27 588
Regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en socialeverzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en socialeverzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

20 januari 2001

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatie van de uitvoering van de taken van de overheid met betrekking tot de arbeidsvoorziening en de uitvoering van de werknemers-verzekeringen te wijzigen, zulks mede ter bevordering van de inschakeling van werkzoekenden in het arbeidsproces, en daartoe – onder intrekking van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 en de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 – één nieuwe wet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. DEFINITIES

Artikel 1. Algemene begrippen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. Raad voor werk en inkomen: de Raad voor werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 3;

c. Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4;

d. Centra voor werk en inkomen: de Centra voor werk en inkomen, genoemd in artikel 12;

e. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5;

f. Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6;

g. Raad van bestuur: een Raad van bestuur als bedoeld in artikel 3;

h. Raad van advies: een Raad van advies als bedoeld in artikel 3;

i. uitvoeringskosten: de kosten ten behoeve van de uitvoering van wetten door de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank;

j. sociaal-fiscaalnummer: het nummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

k. fonds:

1°. het Algemeen Werkloosheidsfonds, genoemd in artikel 103 van de Werkloosheidswet;

2°. het Arbeidsongeschiktheidsfonds, genoemd in artikel 72 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

3°. het Toeslagenfonds, genoemd in artikel 31 van de Toeslagenwet;

4°. het Ouderdomsfonds, genoemd in artikel 28, eerste lid, van de Wet financiering volksverzekeringen;

5°. het Nabestaandenfonds, genoemd in artikel 28, tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen;

6°. het Algemeen Kinderbijslagfonds, genoemd in artikel 29a van de Algemene Kinderbijslagwet;

7°. het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, genoemd in artikel 63 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;

8°. de Arbeidsongeschiktheidskas, genoemd in artikel 73 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

9°. het Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen, genoemd in artikel 78 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

10°. het Reïntegratiefonds: het fonds, genoemd in artikel 41 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

11°. het Uitvoeringsfonds voor de overheid: het fonds, genoemd in artikel 104 van de Werkloosheidswet;

12°. een wachtgeldfonds als bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet;

l. verzekerde: de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, alsmede de verzekerde op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Kinderbijslagwet of de Algemene nabestaandenwet, voorzover hij geen uitkering of voorziening op grond van deze wetten of de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten ontvangt;

m. uitkeringsgerechtigde: de persoon die een uitkering of voorziening ontvangt op grond van:

1°. de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, of

2°. de Werkloosheidswet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

HOOFDSTUK 2. RECHTSPERSONEN, SAMENWERKING EN CLIËNTENPARTICIPATIE

Artikel 2. Instelling van rechtspersonen

1. Er zijn een Centrale organisatie werk en inkomen, een Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en een Sociale verzekeringsbank.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank hebben rechtspersoonlijkheid en hebben hun zetels op door Onze Minister te bepalen plaatsen.

3. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn zelfstandige bestuursorganen waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is.

4. Het personeel van de in het eerste lid genoemde rechtspersonen wordt in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van de tiende titel van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 3. Raden van bestuur en Raden van advies

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank hebben elk een Raad van bestuur die met de dagelijkse leiding is belast en elk een Raad van advies die de betrokken Raad van bestuur adviseert.

2. Een Raad van bestuur en een Raad van advies bestaan uit een door Onze Minister te bepalen aantal leden, onder wie een voorzitter.

3. De Raad van bestuur oefent de taken en bevoegdheden uit die bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn opgedragen.

4. Elke Raad van bestuur stelt een bestuursreglement vast.

5. Op verzoek van de Raad van advies verstrekt de Raad van bestuur aan de Raad van advies alle gegevens en inlichtingen die deze voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

6. Alvorens het meerjarenbeleidsplan, het jaarplan, het jaarverslag, de begroting, de jaarrekening, een besluit als bedoeld in artikel 6, of een besluit als bedoeld in artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen aan Onze Minister wordt voorgelegd, legt de Raad van bestuur dit voor advies voor aan de Raad van advies.

7. Het advies van de Raad van advies over een document als bedoeld in het zesde lid, wordt door de Raad van bestuur bij aanbieding aan Onze Minister bij dat document gevoegd.

Artikel 4. Samenwerking

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank werken samen met elkaar en met burgemeester en wethouders van de gemeenten om de inschakeling van uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden in het arbeidsproces te bevorderen. Tevens werken zij samen met andere diensten en instellingen die werkzaamheden verrichten die verband houden met de uitoefening van hun taken.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid en kunnen werkzaamheden van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank of de gemeenten worden aangewezen die worden verricht in een of meer Centra voor werk en inkomen.

Artikel 5. Cliëntenparticipatie

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen elk een regeling vast die gericht is op de realisatie en vormgeving van adequate cliëntenparticipatie bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Deze regeling wordt door elk van de genoemde bestuursorganen in de Staatscourant gepubliceerd.

2. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in overleg met personen of vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij de uitvoering van de taken van de in het eerste lid genoemde bestuursorganen. Dit overleg vindt periodiek plaats, doch ten minste twee maal per jaar.

3. In de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geregeld de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde personen of vertegenwoordigers:

a. onderwerpen voor de agenda van het overleg, bedoeld in het tweede lid, kunnen aanmelden;

b. voorzien worden van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie;

c. betrokken worden bij de totstandkoming van het meerjarenbeleidsplan, het jaarplan en het jaarverslag van het betrokken bestuursorgaan;

d. in staat gesteld worden op een adequate manier aan het overleg deel te nemen, waarbij ten minste aandacht besteed wordt aan logistieke faciliteiten, onkostenvergoedingen en deskundigheidsbevordering;

e. beschermd worden tegen benadeling in verband met hun deelname aan het overleg.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere onderwerpen worden aangewezen die in elk geval in de regeling, bedoeld in het eerste lid, worden geregeld en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 6. Andere taken

1. Een besluit van de Centrale organisatie voor werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank om andere dan de in deze wet bedoelde taken uit te voeren, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

2. Onze Minister kan aan de in het eerste lid genoemde rechtspersonen verplichtingen opleggen in verband met de uitvoering van andere taken als bedoeld in het eerste lid.

3. Onze Minister kan bepalen dat de uitvoering van andere taken als bedoeld in het eerste lid door de betrokken rechtspersoon wordt beëindigd.

