27 249
Wijziging van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de geldigheidstermijn van nationale typegoedkeuringen van twee- en driewielige motorrijtuigen

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 april 2000 en het nader rapport d.d. 6 juli 2000, aangeboden aan de Koningin door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 februari 2000, no.00.001002, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende wijziging van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de geldigheidstermijn van nationale typegoedkeuringen van twee- en driewielige motorvoertuigen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 28 februari 2000, nr. 00.001002, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 april 2000, nr. W09.00.0072/V, bied ik u hierbij aan.

Het wetsvoorstel strekt tot wijziging van artikel 30, tweede lid, van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Invoeringswet) dat bepaalt dat nationale typegoedkeuringen van twee- en driewielige motorrijtuigen geldig blijven gedurende een periode van twee jaar nadat, kortweg, een EG-richtlijn op het gebied van typegoedkeuring van dergelijke voertuigen in werking is getreden. Voorgesteld wordt de overgangsperiode van twee jaar te wijzigen in een periode van vier jaar.

De Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen met betrekking tot de overgangstermijn en is van oordeel dat het voorstel in verband daarmee deels nader dient te worden overwogen.

De Raad van State geeft u in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het advies rekening zal zijn gehouden.

De richtlijn waarop artikel 30, tweede lid, van de Invoeringswet ziet is richtlijn 97/24/EG2 (hierna: de richtlijn). De huidige overgangstermijn loopt op grond van genoemd artikel af twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn. De memorie van toelichting gaat ervan uit dat dat tijdstip ligt op 17 juni 2001. Dit impliceert dat de Minister van Verkeer en Waterstaat ervan uitgegaan is dat het tijdstip van inwerkingtreding van de richtlijn 17 juni 1999 was.3

De Raad van State acht deze redenering ondeugdelijk.

Naar zijn oordeel moet als startpunt voor de overgangstermijn worden genomen de datum waarop de verplichting ingaat om de eisen voor de onderhavige voertuigen toe te passen. De Raad leidt dit af uit de kaderrichtlijn 92/61/EEG1 (artikel 15, vierde lid, onderdeel c) die grondslag is voor de richtlijn. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de richtlijn is die datum 17 juni 1999, dat wil zeggen de datum waarop de regels ter uitvoering van de richtlijn in de plaats treden van het voorheen bestaande nationale recht. Dat is dus een andere datum dan die welke voortvloeit uit de toepassing van artikel 30, tweede lid, van de Invoeringswet, in welk artikellid gerefereerd wordt aan de datum van inwerkingtreding van de richtlijn (i.e. 18 augustus 1997). Het met terugwerkende kracht wijzigen van de overgangstermijn (van twee naar vier jaar) is in het licht van het voorgaande ontoereikend. Het beoogde doel, zijnde het verlengen van de overgangstermijn tot 17 juni 2003, kan alleen maar worden bereikt indien naast de voorgestelde verlenging van de overgangstermijn in artikel 30, tweede lid, ook wordt bepaald dat de overgangsperiode geldt vanaf het tijdstip waarop de nationale wetgeving door de in artikel 15, vierde lid, onderdeel c, van richtlijn 92/61/EEG bedoelde bijzondere richtlijn wordt vervangen (en dus niet vanaf het tijdstip van inwerkingtreding). De Raad adviseert het voorstel aldus te wijzigen en de memorie van toelichting hieraan aan te passen.

In reactie op de opmerking van de Raad is artikel I van het onderhavige wetsvoorstel, betreffende de wijziging van artikel 30, tweede lid, van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994, en de memorie van toelichting, op de door de Raad aanbevolen wijze aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, daartoe gemachtigd door de ministerraad, verzoeken het hierbij gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Oorspronkelijke wettekst en memorie van toelichting liggen ter inzage bij de afdeling Palementaire Documentatie.

XNoot
2

Richtlijn nr.97/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1997 betreffende bepaalde onderdelen of eigenschappen van motorvoertuigen op twee of drie wielen (PbEG L 226).

XNoot
3

Memorie van toelichting, laatste tekstblok.

XNoot
1

Richtlijn nr.92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 61).

Naar boven