nr. 209
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 juni 2005
Tijdens het algemeen overleg op 22 maart jl. met de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over – onder meer – het
concept Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen heb ik toegezegd dat
ik u, na ontvangst van de uitvoeringstoets door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV), over enkele aspecten zou informeren1. Hierbij
zend ik u de toegezegde informatie.
Tevens informeer ik u over de vormgeving van de dagloonregeling voor ambulante
artiesten.
Inmiddels heeft het UWV uitvoeringstechnisch commentaar uitgebracht en
is het commentaar verwerkt. Deze aanpassingen hebben een technisch karakter.
Tijdens het overleg is de regeling voor starters en herintreders ter sprake
gebracht.
In mijn brief van 7 december 20042 heb
ik aangegeven positief te staan tegenover voorstellen dienaangaande van de
heer Omtzigt. In het overleg van 22 maart kwam naar voren dat de eerder
gesuggereerde regeling nog onvoldoende soelaas biedt voor starters/herintreders
die kort na aanvang van de werkzaamheden, bijvoorbeeld als gevolg van een
arbeidsongeval, arbeidsongeschikt raken. Daarbij is geconcludeerd dat een
generieke startersregeling hiervoor een oplossing kan bieden: als men vanaf
het begin van het dagloonrefertejaar tot het einde van de eerste
volledige kalendermaand in dat jaar geen loon ontvangt wordt het dagloon berekend,
door het totale loon te delen door het aantal doordeweekse dagen vanaf de
start van de arbeid. Ik heb daarom een dergelijke regeling in het besluit
opgenomen. Met deze aanpassing is gewaarborgd dat het dagloon in overeenstemming
is met de bepalingen van het door Nederland bekrachtigde ILO-verdrag nr. 121.
Het ILO-verdrag nr. 121 formuleert een minimumnorm voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering
van de in het verdrag omschreven standaardgerechtigde. De ondergrens voor
deze uitkering ligt op 60% van het wettelijk minimumloon. Het verdrag gaat
hierbij uit van een voltijdwerker. Ten aanzien van parttime werkenden of van
personen die in de loop van het refertejaar de omvang van de werkzaamheden
uitbreiden kent het verdrag geen voorschriften. Het verdrag staat toe dat
eerder verdiende arbeidsinkomsten over een bepaalde periode van werkzaamheden
worden berekend.
De heer Omtzigt heeft eveneens gevraagd naar de gevolgen van de levensloopregeling
voor het dagloonbesluit. Het besluit bevat een begunstigende bepaling voor
werknemers die in het refertejaar onbetaald (of onvolledig) betaald verlof
opnemen. Voor de berekening van het dagloon wordt het loon over een aangiftetijdvak
waarin zulk verlof is opgenomen, buiten beschouwing gelaten. In plaats daarvan
wordt bij de dagloonberekening voor dat tijdvak uitgegaan van het loon over
een tijdvak in de referteperiode, waarin de werknemer geen onbetaald verlof
heeft genoten. Hiermee wordt bereikt dat lagere looninkomsten of het ontbreken
van looninkomsten tijdens verlof geen verlagend effect op een latere dagloonvaststelling
hebben.
In verband hiermee is van belang dat opnamen van een levenslooprekening
geen loon in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen (art. 16,
lid 2, onderdeel d, van de Wfsv) zijn. Over de opgenomen bedragen zijn daarom
geen premies verschuldigd.
Met betrekking tot de dagloonberekening voor ambulante artiesten bericht
ik u het volgende.
In mijn brief van 16 februari 20041 heb
ik u geïnformeerd over de gevolgen van de toenmalige conceptversie van
het besluit dagloonregels werknemersverzekeringen voor de hoogte van de WW-uitkeringen
voor artiesten en musici. De negatieve gevolgen van dat conceptbesluit waren
beperkt tot de categorie ambulante artiesten, die (vrijwel) uitsluitend zijn
aangewezen op losse, kortdurende contracten. Op dat moment had het mijn voorkeur
een generieke oplossing te vinden in een wijziging van het werkloosheidscriterium,
waarnaar op dat moment onderzoek werd verricht in het kader van de deregulering
van de WW.
De uitkomsten van dat onderzoek hebben geleid tot handhaving van het bestaande
werkloosheidscriterium. Ik heb daarom besloten in het dagloonbesluit alsnog
een specifieke rekenregel op te nemen voor de betreffende categorie artiesten.
De getroffen bepaling heeft een begunstigend effect op het WW-dagloon van
ambulante artiesten, waarbij evenwel de WW-uitkering door de gehanteerde rekenregel
niet meer kan bedragen dan de gemiddelde verdiensten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus
XNoot
1Kamerstukken II 2004/05, 26 448, 28 218, 29 529, nr. 201.
XNoot
2Kamerstukken II 2004/05, 26 448, nr. 172.
XNoot
1Kamerstukken II, 2003/04, 28 219, nr. 15.