4. Bij ministeriële regeling wordt geregeld dat een in het eerste lid genoemde rechtspersoon gegevens, die deze heeft verkregen bij de uitvoering van bepaalde in deze wet bedoelde taken, kan verwerken bij de uitvoering van andere taken als bedoeld in deze wet door deze rechtspersoon en de uitvoering van andere dan wettelijke taken door deze rechtspersoon. Een in het eerste lid genoemde rechtspersoon verstrekt deze gegevens op verzoek aan een derde indien die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken door die derde en deze taken naar hun aard gelijk zijn aan taken waarvoor op grond van het eerste lid goedkeuring is verleend.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

HOOFDSTUK 3. DE RAAD VOOR WERK EN INKOMEN

Artikel 7. Raad voor werk en inkomen

1. Er is een Raad voor werk en inkomen. De Raad voor werk en inkomen heeft rechtspersoonlijkheid en heeft zijn zetel op een door Onze Minister te bepalen plaats.

2. De Raad voor werk en inkomen bestaat uit zestien leden, onder wie een voorzitter, en vijftien plaatsvervangende leden, die door Onze Minister worden benoemd en door hem kunnen worden geschorst en ontslagen.

3. De daartoe door Onze Minister aangewezen algemeen erkende centrale organisaties van werknemers, de daartoe door hem aangewezen algemeen erkende en andere representatieve organisaties van werkgevers en de daartoe door hem aangewezen rechtspersoon, die de gemeenten vertegenwoordigt, doen aan Onze Minister een voordracht voor de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de Raad voor werk en inkomen. De aangewezen werknemersorganisaties doen daarbij een voordracht voor vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, de aangewezen werkgeversorganisaties voor vijf leden en vijf plaatsvervangende leden en de aangewezen rechtspersoon die de gemeenten vertegenwoordigt voor vijf leden en vijf plaatsvervangende leden.

4. Het derde lid is niet van toepassing op de voorzitter van de Raad voor werk en inkomen.

5. De leden van de Raad voor werk en inkomen worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. De persoon die tussentijds als lid of als plaatsvervangend lid wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

6. Alvorens representatieve organisaties als bedoeld in het derde lid aan te wijzen, stelt Onze Minister de Sociaal-Economische Raad in de gelegenheid over de representativiteit van die organisaties advies uit te brengen.

7. Onze Minister regelt de schadeloosstelling van de leden van de Raad voor werk en inkomen.

8. Het personeel van de Raad voor werk en inkomen wordt in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van de tiende titel van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 8. Taken van de Raad voor werk en inkomen

1. De Raad voor werk en inkomen heeft tot taak overleg te voeren met Onze Minister over voorstellen van deze raad betreffende:

a. het beleid met betrekking tot werk en inkomen;

b. het arbeidsmarktbeleid;

c. de omvang en de verdeling van gelden ten behoeve van de inschakeling van werkzoekenden in het arbeidsproces;

d. de besteding van gelden uit het Europees Sociaal Fonds;

e. de bevordering van de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt;

f. het beleid met betrekking tot de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen premiepercentages voor de wachtgeldfondsen;

g. de op grond van artikel 9, eerste lid, vast te stellen ministeriële regeling;

h. de indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in sectoren, bedoeld in de Werkloosheidswet;

i. beleidsvoornemens die aanmerkelijke administratieve consequenties kunnen hebben voor werkgevers.

2. De Raad voor werk en inkomen stelt ten aanzien van de in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d genoemde onderwerpen jaarlijks voor 1 april een beleidskader op en legt dit voor aan Onze Minister. Onze Minister kan slechts met redenen omkleed hiervan afwijken.

3. Indien Onze Minister de bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent verstrekking van subsidie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft gemandateerd aan de Raad voor werk en inkomen, verricht de Raad voor werk en inkomen alle werkzaamheden met betrekking tot de voorbereiding van die besluiten.

Artikel 9. Subsidieverstrekking

1. Onze Minister kan, overeenkomstig door hem te stellen regels, subsidie verstrekken voor activiteiten die zijn gericht op de bevordering van inschakeling van uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden in het arbeidsproces.

2. Onze Minister kan de bevoegdheid tot het nemen van besluiten omtrent verstrekking van subsidie als bedoeld in het eerste lid mandateren aan de Raad voor werk en inkomen.

HOOFDSTUK 4. DE CENTRALE ORGANISATIE WERK EN INKOMEN

Artikel 10. Taken van de Centrale organisatie werk en inkomen

De Centrale organisatie werk en inkomen heeft tot taak:

a. het registeren van werkzoekenden en van vacatures van werkgevers;

b. het voordragen van geschikte vacatures aan werkzoekenden en het voordragen van geschikte werkzoekenden voor vacatures;

c. het verzamelen en analyseren van informatie ten behoeve van de bevordering van de werking van en het inzicht in de arbeidsmarkt;

d. zorgdragen voor verstrekking van deugdelijke informatie en advies over de arbeidsmarkt aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden, werkzoekenden, regionale platforms, bedoeld in artikel 11 en andere belanghebbenden;

e. het adviseren van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen en burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente met betrekking tot mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces van moeilijk plaatsbare werkzoekenden;

f. het innemen van de in artikel 16 bedoelde aanvragen voor uitkeringen, toeslagen en bijstand alsmede aangiften van werkloosheid;

g. het geven van voorlichting met betrekking tot de keuze van een beroep alsmede de voor een beroep benodigde opleiding;

h. het uitvoeren van taken die bij of krachtens enige wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen zijn opgedragen;

i. het uitvoeren van bij ministeriële regeling aangewezen algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;

j. het in opdracht van Onze Minister of uit eigen beweging verrichten van onderzoek met betrekking tot de wettelijke taken van deze organisatie;

k. het aan Onze Minister op zijn verzoek verstrekken van de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften, voorzover deze betrekking hebben op onderwerpen als bedoeld in dit artikel;

l. het voeren van een adequate administratie ten behoeve van de uitoefening van zijn taak.

Artikel 11. Regionale platforms

1. Indien door de Centrale organisatie werk en inkomen periodiek overleg wordt gevoerd over werk en inkomen met gemeenten en andere partijen die op een regionale arbeidsmarkt actief zijn, ondersteunt de Centrale organisatie werk en inkomen desgevraagd door het voeren van het secretariaat de instandhouding van dat overleg.

2. Indien overleg als bedoeld in het eerste lid niet in voldoende mate tot stand komt, kunnen, met ingang van twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur één of meer gemeenten worden aangewezen die bevorderen dat periodiek overleg als bedoeld in het eerste lid wordt gevoerd.

Artikel 12. Centra voor werk en inkomen

1. De Centrale organisatie werk en inkomen draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van vestigingen, genaamd Centra voor werk en inkomen, waarin de taken van de Centrale organisatie werk en inkomen, bedoeld in artikel 10, onderdelen a tot en met i, worden uitgevoerd, op een wijze waardoor deze organisatie voor een ieder voldoende bereikbaar is.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen kan bepalen dat een of meer van haar wettelijke taken worden uitgevoerd in een of een beperkt aantal Centra voor werk en inkomen.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, de instandhouding, de werkwijze en de financiering van de Centra voor werk en inkomen, onderscheiden naar verschillende centra.

4. Een besluit ter uitvoering van het eerste of tweede lid behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt na goedkeuring, door de Centrale organisatie werk en inkomen gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 13. Registratie werkzoekenden en vacatures

1. Het recht zich als werkzoekende door de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren, komt toe aan:

a. Nederlanders;

b. vreemdelingen op wie artikel 1 of artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1968 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PbEG 1968, L257) van toepassing is;

c. vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning, die is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid;

d. vreemdelingen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

2. Aan geregistreerde werkzoekenden wordt kosteloos een bewijs van registratie verstrekt. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt regels ten aanzien van de gegevens die daarin worden vermeld.

3. De Centrale organisatie werk en inkomen regelt de termijnen gedurende welke de registratie ten hoogste wordt gehandhaafd en waarmee de registratie telkenmale, op verzoek van de betrokkene, ten hoogste kan worden verlengd.

4. De registratie van een werkzoekende wordt beëindigd:

a. op verzoek van de betrokkene;

b. indien een termijn als bedoeld in het derde lid is verstreken zonder dat de betrokkene een verzoek tot verlenging van de termijn heeft gedaan.

5. Iedere werkgever heeft het recht bij de Centrale organisatie werk en inkomen vacatures te laten registreren. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt regels met betrekking tot deze registratie.

6. De op grond van dit artikel door de Centrale organisatie werk en inkomen vastgestelde regels worden door deze organisatie gepubliceerd in de Staatscourant.

7. De Centrale organisatie werk en inkomen neemt in de in dit artikel bedoelde registratie het sociaal-fiscaalnummer van de geregistreerde werkzoekende op.

Artikel 14. Beoordeling kans op werk, administratieve indeling en advies inschakeling arbeidsproces

1. De Centrale organisatie werk en inkomen beoordeelt van iedere op grond van artikel 13 geregistreerde werkzoekende zijn kans op werk, onderzoekt op welke wijze die kans kan worden verbeterd en zorgt voor een administratieve indeling van de werkzoekende.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld betreffende de administratieve indeling, bedoeld in het eerste lid.

3. Met betrekking tot moeilijk plaatsbare werkzoekenden adviseert de Centrale organisatie werk en inkomen, de betrokken werkzoekende gehoord, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente over de wijze waarop de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces van die werkzoekende kunnen worden verbeterd. Van de opvattingen van de betrokken werkzoekende, desgewenst in de door deze aangegeven bewoordingen, en, indien het advies daarvan afwijkt, van de redenen daarvoor, wordt melding gedaan in het advies.

4. De Centrale organisatie werk en inkomen informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente zo spoedig mogelijk over de uitkomst van de administratieve indeling, bedoeld in het eerste lid, en het advies, bedoeld in het derde lid, met betrekking tot de werkzoekende. De werkzoekende ontvangt een afschrift van het advies.

5. De Centrale organisatie werk en inkomen geeft tevens toepassing aan het eerste of derde lid op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente in geval van herbeoordeling van de kans op werk van de werkzoekende. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting

1. Voorzover aan de Centrale organisatie werk en inkomen bekend is dat in een bedrijf of onderneming, of een gedeelte daarvan, een werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting plaatsvindt, verleent zij geen diensten tot het plaatsen van werkzoekenden in dat bedrijf of die onderneming, of dat gedeelte daarvan, waar de werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting heerst.

2. Voorzover aan de Centrale organisatie werk en inkomen bekend is dat werkzoekenden rechtstreeks in een werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting betrokken zijn, verleent zij aan hen tijdens de duur van het arbeidsconflict geen diensten als bedoeld in artikel 10, onderdeel b.

Artikel 16. Aanvraag van een uitkering en een toeslag en aangifte van werkloosheid

1. De Centrale organisatie werk en inkomen neemt aanvragen in ontvangst van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, een toeslag op grond van de Toeslagenwet en van algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet dan wel van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Tevens neemt de Centrale organisatie werk en inkomen de aangifte van werkloosheid op grond van artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet in ontvangst. Indien een aanvraag van een uitkering op grond van een in de eerste zin van dit lid genoemde wet niet bij de Centrale organisatie werk en inkomen moet worden ingediend, verwijst de Centrale organisatie werk en inkomen de aanvrager naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of naar burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente.

2. De belanghebbende verstrekt aan de Centrale organisatie werk en inkomen alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op zijn aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente dan wel voor de verdere behandeling van zijn aangifte van werkloosheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

3. De Centrale organisatie werk en inkomen draagt de aanvraag of aangifte, bedoeld in het eerste lid, met de daarbij verstrekte gegevens en bewijsstukken, alsmede het daarbij behorende sociaal-fiscaalnummer, over aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente zodra de verstrekte gegevens en bewijsstukken naar haar oordeel volledig zijn, doch in elk geval binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn na aanvraag of aangifte, bedoeld in het eerste lid. De Centrale organisatie werk en inkomen doet tegelijkertijd van deze overdracht schriftelijk mededeling aan belanghebbende.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

5. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing ten aanzien van de uitvoering van dit artikel door de Centrale organisatie werk en inkomen.

Artikel 17. Het verstrekken van gegevens in verband met een uitkeringsaanvraag

1. De belanghebbende verstrekt de gegevens en de bewijsstukken, bedoeld in artikel 16, tweede lid, aan de Centrale organisatie werk en inkomen en deelt op verzoek van deze organisatie of onverwijld uit eigen beweging overigens alle feiten en omstandigheden mee, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, toeslag of bijstand, het geldend maken van het recht op uitkering, toeslag of bijstand, of de hoogte of de duur van de uitkering, toeslag of bijstand.

2. De verplichting van het eerste lid geldt tot het tijdstip van ontvangst van de mededeling van de Centrale organisatie werk en inkomen, bedoeld in artikel 16, derde lid, tweede zin.

