nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 mei 2000
Tijdens het debat in de Tweede Kamer op 16 maart jl. over de vaststelling
van een Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is door de leden Eurlings
en Niederer een motie ingediend (kamerstukken II, 1999/2000, 26 016,
nr. 14) waarin de regering wordt verzocht het besluit over het erkennen van
het Glen Mills College als justitiële jeugdinrichting zodanig te vervroegen
dat deze plaatsvindt voorafgaand aan de besluitvorming over de realisering
van extra capaciteit. Na overleg met de staatssecretaris van VWS kan ik u
als volgt berichten.
Tijdens het debat heb ik aangegeven het van belang te achten eerst de
evaluatie van het project af te wachten om aan de hand van de uitkomsten ervan
te beoordelen in hoeverre de methodiek toepasbaar zou zijn in justitiële
jeugdinrichtingen. Hierbij is naast de effectiviteit van de methodiek tevens
van belang om te vergelijken in hoeverre de populatiekenmerken van Glen Mills –
gezien de opname-criteria van Glen Mills waaronder ook de contra-indicaties –
overeenkomen met de populatiekenmerken van de justitiële jeugdinrichtingen.
In het thans lopende onderzoek wordt zowel de situatie bij vertrek gemeten,
als na afloop van de nazorgfase (die een half jaar tot een jaar zal duren),
als een half jaar na beëindiging van de nazorgfase. De formele start
van het project was januari 1999. De eerste uitstroom vindt derhalve plaats
in de eerste helft van 2000, de eindmeting is gepland eind 2002. Op dit moment
heeft slechts 1 jongen het hele programma doorlopen. Enkele anderen bevinden
zich in de vertrekunit. Op dit moment kan derhalve niets worden gezegd over
effecten en daarmee evenmin over de toepasbaarheid van de methode in justitiële
jeugdinrichtingen. Ik verwacht dat medio 2001 eerste voorlopige resultaten
bekend zullen zijn.
Gelet op de verschillen die er zijn tussen het systeem van het Nederlandse
jeugdstrafrecht en het systeem van het Amerikaanse jeugdstrafrecht, vind ik
besluitvorming op grond van alleen Amerikaanse ervaringen niet toereikend
genoeg om daarop mijn mening te baseren.
De ruimte die beschikbaar is voor uitbreiding van de capaciteit voor justitiële
jeugdinrichtingen, is in beginsel belegd. Hierover zal ik u zeer spoedig nader
berichten. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van gevangeniscapaciteit om de
tekorten af te dekken. Gelet op de tekorten acht ik het niet verantwoord om
lang te wachten met het realiseren van de uitbreidingen. In het voorjaar van
2001 verwacht ik een nieuwe prognose voor de sanctiecapaciteit. Ik ben bereid
de uitkomsten van de voorlopige evaluatie van Glen Mills te betrekken bij
mijn oordeelsvorming over de dan ontstane capaciteitssituatie. Daarmee kom
ik naar mijn mening tegemoet aan de wens van de Kamer om de besluitvorming
te vervroegen (van eind 2002 naar medio 2001).
Wellicht ten overvloede hecht ik eraan te verduidelijken – ter voorkoming
van elk misverstand dienaangaande – dat het Glen Mills College geen
voorziening is die erkend kan worden als inrichting, maar een methodiek. De
inrichting die de methodiek uitvoert is de Hoenderloo-groep, een landelijk
werkende residentiële voorziening onder verantwoordelijkheid van het
ministerie van VWS. Indien de methodiek geschikt blijkt te zijn voor toepassing
in justitiële jeugdinrichtingen, zijn verschillende opties mogelijk.
Zo zou de methodiek overgenomen kunnen worden door één van de
justitiële jeugdinrichtingen, of er zouden plaatsen kunnen worden ingekocht
of een deel van de Hoenderloo-groep zou als justitiële jeugdinrichting
erkend kunnen worden. Erkenning van de Hoenderloo-groep als justitiële
jeugdinrichting is tot op heden niet aan de orde geweest. Hiertoe is nader
overleg met zowel het Ministerie van VWS als met de Hoenderloo-groep zelf
gewenst. Indien de prognose en de uitkomsten van de voorlopige evaluatie daartoe
aanleiding geven, zal ik een dergelijk overleg entameren.
Overigens wijs ik u op de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld
tijdens het Algemeen Overleg Jeugdzorg van de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en mijzelf van 30 maart jl kenmerk DJB/JHV-2057422). In deze
brief geven wij aan dat nog geen helderheid bestaat over de toekomstige functie
en positionering van de landelijk werkende residentiële voorzieningen,
waaronder de Hoenderloo-groep. Wij betrekken dit bij ons beleidskader over
het nieuwe stelsel van jeugdzorg in de Wet op de jeugdzorg, dat wij u medio
juni doen toekomen.
Ik vertrouw u hiermee voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals