs in gevaar komt. Zo wordt het vinden van huisvesting en kwalitatief goed personeel steeds moeilijker. In de analyse van de groei in cluster 4 wordt daarom ook bezien welke maatregelen getroffen kunnen worden om tot een oplossing te komen.

Het aantal leerlingen dat op een wachtlijst staat voor plaatsing in het vso wordt niet centraal geregistreerd. Wel doet de Inspectie jaarlijks onderzoek naar het aantal leerlingen op onderzoeks- en plaatsingslijsten. De peildatum voor dit onderzoek is 16 januari. Over de resultaten van het onderzoek op de peildatum 16 januari 2006 heeft minister van der Hoeven de Kamer in de brief van oktober 2006, met het kenmerk PO/ZO/06/38772 geïnformeerd. De vereniging voor het cluster 4 onderwijs van de WEC-Raad heeft voor de peildatum 1 oktober 2007 een onderzoek gedaan naar de stand van zaken wachtlijsten. Bij de beantwoording van de vragen van mevrouw Ferrier over de wachtlijsten voor het speciaal onderwijs zijn de resultaten van dit onderzoek aan de Tweede Kamer gestuurd.

Wat betreft de wachtlijsten voor de indicatiestelling geldt dat er gedurende het schooljaar enkele duizenden leerlingen in de procedure voor de indicatiestelling zitten, variërend van net aangemeld, tot complete dossiers in de eindfase. Inzet is om de besluitvorming over de indicatieaanvragen binnen de wettelijke termijn van 8 weken af te ronden. Zowel bij de WEC-raad als op het ministerie van OCW zijn de afgelopen periode nauwelijks klachten binnen gekomen over de (doorlooptijden van de) indicatiestelling binnen gekomen.

Verder willen de leden van de ChristenUnie-fractie de laatste stand van zaken weten ten aanzien van de afstemming met Bureau Jeugdzorg, nu onlangs bekend werd dat de wachtlijsten in de Jeugdzorg drastisch zijn teruggebracht. Ook zijn zij benieuwd of er op grond van de aanbevelingen van Van Eijck, aanleiding is de kabinetsreactie op voorliggend onderzoek aan te passen. Het is verheugend dat de wachtlijsten bij bureau jeugdzorg zijn teruggedrongen. De samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg blijft een aandachtspunt, immers het gaat hier vaak om kinderen met complexe problemen. Steven van Eijck zei al in zijn rapport dat de indicaties voor SO en jeugdzorg gestroomlijnd moeten worden, volgens het kader dat beschikbaar is gekomen dankzij de Operatie JONG. In de komende kabinetsperiode zal het kabinet bekijken wat vanuit het Rijk bijgedragen kan worden om de samenwerking tussen verschillende professionals, onder meer in Zorgadviesteams en in centra voor Jeugd en Gezin, te verbeteren.

Budget

De leden van de CDA-fractie hebben vragen bij de transparantie aangaande de bestedingen ten bate van de zorg. Ik deel de mening van de leden van deze fractie dat de inzichtelijkheid van de besteding verbeterd kan en moet worden, maar nog belangrijker vind ik, zoals ook eerder gesteld, de inzichtelijkheid in de resultaten.

De participerende besturen hebben hierin een verantwoordelijkheid. Ik zal de besturen wijzen op hun verantwoordelijkheid en mocht dat niet de gewenste uitwerking hebben dan overweeg ik een verplichte verantwoording door het zorgbudget specifiek te oormerken. Ik hoop dat ik hiermee ook de vraag van de leden van de VVD-fractie heb beantwoord. Zij zien ook graag een analyse van het budget tegemoet. Helaas maakt de diversiteit aan keuzes die scholen en samenwerkingsverbanden maken in de hoogte, vorm en tijdsduur van zorg aan leerlingen dit onmogelijk. Wat voor de ene school een zorgleerling is met een zorgpakket is voor de andere school een reguliere leerling die gebruikt maakt van de algemene zorgaspecten in de school. Ook onderlinge afspraken van het samenwerkingsverband met de aangesloten scholen maakt het vergelijken en een conclusie trekken onmogelijk.

Over de inzet van achterstandsmiddelen kan ik melden dat deze zijn komen te vervallen. Via de leerplusarrangementen is dit budget beschikbaar gekomen voor scholen die aan de criteria voldoen. Door de financieringswijze, de lumpsum kan de school zelf bepalen wat er mee wordt gedaan. De school bepaalt de prioriteit.

Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vragen onder andere of ik van plan ben de regels voor verantwoording aan te scherpen, zodat de administratieve last voor de scholen kan afnemen. Ik heb geen mogelijkheden regels te verminderen, die door een school of een samenwerkingsverband zelf ingesteld zijn.

Eerder is gevraagdom juist de verantwoording van zorggelden te regelen; dit zal juist tot meer regelgeving en administratieve last kunnen leiden.

Niet-geïndiceerde leerlingen

De leden van de PvdA- en CDA-fractie hebben een aantal vragen gesteld rondom de niet geïndiceerde leerlingen en of de zorg wel efficiënt wordt ingezet. Veel van deze vragen kan ik niet beantwoorden omdat de keuzes die scholen en samenwerkingsverbanden maken rondom de inzet van de zorg te divers is en ik daar niet rechtstreeks invloed op uit kan oefenen.

De leden van de PvdA- en ChristenUnie-fractie vragen een reactie op de conclusie uit het onderzoek dat vooral de bekostiging van de scholen wat betreft de zorg voor niet-geïndiceerde leerlingen onvoldoende blijkt te zijn. Ik wijs erop dat minister van der Hoeven al eerder heeft gewezen op het regionale zorgbudget voor niet-geïndiceerde zorgleerlingen. Scholen bepalen zelf wie tot deze groep wordt gerekend.

Ten slotte maken de leden van de ChristenUnie-fractie zich zorgen over de verzwaring van de problematiek van zorgleerlingen. Ik vind het niet verwonderlijk dat in bepaalde delen van Nederland een verzwaring van de problematiek van zorgleerlingen wordt ervaren. De stapeling van problemen in bepaalde wijken van grote steden, de maatschappelijke verharding stopt niet bij de schooldeur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Depla (PvdA), Slob (CU), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), fng. voorzitter, Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD), Dibi (GL) en Vacature (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (CU), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Azough (GL) en Dezentjé Hamming (VVD).

XNoot
1

Bijlage bij Kamerstuk 27 728, nr. 95.

XNoot
1

Kamerstuk 27 728, nr. 94.

XNoot
1

Bijlage bij Kamerstuk 26 695, nr. 34.

XNoot
1

Bijlage bij Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 92.

Naar boven