HOOFDSTUK 5. HET UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

Artikel 18. Taken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft tot taak:

a. uitvoering geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de wettelijke ziekengeldverzekering, de wettelijke werkloosheidsverzekering, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Toeslagenwet, de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, alsmede wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, voorzover die uitvoering niet bij of krachtens enige wet aan anderen is opgedragen;

b. te bevorderen dat personen die een uitkering ontvangen op grond van wetten als bedoeld in onderdeel a worden ingeschakeld in het arbeidsproces;

c. beheren en administreren van de in artikel 1, onderdeel k, subonderdelen 1 tot en met 3 en 7 tot en met 12, bedoelde fondsen;

d. zorgdragen voor verstrekking van deugdelijke informatie aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden, werkzoekenden, regionale platforms, bedoeld in artikel 11, en andere belanghebbenden in verband met de uitvoering van de in onderdeel a genoemde verzekeringen en wetten alsmede de in onderdeel b bedoelde taak;

e. op verzoek van een werkgever of een werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over het bestaan van ongeschiktheid tot werken, indien de werknemer een geschil heeft met de werkgever over de ongeschiktheid tot werken;

f. op verzoek van een werknemer die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over de aanwezigheid van passende arbeid, die die werknemer in staat is te verrichten voor zijn werkgever;

g. op verzoek van een werknemer een onderzoek instellen naar en een oordeel geven over de vraag of ten aanzien van hem door zijn werkgever voldoende en geschikte reïntegratie-inspanningen zijn verricht;

h. het uitvoeren van taken die bij of krachtens enige andere wet dan de in onderdeel a bedoelde wetten, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn opgedragen;

i. het uitvoeren van bij ministeriële regeling aangewezen algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;

j. het in opdracht van Onze Minister of uit eigen beweging verrichten van onderzoek met betrekking tot de wettelijke taken van dit instituut;

k. het aan Onze Minister op zijn verzoek verstrekken van de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleids-voornemens en wettelijke voorschriften, voorzover deze betrekking hebben op onderwerpen als bedoeld in dit artikel.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van vestigingen waarin de taken van dit instituut worden uitgevoerd, op een wijze waardoor het voldoende bereikbaar is.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan bepalen dat een of meer van haar wettelijke taken worden uitgevoerd in een of een beperkt aantal vestigingen.

4. Een besluit ter uitvoering van het tweede of derde lid behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt na goedkeuring, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel19. Onderzoek

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor een onderzoek als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel e, f of g kosten in rekening brengen bij de werkgever of de werknemer die heeft verzocht dit onderzoek in te stellen.

2. Indien een werkgever verzoekt een onderzoek als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel e in te stellen, geeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slechts een oordeel over het bestaan van de ongeschiktheid tot werken van een bepaalde werknemer, indien deze werknemer bereid is zich hiertoe te laten onderzoeken.

Artikel 20. Verzekerdenadministratie en informatieverstrekking

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert een adequate administratie ten behoeve van de uitoefening van zijn taak.

2. In de administratie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt:

a. aantekening gehouden van de werkgevers in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering, verzekerden en uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, aanhef en sub 2, waarvoor dit instituut wetten uitvoert;

b. het sociaal-fiscaalnummer opgenomen van de persoon die verzekerd of uitkeringsgerechtigd is op grond van een wet die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt uitgevoerd.

3. Het sociaal-fiscaalnummer van een persoon dient tevens als registratienummer voor de verzekerde en de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in artikel 1, onderdeel m, aanhef en sub 2, bij de uitvoering van de in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, genoemde verzekeringen en wetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen meldt aan de verzekerde zo spoedig mogelijk dat de hem betreffende gegevens in de administratie zijn opgenomen.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt aan de verzekerde en aan de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in artikel 1, onderdeel m, aanhef en sub 2, periodiek een overzicht van de hem betreffende gegevens die in de administratie zijn opgenomen.

6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld:

a. waarin wordt bepaald dat de in het eerste en tweede lid, bedoelde verplichtingen niet gelden in bijzondere gevallen, die in die ministeriële regeling worden omschreven;

b. omtrent de inrichting van de administratie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

c. omtrent het vierde en vijfde lid.

HOOFDSTUK 6. DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK

Artikel 21. Taken van de Sociale verzekeringsbank

1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak:

a. de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Kinderbijslagwet, alsmede wetten die de uitvoering van deze wetten beheersen, uit te voeren, voorzover die uitvoering niet bij of krachtens enige andere wet aan anderen is opgedragen;

b. beheren en administreren van de in artikel 1, onderdeel k, subonderdelen 4 tot en met 6, bedoelde fondsen;

c. zorgdragen voor verstrekking van deugdelijke informatie aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden en andere belanghebbenden in verband met de uitvoering van de in onderdeel a genoemde wetten;

d. het uitvoeren van taken die bij of krachtens enige andere wet dan de in onderdeel a bedoelde wetten, aan de Sociale verzekeringsbank zijn opgedragen;

e. het uitvoeren van bij ministeriële regeling aangewezen algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;

f. het in opdracht van Onze Minister of uit eigen beweging verrichten van onderzoek met betrekking tot de wettelijke taken van deze organisatie;

g. het aan Onze Minister op zijn verzoek verstrekken van de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften, voorzover deze betrekking hebben op onderwerpen als bedoeld in dit artikel.

2. De Sociale verzekeringsbank draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van vestigingen waarin de taken van deze bank worden uitgevoerd, op een wijze waardoor zij voldoende bereikbaar is.

3. De Sociale verzekeringsbank kan bepalen dat een of meer van haar wettelijke taken worden uitgevoerd in een of een beperkt aantal vestigingen.

4. Een besluit ter uitvoering van het tweede of derde lid behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt na goedkeuring door de Sociale verzekeringsbank gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 22. Verzekerdenadministratie

1. De Sociale verzekeringsbank voert een adequate administratie ten behoeve van de uitoefening van haar taak.

2. In de administratie van de Sociale verzekeringsbank wordt het sociaal-fiscaalnummer opgenomen van degene die verzekerd of uitkeringsgerechtigd is op grond van een wet die door de Sociale verzekeringsbank wordt uitgevoerd.

3. Het sociaal-fiscaalnummer van een persoon dient tevens als registratienummer voor de verzekerde en de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het tweede lid.

4. Voor de uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet wordt in de administratie van de Sociale verzekeringsbank het sociaal-fiscaalnummer van het kind, voor wie de verzekerde recht op kinderbijslag heeft, opgenomen en gebruikt als registratienummer.

5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld:

a. waarin wordt bepaald dat de in het tweede, derde en vierde lid, bedoelde verplichtingen niet gelden in bijzondere gevallen die in die regels worden omschreven;

b. omtrent de inrichting van de administratie van de Sociale verzekeringsbank.

