26 669
Samenloop van uitkeringen

30 667
Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en enige andere wetten in verband met de verlening van een tegemoetkoming aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet

nr. 7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2007

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Anw-tegemoetkoming in oktober 2006 heeft uw Kamer de motie Verburg aangenomen (Kamerstukken II 2006/07, 30 667, nr. 8). De motie verzoekt een notitie naar de Kamer te zenden rond de korting op de AOW en Anw bij inkomsten in verband met werk en de inkomsten uit werk. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Algemene uitgangspunten

De uitgangspunten van de volksverzekeringen met betrekking tot de verrekening van inkomsten met uitkeringen zijn eerder neergelegd in de notitie «Samenloop van uitkeringen» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 669, nr. 1).

Of inkomen naast de uitkering kan worden ontvangen of geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht wordt op de uitkering, hangt in de eerste plaats nauw samen met het karakter van de betreffende sociale zekerheidsregeling en in de tweede plaats met de eventuele effecten op de arbeidsparticipatie, die van een vrijlating verwacht mag worden.

De AOW en de Anw zijn beide volksverzekeringen die tot doel hebben ingezetenen inkomensbescherming te bieden op minimumniveau. Het zijn basisvoorzieningen waarbij sociale partners en individuen aanvullende regelingen kunnen treffen die aansluiten bij het doel van deze regelingen en in verband met hetzelfde risico. Daarnaast is bij beide regelingen op onderdelen sprake van het behoeftebeginsel.

De uitkering van de AOW-gerechtigde zelf is een basisvoorziening. Deze uitkering wordt niet getoetst op andere inkomsten. Naast de uitkering kent de AOW de toeslag die verstrekt wordt ten behoeve van de partner die jonger is dan 65 jaar en derhalve niet zelfstandig AOW-gerechtigd is en die niet in de eigen kosten voor levensonderhoud kan voorzien. Aan deze toeslag ligt het behoeftebeginsel ten grondslag hetgeen tot uitdrukking komt in een inkomenstoets. De Anw-uitkering is eveneens een basisvoorziening en wel voor aanvullende voorzieningen in verband met het overlijden van de partner. Aanvullende uitkeringen in verband met het overlijden van de partner die op grond van individuele of collectieve verzekeringen worden uitgekeerd, worden daarom niet in mindering gebracht op de Anw-uitkering. Voor het overige heeft de nabestaandenuitkering het karakter van een op de behoefte afgestemde regeling en worden inkomsten geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht op de uitkering.

Inkomen uit arbeid en inkomen in verband met arbeid

Voor de nadere invulling van het behoeftebeginsel bij de AOW-toeslag en de Anw-uitkering en de beantwoording van de vraag of inkomen geheel of gedeeltelijk wordt verrekend met de uitkering, is van belang wat de eventuele effecten op de arbeidsparticipatie zijn. Uitgaande van het behoeftebeginsel zou het in de rede liggen alle inkomen volledige in mindering te brengen. Om de arbeidsparticipatie te stimuleren wordt het inkomen uit arbeid (zoals loon en winst uit onderneming) geheel of gedeeltelijk vrijgelaten. Daarom wordt bij de vaststelling van het recht op AOW-toeslag van het inkomen uit arbeid van de jongere partner een bedrag ter hoogte van 15% van het wettelijke minimumloon (WML) geheel vrijgelaten en vervolgens 1/3 van het meerdere. Bij de Anw-uitkering wordt van het inkomen uit arbeid 50% van het WML volledig vrijgesteld en 1/3 van het meerdere. Inkomen in verband met arbeid wordt, gelet op het behoeftebeginsel, in beginsel volledig in mindering gebracht op de uitkering. In de bijlage1 is deze systematiek in grafieken weergegeven.

Uitzondering: verrekening bovenwettelijke arbeidsvoorwaardelijke uitkeringen in de Anw

Het uitgangspunt is dat inkomen in verband met arbeid geheel in mindering wordt gebracht op uitkeringen. In de Anw bestaat hierop een uitzondering voor bovenwettelijke arbeidsvoorwaardelijke uitkeringen, zoals VUT-uitkeringen en prepensioenen. Bovenwettelijke arbeidsvoorwaardelijke uitkeringen met betrekking tot de Anw worden – anders dan bij de AOW-toeslag – slechts gedeeltelijk met de uitkering verrekend.

Deze uitzondering is in 1997 op aandrang van de Tweede Kamer tot stand gekomen bij de overgang van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) naar de Anw. Met de Anw werd een inkomenstoets ingevoerd. Omdat dit een inkomensachteruitgang voor AWW-gerechtigden zou betekenen en de consequenties van deze inkomenstoets voor Anw-gerechtigden niet geheel waren te overzien, is bovengenoemde maatregel ter compensatie getroffen.

Dit regime is een uitzondering op het uitgangspunt dat inkomen in verband met arbeid geheel in mindering wordt gebracht op een uitering. Door de toenmalige staatssecretaris is dit toentertijd verdedigbaar geacht omdat het een maatregel in het kader van het overgangsrecht is en omdat het niet om wettelijke socialezekerheidsuitkeringen gaat, maar om bovenwettelijke arbeidsvoorwaardelijke regelingen.

Conclusie

De uitgangspunten van de volksverzekeringen met betrekking tot de verrekening van inkomsten met uitkeringen, zoals neergelegd in genoemde notitie uit 1999, zijn nog onverkort van toepassing. Ik zie op dit moment geen aanleiding aan deze uitgangspunten te tornen. Hoofdlijn is dat inkomsten in verband met arbeid volledig in mindering worden gebracht op de uitkering. Indertijd is in het kader van de overgang van de AWW naar de Anw op aandrang van de Tweede Kamer op deze hoofdlijn een uitzondering gemaakt voor bovenwettelijke uitkeringen in de arbeidsvoorwaardelijke sfeer.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven