nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 januari 2002
1. Inleiding
Tijdens de plenaire behandeling op 24 februari 2002 van het wetsvoorstel
voor de Wet op het BTW-compensatiefonds heb ik toegezegd een vraag van de
heer L.C. van Dijke (ChristenUnie) over projectontwikkelaars in relatie tot
de resolutie BTW-28 en een vraag van mevrouw F.C. Giskes (D66) over de toepassing
van het vereveningspercentage bij compensabele buitenlandse BTW schriftelijk
te beantwoorden. Mede namens de staatssecretaris van Financiën bericht
ik u als volgt.
2. Projectontwikkelaars in relatie tot de resolutie BTW-28
De heer Van Dijke heeft gevraagd naar de gevolgen voor bestemmingsplannen
die door projectontwikkelaars in het kader van publiek-private samenwerking
(PPS) worden uitgevoerd indien de voorgenomen intrekking van resolutie BTW-281 een feit is.
De intrekking van BTW-28 heeft geen nadelige gevolgen voor de gemeenten.
Meer in het bijzonder melden wij voor de projectontwikkelaars het volgende.
De huidige resolutie BTW-28 kent in paragraaf 13 een regeling voor de
gevallen waarin een bestemmingsplan wordt uitgevoerd door een projectontwikkelaar.
Bij lopende contracten zullen veelal de door de projectontwikkelaar aangelegde
gemeenschapsvoorzieningen om niet of tegen een prijs die lager is dan de kostprijs
van die voorzieningen worden overgedragen aan de gemeente. Voorzover sprake
is van een vergoeding leidt dit tot heffing van omzetbelasting bij de projectontwikkelaar.
De ter zake van deze levering aan de gemeente gefactureerde omzetbelasting
leidt na invoering van het BTW-compensatiefonds in beginsel tot compensatie
bij de afnemende gemeente. Wij voorzien dan ook niet dat de intrekking van
resolutie BTW-28 bij de uitvoering van bestemmingsplannen door een projectontwikkelaar
leidt tot nadelige gevolgen die aanleiding geven tot nadere maatregelen.
Naast de omzetbelasting is ook de overdrachtsbelasting van belang. In
artikel 15, vierde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer is geregeld
dat overdrachtsbelasting wordt geheven in gevallen waarin de vergoeding, zijnde
de maatstaf van heffing voor de omzetbelasting, vastgesteld is beneden de
waarde in het economische verkeer en de verkrijger de omzetbelasting niet
of niet nagenoeg geheel in aftrek kan brengen. In de praktijk blijft toepassing
van artikel 15, vierde lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer achterwege,
indien sprake is van een kostendekkend bestemmingsplan; dit op grond van een
toezegging van de staatssecretaris van Financiën gedaan bij de parlementaire
behandeling van het wetsvoorstel voor de Wet bestrijding constructies met
onroerende zaken (Kamerstukken II 1994/95, 24 172, nr. 7).
De invoering van het BTW-compensatiefonds brengt geen verandering in deze
toezegging en verandert niets aan het in de praktijk tot nu toe voor de heffing
van overdrachtsbelasting gevoerde beleid bij de uitvoering van bestemmingsplannen
door projectontwikkelaars.
3. Buitenlandse BTW
Mevrouw F.C. Giskes (D66) heeft gevraagd naar de verwerking van de buitenlandse
BTW in relatie tot de verevening.
Zowel Nederlandse BTW als BTW die door gemeenten en provincies wordt betaald
in landen van de Europese Unie en de EVA-landen (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein)
kan in aanmerking komen voor een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. Hiermee
wordt beoogd recht te doen aan de bestaande afspraken inzake het vrije verkeer
van goederen en diensten. Daarbij geldt dat hogere verzoeken om bijdragen
uit het fonds als gevolg van de betaling van niet-Nederlandse BTW geen parallel
kennen in hogere BTW-ontvangsten voor het Rijk. Met het oog daarop is in artikel
2, elfde lid, van het wetsvoorstel voorzien in de mogelijkheid om voor de
buitenlandse BTW structureel met een vereveningspercentage te werken.
Zoals is vastgelegd in mijn brief van 9 juli 2001 aan de Tweede Kamer
(Kamerstukken II 27 293, 2000–01, nr. 10, blz. 6) is
met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO) afgesproken dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid
een vereveningsfactor vast te stellen voor de budgettaire verwerking van bijdragen
die samenhangen met buitenlandse BTW.
De buitenlandse BTW wordt in het jaar van invoering betrokken in de uitname
uit het provincie- en gemeentefonds. De groei van de buitenlandse BTW in de
daarop volgende jaren komt voor rekening van het Rijk. Om inzicht te krijgen
in de budgettaire omvang van deze post, wordt deze door de provincies en gemeenten
in elk geval in de eerste jaren afzonderlijk geadministreerd.
Volledigheidshalve merken wij op dat de buitenlandse BTW wel meeloopt
in de totale BTW waarop in de overgangsperiode van vooralsnog drie jaar, een
vereveningspercentage wordt toegepast ter financiering van de onderbandbreedte
(minimumuitkering). De wettelijke grondslag hiervoor is artikel 2, tiende
lid, laatste volzin, van het wetsvoorstel.
De Minister van Financiën,
G. Zalm