HOOFDSTUK 7. TOEZICHT

Artikel 23. Toezicht door Inspectie Werk en Inkomen

1. Onze Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank opgedragen taken.

2. Dit toezicht wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen onder leiding van het hoofd van die inspectie.

Artikel 24. Taken van de Inspectie Werk en Inkomen

De Inspectie Werk en Inkomen is belast met:

a. het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van de bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank opgedragen taken;

b. het toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de wijze waarop de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank met elkaar en met burgemeester en wethouders van de gemeenten bij de uitvoering van de aan hen opgedragen taken samenwerken;

c. het verrichten van andere bij of krachtens een wet aan de Inspectie Werk en Inkomen opgedragen taken.

Artikel 25. Jaarplan, jaarverslag en rapportages van Inspectie Werk en Inkomen

1. Vóór door Onze Minister te bepalen tijdstippen legt de Inspectie Werk en Inkomen eens per vier jaar een meerjarig toezichtsplan en jaarlijks een plan van werkzaamheden aan Onze Minister ter vaststelling voor. Onze Minister brengt deze bescheiden na vaststelling ter kennis aan de beide kamers der Staten-Generaal.

2. Jaarlijks vóór door Onze Minister te bepalen tijdstippen stelt de Inspectie Werk en Inkomen een verslag op over de uitkomsten van de toezichtswerkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar.

3. Onze Minister brengt de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, alsmede alle overige, door het hoofd van de Inspectie Werk en Inkomen relevant geachte, rapportages, voorzien van zijn oordeel, binnen een bij ministeriële regeling te bepalen termijn, ter kennis aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 26. Gegevensverstrekking aan de Inspectie Werk en Inkomen

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken op verzoek, kosteloos, aan de Inspectie Werk en Inkomen alle gegevens en inlichtingen die voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk zijn.

2. De in het eerste lid genoemde bestuursorganen verlenen de Inspectie Werk en Inkomen op verzoek toegang tot en inzage in gegevens en bescheiden voor zover dat voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk is.

3. De Inspectie Werk en Inkomen bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop aan de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichtingen wordt voldaan.

4. Indien naar het oordeel van de Inspectie Werk en Inkomen gerede twijfel bestaat omtrent de volledigheid of juistheid van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekte stukken als bedoeld in artikel 32, voor zover dit betreft de rechtmatige en doelmatige besteding van door dat instituut ter beschikking gestelde financiële middelen ten behoeve van de inschakeling van werkzoekenden, uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten in de arbeid, kan zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen opdragen bij de natuurlijke of rechtspersoon die deze middelen heeft besteed, ter verificatie een nader onderzoek te doen instellen door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die bij de verstrekte informatie niet betrokken is geweest. De Inspectie Werk en Inkomen bepaalt welke aspecten van de verstrekte informatie geverifieerd dienen te worden en de termijn waarbinnen het onderzoek wordt verricht.

Artikel 27. Kennisgeving besluiten

Onze Minister kan regels stellen waarin besluiten van de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank worden omschreven die overeenkomstig die regels, binnen de in die regels gestelde termijnen, ter kennis van de Inspectie Werk en Inkomen worden gebracht.

Artikel 28. Uitoefening taken Inspectie Werk en Inkomen

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van de Inspectie Werk en Inkomen. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

a. de positie van de Inspectie Werk en Inkomen en van het hoofd van de Inspectie Werk en Inkomen binnen de departementale organisatie;

b. het overleg tussen Onze Minister en de Inspectie Werk en Inkomen over de programmering, de uitvoering van het toezicht, de oordeelsvorming en de rapportage over het toezicht;

c. de inrichting en het beheer van de Inspectie Werk en Inkomen.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

HOOFDSTUK 8. FINANCIËLE BEPALINGEN, PLANNING EN VERSLAGLEGGING

Artikel 29. Uitvoeringskosten

1. De uitvoeringskosten van de Raad voor werk en inkomen en de Centrale organisatie werk en inkomen komen ten laste van de daartoe door Onze Minister toegekende rijksbijdrage.

2. De uitvoeringskosten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds zelfstandigen, het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten, het Reïntegratiefonds, het Toeslagenfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid en de wachtgeldfondsen, alsmede van de Algemene Kas, genoemd in artikel 1q van de Ziekenfondswet en de Sociaal-Economische Raad.

3. De uitvoeringskosten van de Sociale verzekeringsbank komen ten laste van het Ouderdomsfonds, het Nabestaandenfonds en het Algemeen Kinderbijslagfonds.

4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de toerekening van de uitvoeringskosten aan de in het tweede en derde lid genoemde fondsen en instellingen.

5. Ten aanzien van de Centrale organisatie werk en inkomen is artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing.

Artikel 30. Begroting, jaarplannen en meerjarenbeleidsplannen

1. De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen ieder elk jaar een begroting en een jaarplan voor het komende kalenderjaar vast en bieden dit vóór een door hem vast te stellen datum aan Onze Minister aan. Besluiten tot vaststelling van het jaarplan behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen ieder elk jaar een meerjarenbeleidsplan vast, dat betrekking heeft op de vier jaren die volgen op het jaar waarop het in het eerste lid bedoelde jaarplan betrekking heeft, en bieden dit vóór een door hem vast te stellen datum aan Onze Minister aan.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de indiening van de begroting en ontwerpen daarvan, het jaarplan en het meerjarenbeleidsplan.

4. Onze Minister brengt de in het eerste en tweede lid bedoelde plannen alsmede zijn oordeel over die plannen jaarlijks ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

5. De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen slechts afwijken van het jaarplan indien Onze Minister het besluit tot afwijking van het jaarplan heeft goedgekeurd.

Artikel 31. Vaststelling budget uitvoeringskostenen budgetdiscipline

1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het budget voor de uitvoeringskosten van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank voor het eerstvolgende kalenderjaar vast.

2. Onze Minister kan besluiten het budget voor de uitvoeringskosten van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank te wijzigen.

3. Artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing.

4. De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank gaan met betrekking tot de uitvoering van verzekeringen en wetten geen verplichtingen aan en doen geen uitgaven die leiden tot overschrijden van het voor hen vastgestelde budget voor de uitvoerings-kosten.

5. Wanneer het budget voor de uitvoeringskosten van de in het eerste lid genoemde rechtspersonen niet is vastgesteld vóór 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, zijn deze rechtspersonen bevoegd, teneinde hun activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hen voor een geheel jaar is vastgesteld.

6. Onze Minister kan besluiten dat een in het tweede lid genoemde rechtspersoon, in een geval als bedoeld in het vijfde lid, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor deze rechtspersoon voor een geheel jaar is vastgesteld.

Artikel 32. Jaarverslag, jaarrekening, accountantscontrole en kwartaalverslagen

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank rapporteren in hun jaarverslag in elk geval over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van de verzekeringen en wetten door de desbetreffende rechtspersoon in het afgelopen jaar. Daarbij wordt onder meer weergegeven in welke mate de doelstellingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels werden bereikt. Genoemde rechtspersonen bieden hun jaarverslagen en jaarrekeningen vóór 15 maart aan Onze Minister aan.

2. De Raad voor werk en inkomen stelt jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening op en biedt deze vóór 15 maart aan Onze Minister aan. Artikel 28 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van overeenkomstige toepassing op de Raad voor werk en inkomen.

3. Uiterlijk zes weken na het verstrijken van elk kwartaal bieden de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister een kwartaalverslag over dat verstreken kwartaal aan.

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de jaarrekening, de verklaring, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, de dienovereenkomstige verklaring bij de jaarrekening van de Raad voor werk en inkomen en het aan die verklaringen ten grondslag liggende onderzoek, het jaarverslag en het kwartaalverslag.

5. Onze Minister brengt de jaarrekeningen en jaarverslagen van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank alsmede zijn oordeel daaromtrent jaarlijks vóór de derde woensdag in mei ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 33. Beheer en administratie fondsen

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank beheren en administreren elk fonds, met uitzondering van het Uitvoeringsfonds voor de overheid en de wachtgeldfondsen, afzonderlijk.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beheert het Uitvoeringsfonds voor de overheid en de wachtgeldfondsen gezamenlijk en administreert het Uitvoeringsfonds voor de overheid en elk wachtgeldfonds afzonderlijk.

3. Indien met betrekking tot een fonds de lasten de baten blijken te overtreffen, wordt het tekort niet gedekt uit een ander fonds.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank houden, elk afzonderlijk, de financiële middelen die deel uitmaken van hun fondsen aan in een of meer rekeningen-courant bij Onze Minister van Financiën.

5. In afwijking van het vierde lid kunnen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank een deel van de in het vierde lid bedoelde financiële middelen buiten de in het vierde lid bedoelde rekeningen-courant houden.

6. Bij ministeriële regeling van Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, na overleg met de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, regels gesteld betreffende de omvang van het in het vijfde lid bedoelde deel van de financiële middelen.

7. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, nadere regels worden gesteld omtrent het vierde tot en met het zesde lid.

Artikel 34. Beschikking over financiële middelen en informatieverstrekking rekening-courant

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen, voor de uitvoering van hun wettelijke taken, beschikken over de financiële middelen die zij in rekening-courant bij Onze Minister van Financiën aanhouden.

2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden, in overeenstemming met Onze Minister, na overleg met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, regels gesteld omtrent de rente die over de saldi van de in artikel 33, vierde lid, bedoelde rekeningen-courant wordt vergoed onderscheidenlijk in rekening wordt gebracht.

3. Onze Minister van Financiën brengt voor het beheer van de in artikel 33, vierde lid, bedoelde rekeningen-courant geen kosten in rekening.

4. Bij een tekort aan financiële middelen maken het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank uitsluitend gebruik van de kredietfaciliteiten die door Onze Minister van Financiën worden verleend.

5. Onze Minister van Financiën informeert dagelijks het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank ten aanzien van de in artikel 33, vierde lid, bedoelde rekeningen-courant, in elk geval met betrekking tot:

a. de slotstanden per dag;

b. alle dagelijks geboekte mutaties of transacties in de desbetreffende rekening-courant.

6. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank informeren Onze Minister van Financiën ten aanzien van de in artikel 33, vierde lid, bedoelde rekeningen-courant, in elk geval met betrekking tot de prognoses van de saldi van de desbetreffende rekening-courant.

7. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, in overeen-stemming met Onze Minister, na overleg met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, nadere regels worden gesteld omtrent het vijfde en zesde lid.

8. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank beheerde fondsen betreffende:

a. de onderscheiding van het vermogen van het fonds in verschillende bestanddelen en de normen tot vaststelling van de omvang van deze bestanddelen;

b. de vorming, omvang en instandhouding van reserves.

9. Ten aanzien van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank is artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing.

Artikel 35. Financiële rapportage

1. Jaarlijks vóór bij ministeriële regeling vast te stellen tijdstippen zenden het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister met betrekking tot elk fonds afzonderlijk:

a. een rapportage van de ontwikkelingen die zich tot op dat moment hebben voorgedaan met betrekking tot de financiële middelen en de gerealiseerde uitgaven;

b. een begroting van de te verwachten uitgaven uit elk afzonderlijk fonds in het eerstvolgend kalenderjaar.

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en inrichting van de in het eerste lid bedoelde rapportage en de begroting van uitgaven.

Artikel 36. Regels omtrent afdracht van gelden door het Rijk

Bij ministeriële regeling kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels worden gesteld over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de afdracht van gelden plaatsvindt aan de fondsen die geheel of gedeeltelijk door het Rijk worden gefinancierd.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN

Artikel 37. Verstrekking van gegevens aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de Raad voor werk en inkomen, de Inspectie Werk en Inkomen en de minister

1. Een ieder verstrekt op verzoek aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en Onze Minister en de Inspectie Werk en Inkomen, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens deze wet of enige andere wet door het desbetreffende bestuursorgaan en de Inspectie Werk en Inkomen uit te voeren taken ten opzichte van:

a. de betrokken persoon zelf;

b. de persoon in wiens dienst dan wel ten behoeve van wie hij werkt of gewerkt heeft; de persoon die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of gewerkt heeft.

2. Een ieder kan uit eigen beweging de in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen aan de in het eerste lid bedoelde bestuursorganen en aan de Inspectie Werk en Inkomen verstrekken.

3. Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken worden aan de in dat lid genoemde bestuursorganen en aan de Inspectie Werk en Inkomen op verzoek, kosteloos, tevens verstrekt door:

a. de gemeentebesturen;

b. de belastingdienst;

c. degene aan wie op grond van artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als bedoeld in artikel 14, derde lid, van die wet is verleend;

d. het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet, de ziekenfondsen, de ziektekostenverzekeraars en de uitvoeringsorganen, bedoeld in artikel 4 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

e. de bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, risicofondsen, stichtingen tot uitvoering van een regeling inzake vervroegd uittreden, en andere organen belast met het doen van uitkeringen of verstrekkingen die bij of krachtens artikel 6 van de Toeslagenwet als inkomen worden aangemerkt;

f. de Kamers van Koophandel, met dien verstande dat dit, in afwijking van de aanhef van dit lid, geschiedt tegen betaling van de daarvoor op grond van de Handelsregisterwet 1996 vastgestelde vergoeding;

g. de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee in de zin van de Vreemdelingenwet 2000;

h. Onze Minister van Justitie voorzover het betreft de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

i. de door Onze Minister aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 14 van de Wet arbeid vreemdelingen en artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

j. griffiers van colleges, geheel of ten dele met rechtspraak belast, desgevraagd in de vorm van uittreksels uit of afschriften van uitspraken, registers en andere stukken.

4. De in het eerste en derde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek, binnen de daarbij gestelde termijn, verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd.

5. Degene op wie de in het eerste en derde lid bedoelde verplichting rust geeft op verzoek aan een bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid, alsmede aan de Inspectie Werk en Inkomen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken door het in dat lid bedoelde bestuursorgaan en de Inspectie Werk en Inkomen.

6. Onze Minister verstrekt aan de Raad voor werk en inkomen gegevens en inlichtingen die deze raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.

7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de verstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en gemeenten aan de Raad voor werk en inkomen van gegevens en inlichtingen die deze raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.

8. Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, aan de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaalnummer.

Artikel 38. Vaststelling identiteit

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen bij de uitoefening van hun taak de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, voorzover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van die taak.

2. Een ieder verstrekt op verzoek onverwijld aan de in het eerste lid genoemde rechtspersonen inzage in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken door de betrokken rechtspersoon.

3. De werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering stelt bij de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in artikel 43, tweede lid, de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en neemt daarvan de aard, het nummer en een afschrift op in de administratie. De verzekerde verstrekt dit document daartoe aan de werkgever, bedoeld in de eerste zin, ter inzage en stelt hem in de gelegenheid daarvan afschrift te maken.

4. De werkgever, bedoeld in het derde lid, verstrekt een afschrift van het document, bedoeld in het derde lid, aan de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet arbeid vreemdelingen, indien de verzekerde ten behoeve van die werkgever een vreemdeling is als bedoeld in laatstgenoemde wet. Het afschrift wordt onverwijld verstrekt na de aanvang van de arbeid door de vreemdeling.

5. De werkgever treft in zijn bedrijf zodanige maatregelen dat de daar werkzame personen gedurende de arbeidstijd aan de verplichting bedoeld in het tweede lid kunnen voldoen.

Artikel 39. Melding door de Centrale organisatie werk en inkomen van het niet nakomen van verplichtingen

1. De Centrale organisatie werk en inkomen geeft, indien deze organisatie het gegronde vermoeden heeft dat een belanghebbende de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen op grond van artikel 16, tweede lid, en 17, eerste lid, niet nakomt of anderszins onvoldoende medewerking verleent, dan wel dat een werknemer in de zin van de Werkloosheidswet een verplichting, hem opgelegd op grond van de artikelen 24, eerste lid, onderdeel b, of 26, eerste lid, onderdeel d, e, f of i, van die wet niet nakomt, dan wel dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, artikel 20, eerste lid of derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen zich voordoet, hiervan onverwijld kennis aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, onder vermelding van de gronden waarop het vermoeden steunt. De kennisgeving wordt schriftelijk of langs elektronische weg vastgelegd.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen geeft overeenkomstig het eerste lid kennis aan de Sociale verzekeringsbank dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 7, zesde lid, tweede zin, van de Algemene Kinderbijslagwet zich voordoet.

Artikel 40. Melding in verband met aanspraak op wettelijk geldend minimumloon

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank geeft, indien deze rechtspersoon het gegronde vermoeden heeft dat het uitbetaalde loon en de vakantiebijslag van een verzekerde minder bedragen dan waarop hij op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag als minimumloon aanspraak heeft, hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de verzekerde en aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 41. Meldingen door werkgever aan Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

1. De werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering geeft, indien een verzekerde weigert de op grond van artikel 43, tweede lid, verlangde gegevens en inlichtingen aan die werkgever te verstrekken, hiervan onverwijld kennis aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, deelt de aanvang of beëindiging van werkzaamheden door een verzekerde, alsmede de wijziging in de arbeidsverhouding met de verzekerde, mede aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 42. Meldingen door verzekerde aan Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

1. De verzekerde of de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in artikel 1, onderdeel m, aanhef en sub 2, doet, indien de melding of het overzicht bedoeld in artikel 20, vierde of vijfde lid, gegevens bevat die niet juist of niet volledig zijn, hiervan terstond na ontvangst van deze melding of dit overzicht schriftelijk mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

2. De verzekerde die de in artikel 20, vierde lid, bedoelde melding niet binnen de in dat artikel bedoelde periode heeft ontvangen en redelijkerwijs kon weten dat hij deze melding had behoren te ontvangen, doet hiervan onverwijld schriftelijk mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

3. De verzekerde die weet of redelijkerwijs kon weten dat de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet of niet op de juiste wijze voldoet aan een hem in artikel 41, tweede lid, of artikel 43, tweede lid, opgelegde verplichting, doet hiervan onverwijld schriftelijk mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 43. Verzekerdenadministratie van de werkgever

1. De werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voert een zodanige administratie dat hij aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen kan verstrekken die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de in artikel 18 bedoelde taak.

2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, verlangt van de verzekerde alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de in artikel 18 bedoelde taak door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten aanzien van de verzekerde zelf en verstrekt deze gegevens en inlichtingen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzekerde verstrekt op verzoek aan de werkgever, bedoeld in de eerste zin, de door deze op grond van dit lid verlangde gegevens en inlichtingen.

Artikel 44. Gegevensverstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank en elektronische gegevensuitwisseling

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en burgemeester en wethouders van de gemeenten verstrekken elkaar uit eigen beweging en op verzoek, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank en bij of krachtens de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen aan burgemeester en wethouders van de gemeenten is opgedragen. Zij maken daarbij gebruik van het sociaal-fiscaalnummer van de personen op wie de gegevens betrekking hebben.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en burgemeester en wethouders van de gemeenten maken bij de uitvoering van de taken die bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en bij of krachtens de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen aan burgemeester en wethouders van de gemeenten is opgedragen, gebruik van een elektronische infrastructuur die daartoe door hen en Onze Minister wordt ingericht en in stand gehouden.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

a. het eerste lid;

b. de inrichting, waaronder begrepen de beveiliging, de instandhouding en het gebruik van de in het tweede lid bedoelde infrastructuur;

c. de toerekening van kosten van de inrichting, de instandhouding en het gebruik van de in het tweede lid bedoelde infrastructuur aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, burgemeester en wethouders van gemeenten en derden en, indien toepassing is gegeven aan het vierde lid, de Sociale verzekeringsbank;

d. de oprichting dan wel aanwijzing van een instelling voor coördinatie en dienstverlening ten behoeve van de gemeenten bij de toepassing van dit artikel, alsmede in ieder geval de taken en de financiering van en het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door deze instelling;

e. het gebruik van de in het tweede lid bedoelde infrastructuur door Onze Minister en de Inspectie Werk en Inkomen in verband met de toepassing van artikel 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en de artikelen 26, 27 en 37 van deze wet.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het gebruik van de in het tweede lid bedoelde infrastructuur ook door de Sociale verzekeringsbank.

5. Alvorens regels worden gesteld op grond van het derde of vierde lid stelt Onze Minister de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en een door hem aangewezen rechtspersoon die de gemeenten vertegenwoordigt, in de gelegenheid hierover met hem overleg te voeren.

6. Bij ministeriële regeling kunnen het eerste en tweede lid van toepassing worden verklaard op de uitvoering van andere dan de in het eerste en tweede lid genoemde wetten door burgemeester en wethouders van de gemeenten.

Artikel 45. Gegevensverstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank en de minister

1. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn bevoegd op verzoek uit de door hen gevoerde administratie aan:

a. bedrijfstakpensioenfondsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, ondernemingspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, verzekeraars als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel b, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en beroepspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, die pensioenregelingen uitvoeren, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die pensioenregelingen;

b. stichtingen die regelingen inzake vervroegd uittreden op grond van een algemeen verbindend voorschrift uitvoeren, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die regelingen;

c. risicofondsen of bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of collectieve voorzieningen voor werknemers, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de statuten en reglementen van die fondsen of van die bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of voorzieningen.

2. Alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 worden door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank op verzoek verstrekt en kunnen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit eigen beweging worden verstrekt aan degene aan wie op grond van artikel 20 van die wet een certificaat als bedoeld in artikel 14, derde lid, van die wet is verleend.

3. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken kosteloos op verzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens inzake de uitvoering van hun wettelijke taken ten behoeve van de statistiek.

4. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen gegevens inzake de uitvoering van hun wettelijke taken ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek verzamelen en aan derden verstrekken.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking van gegevens door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank aan bestuursorganen, instellingen en bedrijven, de daarvoor in rekening te brengen kosten en het gebruik daarbij van de infrastructuur, bedoeld in artikel 44, tweede lid. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking van gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

6. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen aan derden persoonsgegevens verstrekken indien de persoon op wie die gegevens betrekking hebben daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven.

7. Onze Minister kan aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en burgemeester en wethouders van de gemeenten alle gegevens verstrekken die zij voor een goede uitvoering van hun wettelijke taken nodig hebben.

Artikel 46. Openbaarheid van gegevens

De door de Centrale organisatie werk en inkomen geregistreerde gegevens zijn openbaar voorzover die van belang zijn voor de uitoefening van de in artikel 10, onderdeel b, genoemde taak, met dien verstande dat openbaarmaking van tot een individuele werkzoekende of een individuele werkgever, zijnde een natuurlijke persoon, herleidbare gegevens plaatsvindt met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 47. Nadere regels

1. Bij ministeriële regeling worden, na overleg met Onze Minister van Financiën, regels gesteld met betrekking tot de artikelen 41, 42 en 43.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels omtrent de inhoud van de gegevens die op grond van de artikelen 37, 41 en 43 aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt worden en omtrent de vorm waarin en de wijze waarop die gegevens worden verstrekt. Deze regels worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gepubliceerd in de Staatscourant.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de verstrekking van inlichtingen en het verlenen van inzage in gegevens en bescheiden door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister en aan de Inspectie Werk en Inkomen op grond van artikel 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en van deze wet.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 48. Aanwijzingsbevoegdheid Onze Minister

1. Onze Minister kan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van hun taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

2. De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 49. Goedkeuringsvereiste

Indien een besluit goedkeuring behoeft op grond van deze wet of enige andere wet die wordt uitgevoerd door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank kan de goedkeuring worden onthouden op de grond dat het besluit in strijd met het recht of met het algemeen belang is.

Artikel 50. Regelgevende bevoegdheden

1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien de spoed dat vereist, regels worden gesteld die noodzakelijk zijn in verband met de goede uitvoering door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank van hun wettelijke taken.

2. Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 51. Beroepsinstantie

Tegen een besluit op grond van artikel 31, eerste, tweede en zesde lid, kan de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

HOOFDSTUK 11. STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 52. Overtredingen en misdrijven

1. Overtreding van de artikelen 16, tweede lid, en 17, eerste lid, 37, eerste en vierde lid, en 38, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van deze wet, 27a, vijfde lid, en 36, zesde lid, van de Werkloosheidswet, 33, zesde lid, en 45a, vijfde lid, van de Ziektewet, 29a, vijfde lid, en 57, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 48, vijfde lid, en 63, zevende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 40, vijfde lid, en 55, zesde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14a, vijfde lid, en 20, zesde lid, van de Toeslagenwet, 17c, vijfde lid, en 24, zesde lid, van de Algemene Ouderdomswet 17a, vijfde lid, 24, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet 39, vijfde lid, 53, zesde lid, van de Algemene Nabestaandenwet, artikel 21, vierde lid, 35, vijfde lid, en 46, vijfde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

2. Overtreding van de artikelen 41, tweede lid, en 43 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

3. Indien overtreding van de artikelen 41, tweede lid, en 43 opzettelijk geschiedt, wordt dit gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van de vierde categorie, hetzij met een van deze straffen.

4. De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

5. Het in het derde lid strafbaar gestelde feit is een misdrijf.

Artikel 53. Opsporing

1. Met de opsporing van feiten die zijn strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet dan wel bij of krachtens wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens deze wet is opgedragen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank alsmede, voorzover het feit voor de toepassing van deze wet, onderscheidenlijk de andere hiervoor genoemde wetten, van belang is, van de feiten omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b, 447b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de personen, aangewezen bij besluit van Onze Minister van Justitie. Deze personen zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

2. De in het eerste lid bedoelde personen hebben toegang tot alle plaatsen, indien de betreding van die plaatsen redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

3. Wordt aan de in het eerste lid bedoelde personen de toegang geweigerd of belemmerd of wordt niet geantwoord op hun aanmelding tot toelating, dan verschaffen zij zich toegang, desnoods met inroeping van de sterke arm.

4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 54. Evaluatie

Onze Minister zendt gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet jaarlijks, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Het in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bedoelde verslag wordt voor de eerste keer uitgebracht als onderdeel van het in de eerste zin bedoelde verslag dat drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal wordt gezonden.

Artikel 55. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 56. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven